Bouwen in de late Middeleeuwen (dissertatie)


__ ↓ __

|pag. 11|

Voorwoord

Dit onderzoek begon dertig jaar geleden. De weg van huis naar school tussen Melkmarkt en A-plein ging door een saneringsgebied in de Zwolse binnenstad. Achter provisorische afzettingen waren bulldozers en vrachtwagens in de weer. Pakhuiszolders, dichtgespijkerde kerken en woonhuizen zonder ramen waren het decor van onze fantasie en het doel van menige speurtocht. Allerlei materialen, zoals deurknoppen, muurankers en bakstenen werden bij wijze van tastbare herinnering uit de afbraak mee naar huis gesleept.
Sociaal gezien verkeerde de buurt in staat van ontbinding. De minder bedeelde bewoners van de huurhuizen en pensions, zoals ‘De luis aan de ketting’, vertrokken als eersten. Bevorderd door de leegstand braken er regelmatig branden uit; spectaculair waren die in het weeshuis, eerder het middeleeuwse ‘Kinderhuys’ en in de duimstokkenfabriek van Koedijk of wel het voormalige Weytenklooster, beide aan de Nieuwstraat. Eigenaren van kleine bedrijven en middenstanders hielden lang stand, ook al was de nering inmiddels verlopen. Hun hoop was gevestigd op een eervolle aftocht in de vorm van een gouden handdruk door de gemeente. Terzijde van die afbraak kwamen langs de Buitenkant brokken middeleeuwse stadsmuur tevoorschijn die architect Th.G. Verlaan tot herkenbare verdedigingswerken herschiep.
Lange tijd bleef het gebied een open vlakte; plannen voor een verkeersader met kantoorflats verdwenen van tafel. Aldo van Eijck en Theo Bosch werden ingeschakeld om de leegte ‘leefbaar’ te maken. In een destijds zogenoemde hearing was het vooral Aldo van Eijck die uitleg gaf bij zijn ontwerpen die na uitvoering veelvuldig werden geroemd en bekroond. Hij gaf een exposé over het sociaal functioneren van de Dogon, een stam in Centraal-Afrika. Het relaas was boeiend, maar een gevoel van vervreemding drong zich op. Hoewel Van Eijck duidelijk respect betoonde voor de schaal van de omgeving en het oude stratenpatroon, ontbrak iedere koppeling met de bebouwing zelf en met de bewoners die het aanzien van dit gebied hadden bepaald. Ook na de afbraak had hij zich kunnen laten inspireren door het verkavelingspatroon in deze laat-middeleeuwse stadsuitleg, zonder overigens te falcificeren of te reconstrueren.1 [1. De communis opinio over de hedendaagse monumentenzorg is goed verwoord in: Roelof van Gelder en Geert Mak, ‘Tussen Anton Pieck en de bulldozer’, Cultureel Supplement NRC Handelsblad 5.2.1993, 1 en 3.] In de vijftiende eeuw verschenen hier grote gebouwen op ruime kavels. De tussenruimte vulde men in de loop der eeuwen met kleinschalige bebouwing, zo klein dat de sociaal en structureel zwakke buurt uiteindelijk gesaneerd werd. Deze globale informatie, noch de waarde van de aanwezige gebouwen drongen door tot degenen die uitvoering gaven aan het saneringsproces, evenmin als bijvoorbeeld in de Nijmeegse benedenstad.
Op grond van historische gegevens is het mogelijk een stadsdeel op papier te reconstrueren, zoals voor een deel van de Zwolse binnenstad en op grotere schaal in

__ ↓ __

|pag. 12|

de Nijmeegse benedenstad is doorgevoerd. Een dergelijke bezigheid is bij voorbaat echter moeizaam, omdat één parameter oncontroleerbaar blijft, namelijk de gegevens afkomstig uit het onderzoek van de artefacten. Uit controleerbare situaties blijkt namelijk, dat historici en kunsthistorici soms geheel, soms ten dele de plank misslaan.
De waarde van het gebouw als bron van informatie wordt onderschat. Monumenten en niet-monumenten zijn dikwijls overgeleverd aan willekeur, in tegenstelling tot even oude kunstvoorwerpen en archieven die we respectievelijk in musea en brandvrije bewaarplaatsen koesteren.

Vragen omtrent de waarde en de betekenis van ‘eenvoudige huizen’ konden destijds niet worden beantwoord. De wereld van de kunstgeschiedenis en de monumentenzorg staat, ondanks verbeterde inzichten, nog aan het begin van een benaderingswijze die recht doet aan de betekenis van het gebouw en de historische plus geografische bedding waarin het staat.
Bij één van mijn speurtochten, op een zolder in de Zwolse binnenstad, kwamen op eiken draagbalken ‘krassen’ aan het licht, die samen bleken te hangen met een logische volgorde van nummeren. Het was 1974. Via een bevriende ‘speurneus’ kreeg ik Janse’s ‘Bouwers en bouwen’ onder ogen. Het hoofdstuk over de door hem zogenoemde telmerken sloot naadloos aan bij mijn eigen bevindingen. Omstreeks dezelfde tijd verscheen in het Bulletin KNOB een artikel over middeleeuwse woonhuizen in Zwolle, geschreven door mijn huidige referent Meischke en een ander artikel over het fraterhuis door Berends, beiden werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Christine Hofstee verrichtte in het kader van een doctoraalscriptie bij Peeters in Amsterdam een vergelijkend historisch/ bouwhistorisch onderzoek in de fraterhuizen en Ter Kuile’s Geïllustreerde Beschrijving van Noord- en Oost-Salland lag in het voornoemde jaar op de toonbank. Mede dankzij deze, door ‘buitenstaanders’ geschreven produkten, konden bij de sanering van het zuidelijk stadsdeel rond het stadhuis wetenschappelijke argumenten ingezet worden. Dit leidde onder andere tot het handhaven en restaureren van de middeleeuwse pastorie (ca. 1498) en het Huis met de hoofden (1464). Onder leiding van Ruud van Beek werd voor ’t eerst een archeologisch stadskernonderzoek in Zwolle uitgevoerd.

Het promotie-reglement van de Rijksuniversiteit Leiden schrijft uitdrukkelijk voor, dankbetuigingen achterwege te laten. Deze voorwaarde brengt met zich mee, dat ik slechts in algemene zin de ruimhartigheid van de docenten aan de Zwolse HTS mag noemen, de enthousiaste stage-begeleiders van de RDMZ, de Utrechtse hoogleraar architectuurhistorie die tijdens de studie van 1979 tot 1984 alle ruimte gaf om relatief ongebaande wegen te bewandelen, evenals de huidige Leidse hoogleraar die destijds in Utrecht de symboliek van de kerkelijke architectuur openbaarde, gelegenheid gaf vooreen doctoraal-bijvak scriptie over de Zwolse Bethlehemkerk en in 1992 vorm gaf aan het Lebuinus-project te Deventer.

Tijdens het onderzoek is de omgang met ‘verwante geesten’ even onontbeerlijk als noodzakelijk. Deze personen mogen slechts in een ‘acknowledgement’ bedankt worden, hier in alfabetische volgorde:

Johan Admiraal, Ruud van Beek, Jeroen Benders, Dik Berends, F. Berkenvelder, Wijnand Bloemink, Inge Breedveldt Boer, Rob Brinkman, Martin de Bruijn, Hemmy Clevis, Rob Dettingmeijer, Willem Doorschodt, Ad van Drunen, Martin van Es, Arnold Gevers, Ronald Glaudemans, Ulrich Großmann, Tarq. Hoekstra, Johanna Hollestelle, Jens Holst, Jan ten Hove, Bram van den Hoven van Genderen, Hein Hundertmark, Willem Huysmans, Everhard Jans, Herman Janse, Esther Jansma, Jan Jehee, Jan Kamphuis, Frans Kipp, Bart Klück, Chris Kolman, Ruud Meischke, Aart Mekking, Albert Mensema, Ben Olde Meierink, Gert Oostingh, Han Prins, Wessel Reinink, Herbert Sarfatij, Dirk Spoel, Elisabeth Stades, Ronald Stenvert, Hans Tisje, Louise van Tongerloo, Vincent van Vilsteren, Thom. de Vries, Frank van der Waard en Dick Zweers.
Ook dank aan de eigenaren en beheerders van de gebouwen die ik bezocht en aan de collega’s van de afdeling Informatie van de RDMZ. Laat niemand zich gepasseerd voelen; anderszins volgt erkentelijkheid in de noten en in de literatuurlijst.
In de bovenstaande rij ontbreken m’n ouders. Daarom enkele woorden van dank aan mijn moeder die als musicus en journalist onafhankelijkheid en doorzettingsvermogen demonstreerde en aan m’n vader die met zijn onvrijwillige koopmanschap twee studies financierde en liefde voor schepping en schoonheid bijbracht. Echtgenote, kinderen, vrienden en chefs dank ik voor het geduld dat zij in de afgelopen periode hebben opgebracht.

Bij de tweede druk:
Eén maand na het verschijnen was dit boek uitverkocht. Dankzij de positieve reacties van pers en collega’s gaf Ellen Nieuwenhuis van Matrijs opdracht voor een tweede oplage waarin een aantal kleine correcties is doorgevoerd.

__ ↓ __

|pag. 14|

[foto]


__ ↓ __

|pag. 15|

1. Inleiding

Omstreeks 1778 liet de doopsgezinde textielkoopman Egbert Hofkes aan de Grotestraat, de hoofdstraat van Almelo, een deftig huis bouwen. De begane grond werd in deze eeuw verminkt maar Egberts pronkkamer aan de achterzijde op de verdieping – tot voor kort niet eens genoemd in het monumentenregister – is vrijwel volledig intact.
Schuifvensters in de achtergevel geven uitzicht op een park met daarin het Huis Almelo. Drie van de vier wanden zijn bedekt met historie-schilderingen op doek, gesigneerd en gedateerd AND. WARMOES PINXIT A° 1778, afb. 1.
De doorlopende schilderingen tonen de triomferende aankomst te Rome van de romeinse veldheer Quintus Fabius Cunctator (= treuzelaar, die Hannibal op tactische wijze versloeg). Het ontwerp van de voorstelling gaat terug tot Artus Quellinus die het omstreeks 1650 uitbeeldde op de marmeren schouw in de burgemeesterskamer van het Amsterdamse stadhuis, of tot zijn broer Hubertus die zeven prenten van de cyclus vervaardigde.2 [2. Jans 1989, 30, legde als eerste het verband tussen de voorstellingen in Almelo en Amsterdam; een gedetailleerde analyse over de historische omstandigheden is te vinden in: Dekker-Woltjer 1989, 17-21.] Het meest cruciale onderdeel van de voorstelling lijkt in Almelo te ontbreken, namelijk het schouwstuk, in Amsterdam geschilderd door Jan Lievens. Hierop bewijst veldheer Quintus Fabius eer aan de consul van de stad Rome, door van zijn paard af te stijgen. Die consul heette ook Fabius en was de zoon van de voornoemde veldheer Quintus Fabius. Volgens de gebruiken van die tijd zou de zoon eer aan zijn vader moeten bewijzen, maar volgens Plutarchus sprak de laatstgenoemde toen die gedwongen te voet naderde: ‘Bravo mijn zoon, jij kent de hoogheid van je ambt. Zo hebben onze voorouders Rome groot gemaakt door het vaderland te stellen boven ouders en kinderen’.
De door Quellinus en Lievens uitgebeelde taferelen stelden de Amsterdamse burgemeesters een toepasselijk voorbeeld. Dekker- Woltjer maakte aannemelijk dat ook Hofkes een politieke bedoeling had met de uitbeelding van de triomfstoet. Egbert Hofkes behoorde namelijk tot een groep doopsgezinden die sterke patriottische sympathieën had. Ten tijde van de Bataafse Republiek ontving hij de Franse generaal en revolutionair Moreau in zijn huis. Met anderen eiste hij in 1786 een grotere invloed op de benoeming van burgemeesters door de burgerij en een ‘vernieuwing’ van het vaderland.3 [3. Dekker-Woltjer 1990, 95.] Gravin Sophia Carolina Florentina van Rechteren, op wier huis Hofkes uitzicht bood, betoonde zich echter hard en onverzoenlijk. Het jaar 1787 was berucht wegens de opstootjes en relletjes die uitbraken in Almelo.4 [4. Mensema 1992, 17.] Feitelijk heerste daar nog een feodale, middeleeuwse toestand, bijvoorbeeld vergelijkbaar met de invloed die de Gelderse hertogen tot het begin van de zestiende eeuw hadden of wilden hebben op de samenstelling van het Arnhemse stadsbestuur.
In Almelo ontbreekt in tegenstelling tot Amsterdam de voorstelling van de eerbetonende vader. Omstreeks 1778 zijn er naast de wandschilderingen ook stucdecoraties

__ ↓ __

|pag. 16|

op het plafond en op de schouw aangebracht. Op de schouw zien we een vlag met het opschrift S.P.Q.T., afb. 2. Dit moet een subtiele verwijzing zijn naar het Senatus PopulusQue, in navolging van ‘de Romeinen’ hier de senaat en het volk van Twente waar Hofkes deel van uitmaakte en respect voor vroeg.
De huidige eigenaar van het pand vroeg recent subsidie voor het herstel van de schilderingen. Omdat die in een particulier huis hangen, stelde de gemeente Almelo toen voor, onbekend zijnde met het voorafgaande, de restauratie en de doeken over te nemen om ze daarna in het raadhuis op te hangen. Gelukkig weigerde de RDMZ de vervreemding van de doeken uit het pand 5 [5. Deze gebeurtenis was aanleiding tot het verrichten van dit onderzoekje en het actualiseren van de omschrijving.]; de samenhang tussen schilderingen, stucwerk en architectuur bepaalt immers de waarde van het monument.

Architectuur ontstond en ontstaat bij de gratie van welvaart, nadat meer elementaire levensbehoeften zijn bevredigd. Bouwaktitiveiten van enige omvang steunden in de middeleeuwen reeds op inter-regionale samenwerking, zowel wat betreft de bouwers, en daarmee de kennis van het bouwen, als wat de bouwmaterialen betreft.
Veel van wat op Nederlandse bodem is gebouwd, dankt zijn vormgeving en technologie in meerdere of mindere mate aan ideeën die elders zijn ontwikkeld. Nederland kan weliswaar bogen op een lange traditie van bouwen in hout, maar voor het oprichten van stenen constructies maakte men hier dankbaar gebruik van elders opgedane ervaringen. Iets van deze historische ontwikkeling en culturele beïnvloeding kan worden teruggevonden in de Nederlandse taal. Benamingen, die met het bouwen in steen te maken hebben, blijken doorgaans een Latijnse achtergrond te hebben, bijvoorbeeld: muur, mortel, kelder, venster en tegel. Termen met betrekking tot de houtbouw hebben daarentegen vaak een Germaanse oorsprong.

Deze studie gaat nader in op de achtergronden van het bouwen in de late middeleeuwen in stedelijke context. In veel noordwesteuropese steden staan bouwsels uit die periode. In de late middeleeuwen ontstonden de nu nog steeds herkenbare straten, grachten en stedelijke silhouetten; er werd relatief veel op schrift vastgelegd. Ondanks oorlogen, branden, saneringen en andere rampen bleef van dit alles nog veel bewaard.

De achtergronden van het bouwen in de late middeleeuwen worden hier geïllustreerd aan de hand van een geselecteerd aantal onderwerpen en gebouwen. De benadering is in principe zo pluriform mogelijk. De objecten moeten een kunst- en bouwhistorische analyse op verschillende niveaus mogelijk maken. Authenticiteit van de bouwmassa is van grote betekenis; bij aanwezigheid van oude houtconstructies kunnen dankzij de dendrochronologie mogelijk nauwkeurige dateringen doorgevoerd worden. Voorts moeten er archivalische gegevens beschikbaar zijn om de objecten in een historisch kader te plaatsen, zo mogelijk aangevuld met archeologische of historisch-geografische gegevens.
Zoals een archiefstuk, is een historisch gebouw een unieke bron van informatie, zij het andersoortig, onvolledig en inmiddels met een ander uiterlijk. Evenals een moeilijk leesbaar handschrift of een verbleekt document is het monument door onze gebrekkige inzichten en ongeduld slechts beperkt leesbaar. Het betoog rond één object zal daarom zelden sluitend zijn. De hier te behandelen elementen zijn niet meer dan stuk­

__ ↓ __

|pag. 17|

jes van een veel te grote legpuzzel. Toch is het met die beperkingen mogelijk lijnen te trekken en gebruiken van het bouwen te traceren, zonder het totale bestand van objecten en archieven te kennen.

Grofweg bestaat ieder gebouw als materieel gegeven uit drie niveaus:
1. uit materialen, zoals hout, steen, kalk, glas, metaal, verf; 2, uit samenstellende delen en constructies, zoals vensters, muren, balklagen, kappen, gewelven, vuurplaatsen, plafonds; 3. uit een hoofdvorm.
Daarnaast kan men bij ieder van de drie niveaus nog een vierde niveau onderscheiden waarbij de materie fungeert als drager van een betekenis of boodschap, met andere woorden de iconologie van de architectuur.
Mijn promotor demonstreerde diverse duidingen van iconologische aard, meest aan de hand van kerkelijke voorbeelden. Voor de toetsing van de ‘boodschap’ die in architectuur besloten ligt, is een confrontatie met enerzijds de historische bronnen en anderzijds stenen en balken noodzakelijk. Op dit aspect komen we straks terug.
Gelukkig zijn er in Nederland diverse studies verricht op de voornoemde vier terreinen. Over materialen hebben bouwhistorici en historici het nodige gezegd, maar aanvulling is mogelijk. Interessant is ook de vraag in hoeverre vormen en dimensies met de materialen of hun bewerkers meekwamen.
Janse schreef het nodige over hout, maar door het ontsluiten van andere bronnen, kan daar een en ander aan toegevoegd worden. Door de recente studies van Van Prooije en Ebeling is meer inzicht ontstaan over het vlotten van hout, vooral in de jongere tijd.
Wat de natuursteen betreft hebben Slinger, Berends en Janse en daarna Janse alleen (over leien) elementair onderzoek verricht, waarop ik vanuit oostnederlandse bronnen een reflectie zal geven. Dankzij Hollestelle’s studie valt er over bakstenen niet veel nieuws te melden; Temminck Groll gaf een overzicht van dateerbare Utrechtse baksteenformaten en Berends bestudeerde vrij recent het verschijnsel van de verkleining der formaten. Informatie over middeleeuwse dakbedekkingsmaterialen is in deze studie tot en met de zestiende eeuw geactualiseerd. Hout, natuursteen en de produkten van de steenbakkerijen bepaalden de structuur en het aanzien van de architectuur. Tot de terreinen die hier buiten beschouwing blijven, behoren: mortels en pleisters, kleurige afwerking en de inrichting van het interieur. Afzonderlijke bestudering verdienen bijvoorbeeld ook gebakken vloertegels en het werk van meubelmakers (kistemakers) waarover in middeleeuwse rekeningen het nodige te vinden is, maar hier de ruimte ontbreekt. Glas was in de ogen van de middeleeuwer een bijzonder materiaal.6 [6. In dit verband dient gewezen te worden op de symboliek van licht en glas in relatie tot de wonderbaarlijke conceptie. Op enkele laat-middeleeuwse voorstellingen van de annunciatie is een kruisdragend kindje te zien dat zich op lichtstralen via een glasvenster in de richting van de maagd Maria beweegt. Zoals het licht ongeschonden het glas passeert, heeft Maria de H. Geest in haar lichaam ontvangen:
‘Een glas al heel dat schijnt daer door,
Ten breket niet van der sonnen;
So heeft ene maghet nae ende voor,
Joncfrouwe een kint gewonnen’.
(15de-eeuws vers, in Meiss 1973, 58 en 50).]
Over de vorm en de wijze waarop het tot panelen werd verwerkt, weten we het nodige. Vanuit middeleeuwse bronnen zou daaraan veel toegevoegd kunnen worden, maar ook daaraan gaan wij grotendeels voorbij. Glasschilderingen konden uitdrukking geven aan vroomheid maar evenzeer aan de status en eruditie van de opdrachtgevers. Het schenken van glazen, bijvoorbeeld door steden, gaf uiting aan (politieke) verbondenheid en zegt iets over het tijdstip waarop een gebouw ongeveer gereed was; van dit aspect zullen wij voorbeelden geven. Tenslotte zijn er nog andere materialen die ook vorm kregen onder hoge temperatuur: metalen. Over het vervaardigen van ijzer en ijzerconstructies hebben we echter elders al geschreven.7 [7. De Vries 1985c.]

__ ↓ __

|pag. 18|

Het voornoemde tweede niveau beslaat het terrein van constructies en samengestelde bouwdelen zoals, kappen, balklagen en metselwerk waar opnieuw Janse pionierswerk heeft verricht. Het gebint als elementaire constructievorm is onder andere door Berends bestudeerd en had mijn aandacht in een artikel over de interpretatie van archeologische boerderijplattegronden. Over bouwen in het algemeen en over ver­schijnselen die daarmee samenhangen, is het nodige gepubliceerd, zoals bijvoorbeeld over telmerken en steenhouwersmerken. Merken op hout kregen onlangs aandacht in een gemeenschappelijk artikel met Kolman. Samen met enkele andere thema’s komt dit verhaal hier terug als paragraaf in het hoofdstuk ‘gebruiken rond het bouwen’. De gevolgde benaderingswijze in dit hoofdstuk vond inspiratie bij Meischke’s elementaire artikelen over huizen en keuren en het architectonisch ontwerp, evenals Voskuils bijdragen over de verstening van boerderijen. Daarom komt hier een beperkt aantal nieuwe thema’s aan bod, dat onderling weinig samenhang vertoont, maar een funktie heeft als schakel tussen de materialen en de architectuur.

Op het derde niveau kijken we naar hoofdvormen en gebouwtypen. Die typen onderscheidt men bijvoorbeeld in de ‘Geïllustreerde Beschrijving’ en in het Kunstreisboek op grond van oorspronkelijke functies. In hun studies over huizen hebben Temminck Groll, Meischke/Zantkuijl en meer recent Dolfin/Kylstra/Penders indelingscriteria gehanteerd die verband houden met de verschijningsvorm, situering en functie.8 [8. Zie de toelichting hierop in Dolfin, Kylstra en Penders 1989, XXIII-XXV.] De onderzoekers zijn zich bewust van de tekortkomingen en het kunstmatige karakter van deze indelingen. Er is veel voor te zeggen, die criteria te vergelijken met de benamingen en ruimtelijke ervaringen die de gebruikers destijds zelf hadden, maar hier over is niet zoveel bekend. Met het oog op het onderzoek van middeleeuwse huizen, vragen wij in hoofdstuk vier aandacht voor de verschijningsvorm van de bouwmassa ten opzichte van de vorm en grootte van de kavel.

Afgezien van enkele artikelen, geven drie historische studies een achtergrond aan wat we het vierde niveau willen noemen, het streven naar macht en aanzien: F. Blockmans ‘Het Gentsche Stadspatriciaat tot omstreeks 1302’, Van Kans ‘Sleutels tot de macht’ en de ‘Coulissen van de macht’ door Verkerk. Ze handelen over het stadspatriciaat in respectievelijk Gent, Leiden en Arnhem. Verkerk stelt ondermeer vast, dat de middeleeuwse, bestuurlijke krachtsverhoudingen nog lang overeind bleven. De wijze waarop het Gentse schepencollege was samengesteld, bleef tussen 1302 en 1540, eigenlijk tot 1793 vrijwel ongewijzigd.9 [9. Laleman en Raveschot 1991, 216.] Het voorbeeld van Hofkes in Almelo weerspiegelt waarschijnlijk ook oudere gezagsverhoudingen. Het begrip ‘Coulissen van de macht’ dekt goed wat we hier aan de orde, willen stellen, niet Verkerks figuurlijke coulisse, maar letterlijk de façaden van de gebouwen.
Architectuur in het teken van macht en aanzien bevat elementen die uitstijgen boven het elementaire beschutten van wonen en werken. We praten dan over onderdelen van gebouwen die zonder instortingsgevaar weggelaten kunnen worden.
Gelet op de functies maken we onderscheid tussen drie, voor dit onderzoek relevante categorieën: particuliere huizen, stadswerken en kerken. In de architectuurgeschiedenis zijn dit gebruikelijke en definieerbare groepen. Hun verschillen zijn functioneel bepaald. Het is echter mogelijk die verschillen even te laten rusten en te zoeken naar

__ ↓ __

|pag. 19|

hun overeenkomstige kenmerken.
In de eerste plaats zijn die gelegen in de bouwmaterialen en in de constructies. Afhankelijk van de beschikbare middelen, kon men rijker of soberder bouwen. Het potentieel aan materialen en technische mogelijkheden was echter in iedere periode tot een min of meer samenhangend territorium beperkt. Een bepaald type kapconstructie kwam tegelijktijd voor op huizen, op kerken en op andere gebouwtypen. Uit stedelijke en kerkelijke rekeningen blijkt, dat één en dezelfde timmerman aan alle typen gebouwen werkte. Dankzij het zoeken naar steenhouwersmerken, weten we, dat één steenhouwer zowel bij huizen, met stedelijke opdrachten alsook in kerken in de weer was.
Hiermee onderscheiden we reeds twee bindende factoren: het overeenkomstige potentieel van materialen en constructies en de mensen die er mee omgingen.
Er is een derde en zeer belangrijke factor die de drie typen gebouwen met elkaar verbindt is de opdrachtgever. Uit historisch onderzoek blijkt, dat de belangrijke stedelijke opdrachten, de meest aanzienlijke woonhuizen èn de stedelijke kerken tot stand kwamen in opdracht van steeds hetzelfde groepje personen. Zij behoorden tot een betrekkelijk kleine kring van aanzienlijke geslachten, oftewel het stadspatriciaat. De wijze waarop leden van die families als schepen en raad deelnamen aan het stadsbestuur of als kerkmeester aan de kerkfabriek, verschilde te Leiden, Arnhem of Zwolle in principe niet. Zij waren het, die met hun huizen letterlijk en figuurlijk boven de rest uitstaken, zij hadden de contacten met de landsheren, zij zorgden voor de rechtspraak en zij wierpen zich op als financier, zowel in de particuliere sector als bij de stichting van kloosters, gasthuizen en altaren. Hun architectuur straalde macht en aanzien uit, zowel voor henzelf als voor de stad of de staat die zij representeerden. Om die architectuur een context te geven, is het niet alleen van belang bouwvormen te bestuderen, maar ook de opdrachtgevers te kennen en hun functioneren in de lokale en landelijke politiek.
Dit onderzoek beperkt zich tot het aanreiken van een aantal nieuwe interpretaties en voorlopige conclusies over een geselecteerd aantal gebouwen uit de late middeleeuwen. De gekozen voorbeelden dient men te plaatsen tegen een veel bredere achtergrond van gebouwen en geschiedenissen die door anderen gepubliceerd zijn. Het is niet de bedoeling, hier de ‘ontwikkeling’ van gebouwtypen te schetsen, noch het onderzoek van anderen te evalueren. De geselecteerde objecten dienden zich aan in de stroom van gebouwen waar de auteur namens de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bij betrokken was. De gegevens zijn meestal gebaseerd op eigen waarnemingen; in enkele andere gevallen stelden collega’s ze beschikbaar of komen ze uit de literatuur.
Af en toe worden relaties gelegd met architectuur buiten de huidige grenzen van Nederland of met jongere objecten en meer recente verschijnselen. Om een historisch verschijnsel te traceren, kan men niet volstaan met één of enkele voorbeelden. Nuances en afwijkingen komen pas aan het licht dankzij de verwerking van grotere aantallen. Wie aan de soms droge opsommingen voorbij wil gaan, kan kennis nemen van de samenvatting aan het eind van iedere paragraaf.

__ ↓ __

|pag. 20|

Voor deze studie zijn gebouwen en archieven bestudeerd tot het jaar 1566 doe began die geuserije in desen land(en). In deze periode van onrust en onzekerheid werd er minder gebouwd. Religieuze conflicten gingen toen gepaard met heftige sociale onrusten. Leden van de magistraat vergaderden onder bescherming van wachters, bouwmaterialen van de stad werden ’s nachts bewaakt en de ramen van het Zwolse stadhuis werden beschermd door vlechtwerken van ijzer en koperdraad. Omgekeerd gelastten de stadsbesturen verbranding van verdachte boeken, reageerden zij op kleine diefstallen met het halsijser en werd de galg frequenter dan voorheen in stelling gebracht.
Deze symptonen gingen gepaard met een terugval van het aantal bouwopdrachten en trokken een kloof die tot het Twaafjarig bestand in 1609 zou duren.
Geografisch gezien ligt het zwaartepunt van het onderzoek in Midden- en Oost-Nederland, het gebied dat tot het Sticht behoorde en viel onder het gezag van de Utrechtse bisschoppen, later van de Habsburgers. Voor sommige thema’s en verschijnselen gingen wij, bij gebrek aan voldoende voorbeelden of uit behoefte aan nuancering, te rade bij geschreven en gebouwde bronnen in de directe of verdere omgeving van het voormalige Neder- en Oversticht. Toetssteen voor deze studie was, wat de stad Zwolle aan gebouwen en archieven te bieden heeft; de grotendeels nietgepubliceerde rekeningen van deze stad zijn voor de periode 1400-1566 integraal verwerkt.
In de bijlage geven wij een verantwoording van de dendrochronologie, frequent gebruikt voor het dateren van hout en de gebouwen die daaruit opgetrokken werden.
Naar verwachting zullen archieven binnen afzienbare tijd digitaal ontsloten worden, hetgeen een schat aan extra informatie, dat wil zeggen aan mogelijke relaties tussen geschreven en gebouwde bronnen zal opleveren. De thans met moeite gededuceerde gegevens over stedelingen, hun bezigheden en hun achtergronden zijn dan snel te koppelen aan gebouwen, als die er tenminste nog staan.

__ ↓ __

|pag. 21|

In bewerking


__ ↓ __

|pag. 479|

Literatuur

  • Acquoy, J.A. Oud-archief Deventer. De timmermeesters, Weidegraven, Hoofd-, Brug-, Straat-, Wegen- en Artilleriemeesters. Deventer 1924 (De toegevoegde aanduiding verwijst naar het inventarisnummer, bijvoorbeeld: 74 b, hetgeen staat voor de rekening van Gert van Irthe ‘vant rondeel voir die Brinckpoirte’ over het jaar 1542. Helaas is de originele bron waarnaar de inventaris verwijst doorgaans niet gepagineerd: z.p.).
  • Alberts, W.J. ‘De economische betrekkingen van Overijssel met de aangrenzende territoria in de 14de en 15de eeuw’. Versl. en Meded. VORG 71 (1956): 27-46.
  • Alberts, W. Jappe [ed.]. De ordinarii van Kampen uit de 15de en 16de eeuw. Fontes minores medii aevi XII. Instituut voor middeleeuwse geschiedenis Rijksuniversiteit te Utrecht. J.B. Wolters Groningen 1961.
  • Alberts, W. Jappe [ed.]. De stadsrekeningen van Arnhem I-IV. Groningen 1967.
  • Alberts, W. Jappe [ed.]. Bronnen tot de bouwgeschiedenis van den Dom te Utrecht, 2de dl., 2de stuk. ’s-Gravenhage 1969.
  • Alberts, W. Jappe. ‘De middeleeuwen, staatkundig beschouwd’. In: B.H. Slicher van Bath e.a. [eds.]. Geschiedenis van Overijssel. Zwolle 1970: 61-69.
  • Alberts, W. Jappe [ed.]. Bronnen tot de Bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht, 2de dl., 3de stuk. ’s-Gravenhage 1976.
  • Alberts, W.J. [ed.] Het middeleeuwse keurboek van de stad Doetinchem. Zutphen 1979.
  • Alings, H.W. ‘De onvolmaakte toren’. In: Ons Amsterdam 6 (1954): 18-20.
  • Annema, W. Bouwhistorische documentatie en waardebepaling. De Kanselarij Leeuwarden. Deel I en II. ’s-Gravenhage 1985. (Rijksgbouwendienst, Bureau Rijksbouwmeester, Adviesgroep Monumenten in Rijksbezit; rapport in beperkte oplage verspreid).
  • Arkenbout, A.A. en H. van der Graaf. ‘De burcht te Oostvoorne’. In: Holland 4 (1972): 240-263; 5 (1973): 273-282; 6 (1974): 97-126.
  • Arnhem. Zeven eeuwen stad. Arnhem 1933.
  • Asbroek, W.E. ten en J. Overbeeke. ‘De watermolen bij Haaksbergen’. In: Overijsselse Historische Bijdragen 90 (1975): 93-119.
  • Assink, J., R. van Beek en H. Hasselt. ‘Materiële nalatenschap van Zwolse fraters en scholieren. Een archeologisch onderzoek in één van hun huizen’. In: J. Hagedoorn en I. Wormgoor [eds.]. Domus Parva. Het eerste huis van de Moderne Devoten te Zwolle. Zwolle 1987: 19-56.
  • Aura, V. van der. Geschiedkundige bijdragen betreffende het Norbertinessen klooster van St. Catharinadal. Oosterhout 1894. (M.n. ‘Eenige bijzonderheden aangaande den toren en de kerk van Breda’, p. 101-107).
  • Bandmann, G. Mittelalterliche Architektur als Bedeutungsträger. (6de herdruk) Berlin 1979.
  • Beaufort, R.F.P. de en Herma M. van den Berg. De Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De Betuwe. ’s-Gravenhage 1968.
  • Beckering Vinckers, H. [ed.]. ‘Rekening der stad Saltboemel van 27 december 1543 tot 27 december 1544’. In: Bijdr. en Meded. Gelre XXIV (1921): 127-171.
  • Bedal, Konrad. Fachwerk vor 1600 in Franken. Eine Bestandsaufnahme. Bad Windsheim 1990.
  • Beeh, W. Der Kapellenturm in Rottweil und seine Skulpturen aus dem 14. Jahrhundert. Zug 1959.


__ ↓ __

|pag. 480|

  • Beek, R. van. ‘Burcht en bezit’. In: Het kasteel Voorst. Macht en val van een Overijsselse burcht circa 1280-1362 naar aanleiding van de opgraving. Zwolle 1983: 144- 160. (Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. Werken nr. 36).
  • Beelaerts van Blokland, W.A. ‘Alexander Pasqualini, bouwmeester van het kasteel te Buren en andere sloten, krijgs- en vestingbouwkundige van naam’. In: Bijdr. en Meded. Gelre 34 (1931): 155-168.
  • Beelaerts van Blokland, W.A. ‘Het in 1553 gebouwde huis te Rumpt’. In: Bijdr. en Meded. Gelre XXXV (1932): 105-116.
  • Beissel, S. Bauführung des Mittelalters. Studie über die Kirche des hl. Viktor zu Xanten. Osnabrück 1960 (oorspronkelijk 1899).
  • Berends, G. ‘De gebouwen van het fraterhuis in Zwolle’. In: Bulletin KNOB 1974: 88-89.
  • Berends, G. ‘De hervormde kerk van Wijk bij Duurstede’. In: Bulletin KNOB 1974: 150-151. (b).
  • Berends, G. ‘De houten torenbekroningen van Amersfoort en Gouda’. In: Bull. KNOB 1974: 216-220. (c).
  • Berends, G. ‘Steenwijk, Grote kerk’. In: Bulletin KNOB 1979: 38 (a).
  • Berends, G. ‘Zwolle, Praubstraat 25’. In: Bulletin KNOB 1979: 39.
  • Berends, G. ‘De bouwgeschiedenis van de Nieuwe Kerk’. In: I.V.T. Spaander en R.A. Leeuw. De stad Delft: cultuur en maatschappij tot 1572. Delft 1979/’80: 38-40.
  • Berends, G. ‘Het oude stadhuis van Zwolle’. In: Overijsselse Historische Bijdragen 95 (1980): 94-117.
  • Berends, G. ‘Backstein in den Niederlanden des Mittelalters’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung. Band 39 (1988): 71-77.
  • Berends, G. ‘Baksteen in Nederland in de Middeleeuwen’. In: Restauratievademecum RDMZ 1989. RV blad baksteen 02: 1-19.
  • Berends, G. ‘Gebinten en kapgebinten, dragers van het dak van oude boerderijen, schuren en vakwerkhuizen’. In: Jaarverslag SHBO 1989: 21-43.
  • Berg, H.M. van den. ‘Jacob Gijsberts en het patroon van het Bolswarder stadhuis’. In: De Vrije Fries 47 (1966): 119-131.
  • Berg, H.M. van den. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Noordelijk Oostergo Dantumadeel. ’s-Gravenhage 1984.
  • Berg, H.M. van den. ‘Crack State, een Amsterdams buitenhuis op het Heeren Veen’. In: Bouwen in Nederland. Vijfentwintig opstellen over Nederlandse architectuur opgedragen aan Prof.Ir. J.J. Terwen. Delft 1985: 1-22.
  • Berkenvelder, F.C. Zo was Zwolle rond 1900. Zwolle 1970.
  • Berkenvelder, F.C. m.m.v. W.A. Huijsmans [eds.]. Maandrekening van Zwolle 1399, 1401, 1403…-1441. Zwolle 1970-1991.
  • Berkenvelder, F.C. Zwolse Regesten I-IV. Zwolle 1980-1991.
  • Berkenvelder, F.C. Zwolle als Hanzestad. Zwolle 1983.
  • Berkenvelder, F.C. ‘Wie waren van Beek’s buren? Enkele laat-middeleeuwse huizen met een geestelijke bestemming bij de Kleine A in Zwolle’. In: V.T. van Vilsteren en D.J. de Vries [eds.]. Van Beek en land en mensenhand. Utrecht 1985: 119-144.
  • Bers, Günter. Die Schriften des niederländischen Humanisten Dr. Hermann Cruser. Nieuwkoop 1971. (Bibliographies of Dutch Humanists III).
  • Besselaar, J.H. Torens van Nederland. Bussum 1972.
  • Biller, Thomas. Die Adelsburg in Deutschland: Entstehung, Form und Bedeutung. München 1993.
  • Binding, G. en N. Nussbaum. Mittelalterlicher Baubetrieb. Darmstadt 1978.
  • Blockmans, F. Het Gentschee stadspatriciaat tot omstreeks 1302. Antwerpen/’s-Gravenhage 1938.
  • Blockmans, W.P. ‘Mobiliteit in stadsbesturen 1400-1500’. In: D.E.H. de Boer en J.W. Marsilje [eds.]. De Nederlanden in de late middeleeuwen. Utrecht 1987: 236-260.
  • Blockmans, W.P., J. Bruyn en A.M. Koldeweij [eds.]. Maria van Hongarije. Koningin tussen

    __ ↓ __

    |pag. 481|

     
    keizers en kunstenaars. 1505-1558. Zwolle 1993. (Tentoonstellingscatalogus).
  • Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij. Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland. Amsterdam 1981.
  • Bloemink, J.W. en H.A.J. Roetert Steenbruggen. ‘De Noordenbergtoren’. In: Deventer Jaarboek 1991: 35-55.
  • Blok, P.J. [ed.]. Rekeningen der stad Groningen. ’s-Gravenhage 1896.
  • Boecop, Arent toe. Kronijk van. Uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht. Codex Diplomaticus Neerlandicus. Kemink en zoon Utrecht 1860.
  • Boecop, Arent toe. Uittreksels uit het dagboek van Arent toe Boecop volgens een H.S. van de XVIIde eeuw. Uitgegeven door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. J. de Lange Deventer 1862.
  • Boekwijt, H.W. ‘Steinhäuser in ’s-Hertogenbosch im 13. und 14. Jahrhundert’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 173-186.
  • Boekwijt, H.W. Van woning tot pastorie. Vijf eeuwen refugiehuis Mariënhage te ’s-Hertogenbosch 1993.
  • Boockmann, H. Die Stadt im späten Mittelalter. München 1986 (m.n. ‘Die städtische Pfarrkirche’, p. 191-218).
  • Boogmans, L.J. ‘De eerste-steen van een kerk (naam, symboliek, voorschriften, plechtigheid)’. In: Het Gildeboek XI (1928): 42-45.
  • Bosman, A.F.W. De Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht. Bouwgeschiedenis en historische betekenis van de oostpartij. Utrecht/Zutphen 1990.
  • Bouritius, M.Th. ‘Een overeenkomst tussen de Minderbroeders en de geestelijkheid te Mechelen (28-29 september 1448)’. In: Franciscana 40 (1985): 187-211.
  • Bouttats, C. Thooneel der Steden ende Sterckten van ’t Vereenight Nederlandt met d’aengrensende Plaetsen soo in Brabant Vlaanderen als anden Rhijn en elders verovert door de Waepenen der Groot-moghende Heeren Staeten onder het ghelij vande seer Edele Hooghghebore Princen van Orancien. Antwerpen s.a.
  • Braber, C. van den. ‘De Onze Lieve Vrouwetoren van Amersfoort’. In: Monumenten. Nr. 4. 1983: 11-14.
  • Braun, G en F. Hogenberg. Beschreibung und Contrafactur der vornembster staet der Welt I. 1574. (Reprint).
  • Breedveldt Boer, I.M. ‘Plafonds in Nederland 1300-1800. ’s-Gravenhage 1991.
  • Brongers, J.A. ‘Dendrochronological investigation of recent oak (Quercus sp.) in the Netherlands’. In: Berichten ROB 23 (1973): 459-464.
  • Brugmans, H, en C.H. Peters. Oud-Nederlandsche steden in haar ontstaan, groei en ontwikkeling, 3 delen, A.W. Sijthoff’s uitgevers-maatschappij Leiden s.a.
  • Bruijn, M.W.J. de. ‘Mariaplaats 9: Het zomerhuis van Evert Zoudenbalch’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nummer 12. 55 (1982): 215-218.
  • Bruijn, M.W.J. de. ‘De ontstaansgeschiedenis van het poortgebouw van Zoudenbalch in de Mariastraat te Utrecht’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nr. 11. 56 (1983): 232-233.
  • Bruijn, M.W.J. de. ‘Wanneer werd het huis Jeruzalemstraat 8-10 in Utrecht gebouwd?’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nummer 2 60 (1987): 13-16.
  • Bruijn, M.W.J. de. ‘De datering en eerste bestemming van Wed 5-7 in Utrecht’. In: Maandblad Oud-Utrecht 63 (1990): 85-88.
  • Buis, J. Historia forestis: Nederlandse bosgeschiedenis. 2 Vol. Utrecht 1985.
  • Buijtenen, M.P. van. ‘Contra Turrim Traiectensem’. In: C.A. Rutgers [ed.]. De Utrechtse bisschop in de middeleeuwen. Den Haag 1978: 1-17.
  • Burckhart, Jacob. Die Kultur der Renaissance in Italien. Berlin 1927.
  • Burgers, J.W.J. ‘Tussen burgerij en adel. De financiële, politieke en maatschappelijke carrière van de Utrechtse patriciër Lambert de Vries (ca. 1250- 1316?)’. In: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Nederlands Historisch Genootschap. 106 (1991): 1-32.
  • Büttner, Horst en Günter Meißner. Bürgerhäuser in Europa. Leipzig 1981.


__ ↓ __

|pag. 482|

  • Caland, F. [ed.]. ‘Oudste rekening der kerk van Hulst, 1 okt. 1409 – 3 sept. 1410’. In: Archief; vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitg. Zeeuwsch Genootsch. v. Wetensch. V (1883): 409-474.
  • Callenbach, J.R. De Groote Kerk te Rotterdam. Rotterdam s.a.
  • Capelle, Torsten. ‘Programmatisches zur einer Untersuchung frühgeschichtlicher Bauopfer’. In: Frühmittelalterliche Studien. Jahrbuch des Instituts für Frühmittelalterforschung der Universität Münster 19 (1985): 498-501.
  • Clemen, P. Die Kunstdekmäler der Kreiss Kempen. Düsseldorff 1891.
  • Clevis, Hemmy. ‘Nijmegen: Investigations into the Historical Topography and Development of the Lower Town between 1300 and 1500’. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 37 (1987): 275-389.
  • Conrad, D. Kirchenbau im Mittelalter. Bauplanung und Bauausführung. Leipzig 1990.
  • Cornelius, Trude. Willibrordikirche. Wesel 1968. (Rheinische Kunststätten).
  • Cramer, W. Geschichte der Grafschaft Lingen im 16. und 17. Jahrhundert besonders in wirtschaftkundlichen Hinsicht. Oldenburg 1940.
  • ‘Dagelijksche aanteekeningen van een reisje ter bezigtiging van de verdedigingswerken van den IJssel, 1672’. [anon.]. In: Kronijk van het Historisch Genootschap 16 (1861): 233-263.
  • Damen, C. ‘Het Benediktinessenklooster Zwartewater bij Hasselt’. In: Versl. en Meded. VORG 78(1963): 71-113.
  • Dankers, J.J. en J. Verheul. Als een groot partikulier huisgezin. Opvoeden in het Utrechtse Burgerweeshuis tussen caritas en staatszorg 1813-1991. Zutphen 1991.
  • Dautermann, Christoph. Stätischer Hausbau am unteren Niederrhein vom 15. bis zum 18. Jahrhundert. Köln/Bonn 1992.
  • Dekker-Woltjer, M. ‘Het huis en de schildering’. In: Het Hofkeshuis. Almelo 1989: 17-21. (Uitgave van de vereniging van academische vrouwen Almelo).
  • Dekker-Woltjer, M. ‘Een wandschildering uit 1778: Doopsgezinden en Patriottenbeweging te Almelo’. In: Versl. en meded. VORG 105 (1990): 93-96.
  • Demoed, E.J. ‘Het merckwaerdigste meijn bekent’. In: De Hoeksteen 1973: 114-118.
  • Denslagen, W.F. ‘Geometrie in de Gotische bouwpraktijk’. In: Bulletin KNOB 1982: 131-147.
  • Dettingmeijer, Rob. ‘Marges aan de Oudegracht. Obstakels bij de ontwikkeling van een integraal stedelijk beleid voor architectuur en stedebouw’. In: Archis 8 (1990): 24-31.
  • Deventer, Gemeentelijke Archiefdienst. Cameraars Rekeningen Inv. nr. M.A. 150 (1460-1464): rekening van Henric van Doetinghem 1462, 15r.
  • Devliegher, Luc. De Keizer Karel-schouw van het Brugse Vrije. Tielt Tielt 1987. (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen. Deel 10).
  • Dezutter, W.P. en M.J. Ryckaert. ‘Brandgevaar en bouwvoorschriften in de middeleeuwen. Een vroeg Vlaams voorbeeld: Aardenburg 1232’. In: Archief. Meded. van het Kon. Zeeuwsch Genootsch. der Wetensch. 1976: 14-39.
  • Dolfin, M.J., E.M. Kylstra en J. Penders. Utrecht de huizen binnen de singels: dl. IIIA Beschrijving en dl. IIIB Overzicht. ’s-Gravenhage 1989.
  • Don, Peter. Kunstreisboek Zuid-Holland. Amsterdam/Zeist 1985.
  • Don, Peter. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Voorne-Putten. Zwolle 1992.
  • Doorninck, J. van. ‘Arent toe Boecop op het blokhuis te Genemuiden in den jare 1572’. In: Overijsselsche almanak voor oudheid en letteren 3 (1838): 228-242.
  • Doorninck, J.I. van. ‘Geslachtkundige aanteekeningen. Knoppert’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel IV (1877): 268-280.
  • Doornink, G.J. ‘De klokken van de St. Lebuinus te Deventer’. Versl. en Meded. VORG. 54 (1938): 149-166.
  • Dozy, L.M. [ed.]. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht 1284-1424. ’s-Gravenhage 1891.
  • Drunen, A.H. van. ‘Die mittelgroßen Backsteinhäuser in ’s-Hertogenbosch’. In: Hausbau in

    __ ↓ __

    |pag. 483|

     
    den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 187-222.
  • Dubbe, B. Monumenten in zilver. Geschiedenis van het Zwolse stadszilver. Zwolle 1976.
  • Dubbe, B. ‘Interieur en inventaris tot 1800’. In: A.J.J. Mekking [ed.]. De Grote of Lebuinuskerk te Deventer. De ‘Dom’ van het Oversticht veelzijdig bekeken. Zutphen 1992: 234-279.
  • Dumbar, G. Analecta seu Vetera aliquot scripta inedita, ab ipso publici juris facta 1. Deventer 1719.
  • Dumbar, G. Het kerkelijk en wereltlijk Deventer I. Deventer 1732.
  • Dunning, G.C. ‘Medieval Pottery, Roof Ventilators and Finals found at Ardenburg, Zeeland, and Post-Medieval Finals at Deventer, Overijssel’. In: Berichten ROB 18 (1968): 209-225.
  • Düsseldorf, Stadtbibliothek, Jacob Polius OFM und Adamus Bürvenich OFM, Annales Almae Provinciae Coloniae (geschr. 1656-ca. 1666) en Adamus Bürvenich OFM, Annales seu Chronicon Almae Provinciae Colonisensis .. coepti ao. salutis 1665.
  • Dijk, M. van. Het tractaat ‘Tegen de Utrechtse Domtoren’. Geert Grote als rigorist. Utrecht 1982.
  • Ebeling, Dietrich. ‘Vloyten ende plancken. Der Holzhandel am Niederrhein vom 15. bis zum 18. Jahrhundert’. In: “Zu Allen theilen inß mittel gelegen”. Wesel und die Hanse an Rhein, IJssel & Lippe. Wesel 1991: 168-178.
  • Ebeling, Dietrich. De Holländerholzhandel in den Rheinlanden. Zu den Handelsbeziehungen zwischen den Niederlanden und dem westlichen Deutschland im 17. und 18. Jahrhundert. Stuttgart 1992.
  • Eckstein, D., J.A. Brongers en J. Bauch. ‘Tree-ring research in the Netherlands’. In: Tree-ring Bulletin 35 (1975): 1-13.
  • Eerden, P.C. van der. ‘Het ‘Hof van Sonoy’. Bouw en bewoningsgeschiedenis’. In: Artistiek en ambachtelijk. Architectuur, kunsten en nijverheid in Alkmaar 14e-20e eeuw. Hilversum 1993: 9-56.
  • Elberts, W.A. Historische wandelingen in en om Zwolle. Zwolle 1910. (Tweede druk bewerkt door C.W. van der Pot).
  • Elte, S. ‘Schets van de geschiedenis van de Latijnse school en van het gymnasium te Zwolle’. In: Versl. en Meded. V.O.R.G. 69 (1954): 25-94.
  • Enklaar, D.Th. Het landsheerlijk bestuur in het Sticht Utrecht aan deze zijde van den IJsel gedurende de regeering van bisschop David van Bourgondië 1456-1496. Utrecht 1922. (Proefschift).
  • Erp, Henricae ab (van). ‘Annales vernuculi’. In: Antonius Matthaeus [ed.]. Analecta seu vetera aliquot monumenta. Lugduni Batavorum 1698: 130-187.
  • Es, W.A. van en W.J.H. Verwers. ‘Excavations at Dorestad 1. The Harbour: Hoogstraat 1’. In: Nederlandse Oudheden 9. Amersfoort 1980.
  • Es, W.A. van en W.J.H. Verwers. ‘Karolingisch draaischijfaardewerk uit Deventer’. In: V.T. van Vilsteren en D.J. de Vries [eds.]. Van Beek en land en mensenhand. Utrecht 1985: 22-41.
  • Essink, H. ‘De grootscheepse restauratie- en verbouwingswerkzaamheden aan de Graafse burcht tijdens het bewind van de graaf van Buren, pandheer van de stad Grave en het land van Cuijk’. In: Merlet 1971: 48-66.
  • Even, E. van. Louvain Monumental ou description historique et artistique de tous les édifices civiles et religieux de la dite ville. Louvain 1860.
  • Fehrmann, C.N. Kampen vroeger en nu. Bussum 1972 (a).
  • Fehrmann, C.N. ‘De bouwgeschiedenis van de Sint-Nicolaas- of Bovenkerk te Kampen naar de archivalische gegevens’. In: Bull. KNOB 1972: 65-71.
  • Finke, Manfred, Robert Knüppel, Klaus Mai, Ulrich Büning. Historische Haüser in Lübeck. Lübeck 1989.
  • Fockema Andreae, S.J. De stad Vollenhove en haar recht, eene bijdrage tot de Overijsselsche Rechtsgeschiedenis. Stadregt van Vollenhove I en II. Zwolle 1885.
  • Formsma, W.J. De oude archieven der gemeente Hasselt. Assen 1959.


__ ↓ __

|pag. 484|

  • Freckmann, Klaus und Franz Wierschem. Schiefer Schutz und Ornament. Köln 1982.
  • Fruin, J.A. [ed.]. De oudste rechten der stad Dordrecht en van het baljuwschap van Zuidholland I en II. ’s-Gravenhage 1882.
  • Geisberg, Max. Bau- und Kunstdenkmäler von Westfalen. Die Stadt Münster III. Die Bürgerhäuser und Adelshöfe bis zum Jahre 1700. Münster 1934. (Herdruk uit 1976).
  • Gevers, A.J. en A.J. Mensema. Drostenhuis. Het Provinciaal Overijssels Museum. Zwolle 1987.
  • Gevers, A.J. en A.J. Mensema. De havezaten in Salland en hun bewoners. Alphen aan de Rijn 1983.
  • Giffen, A.E. van en H. Praamstra. De Groninger St. Walburg en haar ondergrond. Verhandelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen afd. Letterkunde. Nieuwe reeks, deel 78 tekst. Amsterdam/Londen 1973.
  • Gimberg, J. ‘Het stadhuis te Zutphen in de middeleeuwen’. In: Bijdragen en Mededeelingen van de Vereeniging Gelre 6 (1903): 93-109.
  • Gooijer, A. en P.C. van Traa. ‘Bouwhistorisch onderzoek van het voormalige Wolters-Noordhoff-Complex’. In: P.H. Broekhuizen e.a. [eds.]. Van boerenerf tot bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van het voormalige Wolters-Noordhoff-Complex te Groningen. Groningen 1992: 87-145.
  • Gouw, J. ter. De volksvermaken. Amsterdam s.a. (Naar de oorspronkelijke uitgave herdrukt door de Vereniging “Vrienden van het Amsterdam-boek”).
  • Gouw, J.L. van der [ed.]. Rekeningen van de Domeinen van Putten 1379-1429. 2 Vol. ’s-Gravenhage 1981.
  • Graafhuis, A. en D.P. Snoep. 1 Augustus 1674. De Dom in puin. Herman Saftleven tekent de stormschade in de stad Utrecht. Alphen aan de Rijn 1974. (tentoonstelling Centraal Museum Utrecht 1 augustus-22 september 1974).
  • Graaf, J. de. ‘Geschenken van en aan de stad Zutphen’. In: Bijdragen en Mededelingen Gelre LIII(1953): 161-195.
  • Griep, H.G. Das Dach in Volksbrauch und Volkskunst. Köln 1983.
  • Grinten, E.F. van der. Nijmegen benedenstad. Beschrijving van een grotendeels verdwenen Stadsgedeelte aan de Waal. 3 Vol. Nijmegen 1980.
  • Groningen, C.L. van. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De Vijfheerenlanden met Asperen, Heukelum en Spijk. ’s-Gravenhage 1989.
  • Groningen, Catharina L. van ‘Schelluinderberg, een 16de-eeuwse buitenplaats’. In: De Woonstede 86 (1990) 3-16.
  • Groot, A. de. ‘Het Utrechtse Domkapittel als sponsor van Hollandse kerken: glasschenkingen aan kerken te Medemblik, Hagestein en Everdingen’. In: Bulletin van de Stichting Oude Hollandse Kerken 37 (1993): 3-15.
  • Groot, H.L. de [ed.]. Het vuur beschouwd. Utrecht 1990.
  • Haagen, J.K. van der. ‘Het Generaiiteits-Kruitmagazijn aan de Schie’. In: Delftse studiën. Assen 1967: 187-228.
  • Haakma Wagenaar, Th. De bouwgeschiedenis van de Buurkerk te Utrecht. Rotterdam 1936.
  • Haakma Wagenaar, W. ‘De schilderingen en hun plaats in het gebouw’. In: A.J.J. Mekking [ed.]. De Grote of Lebuinuskerk te Deventer. De ‘Dom’ van het Oversticht veelzijdig bekeken. Zutphen 1992: 128-159.
  • Haersolte van Haerst, J.J. Généalogie van Haersolte. Zwolle 1881.
  • Hartog, Elizabeth den. ‘Kinderen van God, kroost van Abraham. De iconografie van het Abrahamtympaan te Zwolle’. In: Het Aartrijk. Studies over Architectuur en iconologie, aangeboden aan Aart Mekking. Amersfoort, Leiden, Noordwijkerhout en Utrecht 1994: 79-88. (voorlopige versie zoals aangeboden aan Mekking).
  • Haslinghuis, E.J. Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek der westerse architectuurgeschiedenis, Utrecht/Antwerpen 1986.
  • Haslinghuis, E.J. en C.J.A.C. Peeters. De Dom van Utrecht. De Nederlandse Monumenten van geschiedenis en kunst. Staatsuitgeverij ’s-Gravenhage 1965.


__ ↓ __

|pag. 485|

  • Hattum, M.J. van. Geschiedenissen der stad Zwolle I-V. Zwolle 1767-1775.
  • Hattum, M.J. van. ‘Drie onuitgegeven hoofdstukken van de „Geschiedenissen der stad Zwolle” door Mr. Burchard Joan van Hattum’. J. Nanninga Uitterdijk en L. van Hasselt [eds.]. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel XI (1896): 16-43.
  • Hattinck, R.E. ‘Iets omtrent de kerk te Goor’. In: Versi, en Meded. V.O.R.G. 14 (1885): 28- 53.
  • Heeringa, K. [ed.]. Rekeningen van het bisdom Utrecht 1378-1573. 1e dl. 2de stuk. Utrecht 1926.
  • Hekker, R.C. ‘Oude dakbedekkingen’. Bulletin NOB 1949: 150-163.
  • Hekker, R.C. en Chr. J. Kolman. “Ten voordele en cieraat van dese stad” Studies over houten huizen in Nederlandse steden. Zeist/’s-Gravenhage 1989.
  • Heunks, C.A. De Lievevrouwetoren te Amersfoort. Amersfoort 1936.
  • Heusden, H.F. van. Historia Episcopatuum Foederati Belgii Utpote Metropolitani Ultrajectini… I. Antwerpen 1733.
  • Hillenbrand, K. ‘Ziegel aus Museen und Sammlungen’. In: Der Museumsfreund. Heft 4/5 1964: 1-54.
  • Hillenbrand, K. Volkskunst der Ziegelbrenner; Stempel Symbole und Heilszeichen in Ton. München 1981.
  • Hoefer, F.A. ‘Het sacramentshuisje in de St. Michielskerk te Zwolle en zijn vervaardiger’. In: Versl. en meded. VORG 23 (1904): 1-7 (a).
  • Hoefer, F.A. ‘Een bijdrage tot de oude plaatsbeschrijving van Zwolle’. In: Verslagen en Mededeelingen VORG 23 (1904): 81-117 (b).
  • Hoefer, F.A. ‘Het reventer te Zwolle’. In: Bulletin NOB 1909: 155-159.
  • Hoefer, F.A. ‘De vestingstad Zwolle’. In: Verslagen en Mededeelingen VORG 27 (1911): 37- 81.
  • Hoefer, F.A. [ed.]. ‘De rekeningen der stad Hattem 1460-1487’. Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap 16 (1895): 94-284.
  • Hoefer, F.A. ‘Mededeelingen omtrent de Monumenten van Elburg’. In: Bulletin NOB 1923: 145-161.
  • Hoekstra, T.J. ‘Utrecht, Entstehung und räumliche Entwicklung bis etwa 1700, ein Überblick’. In: Hausbau in den Niederlanden 39 (1990): 205-222.
  • Hoekstra, T.J. ‘Uilen in het Convent’. In: Catharijnebrief. Nr. 33. 9 (1991): 9-10.
  • Hof, J. ‘Een souvenir uit 1404’. In: Alkmaars Jaarboekje 1967: 134.
  • Hof, J. [ed.]. Egmondse kloosterrekeningen uit de XIVe eeuw. Groningen 1976.
  • Hofstee, Christine. De fraterhuizen te Zwolle. Amsterdam 1976 (hoofdvakscriptie kunstgeschiedenis van de middeleeuwen).
  • Hofkamp, W.C.A. De toren „De Oldehove” te Leeuwarden en zijn geschiedenis. Meijer & Schaafsma Leeuwarden 1911.
  • Hofkeshuis, het. Studie van een werkgroep van de Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding afdeling Almelo ter gelegenheid van haar achtste lustrum. Almelo 1989.
  • Hogenstijn, C.M. De Torenmuziek van Deventer. Deventer 1983.
  • Hollestelle, Johanna. De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560, Van Gorcum & Comp. N.V. Assen 1961.
  • Hollestelle, Johanna. ‘Een andere kijk op een oude baksteen’. In: Bulletin KNOB 1977: 121.
  • Hollstein, E. ‘Jahrringchronologische Untersuchung von Holzproben aus der Motte bei Haus Meer’. In: Rheinische Ausgrabungen 1. Köln 1968: 92-96.
  • Hollstein, E. Mitteleuropäische Eichenchronologie. Mainz 1980.
  • Holst, J.C. Abschlußbericht zum Forschungsvorhaben. Thermolumineszenzdatierung ältester Backsteinbauten. Entwicklung und Erprobung von Modellen und Techniken. Lübeck/Berlin 1992. (Fotokopie van een rapport).
  • Horst, K. van der, L.C. Kuiper-Brussen, P.N.G. Pesch, e.a. Handschriften en Oude Drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Samengesteld bij het 400-jarig bestaan van de bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1584-1984. Utrecht 1984.


__ ↓ __

|pag. 486|

  • Hotz, Walter. Pfalzen und Burgen der Stauferzeit. Darmstadt 1981.
  • Houck, M.E. Het Groote Kerkhof te Deventer (Overdruk uit de Deventer Courant van 7 sept. 1900, no 36).
  • Houtte, J.A. van. Economische geschiedenis van de Lage Landen 800-1800. Bussum 1979.
  • Hove, Jan ten. Het stadhuis van Hasselt. Kampen 1993.
  • Hoven van Genderen, Bram van. Het kapittel-generaal en de staten van het Nedersticht in de 15e eeuw. Zutphen 1987.
  • Hoven van Genderen, Bram van den. ‘Kanunniken, kloosters en kerkgebouwen in laat­middeleeuws Utrecht’. In: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop [eds.]. Utrecht tussen Kerk en Staat. Utrecht 1991: 197-225.
  • Hoven van Genderen, A.J. van den. ‘Een toren van achteren en van voren. Over de Domtoren en Aart Mekkings ‘Spel met toren en kapel”. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1992: 149-171.
  • Hugot, Leo. Kornelimünster, Untersuchung über die baugeschichtliche Entwicklung der ehemaligen Benediktinerklosterkirche. (Rheinische Ausgrabungen II. Beihefte der Bonner Jahrbücher 26 (1968)).
  • Huisman, H. Het steenhouwersgeslacht Neurenberg en de donkere Belgische steen. Leiden 1986. (Doctoraal scriptie).
  • Huijts, C.S.T.J. De voor-historische boerderijbouw in Drenthe. Reconstructiemodellen van 1300 vóór tot 1300 na Chr. Arnhem 1992.
  • Iterson, W. van. ‘De cuneratoren te Rhenen’. Jaarboekje van „Oud-Utrecht” 1964: 25-44.
  • Jager, H. de [ed.] De middeleeuwsche keuren der stad Brielle. ’s-Gravenhage 1901.
  • Jans, E. Burgerhuizen tussen IJssel en Eems 1400-1850. Zutphen 1989.
  • Janse, H. Bouwers en bouwen in het verleden. Zaltbommel 1965.
  • Janse, H. Vensters. Nijmegen 1971.
  • Janse, H. ‘Dertiende-eeuwse baksteenfabricage’. In: Bulletin KNOB 1977: 14.
  • Janse, H. ‘Gebruik van hout voor het bouwen in Nederland door de loop der eeuwen heen’. In: Fibula, nr. 4, 20 (1979): 6-13.
  • Janse, H. ‘Het geslacht Vennecool, bouwmeesters en handelaren in bouwmaterialen’. In: Bulletin KNOB 1979: 39-40.
  • Janse, H. ‘Merken op steen hout als wegwijzers op de bouw’. In: Materialen en technieken in Oude Bouwwerken. Zeist 1983. Les 2, 1-22 (a).
  • Janse, H. ‘Torens, doelloze hoogtepunten?’ In: Monumenten, nr. 4, 1983: 6-10 (b).
  • Janse, H. [ed.]. Leien op monumenten. Zeist/Baarn 1986.
  • Janse, H. ‘Timmermansmerken’. In: Restauratievademecum. RV blad Merk op hout 01 (1988): 1-3.
  • Janse, H. ‘Het gebruik van hout in het Nederlandse bouwbedrijf in het verleden’. In: Restauratievademecum RV blad Hout 01 (1988): 1-8.
  • Janse, H. Houten kappen in Nederland 1000-1940. Delft 1989.
  • Janse, H. ‘Een Nederlands gebrandschilderd glas in de Heilig Bloedkerk te Wilsnack (D.)’. In: Bulletin KNOB 1992: 21-26.
  • Janse, H. ‘Constructies en materiaalbewerking in het verleden’. In: Levende stenen. Les b-5. (S.a. Cursus van de Stichting ter bevordering van de kennis van de Nederlandse Bouwkunst).
  • Janse, H. en L. Devliegher. ‘Middeleeuwse bekappingen in het vroegere graafschap Vlaanderen’. In: Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen 13 (1962): 299-380.
  • Janse, H. Amsterdam gebouwd op palen. Amsterdam 1993.
  • Janse, H en D.J. de Vries. Werk en merk van de steenhouwer. Het steenhouwersambacht in de Nederlanden voor 1800. Zwolle 1991.
  • Janse, H. en D.J. de Vries. ‘Natuursteensoorten, die in Nederland zijn toegepast’. In: Restauratievademecum RV blad Natuursteen 03 (1993): 1-31.
  • Jansen, H.P.H. en A. Janse. Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum. Hilversum 1991.
  • Jansma, Esther. ‘Dendrochronological Methods to Determine the Origin of Oak Timber: A Case Study on Wood from ’s-Hertogenbosch’. In: Helinium XXXII/1-2 (1992): 195-214.


__ ↓ __

|pag. 487|

  • Jansma, T.S. Tekst en uitleg. ’s-Gravenhage 1974. (Historische opstellen aangeboden aan de schrijver bij zijn aftreden als hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam).
  • Janssen, C.F. Behoud en herstel. Bussum 1980.
  • Janssen, H.L. ‘Bricks, Tiles and Roofing-tiles in ’s-Hertogenbosch during the Middle Ages’. In: Mémoires de la Commission départementale d’Histoire et d’Archéologie du Pas-de-Calais 22-2 (1986): 80-85.
  • Janssen, H.L. ‘The archaeology of the medieval castle in the Netherlands. Results and prospects for future research’. In: J.J. Besteman, J.M. Bos and H.A. Heidinga [eds.]. Medieval Archaeology in the Netherlands. Studies presented to H.H. van Regteren Altena. Assen/Maastricht 1990: 219-264.
  • Janssen,’H.L. ‘Räumliche Entwicklung, Parzellierung und Hauskonstructionen in ’s-Hertogenbosch zwischen 1150 und 1350’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 153-172 (b).
  • Jehee, J.J. Resultaten van het bouwkundig historisch onderzoek van het paleis Noordeinde te Den Haag. Zeist 1985. (Typoscript RDMZ).
  • Jongh, E. de. Een schilderij centraal. De Jeruzalemvaarders van Jan van Scorel. Utrecht s.a. (Tentoonstellingscatalogus Centraal Museum Utrecht).
  • Kalveen, C.A. van. Het bestuur van bisschop en Staten in het Nedersticht, Oversticht en Drenthe, 1483-1520. Bijdragen van het instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht XXXVI. Groningen 1974.
  • Kamper Kronijken. I. De annalibus quaedam nota. Uitgegeven door de Vereeniging ter beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. J. de Lange Deventer 1862.
  • Kamper Kronijken. II. Kronijk van Johan van Breda. Uitgegeven door de Vereeniging ter beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. J. de Lange Deventer 1864.
  • Kan, F.J.W. van. Sleutels tot de macht. De ontwikkeling van het Leidse patriciaat tot 1420. Hilversum 1988.
  • Kaspar, Fred. Bauen und Wohnen in einer alten Hansestadt. Zur Nutzung von Wohnbauten zwischen dem 16. und 19. Jahrhundert, dargestellt am Beispiel der Stadt Lemgo. Münster 1985.
  • Kempers, Bram. Kunst, machten mecenaat. Amsterdam 1987.
  • Kesteloo, H.M. ‘De stadsrekeningen van Middelburg II. 1450-1499’. In: Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen 6 (1888): 5-160.
  • Ketner, F. [ed.]. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht I-IV. ’s-Gravenhage 1949.
  • Kipp, A.F.E. De immuniteit van St. Marie. De evolutie van een stadsbeeld. Utrecht 1974. (Doctoraalscriptie R.U. Utrecht, uitgegeven door Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude stadswijken Utrecht 1980).
  • Kipp, A.F.E. ‘Wed 5-7 (-0)’. In: De Timmerwerf. Nr. 2. 29 (1976): 11-17. (Personeelsorgaan dienst Openbare Werken Utrecht).
  • Kipp, A.F.E. ‘Donkerstraat 15-19 (Zoudenbalch)’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nummer 2. 55 (1982): 27-30. (Kroniek 1981).
  • Kipp, A.F.E. ‘50. Oude Gracht 129’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nummer 4. 58 (1985): 146-149.
  • Kipp, A.F.E. ‘Groot Blankenburgh. De evolutie van een Utrechts stadskasteel’. In: De stenen droom. Zutphen 1988: 196-211.
  • Kipp, A.F.E. ‘18. Mariastraat 28-34’. In: Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht 1989: 62-63.
  • Kipp, A.F.E. ‘Große mittelalterliche steinerne Wohnhäuser in Utrecht’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 257-281.
  • Kleyntjens, J. [ed.]. ‘Oudste stadsrekeningen van Culemborg’. In: De Navorscher 64 (1915): 8, 81 e.v.
  • Kleyntjens, J.C.J. en L. Sormani [eds.]. Rekeningen der stad Nijmegen. Vol V-VIII. Nijmegen 1916-1919.
  • Kloeke, G.G. Kamper spreekwoorden naar een uitgave van Warnersen anno 1550. Assen 1959.


__ ↓ __

|pag. 488|

  • Klück, B.J.M. ‘24. Mariaplaats 9’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nummer 2. 55 (1982): 55-62.
  • Klück, Bart. ‘33. Mariaplaats 9’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nummer 3. 56 (1983): 82-85.
  • Klück, B.J.M. ‘24. Oude Gracht 113 (Fresenburg)’. In: Archeologische en bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht 1985, 197-204.
  • Klück, B.J.M. ‘22. Jeruzalemstraat 8-10’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nummer 4. 58 (1985): 97-102. (b) (Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1984).
  • Klück, B.J.M. ‘10. Jeruzalemstraat 8-10’. In: Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht 1987: 167-176.
  • Klück, Bart. ‘13. Jacobijnenstraat 2’. In: Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht 1988: 86-109.
  • Klück, Bart. ‘Oude Gracht 376’. In: Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht 1989: 128-133.
  • Klück, Bart J.M. ‘Städtische Kleinhäuser in Utrecht’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 249-256.
  • Koch, A.C.F. Stroomgoden en reispatronen. 1200 jaar oeververbinding bij Deventer. Deventer 1972.
  • Koch, A.C.F. ‘Over woonhuisbouw te Deventer in de 14de en 15de eeuw’. In: Versl. en Meded. V.O.R.G. 100 (1987): 23-52.
  • Koch, A.C.F. Het Bergkwartier te Deventer. Huizenboek van een middeleeuwse stadswijk tot 1600. Zutphen z.j. (±1990).
  • Kolman, Chr.J. ‘”Van tymmern een steenhuus”: verstening van woonhuizen in Kampen vóór 1350’. In: Versl. en Meded. VORG 100 (1985): 53-82.
  • Kolman, Chr.J. ‘De bouwgeschiedenis van het “Soete-Naeme-Jhesus”-weeshuis te Kampen. Kamper Almanak 1985/86: 227-251.
  • Kolman, Chr.J. ‘De verstedelijking van Kampen in de late Middeleeuwen’. Kamper Almanak 1990: 145-176.
  • Kolman, Chr.J. Naer de eisch van ’t werck. De organisatie van het bouwen te Kampen 1450-1650. Utrecht 1993. (Proefschrift RU Utrecht).
  • Kolman, Chr.J. en D.J. de Vries. ‘Eigendomsmerken op hout en handelswaar in Overijssel’. In: Versl. en Meded. VORG 107 (1992): 47-64.
  • Kolman, Chr.J. en D.J. de Vries. ‘Merken op hout en handelswaar; timmermansmerken opnieuw bezien’. In: Restauratievademecum 1993. RV blad Merk op hout 04: 1-14. (Deze versie bevat wel alle afbeeldingen).
  • Kolman, R.J. ‘De pelgrims van Jeruzalem te Kampen (ca. 1450-1580)’. In: Kamper Almanak 1987/88: 155-214.
  • Koopmans, Botine. Lofen een elfde-eeuws keiserlijk paleis in Utrecht. Utrecht/Zutphen 1989.
  • Koreman, J. [ed.]. De stadsrekeningen van Maastricht over het jaar 1399-1400. Assen 1968.
  • Kruizinga, J.H. ‘Dakpannen dekken daken (1)’. In: Bouwwereld. Nr. 23. 78 (1982): 71.
  • Kuile, E.H. ter. De Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Twente. ’s-Gravenhage 1934.
  • Kuile, E.H. ter. De torens van Nederland. Amsterdam 1946.
  • Kuile, E.H. ter. ‘De toren van Amerongen’. In: Bulletin KNOB 1955: kol. 43-44.
  • Kuile, E.H. ter. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Het kwartier van Zutfen. ’s-Gravenhage 1958.
  • Kuile, E.H. ter. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Zuid-Salland. ’s-Gravenhage 1964.
  • Kuile, E.H. ter. ‘De bouwgeschiedenis van de Sint-Nicolaas of Bovenkerk te Kampen naar de gegevens van de restauratie’. In: Bull. KNOB 1972: 72-86.
  • Kuile, E.H. ter. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Noord- en Oost-Salland. ’s-Gravenhage 1974.
  • Kuile, G.J. ter. ‘De havezathen van Overijssel’. In: G.A.J. van Engelen van der Veen e.a. [eds.]. Overijssel. Deventer (1931): 210-237.
  • Kuile, G.J. ter. Oorkondenboek van Overijssel I-VI. Zwolle 1963-1969.


__ ↓ __

|pag. 489|

  • Kuile, G.J. ter en D. Wijnbeek. Archieven der familie Van Ittersum. Rijksarchief Zwolle s.a.
  • Kuiper, Y., R.M. Mulder-Radetzky, M.C. van der Sman, H. Spanninga, B. de Vries. Mensen van macht en aanzien. Frieslands elite in de 18de en 19de eeuw. Heerenveen 1987. (Tentoonstellingscatalogus).
  • Kunst, H.J. ‘Die Entstehung des Hallenumgangschorus’. Marburger Jahrbuch für Kunstwissenschaft 8 (1969): 1-104.
  • Kunst, H.J. ‘Zur Ideologie der deutschen Hallenkirche als Einheitsraum’. Architectura. Nr. 1. 1971: 38-53.
  • Kunstreisboek voor Nederland. Amsterdam/Antwerpen 1977.
  • Künzel, R.E., D.P. Blok en J.M. Verhoeff. Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200. Amsterdam 1988.
  • Kusche, H. ‘Die Steinmetzzeichen des Kölner Domes’. Kölner Domblatt 16-17 (1959), 111-140.
  • Kuys, Jan e.a. [eds.] De Tielse kroniek. Een geschiedenis van de Lage Landen van de Volksverhuizingen tot het midden van de vijftiende eeuw, met een vervolg over de jaren 1552-1566. Amsterdam 1983.
  • Kylstra, E.M. ‘Typologie der Wohnbauten in Utrecht’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 233-256.
  • Labouchere, G.C. ‘Gedaante en herkomst van het oorspronkelijke bouwplan van den toren de Oldehove te Leeuwarden’. In: Leeuwarden 1435-1935. Gedenkboek uitgegeven in opdracht van de VVV Leeuwarden en omstreken. Leeuwarden 1935: 178-191.
  • Laleman, M.C. en P. Raveschot. Inleiding tot de studie van de woonhuizen in Gent. Periode 1100-1300. De kelders. Brussel 1991.
  • Langendonck, Linda van. ‘De Sint-Romboutstoren te Mechelen en zijn plaats in de laatgotische architectuur’. In: J.H. van Mosselveld [ed.]. Keldermans. Een architectonisch netwerk in de Nederlanden. ’s-Gravenhage 1987: 27-59.
  • Lunsingh Scheurleer, Th.H., C. Willemijn Fock en A.J. van Dissel. Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Vol. I-VIa. Leiden 1986-1992.
  • Maarschalkerweerd, Ph. ‘Het Amersfoortse burgerschap in de late middeleeuwen’. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1991: 39-58.
  • Maris, J.M. Van voogdij tot maarschalk ambt. Bijdragen tot de geschiedenis der Utrechts- bisschoppelijke staatsinstellingen, voornamelijk in het Nedersticht. Utrecht 1954.
  • Martiny, V.G. ‘Étude historique et archéologique de l’église Notre-Dame au-delà de la Dyle à Malines’. In: Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen XIII (1962): 3-298.
  • Meckseper, C. Kleine Kunstgeschichte der deutschen Stadt im Mittelalter. Darmstadt 1982.
  • Meerkamp van Embden, A. [ed.]. Stadsrekeningen van Leiden. Amsterdam 1913.
  • Meijer, M.W. ‘Stinsen in Leeuwarden’. In: De stenen droom. Opstellen over bouwkunst en monumentenzorg. Zutphen 1988: 261-269.
  • Meischke, R. Het architectonische ontwerp in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen en de zestiende eeuw’. In: Bull. KNOB 1952: kol. 161-230.
  • Meischke, R. ‘De gotische huizen van Zwolle’. In: Bulletin KNOB 1974: 70-87.
  • Meischke, R. ‘Huizen en keuren’. In: Rotterdam Papers II. Rotterdam 1975: 89-116.
  • Meischke, R. De schoorsteen binnenhuis en op het dak. Leiden 1986. (Rede, uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis van de architectuur aan de Rijksuniversiteit te Leiden op vrijdag 14 februari 1986).
  • Meischke, R. ‘Het Markiezenhof te Bergen op Zoom’. In: Bergen op Zoom gebouwd en beschouwd. Studies over stad en stadsbeeld uitgegeven ter gelegenheid van het zevenhonderd jarig bestaan van de heerlijkheid van Stad en Land van Bergen op Zoom. Alphen aan de Rijn 1987: 1-71.
  • Meischke, R. De gothische bouwtraditie. Amersfoort 1988.
  • Meischke, R. ‘Städtischer Parzellenzuschnitt und Wohnhaustypen nach 1400’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 9-20.


__ ↓ __

|pag. 490|

  • Meischke, R. en G. Berends. ‘6. Straten en huizen in het Bergkwartier. Zes eeuwen historie’. In: H.M. Goudappel [ed.]. Tien jaar stadsherstel. Bergkwartier Deventer 1967-1977. Deventer 1978: 69-93.
  • Meischke, R. en M.C. Scheers. ‘De pastorie te Warffum’. In: Jaarboek Monumentenzorg 1990: 99-126.
  • Meischke, R. en H.J. Zantkuijl. Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800. Haarlem 1969.
  • Meischke, R., H.J. Zantkuijl, W. Raue en P.T.E.E. Rosenberg. Huizen in Nederland. Friesland en Noord-Holland. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser. Zwolle/Amsterdam 1993.
  • Meiss, Millard. ‘Light as Form and Symbol in Some Fifteenth-Century Paintains’. In: Creighton Gilbert [ed.]. Renaissance Art. New York 1973: 43-68.
  • Mekking, A.J.J. ‘Het ‘Eedsrelief’ in de OLV Kerk te Maastricht, een iconografische studie’. In: Publ. Soc. Hist. Achéol. Limbourg 1973: 109-155.
  • Mekking, A.J.J. ‘Bijdragen tot de bouwgeschiedenis van de Sint-Servaas te Maastricht. Deel III. De Westpartij’. In: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limburg CXVIII (1982): 86-246.
  • Mekking, A.J.J. De Sint-Servaaskerk te Maastricht. Bijdragen tot de kennis van de symboliek en de geschiedenis van de bouwdelen en de bouwsculptuur tot ca. 1200. Zutphen 1986. (Academisch proefschrift).
  • Mekking, A.J.J. ‘Pro Turri Trajectensi’. In: Annus Quadriga Mundi. Zutphen 1989: 129-151.
  • Mekking, A.J.J. ‘De ‘Grote zaal’ van Floris V te Den Haag. Een onderzoek naar de betekenis van het concept’. In: D.E.P. de Boer e.a. [eds.]. Holland in wording. De ontstaans­geschiedenis van het graafschap Holland tot het begin van de vijftiende eeuw. Hilversum 1990: 65-90.
  • Mekking, A.J.J. Het spel met de toren en kapel. Bouwen pro en contra Bourgondië van Groningen tot Maastricht. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de Geschiedenis van de Bouwkunst aan de Rijksuniversiteit Leiden op 8 november 1991. Rijksuniversiteit Leiden 1991.
  • Mekking, Aart J.J. Het spel met Toren en Kapel. Bouwen pro en contra Bourgondië van Groningen tot Maastricht. Utrecht/Zutphen 1992 (a). (Geïllustreerde en geanoteerde versie van bovenstaande publicatie).
  • Mekking, Aart J.J. [ed.]. De Grote of Lebuinuskerk te Deventer. De ‘Dom’ van het Oversticht veelzijdig bekeken. Utrecht/Zutphen 1992 (b).
  • Mensema, A.J. ‘Het hof van Suythem te Zwolle en zijn bewoners. II. Ruytenberg’. In: IJsselakademie. Nr. 2. 4 (1981): 13-18.
  • Mensema, A.J. ‘Het hof van Suythem te Zwolle en zijn bewoners. III. Van Twenhuysen en Dorenbusch’. In: IJsselakademie. Nr. 3. 4 (1981): 13-16.
  • Mensema, A.J. ‘Het Heraldisch prachtvertoon’. In: A.J. Gevers en A.J. Mensema [eds.]. De Broerenkerk te Zwolle. Zwolle 1989: 122-159.
  • Mensema, A.J. ‘Het heraldisch prachtvertoon van de familie Van Rechteren’. In: Overijsselse Historische Bijdragen 107 (1992): 5-31.
  • Meyer, G.M. de [ed.]. De stadsrekeningen van Deventer. Deel VI 1435-1440. s.1.1984.
  • Meyer, G.M. de en E.W.F. van den Elzen. De verstening van Deventer: huizen en mensen in de 14de eeuw. Groningen 1982.
  • Meyere, J.A.L. de. ‘Portretten van Evert Zoudenbalch’. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1977: 56- 70.
  • Miedema, Hessel. ‘Over de waardering van architekt en beeldende kunstenaar in de zestiende eeuw’. In: Oud-Holland, nr. 2/3, 94 (1980): 71-89.
  • Mierlo, Th. van. ‘Alexander Pasqualini (1493-1559) architect en vestingbouwkundige’. In: Bulletin KNOB 1991: 157-174.
  • Molen, S.J. v.d. ‘Iets over steenhouwersmerken en meesterteekens’. In: Het R.K. Bouwblad 10(1938-’39): 102-105.
  • Muller, S. ‘Getuigenverhoor te Antwerpen. Over het maken van ontwerpen van gebouwen in

    __ ↓ __

    |pag. 491|

     
    de 16de eeuw door schilders, goudsmeden, timmerlieden en metselaars’. Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis. DL 4. Rotterdam 1881-’82: 227-264.
  • Muller, S. Oude huizen te Utrecht. ’s-Gravenhage 1902.
  • Muller, S. ‘Utrechtsche schoorsteenmantels’. In: Jaarboekje van “Oud-Utrecht” 1924: 47-54.
  • Nagge, W. Historie van Overijssel. Uitgegeven door J. Nanninga Uitterdijk en F.A. Hoefer. 2 Vol. De erven J.J. Tijl Zwolle 1908 en 1915.
  • Nanninga Uitterdijk, J. [ed.]. ‘Collecte te Kampen voor den bouw der St. Michaelskerk te Zwolle 1548’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel IV (1878): 365.
  • Nanninga Uitterdijk, J. ‘Opdracht en aanbieding van boeken aan den magistraat van Kampen 1561-1658’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel V (1879): 211-246.
  • Nanninga Uitterdijk, J. ‘De kerk te Kuinre’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel VI (1880): 6 (a).
  • Nanninga Uitterdijk, J. ‘Arend van Holtzende in ’t Karthuizerklooster op den Sonnenberg 1575-1579’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel VI (1880): 7-111 (b).
  • Nanninga Uitterdijk, J. ‘Aanteekeningen betreffende het oude raadhuis te Kampen’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 8 (1886): 39-72.
  • Nanninga Uitterdijk, J. ‘Bewoners en inboedel van het huis Toutenburg bij Vollenhove omstreeks 1571’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel XI (1896): 55-119.
  • Nanninga Uitterdijk, J. ‘Nederlandsche bouwmeesters der 16e eeuw’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel 14 (1907): 362-363.
  • Neubecker, Ottfried. Heraldieke Bronnen, symbolen en betekenis. 1988.
  • Neumann, Eberhard G. ‘Die Backsteintechnik in Niedersachsen während des Mittelalters’. In: Lüneburger Blätter 10 (1959), 21-44.
  • Nispen tot Sevenaer, E. van. e.a. De monumenten van Geschiedenis en Kunst in de provincie Limburg. I De monumenten van Maastricht. Deel 2. Utrecht 1930.
  • Noah, Robert. ‘Zur Backsteintechnik des Mittelalters in Ostfriesland. Neue Aspekte aus technisch-konstruktiver Sicht’. In: Ostfriesland. Nr. 3. 1983: 2-10.
  • Nolet, W. en P.C. Boeren. Kerkelijke instellingen in de middeleeuwen. Amsterdam 1951.
  • Nusselder, EJ. ‘De Marthakapel te Delft; een onderzoek’. In: Bulletin KNOB 1980: 51-87.
  • Olde Meierink, Ben. ‘Arnt Johannsen, Baumeister von Schloß Horst’. In: Beiträge zur Renaissance zwischen 1520 und 1570. Materialien zur Kunst- und Kulturgeschichte in Nord- und Westdeutschland. Bd. 2. Marburg 1990: 103-114.
  • Olde Meierink, B. ‘Raesfelt tot Twickel, Goossen van (1499/1510-1579/1580)’. In: Overijsselse biografieën I. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Overijsselaars. Meppel/Amsterdam 1990: 143-146.
  • Olde Meierink, B. ‘De Gildehauser bouwmeestersfamilie Hagen’. In: Jaarboek Monumentenzorg 1991: 139-157.
  • Ommen Kloeke, F.K. van. ‘Het “Hospitael der Maellateschen geheten Ten Hiligen Cruce buten Voerster Poerten” te Zwolle (1377- ± 1650’. In: Verslagen en Meded. VORG 16 (1910): 203-304.
  • Oostingh, G. ‘Aandacht voor St. Geertrui!’. In: V.T. van Vilsteren en D.J. de Vries [eds.]. Van Beek en land en mensenhand. Utrecht 1985: 145-155.
  • Ottenheym, K.A. ‘De bouwgeschiedenis van het stadhuis van Pieter Post te Maastricht’. In: Bull. KNOB 1986: 145-160.
  • Ottenheym, Koen. Philips Vingboons (1607-1678) architect. Zutphen 1989.
  • Overvoorde, J.C. [ed.]. ‘Advys ende Oordeel van Heere Jacob van Campen een vermaert architeck over de modelle van de nieuwe (Mare)Kerck’. In: Jaarboekje voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Leiden en Rijnland 6 (1909): 109-112.
  • Ozinga, M.D. m.m.v. R. Meischke. De gothische kerkelijke bouwkunst. Amsterdam 1953.
  • Panofsky, E. Abbot Suger on the Abbey Church of St.-Denis and its Art Treasures. Princeton 1979. (2de editie).
  • Peeters, C. ‘Domtoren, eredienst en kunst’. In: Maandblad Oud-Utrecht 55 (1982): 121-125.
  • Peters, C.H. Oud Groningen stad en lande. Schiedam 1977. (herdruk ed. 1921).


__ ↓ __

|pag. 492|

  • Peters, Wolfgang. ‘Die Beziehungen des rheinischen Adels zur Propstei des Stiftes St. Lebuin in Deventer in der Stauferzeit’. In: Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein insbesondere das alte Erzbistum Köln 190 (1987): 35-47.
  • Planitz, H. Die deutsche Stadt im Mittelalter. Von der Römerzeit bis zu den Zunftkämpfen. Graz-Köln 1965.
  • Philipp, Klaus Jan. ‘”Eyn huys in manieren van eynre kirchen” Werkmeister, Parliere, Steinlieferanten, Zimmermeister und die Bauorganisation in den Niederlanden vom 14. bis zum 16. Jahrhundert’. In: Wallraf-Richartz-Jahrbuch. Westdeutsches Jahrbuch für Kunstgeschichte L (1989): 69-113.
  • Post, R.R. Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht tot de XIIIe eeuw. Utrecht/Leipzig/München 1928.
  • Post, R.R. Geert Grootes tractaat contra turrim trajectensem teruggevonden. ’s-Gravenhage 1967.
  • Pot, C.W. van der. ‘Voorsterpoort en Voorsterstraat te Zwolle’. In: Verslagen en Mededeelingen VORG 26 (1910): 188-194.
  • Prins-Schimmel, M.A. ‘De tapijtschilderingen op de koorpijlers in de Dom’. In: Restauratie vijf hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht. Jaarverslag 8 (1985-1989). Utrecht 1989: 93-119.
  • Prins-Schimmel, Meta A. Het stadhuis van Franeker. Bouwhistorisch overzicht vanaf 1591 tot 1981. Franeker 1981.
  • Prooije, Leendert A. van. ‘Entwicklung der Holzverarbeitung und Flößerei in den Niederlanden im 17. und 18. Jahrhundert’. In: Hausbau in den Niederlanden. Jahrbuch für Hausforschung 39 (1990): 39-48 (a).
  • Prooije, L.A. van. ‘De invoer van Rijns hout per vlot 1650-1795’. In: Economisch- en Sociaal- Historisch Jaarboek 53 (1990): 30-79 (b).
  • Rappard, F.A.L. van. ‘De rekeningen van de kerkmeesters der Buurkerk te Utrecht in de 15de eeuw’. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap III (1880): 25-224.
  • Reallexikon zur deutschen Kunstgeschichte. Band I-IV. Stuttgart 1937-1958.
  • Rensing, Theodor. ‘Die Ermordung Engelberts des Heiligen und die Ehrenrettung für Dietrich von Isenburg’. In: Westfalen. Hefte für Geschichte Kunst und Volkskunde 33 (1955): 125-143.
  • Renting, R.A.D. [ed.]. De stadsrekeningen van Doesburg. Groningen 1964.
  • Riemsdijk, Th.H.F. van. ‘Het Zwolsche stadhuis’. In: Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel 3 (1876): 3-66.
  • Rondom de Oldehove. Geschiedenis van Leeuwarden en Friesland door de Leeuwarder Geschiedeniscommissie. A. Jongbloed N.V. Leeuwarden 1938.
  • Roosegaarde Bisschop, G. ‘De geschilderde maquette in Nederland’. In: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 7 (1956): 167-217.
  • Rootselaar, W.F.N. van. Amersfoort 777-1580. deel II. B. Blankenberg en Zoon. Amersfoort 1878.
  • Rosenberg, H.P.R. ‘De Sint Eusebiuskerk te Arnhem’. Bull. KNOB 1962: 189-212.
  • Ross, B.A. ‘Het huis Hazenberg te Utrecht of hoe dit huis in 1546 een metamorfose onderging. Zeist 1981. (Doctoraalscriptie R.U. Leiden).
  • Ross, Alice. ‘Het eerste stadhuis van Utrecht – een belangrijke verbouwing in 1546’. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1989: 37-57.
  • Rowald, P. Geschichte der Grundsteinlegung. Berlin 1904. (Sonderdruck aus der Zeitschrift für Bauwesen, Jahrgang 1904).
  • Royen, R. van [ed.]. ‘De oudste kapittelrekening van Oudmunster uit het jaar 1295’. In: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 58 (1937): 1-50. Berust in het: Rijksarchief in Utrecht (RAU). Archief van het kapittel van Oudmunster (Oudmunster). Nr. 489-98.
  • Rutgers, C.A. Jan van Arkel, Bisschop van Utrecht. Groningen 1970.
  • Rutgers, C.A. [ed]. De Utrechtse bisschop in de middeleeuwen. Den Haag 1978.


__ ↓ __

|pag. 493|

  • Sarfatij, H. ‘Dutch towns in the formative period (AD 1000-1400). The archaeology of settlement and building’. In: J.C. Besteman, J.M. Bos and H.A. Heidinga [eds.]. Medieval Archaeology in the Netherlands. Assen/Maastricht 1990: 183-198 (a).
  • Sarfatij, H. ‘Dordrecht, van streekdorp tot eerste stad van Holland’. In: H. Sarfatij [ed.]. Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland. Amsterdam 1990 (b).
  • Sarfatij, H. ‘Tuchhalle, Wohnhaus, Stadtwaage (13.-16. Jahrhundert). Die Entwicklung des Hauses Scharlaken in Dordrecht (Niederlande) nach archäologischen und historischen Befunden’. In: Archäologie des Mittelalters und Bauforschung in Hanseraum. Rostock 1993: 377-389. (Festschrift für Günter P. Fehring; verschijnt in bewerkte vorm in Bulletin KNOB nr. 2 1994).
  • Schevichaven, H.D.J. van en J.C.J. Kleyntjens [eds.]. Rekeningen der stad Nijmegen. Vol. I-IV. Nijmegen 1910-1914.
  • Schilder, K. ‘Genealogie van de Kamper familie Kroeser’. In: Kamper Almanak 1980/81: 203- 216.
  • Schippers, W. Bouwhistorisch verslag Mariakerk en Sacramentskapel te Deventer. Delft 1986. (Afstudeerscriptie TH Delft).
  • Schläpfer, L. Der heilige Bernhardin von Siena. Düsseldorf 1965.
  • Schleif, Corine. Donatio et memoria. Stifter, Stiftungen und Motivationen an Beispielen aus der Lorenzkirche in Nürnberg. München 1990.
  • Schleidgen, Wolf-Rüdiger [ed.]. Die ältesten Klever Stadtrechtshandschriften. Kleve 1990.
  • Schoengen, M. ‘Overijssel tot de 17de eeuwin staatkundig en godsdienstig opzicht’. In: Overijssel. Deventer 1931: 465-559.
  • Schuitema Meyer, A.T. ‘Bouwstoffen voor de profane bouwkunst in de stad Groningen, tot het begin der 19e eeuw’. In: W.J. Formsma e.a. [eds.]. Historie van stad en land. Groningen 1976: 687-720.
  • Schulte, A.G. ‘Het stadhuis aan de Burchtstraat’. In: Het stadhuis van Nijmegen. Nijmegen 1982: 17-84.
  • Slechte, C.H. en N. Herweijer [eds]. Het waagstuk. De geschiedenis van waaggebouwen en wegen in Nederland. Amsterdam 1990.
  • Sliggers, B.C. ‘Romeyn de Hooghe en zijn Haarlemse steenwerf. In: Haerlem. Jaarboek 1986: 59-64.
  • Sliggers, B.C. ‘Romeyn de Hooghe. Het Loo en Haarlem’. In: De boekenwereld, nr. 1, 5 (1988): 43-49.
  • Sliggers, B.C. en P. Wijngaarden. De eerste steen gelegd door… Geschiedenis en inventarisatie van de Haarlemse eerste stenen. Haarlem 1984.
  • Slinger, A H. Janse en G. Berends. Natuursteen in monumenten. Zeist 1980.
  • Smit, H.J.[ed.]. De rekeningen der graven en gravinnen uit het Henegouwsche huis. 2 Vol. Utrecht 1929.
  • Solide ende waerachtige demonstratie dat Heer George Schenck van Tautenburch, in syn leven Stadthouder van Frieslandt, Overyssel ende Gronningen, geen Soon is geweest van eenen Iohan, of Iohan Willebrord Schenck… Zwolle 1669.
  • Sosson, J.P. Les traveaux publics de la ville de Bruges XIVe-XVe siècles. Les matériaux. Les hommes. Bruxelles 1977.
  • Speet, B.J.M. Historische stedenatlas van Nederland. Kampen. Delft 1986.
  • Spitzers, T.A. ‘Port-of-trade’ of vroege stad? De nederzettingsgeschiedenis van Deventer in de vroege middeleeuwen archeologisch en historisch bekeken. (Ongepubliceerde doctoraalscriptie 1990).
  • Spitzers, T.A. ‘De ontwikkeling van Deventer als kerkelijke vestigingsplaats tot aan de bouw van de zogenaamde Bernoldkerk’. In: A.J.J. Mekking [ed.]. De Grote- of Lebuinuskerk te Deventer. Utrecht/Zutphen 1992: 11-28.
  • Staal, C. ‘Catharijneconvent verwerft grafplaat’. In: Maandblad Oud-Utrecht 56 (1983): 160.
  • Stenvert, R. De Grote- of Lebuinuskerk in Deventer. Deventer 1984.
  • Stenvert, R. ‘De materiële resten van het romaanse oxaal in de St.-Lebuïnuskerk te Deventer’.

    __ ↓ __

    |pag. 494|

     
    In: Van Beek en land en mensenhand. Utrecht 1985: 180-202.
  • Stenvert, R. ‘Het Penninckshuis te Deventer. Onderzoek naar achtergronden van gebouw en restauratie’. In: Bulletin KNOB 1986: 161-183.
  • Stenvert, R. ‘Noordenbergstraat 41: Voorbeeld van een bouwhistorische benadering’. In: Deventer Jaarboek 1990: 38-47.
  • Sterk, J. Philips van Bougondië (1465-1524). Bisschop van Utrecht. Protagonist van de renaissance. Zutphen 1980.
  • Strobel, Richard. ‘Turm- und Haustypen in Regensburg’. In: Jahrbuch für Hausforschung 26 (1975): 53-76.
  • Struick, J.E.A.L. ‘De ruimtelijke voorbereiding op de bouw van de gothische Domtoren te Utrecht’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nr. 6. 55 (1982): 130-133.
  • Struick, J.E.A.L. Utrecht door de eeuwen heen. Utrecht en Amerongen 1984. (4de druk).
  • Surdèl, Steven. ‘De mythe van de Middeleeuwse ‘Baugeometrie”. In: Decorum. Nr. 1. X (1991/92): 3-12. (Een verbeterde versie van dit artikel verschijnt in het Jaarboek monumentenzorg 1993).
  • Suir, E.T. “Evert Zoudenbalch. Domkanunnik te Utrecht in de tweede helft van de 15de eeuw’. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1977: 7-55.
  • Tasseron, L. Twaalf eeuwen Binnenhof. ’s-Gravenhage 1956.
  • Hedendaagsche historie of Tegenwoordigen staat van alle volkeren; Behelzende de beschryving der Vereenigde Nederlanden, en wel in ’t byzonder van Overijssel. Met Printverbeeldingen versierd. IIIde deel. 1e stuk. Amsterdam, Leiden, Dordrecht en Harlingen 1792.
  • Telding van Berkhout, P.J. Register op het Oud-archief van Hasselt. Zwolle 1893.
  • Telting, A. [ed.]. Stadboeken van Zwolle. Zwolle 1897.
  • Temminck, Jaap. ‘De hout: geschiedenis van het wandelbos van Haarlem’. In: Haarlemmerhout 400 jaar. ’mooier is de wereld nergens’. Haarlem 1984: 9-19.
  • Temminck Groll, C.L. ‘Het Sint Petersgasthuis te Arnhem’. In. Bulletin KNOB 1957: kol. 193-212.
  • Temminck Groll, C.L. Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden. ’s-Gravenhage 1963.
  • Temminck Groll, C.L. ‘De gebouwen van de Johanniter commanderij te Montfoort’. In: Bijdragen tot de geschiedenis van de Johanniter Orde en haar Commanderij Montfoort. Montfoort 1976: 10-25.
  • Temminck Groll, C.L. ‘Het kasteel De Cannenburch en zijn bouwgeschiedenis’. In: D.J.G. Buurman. De Cannenburch en zijn bewoners. Zutphen 1990: 25-107.
  • Tenhaeff, N.B. Bronnen tot de bouwgeschiedenis van den Dom te Utrecht. 2de dl. 1e stuk, ’s- Gravenhage 1946 (1395-1480).
  • Tiemens, W.H. ‘Restauratie van het Duivelshuis te Arnhem’. In: Bouw 1969: 146-151.
  • Tieskens, R.W., D.P. Snoep en G.W.C. van Wezel [eds.J. Het kleine bouwen. Vier eeuwen maquettes in Nederland. Zutphen 1983. (Tentoonstellingscatalogus Centraal Museum Utrecht).
  • Timmers, J.J.M. Christelijke symboliek en iconografie. Bussum 1978.
  • Tongerloo, Louise van. ‘De glazen van de Cisterciënserkloosterkerk te IJsselstein en hun schenkers’. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1982: 18-41.
  • Tongerloo, Louise van. ‘Crabeth’s, Egmond’s en glazen voor de Catharijnekerk’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nr. 1. 57 (1984): 1-8.
  • Tongerloo, Louise van. ‘Vrouwenklooster: Ontvangen glazen en verleende memories (1)’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nr. 4. 57 (1984): 37-40.
  • Tongerloo, Louise van. ‘Vrouwenklooster: Ontvangen glazen en verleende memories (2)’. In: Maandblad Oud-Utrecht. Nr. 5. 57 (1984): 53-56.
  • Tongerloo, Louise van. ‘Glasschenkingen van de Utrechtse kapittels. Een verkenning in relatiekaders’. In: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 37 (1986): 151-174.
  • Togerloo, Louise van. ‘Bisdom en geestelijkheid’. In: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop [eds.].

    __ ↓ __

    |pag. 495|

     
    Utrecht tussen kerk en staat. Hilversum 1991: 169-195.
  • Tummers, H.A. ‘Recente vondsten betreffende vroege grafsculptuur in Nederland. Dertiende en veertiende eeuw’. In: Bull. KNOB 1993: 34-40.
  • Tyghem, F. van. Het stadhuis van Gent. 2 Vol. Brussel 1978.
  • Unger, J.H.W. [ed.]. De regeering van Rotterdam 1328-1892. Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam I. Rotterdam 1892.
  • Unger, J.H.W. en W. Bezemer. De oudste stadsrekeningen van Rotterdam. Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam III. Rotterdam 1899.
  • Unger, W.S. [ed.]. Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in de landsheerlijke tijd II. Rekeningen 1365-1573. ’s-Gravenhage 1926. (R.G.P. nr. 61, grote serie).
  • Unger, W.S. De monumenten van Middelburg. Maastricht 1941.
  • Uytven, R. van. ‘Het stedelijk leven in de 11de-14de eeuw’. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden 2. Haarlem/Bussum 1982: 187-253.
  • Valentijn, Dick m.m.v. A.F.E. Kipp. Het huis Oudaen te Utrecht. Zutphen 1986.
  • Verdam, J. Middelnederlands handwoordenboek. ’s-Gravenhage 1911.
  • Verhaeghe, F. ‘Een nieuwe middeleeuwse ridderstatuette te Antwerpen’. In: Antwerpse Vereniging voor bodem- en grotonderzoek. Bulletin . Nr. 4. 1987: 1-14.
  • Verhaeghe, F. ‘Quelques épis de faîtage produits par les potiers Flamands (13e-15e siècles)’. In: Mémoires de la Commission départementale d’Histoire et d’Archéologie du Pas-de-Calais 22-2 (1986): 108-156.
  • Verhoeff, J.M. De oude Nederlandse maten en gewichten. Amsterdam 1982. (Publicaties van het P.J. Meertens-Instituut, dl. 3).
  • Verhulst, A. en D.P. Blok. ‘Het Natuurlandschap’. In: Algemene geschiedenis der Nederlanden I. Bussum 1981: 116-142.
  • Verkerk, C.L. Coulissen van de macht. Een sociaal-institutionele studie betreffende de samenstelling van het bestuur van Arnhem in de middeleeuwen en een bijdrage tot de studie van stedelijke elitevorming. Hilversum 1992.
  • Vermeulen, J.P. ‘Bisschoppelijke rekening van 1377-1378’. In: Codex Diplomaticus Neerlandicus. II/2/1 e afl. Utrecht 1853: 252-460.
  • Verschelde, C. Anciennes maisons de Bruges. Brugge 1875.
  • Viaene, A. ‘Namen van ingevoerd timmerhout’. In: Biekorf. Nr. 3. 65 (1964): 79-84.
  • Vilsteren, V.T. en D.J. de Vries [eds.]. Van Beek en land en mensenhand. Feestbundel voor R. van Beek bij zijn zeventigste verjaardag. Utrecht 1985.
  • Viollet-le-Duc, E. Dictionnaire raisonné de l’architecture française du XI au XVIe siècle. 10 Vol. Paris 1854-1868.
  • Vogts, H. Das Kölner Wohnhaus bis zur Mitte des 19. Jahrhunderts. Nuess 1966.
  • Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en Kunst. Deel VII. De Provincie Overijsel. Algemeene Landsdrukkerij ’s-Gravenhage 1923.
  • Voort, H. ‘Die gräfische bentheimischen Bergmeister’. In: Jahrbuch Bentheim 1968: 87-106.
  • Voort, H. ‘Die holländische Steinhandelsgesellschaften in den Grafschaft Bentheim’. In: Versl. en Meded. VORG 85(1970): 164-185.
  • Voskuil, J.J. Van vlechtwerk tot baksteen. Geschiedenis van de wanden van het boerenhuis in Nederland. Arnhem 1979.
  • Vries, A. de. ‘De gewelfschilderingen’. In: A.J. Gevers en A.J. Mensema [eds.]. De Broerenkerk te Zwolle. Zwolle 1989: 100-121.
  • Vries, D.J. de. De konstruktieve ontwikkeling van het stadswoonhuis te Zwolle 1300-1700, vergeleken met voorbeelden uit de IJsselstreek en de stad Utrecht. Een methode tot systematisering en datering. 3 Vol. Zwolle 1979. (afstudeerproject HTS Zwolle, in beperkte oplage verspreid).
  • Vries, D.J. de. ‘De veertiende-eeuwse woonhuizen in Zwolle’. In: Overijsselse Historische Bijdragen. Verslagen en Mededelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regten Geschiedenis, 95 (1980): 118-137.
  • Vries, D.J. de. ‘Middeleeuwse boerderijplattegronden en de oudste bekende kapconstructies.

    __ ↓ __

    |pag. 496|

     
    Vraagtekens bij het onderzoek naar vroege draagconstructies’, Stichting Historisch Boerderij-onderzoek. Jaarverslag 1983: 45-61 (a).
  • Vries, D.J. de [ed.]. ‘Originele bestekken Janskerkhof 16 Utrecht’. In: Jaarverslag Vereniging Henrick de Keyser 65(1983): 16-33 (b). (De volgende toenmalige studenten werkten aan dit studieproject van het KHI der RU Utrecht mee: M.D. Barnard, A.M. van Breugel, N.A. Grimmius, M.G. van den Heuvel-Van Nuffel, C.C. van Hoogevest en M.T. van Thoor; de auteur redigeerde de transcripties en voorzag ze van een toelichting).
  • Vries, D.J. de. De Handel en wandel van bouwmaterialen in de late middeleeuwen. Utrecht 1984. (Doctoraalscriptie R.U. Utrecht).
  • Vries, D.J. de m.m.v. F.C. Berkenvelder, W.J. Bloemink en J. Hollestelle. ‘Over pannen en daktegels: traditie en innovatie in de late middeleeuwen’. In: Overijsselse Historische Bijdragen 100 (1985): 83-142 (a).
  • Vries, D.J. de. ‘Johan van den Mynnesten en zijn tijdgenoten te Zwolle’. In: V.T. van Vilsteren en D.J. de Vries [eds.J. Van Beek en land en mensenhand. Utrecht 1985: 222-236 (b).
  • Vries, D.J. de. ‘IJzer en ijzerconstructies’. In: Restauratievademecum. RV blad IJzer 01 (1985): 1-17 (c).
  • Vries, D.J. de. ‘Les signes lapidaires sur le clocher de Notre-Dame de Zwolle’. In: Actas del V coloquio internacional de gliptografia. Pontevedra 1986: 509-513.
  • Vries, D.J. de. ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd’. Bulletin KNOB 1987: 85-89.
  • Vries, D.J. de. ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (2)’. In: Bulletin KNOB 1988: 71-73 (a).
  • Vries, D.J. de. ‘Middeleeuwse pannen’. In: Restauratievademecum. RVblad Dakpan 03 (1988): 1-14 (b).
  • Vries, D.J. de. ‘Kerk en klooster tot 1580’. In: A.J. Gevers en A.J. Mensema [eds.]. De Broerenkerk te Zwolle. Zwolle 1989: 8-36 (a).
  • Vries, D.J. de. ‘Herrschaftsansprüche der Bürgerschicht, den Alltagsbauformen gegenübergestellt’. In: Kunstchronik 42 (1989): 213-214 (b).
  • Vries, D.J. de. ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (3)’. In: Bulletin KNOB 1990: 19-26.
  • Vries, D.J. de. ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (4)’. In: Bulletin KNOB 1992: 27-35 (a).
  • Vries, D.J. de. ‘Het bouwhistorisch onderzoek en de restauratiepraktijk’. In: Bulletin KNOB 1992: 52-58 (b).
  • Vries, D.J. de. ‘De bouwgeschiedenis van de Lebuinus tussen circa 1450 en de reformatie’. In: A.J.J. Mekking [ed.J. De Grote of Lebuinuskerk te Deventer. Utrecht/Zutphen 1992: 71-101 (c).
  • Vries, D.J. de. ‘Soe dattet een Ewych Werck mach bliven’; de bouw van de Onze Lieve Vrouwetoren of Peperbus te Zwolle. In: Jaarboek Monumentenzorg 1992: 71-96 (d).
  • Vries, D.J. de. ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (5)’. In. Bulletin KNOB 1993: 64-71.
  • Vries, D.J. de en J.W. Bloemink. ‘Niet van een leien dakje’. In: Overijsselse Historische Bijdragen 102 (1987): 150-164.
  • Vries, D.J. de, J.W. Bloemink en R.H.P. Proos. ‘De Proosdij in Deventer’. In: Bulltin KNOB 1992: 156-165.
  • Vries, J. de. Etymologisch woordenboek. Utrecht/Antwerpen 1979.
  • Vries, Th.J. de. ‘Neercassel’s dood. Waeyer’s laatste levensjaren. Een carton tot de geschiedenis van het aartspriesterschap van Salland’. Versl. en Meded. Ver. tot Beoef. van Ov. Regt en Gesch. 59 (1943): 51-84.
  • Vries, Th.J. de. Geschiedenis van Zwolle. De erven J.J. Tijl N.V. 2 Vol. 1954 en 1961.
  • Vroom, W.H. De financiering van de kathedraalbouw in de middeleeuwen in het bijzonder van de dom van Utrecht. Maarssen 1981.
  • Vuylsteke, J. [ed.]. Gentsche Stads- en Baljuwsrekeningen I. 1280-1336. Gent 1900.
  • Waard, F.J. van der. ‘Bouwhistorisch onderzoek van de panden Turftorenstraat 13 en 15’. In:

    __ ↓ __

    |pag. 497|

     
    Volkomen vredig en vergenoegd. Studentenhuisvesting in de Turftorenstraat. Groningen 1991: 11-26.
  • Waard, F.J. van der. ‘Middeleeuwse stenen huizen in de stad Groningen’. In: P.H. Broekhuizen e.a. [eds.]. Van boerenerf tot bibliotheek. Historisch, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek van het voormalige Wolters-Noordhoff- Complex te Groningen. Groningen 1992: 147-176.
  • Wal, H. van der. ’De bouwgeschiedenis van het huis Drakenburg te Utrecht’. In: Bulletin KNOB 1975, 71-79.
  • Walle, A.L.J. van de. Het bouwbedrijf in de Lage Landen. Antwerpen 1959.
  • Walvis, J. Beschrijving der Stad Gouda II. Gouda/Leiden ca. 1714.
  • Warnke; M. Bau und Überbau. Soziologie der mittelalterlichen Architektur nach den Schriftquellen. Frankfurt 1979.
  • Wartena, R. [ed.]. De stadsrekeningen van Zutphen. Zutphen 1977.
  • Werff, E.O. van der. De Martini, kerk en toren in hartje stad. Groningen 1991.
  • Westermann, J.C. De rekeningen van de landsheerlijke riviertollen in Gelderland 1394/95. Werken uitgegeven door Gelre 21(1939).
  • Westra van Holthe, J. Vollenhove 1354-1954 en haar havezathen. Assen 1958.
  • Weytens, F.H.C. ‘De zwerftocht van een koperen grafplaat’. In: Jaarboekje van “Oud-Utrecht” 1965: 57-62.
  • Wiedenau, Anita. Romanischer Wohnbau im Rheinland. Köln 1979.
  • Wiedenau, Anita. Katalog der romanischen Wohnbauten in westdeutschen Städten und Siedlungen. Tübingen 1984.
  • Wielinga, R.J. Langs stinsen, States en andere voorname huizen in Friesland. Baarn 1979.
  • Witmer, J.W.G. ‘15e-eeuwse schilderingen in het voormalige St. Geertruiklooster te ’s- Hertogenbosch. De kunst der geometrie in gotische schilderingen’. In: Bulletin KNOB 1988: 200-220.
  • Wittert van Hoogland, E.B.F.F. Bijdragen tot de geschiedenis van de Utrechtsche ridderhofsteden en heerlijkheden I en II. ’s-Gravenhage 1909-1912.
  • Wood, Margaret. The English Mediaeval House. London 1981.
  • Wormgoor, I. ‘Het Bethlehemklooster in Zwolle. De Stichting en de verhouding tot het Bethlehemklooster bij Doetinchem’. In: Zwols Historisch Jaarboek 1987: 7-29.
  • Zantkuijl, H.J. ‘De kaart van Balthazar Florisz. uit 1625 als informatiebron voor uitkijktorentjes en uitzichtplatten in Amsterdam’. In: Zeventigste jaarboek van het genootschap Amstelodamum. Amsterdam 1978: 125-145.
  • Zilverberg, S.B.J. David van Bourgondië, bisschop van Terwaan en van Utrecht (±1427-1496). Groningen/Djakarta 1951.
  • Zwolsche Kroniek van 1520 tot 1526. Uitgegeven door J.W. Mulder. De erven J.J. Tijl Zwolle 1898.
Category(s): Overijssel

Comments are closed.