zijn naam naar een voorstad die daar vroeger buiten de muren lag: de Hagen. Reeds in 1344 komt deze voorstad voor, toen de raad verbood om daar huizen of erven te deelen. In 1387 gelastte de stadsregeering op de drie stegen in de Hagen (zeker de Waterstraat, Oude straat en Nieuwstraat die daar bestonden) de muren niet dikker dan een, en de pilaren niet dikker dan anderhalven steen te bouwen, zeker opdat men de huizen te gemakkelijker in tijd van nood zou kunnen wegbreken.
In 1520 verbood men om ambachten in de Hagen uit te oefenen. Een goed deel van deze voorstad, waarin behalve de genoemde straten nog de Wetering, de Sielsteeg, de Noordpoort enz. werden gevonden, verbrandde in 1524 en toen een deel later weer was opgebouwd, trof dit in 1578 een gelijk lot. Later weer deels vernieuwd werd de voorstad in 1672 bij de nadering der Fransche troepen vernield.
Om de Hagen liep in de 14e eeuw eene wetering of gracht, de Riet genoemd, die van de stadsgracht langs
[pag. 88]
den Steendijk bij Tengnagels vergadering en vervolgens met een bocht in den IJssel liep.
De Hagenpoort komt reeds vroeg voor en diende sedert de 16e eeuw tot gevangenis. In 1549 lezen we o. a.: ,,item, heer Kerstgen Wessels, om een steen te Utrecht te doen wijen, die gecoemen is in den Haegenpoerte, daer men misse doet voer die misdedigers, als sie ter justitie gebracht sullen worden, een heeren pont vier st. brab.’’
In 1619, 1626, 1647 enz. woonde daarop de cipier om de gevangenen te beter te kunnen bewaren, terwijl deze poort in de 17e eeuw ook diende als plaats van gijzeling.
De poort werd in 1615 met een nieuwe huid van metselwerk voorzien, zeker dezelfde die we thans zien. Bij de reparatie, die ze in 1729 onderging, verloor ze zeker haar spitse daken, die afgeplat zijn. Daardoor toont ze het minst van alle poorten en is ze als ’t ware geschonden.
Eeuwen lang gevangenis, zouden hare muren, zoo ze spreken konden, zeker niet de minst interessante geschiedenissen kunnen verhalen.