Misdaad en Handel
Liber Confessiones Delictorum 1560-1638
Uitgegeven met medewerking van het Archief van de gemeente Kampen
[ ]
Blanco
[ ]
Inhoudsopgave | |
a | Inleiding |
1 | Bekentenissen van misdadigers en de aan hen opgelegde straffen |
80 | Oerveden en civiele zaken en Scheepvaart langs Kampen |
158 | Alfabetisch register op persoonsnamen |
172 | Alfabetisch register op topografische namen |
177 | Gebouwen, straten en zaken in Kampen |
179 | Alfabetisch register op beroepen |
181 | Lijst van munten |
182 | Bijzondere zaken |
183 | Goederenvervoer langs Kampen in de periode 24 december 1573 tot 29 april 1575 |
[ ]
Blanco
[ ]
|pag. a|
Inleiding
De bewerking van inventaris nr. 232 van het Rechterlijk Archief Kampen kan worden beschouwd als een vervolg op het eerder door mij bewerkte inventaris nr. 1 van genoemd archief, dat wil zeggen van het deel dat ik heb gepubliceerd onder de titel Moord en Doodslag en Justitie.1
De titel op de omslag van inv. nr. 232 is waarschijnlijk al aangebracht toen het register werd aangelegd en luidt Liber Confessiones Delictorum, dus Register van Bekentenissen van Delicten.
Hier dekt de vlag niet de gehele lading, want er werden in het register ook compleet andere zaken genoteerd, zoals oerveden in zaken die een politiek karakter hadden en verklaringen onder ede die schippers en kooplieden moesten afleggen om met hun handelswaren langs Kampen te kunnen varen. Ik heb daarom het register verdeeld in twee delen. In het eerste deel worden de criminele zaken beschreven en in het tweede deel de politieke en civiele zaken, maar wel beide delen in één band.
Eerste gedeelte
Criminele zaken
In het Liber Confessiones Delictorum staan bekentenissen van misdadigers uit de periode 1560-1638. Het register begint met de bekentenissen van twee jonge vrouwen en twee jongemannen, die uitgebreid vertellen over hun overval op een herberg in de buurt van Zutphen. Zij geven elk hun eigen versie van de overval. Ook bekennen zij een aantal misdrijven die zij al eerder hadden bedreven. Alle vier werden zij ter dood veroordeeld. Twee van hen werden opgehangen, een werd geradbraakt en een van de vrouwen werd verdronken.
De volgende inschrijving is ook bijzonder. De nog maar 18 jaar oude Joest Jansz uit Fijnaart bij ’s-Hertogenbosch bekende 86 misdrijven, die door de secretaris punt voor punt werden beschreven en van een nummer voorzien. Nummer 86 betreft de overval op een schipper, die in de IJssel bij Deventer met zijn schip voor anker lag. Joest en zijn maten, die hij met name noemt, voeren met een bootje naar het schip, knevelden de schipper en stalen zijn geld.
Daarna werd de schipper vermoord. Op 12 september 1569 werd Joest onthoofd. Zijn lichaam werd op een rad gelegd en zijn hoofd op een staak gestoken.
Iets geheel anders betreft de zaak van Herman Stevensz. Deze man was geen crimineel, maar hij pleegde een doodslag, welke begon omstreeks Palmpasen 1570 als een ordinaire scheldpartij op de beugelbaan aan de overzijde van de IJssel bij de brug. Minstens zes personen hadden het drama van nabij gevolgd en deden daar uitgebreid verslag over. Hoewel Herman zich beriep op zelfverdediging sprak het gerecht toch de doodstraf uit. Hij werd op 22 november 1571 op de Koommarkt onthoofd.
Matthijs Ross, de beul of scherprechter van de stad Kampen, exploiteerde een hoerenkast, zoals de beulen gewoonlijk deden. In september 1574 klopte een soldaat van het regiment van de overste Von Polwijler, die in de stad als bezettingsmacht gelegerd was, aan de deur van het huis waar de beul verbleef en zei dat hij zich wilde vermaken met een hoer. De beul zei dat hij hem een hoer zou bezorgen en liep weg. De wachtende soldaat en zijn maten werden echter door een trawant van de regimentsprovoost weggestuurd. De beul die waarschijnlijk een
|pag. b|
vrouw voor de soldaat geregeld had, zag deze verdwijnen en riep hem achterna met een geweer in de hand. Hij riep “he, jij kerel met de grijze hoed, sta stil“. De soldaat, die Kresche werd genoemd, probeerde het geweer te grijpen, maar de beul schoot hem dood. Zeven Hoogduitse soldaten van het regiment Polwijler getuigden over de ruzie. Enkelen verklaarden dat zij de beul na zijn daad zo in het nauw dreven dat deze in de Burgel sprong om te ontkomen.
De beul werd voor zijn misdaad ter dood veroordeeld en op 23 september 1574 op de Koommarkt onthoofd. De naam van de beul die de beul onthoofde wordt in de bron niet genoemd.
In 1580 werden enkele Kamper burgers, die op weg waren naar Zwolle, door Mastenbroeker boeren nabij de Stouwdijk tussen Wilsum en Zwolle overvallen en vermoord. Een van de daders werd gepakt en deed uit de doeken wat er precies gebeurd was en wie er bij aanwezig waren. Voor zijn aandeel in de overval werd hij op 11 juli 1580 op de Koommarkt onthoofd.
Verder staan in het register nog bekentenissen van een groot aantal, soms ver uiteenlopende misdrijven, zoals diefstallen, roofmoorden, kindermoord, brandstichting, overvallen op zee, valsemunterij en andere zaken.
De straffen die de misdadigers kregen, waren evenals in vroegere jaren, niet mis. Onthoofden, verbranden, ophangen, radbraken en wurgen waren straffen, die naast geselen tot bloedens toe regelmatig werden opgelegd.
Zelfmoordenaars werden nadat zij zich om het leven hadden gebracht, nog veroordeeld omaan de galg te worden gehangen of om symbolisch te worden verbrand.
Tussen moord en doodslag werd hoegenaamd geen verschil gemaakt. De meeste doodslagers werden, ook al waren het verder eerzame burgers, ter dood veroordeeld.
De straf die de in Schotland geboren Thomas Michiels kreeg voor de misdaden die hij tussen zijn 20ste en 30ste jaar had gepleegd, was gruwelijk en curieus. Na zijn executie, op 3 juli 1613, werden aan het rad waarop zijn verminkte lichaam werd gelegd acht knuppels gehangen.
De door de delinquenten gepleegde misdaden werden voor het grootste deel buiten Kampen gepleegd. Als zij voor soms kleine vergrijpen in Kampen werden gepakt, werden zij onder pijniging verhoord. Meestal bekenden zij dan alle misdrijven die zij zich konden herinneren.
Heel vaak noemden zij de streken, steden, huizen, kerken en herbergen waar zij gemoord of gestolen hadden.
Jacob Douwesz, die door zijn verwanten al op twaalfjarige leeftijd naar het tuchthuis in Leeuwarden werd gebracht en daar enkele keren uit wist te ontsnappen, werd later soldaat.
Ook dat hield hij niet vol, want hij deserteerde uit de compagnieën waarbij hij had aangemonsterd. Omdat hij een onverbeterlijk persoon was, werd hij tot heilzame werking vande justitie en tot afschrik voor anderen op 2 juli 1612 opgehangen.
Treurig was ook het lot van het echtpaar Arent Stegger en Janneken Hoelmans. Zij kwamen in 1595 in contact met een Engelsman die hen leerde om vals geld te maken. Arent maakte een instrument dat moest helpen bij het gieten van valse rijksdaalders. Dat lukte maar ten dele.
Toen er ruzie ontstond tussen de Engelsman en Janneke, vertrok het echtpaar naar Amsterdam, waar zij bij een kistenmaker een nieuw instrument lieten maken. Daarmee vervaardigden zij een hoeveelheid valse munten, die zij in meerdere plaatsen uitgaven. Zij werden helaas voor hen in 1599 in Kampen ontmaskerd en ter dood veroordeeld. Aan de paal waaraan Arent werd gewurgd werden de bij hem aangetroffen valse munten gespijkerd. Het ook bij hem aangetroffen instrument werd verbrand. Janneken Hoelmans onderging hetzelfde lot als haar man.
|pag. c|
Misdadigers vertelden aan hun ondervragers ook dikwijls dat zij elders al eens waren veroordeeld tot verbanning, geseling of plaatsing op galeien. Dat was erg in hun nadeel, want het gerecht beschouwde hen dan als onverbeterlijke misdadigers die van hun straffen niets geleerd hadden.
Vanaf het begin van de 17de eeuw werden er minder doodstraffen opgelegd. Geseling en levenslange verbanning uit de stad worden vaker aangetroffen dan in voorgaande eeuwen.
Gevangenissen en plaatsen waar de justitie werd voltrokken
Hoewel de Hagenpoort en de Wiltfanck nog dienst deden als gevangenis voor gearresteerde delinquenten, komt vanaf het begin van de 17de eeuw ook een gevangenis onder het raadhuisof onder de schepenkamer voor. Misschien is deze gevangenis wel dezelfde als de zogenaamde suikerkamer, die al wordt genoemd in een aantekening uit 1587.
Als de Raad van de stad Kampen, die tevens de Hoge Bank vormde, dus de hoge rechtspraak uitoefende, het vonnis had bepaald, werd de misdadiger uit zijn gevangenis gehaald en voorhet raadhuis, onder de schepenkamer, aan de ijzers gezet. Daar werd hem of haar in de openlucht, in aanwezigheid van omstanders, het vonnis voorgelezen. Onmiddellijk daarna werd dat vonnis voltrokken.
Geseling tot bloedens toe gebeurde door de misdadiger aan de kaak te binden en met roeden te slaan. Zonder uitzondering werden zij daarna door de scherprechter de stad uitgeleid, meestal via de IJsselbrug.
Onthoofdingen vonden plaats op de Koommarkt of op de executieplaats achter het waakhuis, dicht bij het raadhuis. Voor het ophangen van misdadigers gebruikte men de galg van het drostambt IJsselmuiden, die bij de Nateers stond, of de galg buiten de Venepoort, nabij de Koeburgerschans.
Attributen die symbolen van de gepleegde misdrijven voorstelden, werden aan de palen of aande galg gespijkerd of gehangen. Zo werd een paardendief voor de geseling een paardenhuid voor de borst gebonden en werden bij vrouwen wel spinrokken gehangen. Bij valsemunters spijkerde met de valse munten aan de palen.
Zelfmoordenaars werden na de postuum aan hen opgelegde straf door de beul onder of bij de galg begraven. Een enkele keer werd het de nabestaanden vergund om hun verwant te laten begraven op het kerkhof van het Heilige-Geestgasthuis.
De laatste vermelding in het criminele gedeelte van inventaris nummer 232 is van 20 juni 1638, toen Janneken Nuchten, oud 20 jaar, geboren in Norwich in Engeland, werd verbannen uit de stad. Zij had op de vismarkt van de vrouw van een luitenant een buidel met enig geld uit de tas gehaald. De Raad liet haar niet geselen, nam haar jeugdige leeftijd in acht en hoopte dat zij haar leven zou beteren.
|pag. d|
Tweede gedeelte
Handel en scheepvaart langs Kampen
In het tweede gedeelte van inv. nr. 232 van het Rechterlijk Archief Kampen staan zaken van uiteenlopende aard.
Het begint met een voorbeeld van een oervede en een aantekening dat men in criminele zaken moest handelen zoals werd beschreven in het “reisboek” van het jaar 1569. Het reisboek was steeds een onderdeel van de stedelijke rekeningen. Helaas ontbreekt in de lange reeks van bewaard gebleven stedelijke rekeningen de rekening van het jaar 1569. Misschien omdat de procesgang bij criminele zaken in dat register was genoteerd, is het mogelijk verdwenen omdat het van zijn plaats is gehaald en elders in het raadhuis werd opgeslagen en gebruikt.
De eerste inschrijving in dit tweede deel is van 24 maart 1568 Het waren eerst nog zaken van criminele aard die geregistreerd werden, maar zware misdrijven komen niet voor. Na het doen van de oervede werden de plegers van die misdrijven in de regel ontslagen uit hun gevangenschap en uit de stad verbannen. Enkelen werden onschuldig bevonden maar moesten wel de oervede doen.
Sommige inschrijvingen houden verband met verboden handel met de vijand. Mensen die ervan werden verdacht zich hieraan schuldig te hebben gemaakt, werden gevangengezet maar weer losgelaten na het doen van de oervede en het stellen van borgen.
De inschrijvingen werden niet geheel chronologisch gedaan. Op de folio’s 133-164v (blz. 97-117) staan aantekeningen over oerveden en borgtochten uit de periode 5 juni 1574 – 24 juli 1605.
In augustus 1572 werd de stad belegerd door graaf Willem van den Berg, een zwager van Willem van Oranje. Na enkele dagen gaf de stad zich over en trok graaf Willem met zijn troepen de stad binnen. De graaf ontsloeg het stadsbestuurders en koos anderen in hun plaats.
Zijn troepen plunderden kerken en kloosters.
Het bewind van de geuzen, zoals de graaf en zijn troepen werden genoemd, duurde tot november 1572, toen de Spanjaarden onder de hertog van Alva de stad Zutphen veroverden en dreigden ook naar Deventer, Zwolle en Kampen op te rukken. Graaf Willem van den Berg koos met zijn troepen het hazenpad toen de berichten over de moordpartij en plundering die Zutphen waren ten deel gevallen Kampen bereikten en er ook nog werd gemeld dat de Spanjaarden op komst waren.
Kamper stadsbestuurders die naar Zutphen trokken en een knieval voor de Spaanse bevelhebber Don Frederik maakten, verklaarden daar dat de stad Kampen altijd trouw was gebleven aan de koning van Spanje en dat in de toekomst ook zou blijven. Don Frederik vergaf hen dat zij zich aan de graaf Van den Berg hadden overgegeven, maar eiste wel dat de stad akkoord ging met de legering van troepen in dienst van de koning. Daar stemden het stadsbestuur noodgedwongen in toe.
Op 26 november 1572 trok de overste Nicolaas van Polwijler met drie vendels Hoogduitse soldaten de stad binnen. Pas in 1578 zouden de moffen, zoals zij ook toen al genoemd werden, de stad weer verlaten.
|pag. e|
Omdat de Spaanse overheid de opstand in de Nederlanden, begonnen in 1568 in de westelijke provincies, probeerde in te dammen, werden maatregelen genomen om de handel met steden die niet langer trouw waren aan de koning, te verbieden. Een van deze maatregelen, die de handel erg trof, was het instellen van controlepunten langs de vaarwegen van en naar de Zuiderzee en de Noordzee. Kampen was een van deze centra.
Al het scheepvaartverkeer langs Kampen werd aangehouden en gecontroleerd door de bezettende macht. Het stadsbestuur moest hieraan meewerken door stedelijke ambtenaren, zoals de stadssecretarissen, akten te laten opstellen.
Van aangehouden schepen werd de lading gecontroleerd en de waarde van de ingescheepte goederen vastgesteld. De eigenaren van die ladingen of de schippers van de schepen waarmee die vervoerd werden, moesten zweren dat zij de handelswaren niet hadden gekocht in steden die in handen van de opstandelingen waren en andersom dat zij die ook niet naar deze steden zouden vervoeren. Om te verzekeren dat dit niet zou gebeuren moesten borgen worden gesteld die aan de Spaanse overheid de getaxeerde waarde van de goederen moesten betalen als later bleek dat ze toch in handen van de rebellen waren gevallen.
Van de schippers en kooplieden werd ook geëist dat zij na verloop van enige tijd een bewijs moesten tonen van de stad die zij als bestemming hadden opgegeven, dat de goederen daar waren ontscheept. Afhankelijk van de afstand die de schepen moesten afleggen, werd de termijn gesteld op enkele weken tot wel drie manden.
Als het bewijs getoond was, werd de borgtocht opgeheven.
Soms kregen de schippers opdracht om tot een bepaalde plaats in konvooi te varen. Uiteraard altijd naar het noorden, want stroomopwaarts van Kampen waren na de val van Zutphen geen steden meer die de koning ontrouw waren geworden. Enkhuizen werd dikwijls genoemd als een stad die ontrouw was geworden aan de koning. Vanuit die stad opereerden geuzen, die schepen aanvielen die over de Zuiderzee naar hun plaats van bestemming voeren.
De lading van de schepen
Het is mogelijk dat kort nadat de stad Kampen weer trouw werd aan de koning, werd begonnen met het controleren van de handelsvaart. Misschien werden in de begintijd de resultaten van die controles op losse vellen of katernen geschreven. Daar is echter tot nu toe niets over gevonden.
De wel genoteerde controles begonnen op 24 december 1573 en duurden tot 29 april 1575. In die zestien maanden passeerden ongeveer 250 schepen de stad. Van niet alle schepen werd de lading gecontroleerd, maar wel werden de namen van de schippers opgeschreven.
Het duurste product, dat altijd vanuit het zuiden langs Kampen kwam, was wijn.
Tienduizenden liters, met een geschatte waarde van ongeveer 30000 gulden gingen via Kampen naar Friesland, Groningen, Hamburg en Bremen. Ook werd veel wijn verscheept naar de hoven van vorsten in het noorden van Duitsland. Wijn zonder nadere aanduiding, maar ook Rijnse wijn werd verscheept (zie de aantekeningen op bladzijden 183 en 184)2
Bier was een product dat zowel stroomafwaarts als stroomopwaarts werd verscheept.
Jopenbier, stuiversbier, Hamburgerbier, Lübeckerbier en Bremerbier worden genoemd (zie blz. 185).
Houtproducten, zoals planken, scheepshout, kromhout, twijg, eek en gerede producten, werden altijd stroomafwaarts verscheept. Leeuwarden, Groningen, Harlingen, Dokkum,
|pag. f|
Staveren, IJlst, Muiden en Kuinre worden genoemd als eindbestemmingen (zie blz. 185 en 186).
Metaal uit het zuiden werd in gerede producten of als staven vervoerd naar Emden, Leeuwarden, Groningen en Staveren (zie blz. 187).
Smidskolen werden verkocht per “hoet” die omgerekend een inhoud hadden van ongeveer 1170 liter. Alle smidskolen gingen naar Groningen, Friesland en Emden (zie blz. 187).
Voedsel als gerst, rogge, kaas, boter, appelen, noten passeerde de stad in beide richtingen (zie blz. 188).
Vis kwam in grote hoeveelheden uit Bergen in Noorwegen, van enkele waddeneilanden en van andere plaatsen in het noorden. Heel veel vis, vooral uit Bergen, ging naar Deventer (zie blz. 188 en 189).
Zout uit diverse plaatsen langs de Zuiderzee, Harlingen en Emden, werd stroomopwaarts langs Kampen gevoerd. In Harlingen gezoden zout wordt genoemd (zie bl. 191).
Verder werden nog verscheept vlas, verf, hop, glas, potaarde, huiden, laken, touw, Deventerkoek, turf, brandewijn, wijnedik (azijn), papier, leer en teer (zie blz. 190).
De bezetters
Van de vier vendels Hoogduitse soldaten die in 1572 in de stad werden gelegerd vertrokken er na enige tijd twee naar elders. Ook de regimentscommandant, de overste Nicolaas von Polwijler, vertrok. Hij vestigde zijn hoofdkwartier misschien in Deventer. Zijn zoon Constantijn von Polwijler und Wijlenthal werd plaatsvervangend commandant van de overgebleven troepen. De schippers en kooplieden deden de eed aan hem. Soms werden als bevelhebbers de vendelcommandanten hopman Hans Caspar van Phor/Par en hopman Hans Caspar van Schoenouw genoemd.
In april 1575 stuurde heer Constantijn van Polwijler zijn trasant [dienaar] met een schip mee naar Deventer. Daar moest hij er op toezien dat onder de lading vis geen andere goederenwaren verstopt.
Kees Schilder
Kampen, november 2011
Noten
|pag. g|
[afbeelding 1]
De twee vendels Hoogduitse soldaten van het regiment Von Polwijler verlaten de stads via de Vispoort en de IJsselbrug. De troepen van de graaf van Rennenberg, onder leiding van hopman.
De Ville, trekken de stad via de Hagenpoort binnen. 20 juli 1578
[afbeelding 2]
Akte van 9 april 1575, waarin Herman Vetthe zich borg stelt voor Laurens Severyn uit Duitsland, dienaar van Johan Albert, hertog van Mecklenburg, die een lading wijn ter waarde van 2172 gulden vervoert. Binnen de tijd van twee maanden zal Laurens een bewijs tonen dat de wijn aan het hof van voornoemde hertog is afgeleverd.
In de linkermarge staat dat het bewijs binnen de vastgesteld termijn is vertoond. Daarvoor tekende hopman Hans Caspar von Phoer, wiens enigszins vage handtekening onder de akte te zien is.
[ ]
Blanco
[ ]
|pag. 1|
Liber confessionesdelictorum 1560-1638
Fol. 1
9 februari 1560,
Griethe van den Busch, oud 21 jaar, bekent onder rigoureuze examinatie(marteling) het volgende.
Een dag of twee voor Lichtmis was zij met vier anderen in Zutphen in de Voorstad in een herberg genaamd Inden Zwarten Haen, waar zij twee nachten verbleven.
Reijner, een van haar metgezellen, kocht in Zutphen nieuwe touwen en zwavelstokken. Idtgen, de andere vrouw in hun gezelschap, kocht een kaars. Met deze spullen vertrokken zij op Lichtmisavond uit Zutphen naar een herberg genaamd Upte Lucht, waar zij zich verborgen hielden in een droge sloot tot het donker werd. Zij hadden een plan gemaakt om de waard te overvallen en te beroven van zijn geld.
Toen het donker was is de jongste in hun gezelschap twee keer naar het huis gegaan om te zien of de bewoners al naar bed waren. Tegen tien uur in de avond gingen zij op het huis af, waarna Reijnar met een mes de deur open kreeg. Allen gingen naar binnen. Reijnar ging naar het vuur en stak met een zwavelstok de kaars aan. Daarmee gingen zij naar een kamer waar de waard en zijn vrouw in bed lagen. Reijnar en Peter bonden hen de handen en voeten vast met de meegebrachte touwen. De jongen lichte hen met kaars bij. Griethe verklaart dat zij niet in de slaapkamer is geweest.
Reijnar en Peter hebben even later de man weer los gemaakt en lieten hem enige kleren aantrekken. Daarna zetten zij hem met geweld op een van stro gevlochten stoel, waarna de jongen daaronder met stro een vuur maakte. Toen de man de hitte aan zijn achterste voelde, vroegen zij hem waar zijn geld was. De man zei “lieve broeders, ik heb geen geld, maar neem maar een koe mee”. Wij willen geen koe, maar geld. Toen zij de man even alleen lieten, deed deze een poging om door de deur te ontsnappen, maar de drie manspersonen grepen hem en sloegen en trapten hem. Peter en de jongen sloegen hem ook nog met knevelstaven, er niet oplettende waar zij hem raakten. Daarna wilden zij hem opnieuw met vuur tot spreken dwingen, maar dat was niet meer nodig omdat de man, of zijn vrouw, toen aanwees waar het geld verborgen was. Het geld zat in twee buidels. Hoeveel het was, weet getuige niet, maar haar gezellen zeiden tegen haar dat het samen ongeveer de waarde van een kroon had.
De beide grote gezellen waren gewapend met een knevelstaf, de jonge gezel was niet gewapend. De vrouwen hielden de wacht en hielpen met zoeken en bijlichten.
Toen zij de vrouw van de waard dreigden met vuur, zei deze dat zij een arme pelgrim was. Daarop trokken zei alle kisten en kasten open en haalden alles er uit.
Zij stalen een mantel, hemden, bedlakens, een zwarte rok (die Griethe nu nog aanheeft), een wambuis, een broek en een paltrok, die zij in Wilsum verkochten. Het
|pag. 2|
meeste van de goederen die zij stalen, werd hen door soldaten weer afgenomen nabij Hulsbergen. Het gezelschap bleef drie of drie en een half uur in de herberg en heeft daar gegeten en gedronken. Het meisje dat in het huis was, werd door Peter en de jongen ook vastgebonden. Toen zij zich van de touwen had bevrijd, greep de jongen haar en bond haar opnieuw vast. Hij wilde haar verkrachten, maar de anderen hebben dat verhinderd.
Voordat zij vertrokken bonden zij de waard, zijn vrouw en het meisje vast en duwden hen een prop in de mond. Zij vertrokken met de gestolen spullen in een schuit die bij het huis in het water lag in de richting van Deventer. Zij voeren de rivier af tot de oever tegenover Olst.
Griethe is ongeveer twaalf dagen met genoemde gezellen opgetrokken. Tevoren werkte zij hier en daar in een bordeel en trok wel op met soldaten.
Toen Griethe nogmaals zwaar onder druk werd gezet om te vertellen wat zij wist van de knevelaars uit Zutphen en de moordbranders uit Deventer, verklaarde zij dat zij daar niets van wist en daar ook geen part of deel aan had gehad.
Griethe werd op 17 februari 1560 in een zak genaaid en verdronken.
Fol. 2
Idtgen Entgens dochter, geboortig van Kollum, oud 23 jaar, bekent het volgende onder rigoureuze examinatie (marteling).
Zij kwam ongeveer 14 dagen geleden nabij Sibculo in het gezelschap van Reijner, wiens echte naam is Meijnert die Giest. Zij kwamen ongeveer 10 dagen geleden in Wilsum bijeen met andere gezellen en trokken toen naar Zutphen waar zij twee nachten logeerden in de herberg Inden Zwarten Haen. Daar beraamden zij een aanslag op de herberg Upte Lucht. Op Lichtmisavond vertrokken zij uit Zutphen.
In een droge sloot hebben zij gewacht tot het donker werd. Tijdens de aanslag, door Griethe al beschreven, hebben beide vrouwen de achterdeur bewaakt. Zij zijn niet in de slaapkamer geweest.
Idtgen bekent verder dat zij omstreeks kermis met drie gezellen bij Xanten en Berck verbleef. Een van hen was Melchior, die ook Siepoege werd genoemd. Hij is een korte, stevig gebouwde man, afkomstig uit Keulen. Melchior droeg een groene hemdrok, een zwarte leren ringkraag, een rode broek en een hoge zwarte hoed. Hij is 32, 33 of 34 jaar oud en heeft geen baard.
De tweede gezel was een kleine jonge man, genaamd Tijsken van Diemen. Hij heeft ook geen baard, draagt een zwarte rok, een witte linnen broek en een zwarte hoed.
De derde was Jan van Keisersweert, een lange jongeman, die gekleed was in een zwart bombazijnen wambuis en had een zwarte doorsneden halskraag.
Er was ook nog een jong gezel bij die Johan van Sonsbeke werd genoemd. Deze droeg een zwart bombazijnen wambuis en een zwarte linnen broek. Het waren allen dieven en knevelaars, gewapend met knevelstaven, die stalen en roofden nabij Xanten in Cleefsland.
Idtgen was niet bij al die dieven maar wel bij Melchior, Jan van Keijsersweert en Peter, die nu ook hier gevangen zit, met welke zij kort voor Kerstmis heeft geholpen om uit een spiker allerlei vrouwen- en mannenkleren te stelen, zoals drie vrouwenrokken, rode, zwarte en grijze hemden, lakens, broeken en hemdrokken.
Melchior was binnen en reikte hen de spullen vanuit een venster aan. Geld vonden
|pag. 3|
zij niet want zij konden de kisten niet open krijgen. De kleren verkochten zij in Berck, behalve een rode rok, die Idtgen in Zutphen verkocht.
Idtgen bekent verder nog dat zij met Reijner alias Meijnert en met Jan van Emden, die is opgehangen bij Schagen in Holland, allerhande kleren en 20 daalders heeft gestolen. Er was ook iemand bij die Roemen Jan heette, welke is doodgestoken.
Zij en Reijner wisten te ontkomen. In een ander huis stalen zij twee rokken en een pond groot. Zij hield tijdens die diefstallen de wacht, waarvoor zij een aandeel van de buit kreeg. Deze feiten zijn binnen het afgelopen jaar gebeurd.
Idtgen heeft een jaar of drie gezworven en misdaden gepleegd. De buit konden zij altijd verkopen aan de moeder van het gasthuis in Genemuiden.
Reijner voornoemd heeft met stamelende Henrick, nog een andere Henrick, een zekere Frans, die in Zwolle is terechtgesteld, en een kleine gezel die Schaeps Schott werd genoemd, in Genemuiden het plan voor een aanslag en moord op Kamperveen beraamd. Dit plan werd uitgevoerd, maar Idtgen bleef in Genemuiden en wachtte hen daar ’s nachts op toen zij terugkeerden. De moeder van het gasthuis in Genemuiden wist er van, zij zag dat zij touwen en andere dingen in orde maakten en zij at en dronk met hen toen zij terugkeerden.
Meinert alias Reyner en stamelende Henrick gebruiken een teken dat zij hier en daar op zetten als zij bijeen willen komen en waaraan zij elkaar kunnen herkennen. Meestal kwamen zij in Genemuiden bijeen.
[Afbeelding]
Idtgen kent ook een zekere Johan van Meppel. Het is een korte jongezel met een wit gezicht, goed gekleed in een roede broek. Soms droeg hij een blauwe “casiacke”, die hij aan de moeder van het gasthuis in Genemuiden heeft gegeven, die hem als haar eigen kind beschouwt. Hij behoort ook tot de dieven, maar werkt alleen.
Meer kan Idtgen niet verklaren.
Zij werd veroordeeld om te worden opgehangen, hetgeen is geschied op 17 februari 1560.
Fol. 3v
10 februari 1560
Mein Haiensz van Jewerden uit Vrouwkens land, oud ongeveer 20 jaar, verklaart het volgende.
Hij wordt wel Reijnar Petersz genoemd en ook wel Meijnart die Giest. Hij heeft eens kleren gestolen in Holland nabij Hoorn, slechts gekleed in zijn hemd. De man van wie hij de kleren stal, zag hem aan voor een geest, waaraan hij zijn bijnaam had te danken.
Hij bekent dat hij de beroving van de waard Up die Lucht met anderen heeft beraamd toen zij in het gasthuis in Wilsum zaten. Zij zijn te voet naar Zutphen gegaan, waar zij twee nachten verbleven in de herberg Inden Zwarten Haen. Op de avond voor Lichtmis gingen zij van Zutphen naar het huis van een joffer die buiten Zutphen woonde, waar zijn gezel Jan bij gediend had. De waard Inden
|pag. 4|
Zwarten Haen was hier onkundig van. Zij wilden de joffer, waarvan hij de naam niet kent, de handen en voeten vastbinden en haar dan beroven van alles wat zij zouden kunnen gebruiken, maar deze overval werd hen afgeraden door iemand die zei dat de joffer afwezig was. Omstreeks middernacht kwamen zij bij het huis van de waard Up die Lucht, waar zij hebben gewacht in een droge sloot. Toen zij bij het huis kwamen, bleek de deur gesloten te zijn. Hij heeft die deur geopend en ging als eerste naar binnen, waar hij een kaars aan stak met een uit Zutphen meegebrachte zwavelstok. Hij en Peter bonden de waard en zijn vrouw vast met een nieuwe meerlijn, die zij in Zutphen daarvoor hadden gekocht. De jonge bond het meisje. Zij hebben toen de man vastgehouden op een strostoel waarna de jongen een vuur onder de stoel maakte. Zij martelden de waard om te zeggen waar zijn geld was, maar uiteindelijk kregen zij maar ongeveer de waarde van een kroon aan geld te pakken, dat in twee of drie buideltjes zat. De waardin moest alle kisten en kasten openen, waaruit zij kleren stalen, zoals hoykens, hemden, lakens, een broek, een palsrok en een rok welke een van de twee hoeren aantrok, alles gelijk ook beide hoeren bekenden. Toen de waard probeerde te ontsnappen, grepen zij hem met zijn drieën vast en sloegen hem met knevelstaven. Peter sloeg maar raak. De beide hoeren hielden de wacht. Hun gezel Jan wilde het meisje verkrachten, maar zij hebben dat verhinderd. Toen het meisje probeerde te ontsnappen, greep Johan haar vast en bond haar. Toen zij wilden vertrekken bonden zij hun slachtoffers aan handen en voeten en stopten hen een lap in de mond, maar zij bleven in de herberg nog een tijd en aten en dronken er. Daarna hebben zij hun gestolen spullen in een boot geladen en voeren weg naar Olst.
Verder verhaalt hij zoals de beide vrouwen gedaan hebben.
Hij bekent ook dat hij in het gasthuis te Genemuiden met vijf anderen een plan beraamde om op Kamperveen iemand te beroven en te vermoorden. In zijn gezelschap waren toen stamelende Henrick, een andere Henrick alias Muijlert, Frans die in Zwolle is geëxecuteerd, Willem die Vrese en een kleine jongen uit Brabant, die hij niet kende. Het hoertje Idtgen wist er niets van. Zij bleef in Genemuiden tot zij in de nacht terugkeerden. Stamelende Henrick heeft op Kamperveen de knecht met een lange dolk doodgestoken en hij bracht de zoon van de boer met een bijl een wond aan zijn hoofd toe. Mulert stak de zoon met een knevelstaf in zijn gezicht. Zij kregen echter geen buit te pakken omdat zij verjaagd werden.
Hij bekent ook dat hij in Groningen met drie anderen nabij het klooster Witte Wiringen een boer zijn handen en voeten heeft gebonden en hem beroofd van 30 daalders, een wambuis, twee hemden, een rok en andere spullen. Zijn gezellen waren Willem die Vriese, een lange jongeman zonder baard, een man die genoemd werd Cloppenborch, welke door de drost van Salland ter dood is veroordeeld, en een lange jongeman uit Vriesland, genaamd Blijvernieth, die een klein zwart baardje heeft.
In Drenthe heeft hij met Willem die Vriese nabij Dickninge een boer beroofd van zilverwerk ter waarde van zeven karelsguldens, welk goed hij heeft verkocht in Genemuiden voor twee gouden realen aan de vrouw van een burgemeester, waarvan hij de naam niet kent.
|pag. 5|
Nabij Schagen in Holland heeft hij met Jan van Embden en Frans, die geëxecuteerd is, van iemand kleren gestolen en van een andere man 20 daalders.
Daar was het kleine hoertje niet bij, maar hij heeft het haar wel verteld.
Nabij Dickninge stal hij met Willem die Vrese van een boer acht daalders en kleren. Zij hadden toen een kleine jonggezel bij zich die Thijs heette. De boer hebben zij eerst aan handen en voeten gebonden.
In de herfst heeft hij aan de Kuinderdijk 60 ellen laken gestolen. Daar waren zijn gezellen kleine Rijken, die nu op een galei zit, en een zekere Kaertz Top, die in Holland is geëxecuteerd.
In Brabant heeft hij een man waarmee hij ruzie had, met een dolk doodgestoken.
Mein Haiensz is door middel van radbraken ter dood gebracht op 17 februari 1560.
Fol. 4v
12 februari 1560.
Johan Cuiper, oud ongeveer 17 of 18 jaar, geboortig van Lembeke in Munsterland, bekent na rigoureuze examinatie (marteling) het volgende.
Hij kwam ongeveer 14 dagen geleden in Kampen bij een zekere Peter Joerisz, die hij al eerde kende. Met deze ging hij van Kampen naar het gasthuis in Wilsum, waar zij Meijnart die Giest alias Reijnar hebben ontmoet. Daar beraamden zij de het plan om naar Zutphen te gaan en een aanslag te plegen in de herberg Up die Lucht. Zij hebben een nacht in het gasthuis in Wilsum doorgebracht. Zij hebben met twee lichte vrouwen, Grethe en Idtgen, overnacht in de Voorstad van Zutphen in een herberg Inden Zwarten Haen. Daar spraken zij af om op donderdag, wezende op Lichtmisavond, de nabij Zutphen wonende joffer van Eek te beroven, na haar eerst aan handen en voeten te binden. Dat ging niet door omdat de joffer op reis was gegaan.
Verder bekent hij aangaande de beroving Up die Lucht hetzelfde als wat Meijnart die Giest heeft verklaard.
Ook bekent hij dat hij met Peter Joerisz en Henrick die Overlander op Sint-Johansdag laatstleden voorbij Emmerich heeft gestolen twee vrouwenrokken, drie hemden, een broek, voor 14 stuivers brabants aan realen (drie plakkenstukken) en een zilveren gordel. Zij verkochten het goed in Wesel. Voor de gordel ontvingen zij een keizersgulden.
Tussen Barrick [Berck?] en Buirinck stalen zij uit een boerderij twee stukken linnen van elk 17 ellen. Het ene stuk verkochten zij voor twee philipsdaalders aan een waard nabij de Rijn en het andere in Nuis bij Keulen. Hoeveel zij voor dat stuk ontvingen, weet hij niet meer.
Op Sint-Johansdag laatstleden stalen zij uit een boerderij in Boksbergen bij Deventer tien bedlakens en voor de waarde van een knapkoek aan geld.
Even na Sint-Johansdag stalen zij uit een boerderij voor Deventer een bruine roken een zwarte rok. Van de bruine liet hij een palsrok maken en de zwarte gaf hij aan een gezel die Coert werd genoemd. Deze liet er een “kaysegack” van maken.
Samen met een gezel die Thijs Cock werd genoemd, stal hij tussen Sibculo en Ommen een grove witte broek, die Jan nog aan heeft.
|pag. 6|
Met Peter Joerysz stal hij aan de Gelderse zijde uit een boerenhuis een grijze vrouwenrok, waarvan Peter een mantel liet maken, en nog een knevelstaf en een zwaard. Dat was tussen Sint-Johansdag en Pinksteren laatstleden.
Met Jan van Antwerpen, een gezel met een gemiddeld postuur en een dik gezicht, gekleed in een leren wambuis en een witte broek met zwarten hozen, stal hij voor Sint-Michielsdag laatstleden nabij Ommen in de buurtschap Mander uit een boerenhuis een vrouwenrok en een mans palsrok.
Met een gezel genaamd Herman, die een schram boven zijn neus had, stal hij in het land van Kempen een hoeveelheid vlas, vier of vijf ponden garen en een deken. Zij verkochten dit aan een waardin in Barrick [Berck ?] voor drie Keulse guldens.
Onlangs hebben hij en vijf gezellen voor Barrick in de nacht een herberg overvallen, Zij wilden de daarin wonende vrouw aan handen en voeten binden, maar de vrouw sprong van boven uit het venster en ontkwam. Johan van Nymwegen stal daar een paar hozen en een paar schoenen. De andere gezellen waren Henrick van Munster, een smal persoon met een wit gezicht, vol sproeten.
Hij droeg een zwarten colver, een witte linnen broek en witte neerhozen. Hij woonde in Arnhem [of] Nijmegen en hij heeft een vrouw die Zeijger heet en die in Winterswijk is geboren.
Dan waren er nog bij Aleff Moergeboudt, een korte dikke man met een rood gezicht, gekleed in een grijze rok, een zwarte linnen broek en witte neerhozen, Melchior Siepoege, die op het huis te Bentheim gevangen zit, en Johan van Nymwegen, een gezel van middelmatige dikte, met een wit gezicht en een wit vooruitspringend baardje. Hij was gekleed in een grijze wambuis met witte wollen mouwen, een zwarte opgelapte mantel en een gewone zwarte broek. De laatstegezel heette Abraham. Hij was snijder van beroep, woonde in Cleef, hij had een sproetig gezicht en was geheel in het zwart gekleed met een zwarte wollen hoed met een zwart lint op zijn hoofd. Zijn vrouw was een dochter van de moeder van het gasthuis in Cleef.
Johan Cuiper stal in Drenthe een vrouwenrok en een halve daalder, samen met Dyrck Caelbeen, die in Coevorden is geëxecuteerd.
Met de eerder genoemd Peter stal hij bij Zwolle uit een boerenhuis drie vrouwenrokken.
Ook stal hij bij Zwolle, samen met twee anderen, uit een boerderij een vrouwenrok, een halve el Engels laken en een halve el Zwolse puijck. Zijn gezellen waren toen Jan Meppell en Caelbeen voornoemd.
Samen met drie anderen stal hij bij Ommen een stuk grof linnen zakkendoek. Zijn gezellen waren toen Thijs Cock, Henrick die Overlander en Peter voornoemd.
Ook met drie anderen stal hij nabij Deventer een vrouwenrok en mannenkleren, maar die lieten zij daar achter. Zijn gezellen waren Coert, Peter en Henrick die Overlander.
In het begin van verleden zomer stal hij met Caelbeen nabij Bathmen uit een boerenhuis een daalder en een aantal stuivers. Ook stal hij met Caelbeen nabij Zutphen uit het huis van joffer van Eck twee vrouwenrokken en een kindermanteltje.
Voor al deze misdaden werd hij op 17 februari 1560 opgehangen.
|pag. 7|
Fol. 7
11 juli 1569,
Bekentenis van Joest Jansz uit Fijnaart bij ‘s-Hertogenbosch.
- Joest Jansz van der Fynart bij ’s-Hertogenbosch, oud ongeveer 18 jaar, van beroep messenmaker, bekent dat hij nabij Grafhorst meegedaan heeft bij het stelenvan een vrouwenrok.
- Te Amsterdam op de Nieuwe Brug stal hij een paar schoenen van een bank.
- In het gasthuis alhier stal hij 13 stuivers uit de tas van een man.
- Bij Sint-Johanskamp stal hij samen met een ander een linnen wambuis.
- Bij Barspijk stal hij samen met iemand anders een mannenhemd.
- Bij de Cruijshoep stal hij vier vrouwenhemden.
In de marge staat dat hij dit ontkende.
Bij de bovenstaande bekentenis waren aanwezig de stokmeesters Henrick Kistemaker en Arent toe Bocop.
Op 16 juli 1569 bekende hij ten overstaan van de stokmeesters Arent Brant en Arent to Bocop het volgende. - Joest Jansz heeft vrijwillig bekent dat hij ongeveer een maand geleden een zilveren vijftich [paternoster] heeft gestolen uit een huis bij de kerk alhier alwaar men vette waren verkocht. Hij verkocht dit voorwerp aan een goudsmid, die in een hoekhuis nabij de kerk woont, voor een koningsdaalder.
- In Amsterdam stal hij bij de Nieuwe Brug een hoyke uit een korf. Hij verkocht die aan een oude-klerenkoper voor een koningsdaalder.
- Tussen Zwolle en Deventer stal hij twee lakens uit een boerenwoning welke hij verkocht aan een boer voor acht stuivers.
- Aan deze zijde van Zwolle stal hij uit een huis aan de dijk een blauwe mansrok welke hij verkocht in het gasthuis te Brunnepe voor zes stuivers aan een vrouw die dicht bij het gasthuis woont.
- In Hasselt sneed hij een buidel waarin twee vingerhoeden zaten en twee Nijmeegse munten ter waarde van anderhalve Claaskens.
- In Groningen sneed hij van een vrouw een buidel waarin zilvergeld ter waarde van een kroon zat.
- In Dokkum stal hij een hoyke welke hij verkocht aan een oude-klerenkoper voor een kroon.
|pag. 8|
- In Steenwijk sneed hij een buidel waarin ter waarde van een halve koningsdaalder aan klein geld zat.
- Tegenover de Mandemakerswaard stal hij uit het huis waaruit hij ook de vrouwenrok stal nog een zwarte vrouwenrok met een platte trijpen boord, en nog een slecht hemd. De rok verkocht hij aan twee vrouwen, de ene genoemd Lijs ende ander Peterken van de Langstraat, die een zwarte rok droeg met een brede trijpen boord.
- Bij Diepenveen stal hij een wambuis welke hij in Deventer in het gasthuis verkocht voor vijf stuivers.
- Nabij Groningen, in de tijd dat de graaf van Aremberg sneuvelde, stal hij een paltsrok welke hij verkocht voor een halve daalder.
- Nabij Vianen stal hij een “kaesyack” welke hem door de Spanjaarden weer werd afgenomen.
- Tussen Zwolle en Kampen, achter de Sonnenberch, stal hij overdag in een huis een zwarte rok van een bed, die hij over zijn naakte lichaam aantrok. Hij verkochtde rok in het gasthuis in Zwolle aan een vrouw.
- Halverwege Deventer, in de eerste herberg, stal hij in de avond een “rinckroer” waarvoor men hem in zijn slaapverblijf in Zwolle voor vijf stuivers aan bier tapte.
- Tussen Deventer en Zwolle stal hij een paar lakens welke hij in het gasthuis in Zwolle verkocht voor 24 stuivers.
- Tussen Campen en Zwolle stal hij een paar zwarte mans nederhozen welke hij alhier in het gasthuis verkocht voor vier stuivers.
- Uit een kleine herberg voor de Kamper IJsselbrug stal hij een paar lakense mansmouwen welke hij verkocht alhier in het gasthuis aan een vreemde vrouw voor een halve reaal. Zijn metgezel die Pelser werd genoemd, stal aldaar een “kaesyack”, maar die werd hem weer ontnomen.
- Tussen Kampen en Zwolle stal hij een broek waarvan hij een kaesyack maakte.
- Op de Vismarkt alhier sneed hij een buidel waarin vijf of zes stuivers zaten.
- Op de Vismarkt alhier sneed hij nog een buidel waarin twee realen zaten.
- in Leeuwarden sneed hij een buidel waarin een halve daalder zat.
- In Zwolle op de Vismarkt sneed hij een buidel waarin voor een kroon aan klein geld zat. Dit werd hem door een aantal kremers in het gasthuis aldaar ontnomen.
Bij de kremers was een vrouw die genoemd werd Peterken van Workum,
______↓______
|pag. 9|geboortig van Oesterwijck, welke zei dat zij in Kampen in de gevangenis had gezeten.
- In Zwolle stal hij bij avond uit het huis van een kleermaker tegenover het gasthuis een hoyke welke hij verkocht aan een vrouw voor een koningsdaalder.
- Van een vrouwenklooster in Zwolle stal hij uit het venster een paar oude vrouwenhozen welke hij verkocht voor vier stuivers.
- Uit het huis van een schoenmaker alhier stal hij een paar hoge schoenen.
- Hij was erbij toen zijn metgezel Jasper in een huis in Wilsum inbrak en daaruit allerlei zaken stal. Joest kreeg daarvan een broek.
- Zijn metgezellen braken in in een huis in Mastenbroek waarbij hij op wachtstond. Zij stalen kleren en gaven hem daar niet meer van mee dan voor een halve koningsdaalder.
In de marge staat dat hij dit ontkende. - Hij heeft ingebroken in een huis in Mastenbroek en daaruit de kist gestolen. De kleren die er in zaten, hebben zij in Zwolle verkocht. Hun vrouwelijke metgezellen bleven wachten in een hooiberg. De vrouwen verkochten de gestolen kleren.
- Hij heeft zijn arm door het venster van een herberg aan de dijk gestoken om een rinckroer te pakken, doch de waardin zag het, waarop hij het rinckroer weer liet vallen. Zijn metgezellen daar waren Witvoet en Pelser.
- Samen met twee anderen stal hij bij Diepenveen tussen Zwolle en Deventer uit een huis aan de dijk bij nacht twee kleine webben doek, welke werden verkocht in hun slaapstede te Zwolle voor vier stuivers per el. Elk webbe had een lengte van 15 ellen. Daar waren zijn gezellen Hans van Utrecht en Jan van Geervliet.
- Met twee andere gezellen, Geerloff en Lucas van Amstelredam, stal hij tussen Kampen en Zwolle een vrouwenrok, een wambuis en een broek.
- Met twee gezellen stal hij nabij Dokkum vier vrouwenrokken, waarvan hij er twee verkocht voor drie en een halve goudguldens en twee voor drie goudguldens.
In de marge staat dat hij dit ontkent. - Samen met Jorgen Brabander stal hij nabij Leeuwarden een rok en een hoyke, welke zij door een vrouw lieten verkopen voor drie guldens.
- In Zwolle stal hij een mantel, welke hij verkocht voor een halve koningsdaalder.
- Zijn metgezel, Hennegat genoemd, heeft alhier een mantel gestolen die met fluweel was bezet en waar ook zilver aan zat. Hier was Joest bij en nog twee
______↓______
|pag. 10|anderen, te weten Jan van Alewijck en een kleine jongen die Jantje heette. De mantel hebben zij alhier bij het gericht in het riet verstopt waarna zij de stad weer binnen gingen om te slapen. De volgende dag haalden zij de mantel weer op en gingen naar Amersfoort, waar zij hem verkochten voor zeven gulden. Daarvan beurde Joest drie geldstukken van zeven stuivers per stuk. Zij hadden vier vrouwen bij zich, te weten Grete Waelinne, Lijs, Peterken van de Langstrate eneen klein vrouwtje uit Utrecht.
- Bij Harderwijk stal hij een stuk doek van 20 ellen, die door Engele Barburs werd verkocht in Zwolle voor vier stuivers per el. Hij heeft er echter maar 28 stuivers van meegekregen.
- Hij stal in Brunnepe een oude mantel, die hij vermaakte en verkocht voor vier stuivers.
- Hij heeft met drie anderen nabij Wilsum vier vrouwenrokken gestolen. Zij verkochten die in hun slaapstede te Zwolle voor 21 stuivers per stuk.
In de marge staat dat hij dit heeft ontkend.
Na rigoureuze examinatie bekende hij meer feiten. - Hij heeft met twee anderen, namelijk met Pelser en met de man die nu gevangen zit te Werkeren, ingebroken in een huis op de Wetering tussen Deventeren Zwolle. Daar stalen zij drie munten van zeven stuivers per stuk, twee rocken, twee hoycken en een mantel. In hun slaapstede te Zwolle verkochten zij de rocken voor vier gulden en de hoycken voor drie gulden.
- Met voornoemde gevangene stal hij bij Winshem twee vrouwenrokken en een hoycke.
- Met dezelfde gevangene stal hij een vrouwenlijfje, een schurte en andere zaken.
Op 23 juli 1569 werd het bovenstaande aan Joest voorgelezen. Hij bekende alles, behalve punt 33.
Op 6 september zijn hem de punten opnieuw voorgelezen, maar nu ontkende hij de punten 6, 33, 38, 44 en 45.
Toen hij daarna rigoureuselijk werd geëxamineerd, bekend hij nog het volgende. - Tussen Kampen en Zwolle uit een huis met een stenen gevel, aan de dijk, vier vrouwenrokken gestolen, welke werden verkocht te Zwolle voor vier koningsdaalders. Zijn metgezel was Pelser.
- In de Warmoesstraat in Amsterdam stal hij twee hoycken, die een man genoemd Suijckerbusch heeft verkocht voor een kroon.
- In Zwolle stal hij een mantel.
|pag. 11|
- Nabij Leeuwarden stal hij een broek, die verkocht hij voor een halve daalder.
- Op een avond stal hij binnen Leeuwarden een mantel die hij heeft verkocht in het huis van een kleermaker aldaar voor een daalder.
- Tussen Dokkum en Leeuwarden stal hij uit een boerenwoning twee vrouwenrokken die hij in Leeuwarden verkocht voor een daalder per stuk. Zijn metgezel was toen Hubert van Groeningen.
- In een dorp op twee mijlen afstand van Sneek, waar een stompe toren staat, stal hij een mantel welke hij verkocht aan een vrouw in het gasthuis in Steenwijk voor een daalder.
- In Mastenbroek, nabij de kerk, stal hij een paar hozen welke hij verkocht voor zeven stuivers.
- Nabij Steenwijk stal hij een hoed die hij alhier ruilde voor een hemd.
- Tussen Deventer en hier stal hij een mannenbroek.
- Tussen Deventer en Zwolle, op een plek waar vier huizen staan, stal hij een vrouwenrock welke hij in een wevershuis in Zwolle heeft verkocht voor 20 stuivers.
- In ’s-Hertogenbosch stal hij een mantel welke hij verkocht in het huis van een klerenkoopster voor een keizersgulden.
- Samen met de man die op Werkeren gevangen zit, heeft hij nabij Zwolle een rock gestolen uit een herberg.
- Te Hees bij ’s-Hertogenbosch stal hij een halve broek.
- Ook stal hij nog een mansbroek.
- Nabij Tiel stal hij een hoycke welke hij verkocht aan de vrouw van een Spanjaard voor drie munten van zeven stuivers per stuk.
- Hij heeft een blauwe mantel van een Spanjaard gestolen en die weer verkocht aan een andere Spanjaard voor een gulden.
- In Groningen sneed hij een buidel waarin voor een waarde van een karelsgulden aan zilvergeld zat.
- Tussen Groningen en Leeuwarden stal hij een vrouwenrock die hij in Leeuwarden verkocht voor 20 stuivers aan een oude-klerenkoopster.
|pag. 12|
- Samen met iemand anders stal hij nabij Steenwijk een stuk doek van 20 of 25 ellen. Hij liet het verkopen door een bedelaarsvrouw ten huize van Jaspar Jansz voor drie stuivers per el. De vrouw van Jaspar Jansz wist er van.
- Toen hij bij de Spanjaarden was, stal hij een mannenrock met verzette mouwen.
- Tussen Bommel en ’s-Hertogenbosch stal hij een vrouwenrook, een kleed en een paar wollen hozen. Het kleed verkocht hij voor 23 stuivers, de rock voor een karelsgulden en de hozen voor 7 stuivers. Ook heeft hij daar op die dag uit een kist vier munten gestolen die elk een waarde van zeven stuivers hadden.
- Tussen Tiel en Bommel stal hij twee vrouwenrokken welke hij in Tiel verkocht voor drie goudguldens aan een oude-klerenkoopster
- In ’s-Hertogenbosch sneed hij een buidel waarin een koningsdaalder aan zilvergeld zat.
- Tussen Waalwijk en ’s-Hertogenbosch stal hij twee vrouwenrokken, die hij verkocht in het gasthuis in Waalwijk. Verder stal hij daar een mannenhemd en twee vrouwenhemden.
- Tussen Oisterwijk en ’s-Hertogenbosch stal hij twee hemden, een hoycke en een paar kousen, welke zaken hij verkocht voor drie gulden. Zijn metgezel was Hugo van den Bussch.
- Daar stal hij uit een tuin ook nog een mannenrock.
- Ook stal hij daar van een bleek drie hemden, maar die werden hem door het volk weer afgenomen.
- In Tilburg stal hij een stuk doek van 30 ellen. Dat werd in Den Bosch verkocht door lange Maye voor een stoter per el.
- Tussen Gorcum en Waalwijk stal hij twee lakens, welke hij verkocht aan de moeder in het gasthuis aldaar voor een karelsgulden.
- In ’s-Hertogenbosch sneed hij een buidel waarin een halve daalder aan zilvergeld zat. Dit was zijn eerste misdaad.
- In Groningen stal hij een paar “guese boxen” die hij verkocht voor een karelsgulden.
- Omstreeks Pasen laatstleden heeft hij met zes anderen tussen Hees en ’s-Hertogenbosch in de nacht een boerenwoning overvallen. De in bed liggende bewoners, drie mannen en twee vrouwen, hebben zij met stukgetrokken bedlakens vastgebonden. Zij stalen honderd munten van zeven stuivers per stuk en drie
______↓______
|pag. 13|vrouwenrokken. Zijn metgezellen waren Hugo van den Bussche, Snyder van Swoll, Snyder van Tiel, Hubert van den Oldenbussch, Henrick van Hoichstratenen iemand die Jasper heette.
- Ook heeft hij met zeven andere in Bael mensen gekneveld. Zij stalen 10 koningsdaalders en drie rokken: een zwarte, een taneyten en een bouwinck. Zijn met gezellen waren Krom, Smit van Groeningen, Hanne van Reden, Wever, Hugo van Zevenbergen en twee anderen die hij niet kende.
- Tussen Loon en Tilburg heeft hij met vijf anderen in een boerenwoning drie mannen, twee vrouwen en een jongen gekneveld. Zij stalen daar drie koningsdaalders, twee vrouwenrokken en een mantel. De rocken en de mantel verkochten zij in Geertruidenberg. Hij genoot daarvan een koningsdaalder. Zijn metgezellen waren Hans van Breda, Cuyper van Haarlem, Hanne van Reden, Smit van Groeningen en Smit van Antwerpen.
- Met vijf anderen heeft hij tussen den Grave en Nijmegen, op de heide bij de Vijf Raderen, twee vrouwen en drie mannen gekneveld. Zij stalen daar vijf koningsdaalders en kleren. Hij kreeg van de kleren een cappe. Zijn metgezellen waren dezelfde als hiervoor vermeld is.
- In Amsterdam stal hij een mantel die hij verkocht voor een koningsdaalder.
- Ook stal hij in Amsterdam een vrouwenrock die hij verkocht voor 20 stuivers.
Op 7 september is Joest voornoemd met riemen strak vastgebonden. Daardoor werd hij zo bang dat hij nog het volgende bekende. - Hij en zijn metgezellen, te weten Johan van Aelwyck, Hennegat en Jantken, waarvan hij de toenaam niet kent, met twee vrouwen, genaamd Lijs en Peterken van Waelwyck, waren in Deventer in het gasthuis van de Heilige Geest en beraamden daar een aanslag op een schipper die met zijn schip in de IJssel bij Deventer lag. Zij pakten een schuit en voeren in de nacht naar het schip. Zij hadden drie roeren bij zich. De knecht van de schipper sprong over boord en zwom weg. De schipper werd de handen gebonden, in de schuit gesleurd en aanland gebracht. Zij vroegen waar zijn geld was. Joest voornoemd bleef wachten in de schuit. Zijn metgezellen hebben toen de schipper vermoord en in de IJssel gegooid. Wie de schipper vermoorde, weet hij niet. Daarna voeren zij terug naar het schip en pakten een leren zakje met voor 24 gulden aan munten. Het zakje zat in de broek van de schipper. Het geld hebben zij ten huize van Jaspar Jansz verdronken. Joest genoot van het gestolen geld een koningsdaalder. Terwijl de gezellen tegen elkaar over hun daden roemden, liep Jaspar af en aan, maar of hij de feiten ook hoorde kan Joest niet zeggen, maar zijn gezellen kon het niet schelen of hij het hoorde of niet.
De dieven kwamen vaak bij Jaspar samen. Jasper heeft ook wel gehoord dat Joest de gestolen rock met de platte trijpen boord aan de vrouw van Hennegat heeft verkocht.
|pag. 14|
Al deze feiten zijn aan Joest Jansz in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters onder de blauwe hemel voorgelezen. Hij bekende alle feiten, uitgezonderd de punten 6, 33, 38 en 44.
Hij werd veroordeeld om onthoofd te worden. Zijn lichaam moest op een rad worden gelegd en zijn hoofd op een staak gestoken. Het vonnis werd voltrokken op 12 september 1569.
Stokmeesters waren Arent Brant en Arent to Bocop.
Fol. 10v
Bekentenis van Jaspar Jansz (van Waelwyck of van de Langestrate), gedaan op 13 oktober 1569.
Hij hoorde in zijn eigen huis dat Pier van Emmerick en Barbyrer tegen elkaar zeiden dat zij nabij Hattem twee stukken doek hadden gestolen, die in zijn huis door twee arme vrouwen werden verkocht.
Trijne Bals kocht het ene stuk voor drie stuivers per el en bracht dit direct naar de lombart. Wie het andere stuk doek kocht, weet Jaspar niet. Het geld zou ten huize van Trine Bals verdronken zijn.
Hij bekent dat vier gezellen, te weten Jan van Aelwyck, Hennegat, Jantken of Jorgen van Embden en Joest Jansz, die bij Deventer een schipper vermoord hebben, een nacht in zijn huis hebben geslapen. Zij schonken hem een halve daalder omdat hij de wacht had gehouden om te zien of er geen stadsdienaars aankwamen. De wijven die de gezellen bij zich hadden, schonken aan zijn vrouw een blauwe schurteldoeck en zeven stuivers.
De gezellen voornoemd hadden het er de volgende dag over dat zij de schipper, die hen vroeger had bedrogen, bij Deventer te pakken hadden genomen. Het was maar goed dat zij een schuit bij de hand hadden om weg te komen nadat zij de schipper over boord hadden gegooid.
Op de derde dag ontbeten de gezellen met elkaar. Toen kregen zij onderling onenigheid over hun daden. Een van de gezellen pochte er over dat zij de schipper zoveel messteken hadden toegebracht. Terwijl zij daarover ruzie maakten, kwam onverwachts burgemeester Van Breda voor de deur. Jasper waarschuwde toen de gezellen om zich rustig te houden want anders konden zij de stadsdienaars verwachten.
Jasper haalde voor de gezellen bier en dronk daar zelf van mee. Hij heeft hen horen zeggen dat zij de schipper wel 22 of 23 guldens afhandig hadden gemaakt.
De nicht van de schout van Ens had voor Jaspers deur luid geklaagd over de jammerlijke dood van de schipper die bij Deventer was omgebracht. Maar dat was al een dag vóór de gezellen bij hem in huis kwamen.
Jasper heeft gezien dat Barbirer een stuk zwart laken bij zich had, dat hij liet zien aan Pier van Emmerick, zeggende dat hij het uit een venster had gestolen. Toen Pier zei dat hij dat niet had mogen doen, zei Barbirer dat zij er elk wel een paar boxen voor konden laten maken. Daarop deelden zij het laken. Pier verkocht zijn deel aan een paar Walen en Barbirer ging met zijn deel naar de zolder en maakte er een paar boxen van.
|pag. 15|
Toen er aan de deur naar de gezellen en het laken gevraagd werd, lag Jasper reeds in bed. Jaspers vrouw, die bij de buren op de stoep stond, riep dat er geen gezellen bij hen thuis waren.
Jasper bekent verder dat een gezel die Pelser werd genoemd een paar zwarte lange boxen, die hij had gestolen zo hij zei, verkocht aan Rijsinck, de bastaardzoon van de drost van Memerlick, die ten huize van Anna Bastiaens verbleef. Jaspar verkocht aan Pelser toen een paar oude boxen, die hij nooit betaald heeft.
Joest Jansz heeft tegen Jasper gezegd dat hij 13 stuivers had gestolen in het gasthuis alhier uit de tas van een man. Jonge Jan van Swolle, die bij hem sliep, heeft op Kamperveen een stuk doek gestolen. Van de opbrengst werd ten huize van Balleken 13 stuivers verteerd. Toen de eigenares van dit doek bij Balleken kwam klagen, gaf hij haar het doek weer terug, maar de 13 stuivers was hij kwijt.
Jasper heeft gezien dat Joest Jansz een gestolen zwarte vrouwenrok in zijn huis mee naar binnen nam. Zijn vrouw verborg die rok onder een stapel bezems. Hij was er bij toen Joest die rok aan de vrouw van Hennegat verkocht voor een karelsgulden. Zijn (Jasper) vrouw haalde voor die karelsgulden bier, waarvan hij heeft meegedronken.
Jasper bekent verder dat een zekere Blauwrock en Pier van Emmerick het er over hadden toen zij bij hem vertrokken dat zij van een boer een knuppeldoek met geld hadden gestolen en dat zij elders een buidel hadden gesneden. Deze twee schonken aan zijn vrouw een munt ter waarde van zeven stuivers.
Hij heeft van een gezel die Cruepel Vrese werd genoemd een paar oude korte boxen gekregen, niet wetende hoe Cruepel er aan gekomen was. Hij heeft die boxen niet kunnen dragen omdat ze geheel versleten waren.
Trijne van Staveren heeft aan zijn vrouw een vrouwenrok zonder lijfje geschonken, die zij onmiddellijk naar de lombart bracht voor 14 of 15 stuivers. De rok ligt nog steeds bij de lombart. Trijne kreeg een andere rok van ene Anna, die in Amsterdam wel met vis op de markt staat. Trijne van Dockum, die haar kind in Kamper achterliet, heeft ook een nacht in zijn huis geslapen. Hij weet niet waar zijheen gegaan is.
Dit alles heeft Jaspar bekent onder de blauwe hemel voor de schout en voor de stokmeesters Claes Kruse en Arent Brant op 4 november 1569. Hij werd op 8 november veroordeeld om te worden gegeseld, dat ook gedaan werd.
Daarop werd hij uit de stad en de stadsvrijheid verbannen om daar nooit weer in terug te keren. Hij moest voor hij werd losgelaten aan de stad een oervede doen.
Fol. 12
6 juni 1570, Bekentenis van Herman Stevensz.
Herman Stevensz, geboren bij de Drie Bruggen, bekent dat hij enige tijd geleden had zitten drinken onder de wijnstok voor het huis op de Wede over de IJssel met Henrick Joestz en wijlen Adriaen van der Schellingen. Daar schold Adriaen Henrick uit voor schelm, waar Herman iets van zei. Daarop sprong Adriaen met in dolk in de hand op de beugelbaan en viel Herman aan. Herman verdedigde zich met zijn eigen dolk en stak Adriaen in de schouder. Aan die verwonding is Adriaen gestorven.
|pag. 16|
Herman zegt dat hij met de verwanten van Adriaen verzoend is, maar dat de drost van IJsselmuiden hem nog geen vrijgeleide wil geven maar wil wachten tot de stadhouder terug is uit Holland. Nu meende Herman dat als hij week uit het gebied van de drost van IJsselmuiden, waar de vechtpartij had plaatsgehad, hij niet zou worden opgepakt.
Zelf heeft Herman een steek in de borst opgelopen op zondag, nu acht dagen geleden, welke steek hem werd toegebracht door Peter Herberts Laurensz, zijn stiefzoon, kind van zijn eerste vrouw, waarmee hij onenigheid had.
Herman heeft een broeder die speldenmaker is bij Jonge Dirck, een zuster die getrouwd is met Jan Vene in Grafhorst en een halve zuster Claes[je] die woont in de vergadering bij de moeder van Jan Laurensz.
14 juni 1570, Herman Stevensz zegt dat Herman van Calcar op de dag voor de nacht waarin hij verdronk dronken in zijn huis kwam. Zelf lag Herman toen ziek in bed. Zijn vrouw heeft Herman van Calcar toen door de baan geleid waar de jongens aan het touwspinnen waren. Herman van Calcar wilde zijn gelag betalen maar of hij dat ook heeft gedaan, weet Herman Stevensz niet.
28 juli 1570, Toen Herman Stevensz werd gevraagd wat hij wist van het uitbreken van Thijs Henricksz de visser, zei hij dat de gezel die bij hem in de stok [gevangenis] zat tegen hem heeft gezegd dat Thijs hem had gezegd dat als hij wist dat hij zou worden gepijnigd, hij zijn best zou doen om uit te breken. Zelf heeft Thijs niets tegen Herman gezegd over zijn uitbreken. Thijs brak uit de gevangenis omstreeks tien uur in de avond. Herman hoorde wel lawaai en gebreek, maar kan niet zeggen of Thijs hulp heeft gehad.
28 juli 1570, Herman Stevensz bekent dat hij op een namiddag in de Vasten laatsteden met Johan Vene, Mauris Schroer, Joest Backer, Henrick Joestsz en wijlen Adriaen van der Schelling heeft zitten drinken over de IJssel in het huis van Johan Luyckensz. Zij zaten onder de wijnstok. Daar kregen Adriaen en Henrick met elkaar woorden. Adriaen schold Henrick uit voor schelm, dief, kerkenschender en dubbele geus. Zij sloegen met hun vuisten op elkaar in terwijl zij aan de tafel zaten. Daar sprong Herman Stevensz tussen en haalde hen uit elkaar. Herman zei daarna tegen Henrick Joestz, waar Adriaen bij was, dat hij het niet zou hebben genomen als er zulke woorden tegen hem zouden worden gesproken, want het ging om eer en faam. Deze beschuldigingen moesten worden waargemaakt of hij wilde met de man niet eten of drinken. Met Adriaen zelf sprak Herman niet.
Henrick Joestsz ging naar huis, maar Herman Stevensz bleef nog enige tijd zitten drinken onder de wijnstok bij de beugelbaan, waar een aantal mensen beugelde.
Hij werd geroepen op de baan te komen om naar het spel te kijken. Toen kwam Adriaen geheel onverwacht naar Herman toelopen en bedreigde hem met zijn broodmes. Wat doe je, sprak Herman, en terwijl hij Adriaan afweerde, sloeg hij zijn linkerhand in diens mes. Daarop trok Herman ook zijn mes en stak Adriaen in de schouder. Aan deze verwonding is Adriaen vijf of zes dagen later gestorven.
Adriaen heeft Herman echter vergiffenis geschonken. Er werd een zoenbrief geschreven die nu berust bij de vrouw van Adriaen. Aan Herman werd verteld dat Adriaen op de dag dat zijn wond werd verbonden wel een take wijn had gedronken ten huize van mr. Jan Huff. Daarna ging Adriaen naar het huis van
|pag. 17|
Florens en vervolgens naar de Picksack, waar hij ook bleef zitten drinken. Hij ging pas om middernacht naar huis.
Dit verklaarde Herman Stevensz ten overstaan van de stokmeesters Conraedt van der Vecht en Gerbert ten Bussch.
Op 4 oktober 1570 zijn aan Herman Stevensz de getuigenissen over de vechtpartij, gedaan voor de schout van IJsselmuiden en ook voor de schepenen van Kampen, voorgelezen.
Op 1 augustus 1570 getuigen Johan Veene, Harmen Gerssen en Johan Luyckensz, waard te IJsselmuiden, na gedane eed, dat zij omstreeks Palmdag laatstleden zaten te drinken bij Johan Luyckensz voornoemd onder de wijnstok voor zijn deur. Daar waren ook bij Joest Backer, Hendryck Joessen, Harmen Stevensz en Aergaen van der Schyllynck. Arygaen van der Schyllynck begon daar ruzie te maken met Hendryck Joessen en schold deze uit voor dubbele geus en kerkenschender.
Hendryck ging weg maar zei nog tegen Argaen dat hij het gezegde zou onthouden.
Daarna begonnen Joest Backer en Johan Veene met een spelletje beugelen.
Herman Stevensz zei toen tegen Argaen van de Schyllynck dat als deze dergelijke woorden tegen hem had gebezigd, hij wel anders was opgetreden. Daar begon de ruzie tussen beiden mee.
Argaen zei echter even later dat zij naar het beugelspel moesten gaan kijken om te zien of het wel eerlijk zou verlopen. Even na Argaen ging ook Herman naar de beugelbaan. Op de baan ging echter de ruzie verder, maar wat er gezegd werd, hoorden getuigen niet. Herman sloeg Argaen met de vuist tegen de borst. De weerd stond toen op en voerde Herman naar binnen waar deze op de bank ging zitten. Even later stond hij echter weer op en ging opnieuw naar de beugelbaan, waar hij zijn mes trok tegen Argaen en deze stak. De waard greep Hermans arm om hem tegen te houden, maar deze stak Argaen met geweld.
Richter Jacob Joncker en keurnoten Seent Stevens en Johan Dircksz Swartken.
Op 15 september 1570 getuigt mr. Johan Huff, gedaagd door het gerecht, het volgende.
Op de namiddag van de dag dat hij gestoken was, kwam (wijlen) Aerys van der Scelling vergezeld door Herman Pelser in zijn huis om zich te laten verbinden.
Aerys was erg dronken. Toen hij verbonden was, liet hij een quarte westerse wijnhalen, die hij met Herman Pelser op dronk. Zij bleven een uur bij hem en gaven zijn knecht ook iets van de wijn.
De wond die Aerys had opgelopen was door en door en had de rugwervelsgeraakt. Het was een dodelijke verwonding.
Getuige had gehoord dat Aerys later nog in het huis van Floeren was gegaan om haring te eten en wijn te drinken. Hij had beter in de warmte kunnen blijven, zegt getuige. De drank, een medicijn, die getuige de volgende dag aan de gekwetste gaf, kon deze niet binnenhouden.
Niet op de eerste dag, maar pas de volgende dag gaf Aerys bloed op. De wond zelf bloedde niet erg.
Coram schepenen Kaerle Knoppert en Gheert van Endoven.
|pag. 18|
Getuigenis van Flore, de weduwe van Swarte Wynolt, ook gedaagd door het gerecht.
Op de dag dat Aerys van der Schelling door Herman Stevensz was verwond en zijn wond al was verbonden, kwam hij met Herman Pelser laat op de dag, toen de kaarsen al waren aangestoken, in haar huis. Hij liet daar een mengelen bier tappen.
Beiden dronken van het bier maar maakten het niet geheel op. Aerys zei dat hij van achteren werd gekrabd, bedoelende zijn verwonding. Hij zei ook dat Herman Stevensz hem als een dief en schelm de wond had toegebracht, hoewel hij met de oorspronkelijke kwestie niets van doen had. Aerys zei dat hij bij de omheining stond te plassen toen Herman Stevensz hem van achteren belaagde en hem stak.
Aerys vroeg nog aan getuige om hem een zoute gebraden haring te brengen, maar dat werd hem ontraden. Toen zijn vrouw binnenkwam, liet hij de haring onaangeroerd en ging naar huis. Aerys is nog geen vierde deel van een half uur in haar huis geweest.
Coram schepenen Kaerle Knoppert en mr. Gasper Schepelar.
Getuigenis van Arent Henricksz, mede gedaagd door het gerecht.
Hij verklaart dat op de avond van de dag dat Aerys door Herman Stevensz was gestoken, de zoon van Aerys bij hem kwam en zei dat zijn vader zwaar gewond was. Even later, tussen acht en negen uur, kwam Aerys ook binnen, vergezeld door Herman Pelser, en liet een mengelen bier tappen, doch hij dronk er niets van.
Aerys zei daar dat Herman Stevensz, de dief en schelm, hem van achteren in zijn rug had gestoken. Nadat Aerys minder dan een half uur bij hem op de stoel gezeten had, heeft hij hem samen met Herman Pelser naar huis gebracht, waarbij zij Aerys half moesten dragen. Getuige weet echter niet of dat door de verwonding kwam of door de drank. Eerder heeft getuige de dronken Aerys ook wel naar diens huis begeleid, maar hij kon altijd wel op eigen benen staan.
Voor negen uur in de avond was Aerys al weer thuis.
Coram schepenen Kaerle Knoppert en Jorgen van Haersolte.
Uit het boek van getuigenissen van de stad Kampen.
Nadat Herman Stevensz de getuigenissen had horen lezen, verklaarde hij dat hij een bloedzweer op de schouder had. Toen Aerys hem daaraan raakte, drukte hij deze van zich af, waarop Aerys een mes trok en Herman tussen de vingers stak.
Toen Herman ook zijn dolk trok heeft hij Aerys in het draaien in de schouder gestoken.
Toen Herman werd gevraagd naar de bedreiging waar hij Johan Maler op de brug mee beangstigd had, zei hij dat hij Johan Maler, die in gezelschap van een ander was, had gevraagd waar hij heen ging. Maler gaf hem daar op ten antwoord dat hem dat niets aanging: ga maar naar je eigen varkenshok. Maler trok zijn ponjaard en Herman zette de melk die hij droeg op de grond en trok ook zijn mes. Hij stak echter niet naar Maler. Hij heeft niet aan Maler gevraagd of deze naar de overkant van de brug ging om te kijken wie daar in het gelag zaten.
Coram Kaerle Knoppert en Jasper van Breda, stokmeesters.
|pag. 19|
Fol. 14v
Op 19 november 1571 werden aan Herman Stevensz de bekentenissen voorgelezen die hij had gedaan op 6 juni, 28 juli en 4 oktober 1570, alsmede de getuigenissen die werden afgelegd ten overstaan van de schout van IJsselmuidenen de schepenen alhier. Dit gebeurde onder de blauwe hemel in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters.
Herman zei nog tot zijn verontschuldiging dat hij van zijn leven geen twist had gehad met Adriaen van der Schelling maar hem wel vaak uit de drek had gehaald als hij dronken was en hem naar huis had begeleid. Adriaen had zelfs na de misdaad nog voor hem (Herman Stevensz) gepleit. De steekpartij was onvermijdelijk geweest, want Adriaen stond met zijn mes zo dicht bij hem dat hij zich wel moest verdedigen.
De schout vroeg hem of hij dat wat hij zei ook kon bewijzen, maar dat kon hij niet. Wat hij verklaard had, was de waarheid en daarop wilde hij leven en sterven.
Toen de schout hem voorhield dat als iemand alhier een doodslag had begaan en uitweek naar IJsselmuiden, deze van de drost van IJsselmuiden een vrijgeleide moest zien te krijgen en omgekeerd als iemand te IJsselmuiden een doodslag had begaan en uitweek naar Kampen, moest die aan de schepenen een vrijgeleide vragen. Daar gaf Herman als antwoord op dat hij dat niet had geweten.
Op dezelfde dag, na de middag, vroegen de stokmeesters aan Herman waarom hij een scherpe vijl in zijn boxen had genaaid. Herman zei eerst dat hij die bij zich had om pijlpunten mee te vijlen, maar later zei hij dat zijn vrouw hem die afgelopen winter op zijn verzoek had gebracht. Hij wilde deze vijl graag hebben omdat Willem Dircksz Kinnegilde, een wever, die met hem gevangen zat en ookeen vijl had, hem dat gevraagd had om samen “tempeltjes” te maken. Hij had niet het plan opgevat om met de vijl een poging te doen tot ontsnappen. Het stuk elandshuis om de vijl, was een stuk van zijn wambuis, zei Herman. De stokmeesters vroegen aan Willem waar deze zijn vijl gelaten had, waarop deze zei dat hij die een maand geleden in het privaat had gegooid. Herman had een slechte vijl gehad en die van hem deugde ook niet.
Willem had tegen mr. Florys en Willem in de Stal gezegd dat hij de vijl al lang in zijn bezit had en niet meer wist hoe hij er aan gekomen was.
Op 22 november 1571 is aan Herman Stevensz voor het venster van het raadhuis in het openbaar zijn vonnis voorgelezen. Hij had bekend dat hij Adriaen van der Schellinge met zijn dolk een wond had toegebracht waaraan deze helaas was gestorven.
Hij werd veroordeeld om op de Koornmarkt onthoofd te worden. Het vonnis werd op dezelfde dag voltrokken.
Stokmeesters waren Bartolt van Wilsem en Henrick Kistemaker.
|pag. 20|
Fol. 15
Mathijs Ros de scherprechter heeft met zijn roer een soldaat doorschoten, zoals blijkt uit getuigenissen die van de zaak werden gegeven en staan opgetekend in het register van criminele getuigenissen in dato 13 september 1574.
Er zijn ook getuigenissen van de zaak gegeven door militairen van de welgeboren vrijheer von Polwijler, overste van een regiment van zijne majesteit de koning, in de stad Kampen in garnizoen liggende.
Hans Simler von Kupenberch verklaart na gedane eed dat hij op donderdag met zijn gezellen door de straat liep langs de hoerenhuizen toen er nabij een deur met stenen werd gegooid, maar welke deur dat was, weet hij niet meer. Van het schot vernam hij niets. Dat was gevallen voor zij daar voorbij kwamen.
Hans Blenck von Ungersheim verklaart dat hij met de dienaar van de provoost bij Hans Karsten op de “Kindteuff” zat te drinken, welk huis nabij de kerk staat, niet ver verwijderd van het huis van de scherprichter. Hij heeft een aantal personen gezien die aanklopten aan het huis waarin de hoeren waren. Hij gebood hen om weg te gaan. Ook het latere slachtoffer kwam er bij. Getuige gebood hem ook omweg te gaan. Toen kwam de scherprechter uit een huis, echter niet zijn eigen huis, want dat was gesloten, met een geladen roer. Getuige vroeg de scherprechter wat hij van plan was. Maar deze liep haastig achter het slachtoffer aan en schoot op hem. Het slachtoffer liep nog achter de scherprechter aan, maar is voor diens deur gevallen.
Hans Lienhaert von Strasburg, de dienaar van de provoost, verklaart dat hij met Hans Blancken in het huis van Hans Karsten op de “Kindtteuff” zat. Hij ging met Hans Blancken naar de Burgel om te wateren. Toen hij bij de kerk kwam, hoorde hij kloppen. Hij zag de knechten [soldaten] die klopten. Hij zag ook dat de scherprechter op twee steenworpen afstand met een gespannen bus [geweer] een van hen achterna rende. Getuige heeft de scherprechter teruggehouden en is weer bij Karsten naar binnen gegaan. Kort daarop hoorde hij een schot vallen.
Conraet Zobell von Wische verklaart dat hij op donderdagavond het latere slachtoffer en Asmus Jecken op straat tegenkwam en hen vroeg waar zij naar toegingen. Zij wilden zich vermaken, zeiden zij: zij gingen naar een hoerenhuis. Een van hen klopte op de deur van de beul. Deze vroeg wat zij kwamen doen, waarop het slachtoffer zei dat ze een hoer wilden hebben. De beul zei dat hij hen een hoer zou bezorgen en liep toen weg. Toen zij stonden te wachten kwam de trawant van de provoost en ried hen aan om weg te gaan. Toen zij op een ruime steenworp afstand van het huis waren, kwam de beul hen achterna met een geweer en zei “he, jij kerel met de grijze hoed”, bedoelende Kresche, “sta stil”. Daarop wendde zich Kresche naar de beul en greep het geweer. Wat er verder gebeurde, weet getuige niet omdat hij met de trawant van de provoost weg is gelopen. Hij hoorde wel het schot.
|pag. 21|
Michael Strauss von Alschheusen verklaart hetzelfde als Conraet Zobell, maar hij heeft wel gezien dat het slachtoffer de beul achterna rende tot aan de brug. Daarna viel een schot en is het slachtoffer gevallen.
Asmus Jeck von Rotteyll verklaart hetzelfde als de twee vorige getuigen.
Hans Reb von Rust verklaart dat hij wandelde naar de rosmolen. Toen hij bij het huis van de beul kwam, zag hij dat Asmus Jecken met een steen op de deur klopte.
Toen zij weggingen tot op een geruime afstand, kwam de beul uit een andere deur en rende de man die geklopt had achterna. Toen greep Peter Kress het geweer vast, waarop de beul terugweek tot zijn huis. Toen Kress een aanval op de beul deed, schoot de beul op hem. Daarop hebben de andere soldaten de beul zo in het nauw gedreven dat deze in de Burgel sprong en zo weer in zijn huis kwam.
Op 16 september 1574 hebben mr. Gaspar Schepelar en Herman ter Brugge, stokmeesters, bovenstaande getuigenissen aan de scherprechter laten voorlezen.
Deze wist niets tot zijn verdediging aan te voeren.
Op dezelfde dag, voor de middag, werden deze getuigenissen in aanwezigheid van de schout en de stokmeester onder de blauwe hemel opnieuw voorgelezen. Toende schout hem vroeg of hij het schot gelost had, gaf hij dat toe.
Op 23 september 1574 is de scherprechter voor het raadhuis voorgelezen dat hij bekend had een manspersoon te hebben doorschoten met een roer, waardoor de man was gestorven.
Op dezelfde dag is de scherprechter op de Koornmarkt onthoofd.
Stockmeesters waren mr. Gaspar Schepelar en Herman ter Brugge.
Fol. 16v
Bekentenis van Henrick Berentsz uit Deventer. Hij werd aan een staakgebonden en verbrand op 29 november 1578.
Zie het oude boek van oerveden op folio 214.
Fol. 16v
Bekentenis van Rotgher Noet uit Vecaten
Hij verklaart dat hij op de dag dat de burgers van Kampen werden aangevallen tussen Zwolle en Wilsum, als daghuurder heeft staan graven aan de gracht van Glauwe bij de Harstenhorst met Mensen Henrick en Aerent Martensz.
Toen kwamen Poorten Henrick en Cluckebuijck, die op de dijk heen en weer gingen, hen aangeroepen om zich bij de verzamelde boeren aan te sluiten.
Het is waar dat de Mastenbroekers de mensen uit Wilsum en Vecaten om hulpvroegen bij brand. Zij moesten dan komen op straffe van “de hals” of van tien tonnen bier.
Rutgher wilde niet veroordeeld worden door de boeren en gaf gevolg aan het verzoek. Hij kreeg nabij het huis van Baers een korte vederstaaf in de handgedrukt.
|pag. 22|
Komende nabij Costverloren zag hij dat de boeren een burger van Kampen te pakken hadden. Deze werd doodgeslagen door Poorten Henrick, Dirck (die kremer te Wilsum is geweest en die ook Ruijter Dirck werd genoemd), Coop Lefferts (jongen op Harstenhorst) en Cluckebuijck. Poorten Henrick doorstak de man meteen “varjagher”.
Poorten Henrick sloeg Rotgher Noet met de “varjagher” op de schouder en zei dat hij er ook op los moest slaan. Daarop sloeg Rotgher met zijn vederstaaf een of twee keer op de al halfdode burger.
Hij zag en hoorde dat Jan de hoofdmeester riep dat men de burger om het leven moest brengen, maar de hoofdmeester stak of sloeg zelf niet.
Rutgher zag ook dat Willem Remmelsz uit ’s-Heerenbroek, Roloff Noefghen, de twee zonen van Jan Berentsz, met namen Hendrick en Dirck, verder de knecht van Thewes Aerentsz en de knecht van Baers ook bij de verzamelde boeren waren, maar hij heeft niet gezien dat zij geweld gebruikten.
Dirck de cremer trok de burger zijn broek uit.
Mensen Henrick smeet hem (Rutgher) de gordel van de burger toe. Hij behield die gordel, welke bij zijn aanhouding ontdekt werd.
Hij heeft gezien dat Gosen Remmeltsz en Steven Engbertsz de vaandrig Henrick Geertsz pakten en in de Hogenbeen opsloten.
Lubbert Mast en Wemer Baers reden te paard van het ene veer naar het andere en brachten in de avond de boeren het bericht dat de soldaten al in Zwolle waren. Zij konden nu wel naar huis gaan.
De oorzaak van het bijeenkomen van de boeren lag gelegen in het feit dat zij geen schatting wilden betalen.
De zonen van Jan Berentsz beroemden zich er de volgende dag op dat zij Johan van Olst hadden dood geslagen.
Er werd, aldus Rutgher, verhaald dat Egbert van Rijssen wijlen Arent Frese de broek had uitgetrokken.
Rutgher verklaart verder dat hij op de dag van de aanslag met Peter Frericx omstreeks de middag naar de Stouwdijk is gegaan met een “varjager”. Toen de burger bij Costverloren werd doodgeslagen was Peter Frericx naar het Zalkerveer gegaan, maar waar hij verder bleef, weet hij niet.
Hij heeft Jan Claesz, de knecht van de schout van IJsselmuiden, noch de knecht van de drost, daar niet gezien en hij heeft ook niet gehoord dat zij er bij waren.
Coram Arent Brant en licentiaat Niclaes van Haersolte, stokmeesters.
Rutger heeft het bovenstaande onder de blauwe hemel bekend ten overstaan van de substituutschout en de stokmeesters op 8 juli 1580.
Hij werd op 11 juli 1580 op de Koornmarkt onthoofd.
|pag. 23|
Fol. 17v
Bekentenis van Grete Jorryens seemsmakers dochter, die later bekende dat zij Johanneken heette.
Zij heeft alhier van Peter Goijgyensz gestolen een stuk trijp en een stuk grof greins.
In de Papenstraat in Deventer stal zij een hoyke en een paar slaaplakens.
In de Korte Bisschopsstraat stal zij elf stukken klein garen, een paar mouwen en een schorteldoek. Op de Vismarkt stal zij drie pond koekdeeg. In de Lange Bisschopsstraat stal zij drie ellen wit linnendoek. Aan de Brink in een spekrokers huis stal zij een mannenhemd.
In Zwolle aan de Markt stal zij vijf ellen wit lijnwaad.
Op de markt waar men de melk verkoopt, stal zij twee ellen zwart laken. Ook stal zij een hoyke, een schorteldoek en een kussenovertrek.
Van Henryck van Santen stal zij een stuk wollen saai. Zij stal ook een hoyke.
In de muurtoren waarin de stadsmetselaar Herman van Coesfelt woont, stal zij twee hemden, die zij over elkaar heen aantrok. Zij bestal Herman ook nog van twee gele buideltjes met geld die zij uit een kistje nam.
Van de weduwe Van Ingen stal zij een hoyke.
In Zwolle stal zij vier schorteldoeken. Van Jacob Bloeme stal zij 14 eieren. Van Grete Snoeckx stal zij acht “geysche” koeken.
In Oosterholt brak zij in in een huis en stal daaruit een koperen pot, een paar slaaplakens, een zwarte strooien hoed, een mannenhemd en een vrouwenhemd.
Verder stal ze nog twee schorteldoeken, een laken, witte linten en een kussenovertrek. Het lint stal zij boven de kerk.
In Deventer stal zij ook een leren buidel met 10 stuivers.
Dit alles heeft Janneken Jorryensz bekend onder de blauwe hemel in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters Herman Gijsebertsz en Alardt Clandt op 7 mei 1582.
Op 9 mei is haar dit voor de schepenkamer voorgelezen. Zij bekende alles.
Zij werd veroordeeld om op de kaak tot bloedens toe te worden gegeseld en te worden gebrandmerkt op haar schouder. Verder werd zij voor eeuwig uit de stad en de stadsvrijheid verbannen. Ook moest zij de oervede doen.
Coram Harman Gijsebertsz en Alardt Clandt.
Fol. 18v
Bekentenis van Peter Jansz uit Holtwolde, oud ongeveer 24 jaar.
Hij bekent dat hij Johan van Dalen om het leven heeft gebracht door hem met zijn ponjaard in de borst te steken en hem nog twee keer van achteren te steken. Hij bestal daarop de dode man van zijn tas en nam Luiks geld uit de buidel. Hij gooide de tas weg. Hij nam ook het andere geld van de man.
Op 16 oktober 1583 heeft Peter Jansz dit onder de blauwe hemel ten overstaan van de schout en de stokmeesters bekend.
Hij werd onthoofd. Zijn lichaam werd op een rad gebonden en zijn hoofd werd op een staak gestoken op 17 oktober 1583.
Coram stokmeesters Alardt Clandt en Evert van Hardenberch.
|pag. 24|
Fol. 19
Bekentenis van Johan Henrijcksz Katte alias Vroech Verdorven, afkomstig uit Amsterdam, oud ongeveer 24 jaar.
Hij heeft twee jaar in Amsterdam gevangen gezeten, waar hij ook is gegeseld en gebrandmerkt als straf voor zijn dieverijen. Daarna heeft hij in Zutphen een adelborst doorstoken.
Hij heeft alhier dienst genomen en het handgeld van de hopman aangenomen. Hij wist dat er een aanslag op Genemuiden zou worden ondernomen en hij zou daarbij zijn. Er zou daar een schans worden opgeworpen die met 300 of 400 soldaten zou worden bezet. Er zouden 50 of 60 schuiten worden gebruikt voor de aanvoer van voedsel en materiaal. Dat zou zes weken geleden gebeurd moeten zijn.
Op 4 september 1584 is Johan rigoureus geëxamineerd, waarbij hij het volgende bekende.
Hij is voor de doodslag op de adelborst voornoemd gevangen gezet, maar wist zich met een ijzeren mesje los te vijlen. Toen hij bij de stadspoort kwam, werd hij herkend door een boer en de soldaten die de wacht hielden, waarna men hem naar het logement van de kapitein bracht. Die vroeg hem hoe hij losgekomen was.
Daarna vroeg men hem of hij met zijn consorten de stad Kampen in brand wildesteken. Hij zou dan nieuwe kleren krijgen en een buidel met 50 daalders. Hij nam dat aan en ging met 13 gezellen naar Kampen, waar zij binnen de muren kwamen.
Zij logeerden in verschillende huizen. Zij zouden in de nacht nadat Genemuiden in brand zou worden gestoken, ook Kampen in brand steken aan de oostzijde. Hun wachtwoord zou “twee” zijn en hun herkenningsteken een wit hemd onder hun wambuis met overhangende kraag.
Deze bekentenis is aan Johan voorgelezen op 7 september 1584 onder de blauwe hemel in bijwezen van de schout van Kampen en de stokmeesters Roloff Buijteren Henrijck Voerne.
Johan is op 9 september 1584 aan een staak gebonden en gewurgd. Daarna stak men zijn lichaam in brand.
Fol. 19v
Bekentenis van Ariaen Jacobs dochter, geboortig van Schagen.
Zij heeft op 21 april 1585 onder de blauwe hemel bekend dat zij haar pasgeboren kind, dat zij heeft horen schreien, door verstikking om het leven heeft gebracht.
Dat bekende zij in aanwezigheid van Rodolff van Twickeloe, schout van Kampen, en de stokmeesters Egbert Claesz en Arendt van Harstsolte, der rechten doctor.
Op 24 april 1585 is Ariaen aan een staak gebonden en gewurgd. Haar lichaam werd op een rad gelegd met een spinrok tussen haar benen gebonden.
Coram stokmeesters Egbert Claessens en Arendt van Harstsolte.
|pag. 25|
Fol. 19v
Bekentenis van Assijen Dijrckx, geboortig van Wijhe, oud 36 jaar.
Hij heeft in onze stadsvrijheid een man gedreigd met verbranding en hem zeven gulden afgeperst, te weten een angelotte, een statendaalder en voor tien stuivers aan reaaltgens.
Ook heeft hij de man beroofd van een zeis. Voor Genemuiden heeft hij op de vrije straat een man gegrepen en hem onderzocht naar zijn geld.
In Diest in Brabant heeft hij een doodslag begaan. Hij stal ook een mud haver en verkocht dat. Van de opbrengst kocht hij een hemd.
Op 28 juni [—-] wordt hem zijn bekentenis onder de blauwe hemel voorgelezen in bijwezen van de schout van Kampen en de stokmeesters Alardt Clandt en Jorryen van Inghen.
Op 2 juli [—-] werd hij met het zwaard geëxecuteerd. Zijn lichaam werd op een rad gelegd en zijn hoofd werd op een staak gestoken.
Fol. 20
Bekentenis van Goiken Toites, geboortig van de Lemmer maar opgegroeid in Enkhuizen, oud ongeveer 30 jaar.
Hij bekende op 4 juni 1588 onder blauwe hemel in bijwezen van de schout van Kampen en de stokmeesters Jorgen van Ingen en Johan Thonisz Drenthe het volgende.
Samen met acht anderen heeft hij Wyllem op de Ruijdenhoop en een biersteker gegrepen en naar Steenwijk gevoerd.
Met 19 anderen heeft hij een man naar Steenwijk gevoerd en op een losgeld van 450 goudguldens gesteld. Hij kreeg daarvan 7½ daalder. Zij hadden eerst het plan opgevat om het Kamper veerschip te overmeesteren, maar omdat er op hen geschoten werd, durfden zij het schip niet aan te vallen.
Hij heeft nu onlangs met een schuit gelegen in een biezenveld achter de Voorst, wachtende op 14 soldaten van de vijand, die uit Steenwijk moesten komen. Hij had Douze daar heen gezonden. Hij was van plan met de vijanden naar zee te varen en een waterschip te overvallen om daar mee naar het Suijder Gatt te varen.
Als zij daar waren, wilde hij met de schuit verder naar Enkhuizen om daar met Douze en Consken met het veerschip van Enkhuizen mee te gaan. Zij zouden aan dek blijven tot de soldaten die in het waterschip waren het veerschip zouden overmeesteren. Hun wachtwoord of leus zou zijn “Sonder Geld”. Die van de opvarenden van het veerschip die hun schip wilden verdedigen, zouden zij met z’n drieën met hun wapens onderdeks gehouden hebben.
Zodra zij met het schip dan in zee gekomen waren, wilden zij de zeilen overboord gooien, zodat het schip reddeloos zou afdrijven. Zij wilden alle opvarenden van het schip naar Steenwijk brengen. Goiken zou van de buit een dubbele portie krijgen.
Hij heeft driekwart jaar geleden van hopman Cammynga 50 gulden ontvangen om daar mee een schuit te kopen en voor de vijand uit te rusten om de zee onveilig te maken.
|pag. 26|
Fol. 20v
Bekentenis van Wylm Gerritsz van den Bosch genaamd Douze, oud ongeveer 24 jaar, gedaan op dezelfde dag in presentie van dezelfde stokmeesters.
Hij verklaart dat een zekere Consken, in dienst van hopman Douve Voerden, hem te kennen heeft gegeven dat er een aanslag zou worden gepleegd op het Enkhuizer veerschip. Hij moest meedoen en zich eerst voegen bij zijn waard, genaamd Sondergelt, buiten de poorten van Enkhuizen, welke waard ook van de aanslag wist. Zij voeren met een schipper uit Enkhuizen van daar naar de richting van De Voorst. Toen zij daar aankwamen zei de schipper dat hij naar Steenwijk moest gaan. Daar vroeg hij aan Cristiaen en Buijrensviandt om met 13 andere mannen met hem mee te gaan naar een schuit. Ze gingen met de schuit, een waterschip, de zee op naar het Suijder Gatt en voegden zich bij de Enkhuizer schipper, waarna zij met diens schip en de schuit terugkeerden naar Enkhuizen. Daar zou hij met Consken aan boord gaan van het Kamper veerschip. Zij zouden daar aan dek blijven tot de mannen in de schuit het veerschip zouden hebben veroverd. Hun wachtwoord zou zijn Sondergelt. Als zij het schip hadden gekaapt, zouden zij met de buit naar Steenwijk varen.
Beide bovengenoemde delinquenten zijn op 8 juni 1588 met het zwaard geëxecuteerd. Het hoofd van Goiken Thoites werd op een staak gestoken. De lichamen werden begraven.
Fol. 21
Bekentenis van Martten Petersz uit Amsterdam, gedaan ten overstaan van de stokmeesters Johan Thoenisz Drenthe en Wulff Henricksz.
Marten Petersz, oud in zijn 26ste jaar, bekent dat hij met Jan Henricksz, die onlangs uit de gevangenis in Hasselt ontsnapt is, en met een schoenlapper, op een nacht omstreeks 12 uur uit hun logement in Amsterdam is gegaan. Zij lieten hun vrouwen daar achter. Zij wilden inbreken in een huis aan de Oudezijdskerkhof, staande op de hoek van de Sint-Anna-Dwarsstraat. Zij dachten dat er in een van de kamers van dat huis een grote hoeveelheid wit linnendoek lag. Zij klommen met een kleine ladder door het venster, waarbij Marten Petersz buiten de wacht hield.
Zij brachten de daar gestolen goederen in hun logement ten huize van Ariaen Cousemaker in het Schoolsteegje en verdeelden het daar onder elkaar. Een deel verkochten zij aan de waard en waardin. Martten kreeg daarvan het vijfde deel.
Lijst van het gestolen goed.
– Een stuk fijn linnen van 52 ellen.
– Een stuk grof linnen van 15 of 16 ellen, waarvan Martten het vijfde deel kreeg.
Hij verkocht beide stukken aan de waardin.
– Een zwarte mantel met een kraag van gebloemd fluweel.
– Een stuk fijn zwart laken van vier en een kwart ellen
– Een stuk zwart laken van 3½ ellen.
– Twee of drie kleine lapjes zwart laken.
– Een stuk baai van vier ellen.
– Twee stukken blauw laken waarvan twee mannenhemdrokken konden worden gemaakt.
|pag. 27|
– Een stuk rood laken voor een mannenhemdrok.
– Een lange Spaanse mantel.
– Een blauw meisjesrokje.
– Een casiaxrokje.
– Zeven mannenhemden.
– Twee slaaplakens.
– Een dubbele rozenobel.
– Twee enkele rozenobels.
– Een Henricus nobel.
– Een Italiaanse pistolet.
– Twaalf gouden koningsdaalders.
– Een dubbele koningsdaalder of gouden reaal.
– Een oud goudstuk.
– Drie gouden ringen.
– Twee zilveren keizersguldens.
– Vijftien of zestien Engelse schillingen van 10 stuivers.
– Een Indiase met zilver beslagen noot.
– Een kleine zilveren beddepan.
– Een zilveren Agnus Dei.
– Een spaarpot met geld.
Van de hieronder beschreven goederen kreeg Martten het derde deel. Hij roofde dat met een schipper die Witgen genoemd werd en met Johan Henricksz voornoemd. Zij hadden een overdekte schuit.
– Vier tonnen teer, gestolen uit een spijker in Amsterdam.
– Vier tonnen as uit hetzelfde spijker en negen planken van het erf.
– Uit een spijker tegenover de Bierkaai stalen zij tien bossen hennep, elk wegende een half schippond.
– Met z’n drieën gingen zij met de schuit naar Spaarndam en stalen daar vijf schapen, die ze naar hun logement in Amsterdam brachten.
– In ’s-Gravenhage klommen zij met z’n drieën door het venster van een huis en stalen daar een fluwelen broek.
– Hij heeft in hun schuit zien liggen vier manshemden en twee lakens, die door zijn twee gezellen in Delfshaven waren gestolen. Daarvan heeft hij niets genoten.
Deze bekentenis is aan Martten Petersz voorgelezen onder de blauwe hemel in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en Wolter van der Hoeve. Hij verklaarde nog dat hij meestal de wachthield.
Hij werd veroordeeld om aan de galg te worden gehangen, hetwelk gebeurt is op 31 januari 1596.
De executie vond plaats aan de galg bij de Nateers aan de overzijde van de IJssel.
|pag. 28|
Fol. 23
Arent Stegger uit Lemmigo, oud ongeveer 35 jaar, bekent dat hij vier jaargeleden in ’s-Gravenhage op de “Spoijn” in een klein huisje woonde, waar een Engelsman uit Londen hem en zijn vrouw heeft geleerd om vals geld te gieten. Zij goten vier rijksdaalders, maar gaven die niet uit maar smolten die weer om en maakten van het materiaal Zeeuwse schellingen en Engelse vijfstuiverstukken.
Zijn vrouw en de Engelsman hebben die munten voor een deel uitgegeven.
Omdat zijn vrouw met de Engelsman onenigheid kreeg, is deze man met enkele anderen vertrokken.
Arent zegt dat hij een instrument had gemaakt waar geld mee kon worden gegoten, maar omdat het niet goed wilde gelukken, wierp hij het instrument in het vuur.
Hij heeft nu onlangs door een kistenmaker in Amsterdam een ander instrument laten maken. Dit wordt hem getoond. Hij heeft het zelf verder afgemaakt zodat er geld mee kon worden gegoten. Hiermee maakte hij in Amsterdam in bijwezen van zijn vrouw zes halve statendaalders, maar hij smolt die weer om omdat ze te dun waren en niet goed gelijkend. Daarna voegde hij er ander materiaal aan toe en goot voor 29 of 30 karelsguldens Friese schellingen, Spaanse realen van vijf stuivers, en stoters. Die munten hebben hij en zijn vrouw vanuit Amsterdam meegenomen en onderweg te Amersfoort, Harderwijk, Elburg en ook in Kampen uitgegeven.
Het merendeel werd uitgegeven door zijn vrouw.
In Kampen goot hij minsten 20 realen van vijf stuivers per stuk, die werden verstopt in een oude buidel in het bedstroo, samen met valse Friese en Zeeuwse schellingen. Dit alles werd gevonden met het instrument om de munten te vervalsen
Deze bekentenis is op 28 februari 1599 onder de blauwe hemel aan Arent Stegger van Lemmigo voorgelezen in aanwezigheid van schout Rodolff van Twickeloe ende stokmeesters Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en Albert Hartsuijcker.
Op 3 maart 1599 is Arent Stegger buiten de Venepoort aan een paal gebonden, gewurgd en geblakerd. Het instrument werd verbrand en het valsegeld aan de paal gespijkerd.
Fol. 24v
Janneken Hoelmans, geboortig van Antwerpen, oud over de 40 jaar, bekent dat zij en haar man Arent Stegger van een Engelsman de kunst van het vals geld gieten hebben geleerd toen zij vier jaar geleden in ’s-Gravenhage woonden. Zij deden toen een proef met het gieten van vier rijksdaalders. De Engelsman maakte haar wijs dat er zilver in het gietmetaal moest zitten, waarop zij hem een munt van vijf stuivers gaf en een zilveren malie.
Zij gaf de daalders niet uit omdat ze te grof en niet goed schoon te maken waren.
Zij goten van het materiaal en door haar nog bijgekocht materiaal Engelse vijfstuiverstukken en Zeeuwse schellingen. Nadat de munten waren gegoten, wreef haar man ze op om ze iets beter te laten lijken. Zij heeft deze munten hier en daar buiten ’s-Gravenhage uitgegeven.
Zij verklaart verder dat haar man voor de afgelopen vorstperiode in Amsterdam met een instrument (aan haar hier vertoond) zes halve statendaalders heeft
|pag. 29|
gegoten. Die munten durfde zij niet uit te geven omdat ze te dun waren en de letters niet duidelijk te lezen waren.
Toen zij laatst uit Amsterdam vertrokken, nam haar man voor 29 of 30 karelsguldens aan vals geld mee aan schellingen, realen van stuivers en stoters. Zij heeft de meesten van die munten onderweg en ook in Kampen uitgegeven.
Haar man heeft hier in Kampen ongeveer 25 munten van vijf stuivers per stuk gemaakt, waarvan er enige aan haar vertoond werden.
Deze bekentenis is op 28 februari 1599 onder de blauwe hemel aan Janneken Hoelmans voorgelezen in aanwezigheid van schout Rodolff van Twickeloe en de stokmeesters Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en Albert Hartsuijcker.
Op 3 maart 1599 is Janneken Hoelmans aan een paal gebonden, gewurgd en geblakerd. Het valse geld werd aan de paal gespijkerd.
Fol. 25v
25 september 1601.
Claes Tijsz, mulner, oud ongeveer 30 jaar, bekent dat hij zes keer een mud molt heeft gestolen van de zolder van Hans Moelert.
Hans Moelart of zijn knecht vulden 14 zakken met molt, van welke partij Claes 9 of 10 mud op zijn kar laadde en naar de molen bracht. De rest liet hij staan. Als hij terugkwam om de rest te halen, vulde hij een meegebrachte zak of een op de zolder liggende lege zak met een mud of soms wel meer molt en droeg die met de rest van de partij op zijn kar. De door hem gevulde zak bracht Claes bij de vrouwen die op de sluis wonen, met het verzoek die voor hem te bewaren tot de schippers uit Harderwijk kwamen om die mee te nemen en in Harderwijk te bezorgen bij Willemken, de vrouw van Jan Andriesz. Jan was een tapper die zelf brouwde. Op Pinksteren of Johannis laatstleden heeft Claes een half mud molt bij Jan gebracht om te laten zien dat het van goede kwaliteit was. Daarna kwamen zij overeen dat Jan aan Claes voor elk mud molt een som van vier karelsguldens zou geven. De schippers Frerick Jacobsz en Gerryt Lambertsz namen het molt mee naar Harderwijk en gaven het geld daarvoor aan de vrouw van Claes Tijsz.
Claes verklaart dat zijn gezel Francke Dreesz noch de schippers en de vrouwen op de sluis iets van deze diefstallen afwisten. Hij stal de molt als het zijn week was om met de molenkar op pad te gaan. Zijn vrouw wist wel van deze diefstallen, want zij ging zelf wel eens naar Harderwijk om het geld te halen. De brouwer in Harderwijk wist van de diefstallen echter niets.
Claes verklaart verder dat hij van niemand anders dan van Hans Moelert molt gestolen heeft. Hij koopt zijn brood bij Peter Berentsz Swartken en bij Jan Goossz.
De kwetsuur aan zijn hoofd is hem toegebracht door Albert ten Tooren, die hem met een paal heeft geslagen toen zij onenigheid kregen over een varken dat Albert zou vetmesten. Ook hadden zij onenigheid gehad over geld dat Albert wilde hebben van Francke Dreesz, zijn gezel, maar dat hij niet kreeg omdat Francke dat geld wilde inhouden voor de betaling van hun knecht.
Coram stokmeesters Jacob Maler en Coenradt Coendersz.
|pag. 30|
28 september 1601,
Claes Tijsz is scherpelijk geëxamineerd en met roeden gegeseld, maar bleef bij zijn bekentenis van 25 september dat hij van niemand anders iets gestolen had.
Coram stokmeesters Jacob Maler en Coenradt Coendersz.
10 oktober 1601,
Claes Tijsz is in de Wiltvanck opnieuw scherpelijk ondervraagd.
Op dezelfde dag besloot de Raad om Claes op aanhoudende verzoeken van joffers, vrouwen en zijn familieleden genade te verlenen. Hij werd na de oervede te hebben gedaan, verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen om daar nooit weer in terug te keren.
Coram stokmeesters Jacob Maler en Coenradt Coendersz.
Fol. 26v
13 november 1601,
Arent Gheertsz heeft de stad een oervede gedaan. Hij heeft in de stad gevangen gezeten omdat hij een hem opgelegde boete niet had betaald.
Fol. 26v
Bekentenis van Huijberich Petersz uit Antwerpen, oud 45 jaar.
Hij is in de stad Emden gebrandmerkt omdat hij diefstallen had gepleegd. In Utrecht kreeg hij ook een brandmerk voor zijn dieverijen en hij werd daar bovendien voor 25 jaar verbannen uit de stad.
In Kampen stal hij een paar zilveren messen en een neusdoek met schellingen ter waarde van zes gulden.
In Leeuwarden stal hij een buidel met 10 stuivers en een buidel met een daalder.
Toen hij in Kampen onder commandant Brenen in garnizoen lag, stal hij in de kerken en op andere plekken een aantal zilveren messen.
In Leeuwarden stal hij vier paar hele en een paar halve zilveren messen.
In Amsterdam stal hij een paar zilveren messen en een buidel.
In Haarlem stal hij twee of drie buidels en een paar zilveren messen.
In Middelburg stal hij vijf paar zilveren messen.
In Dordrecht stal hij een neusdoek waarin voor twee gulden aan munten zat.
In Leiden stal hij een buidel waarin voor vier gulden aan munten zat.
Bij het huis te Dorth haalde hij in de nacht een koe uit het land, welk dier hij verkocht voor 25 gulden.
In Geesteren, aan gene zijde van Lochem, stal hij een vette koe uit de weide, welke hij verkocht voor 7½ gulden.
Verder stal hij bij Geesteren nog twee koeien, waarvan hij de ene verkocht voor zeven gulden en vijf stuivers en de andere voor negen gulden.
Hij bekent verder dat hij nadat hij zijn leerjaren als schoenmaker had uitgediend, zich altijd met diefstallen had bezig gehouden.
Verleden zomer heeft hij in Arnemuiden in Zeeland een burger die met hem in het gelag zat en met welke hij onenigheid kreeg, doodgestoken.
Tot slot bekent hij dat hij met een kameraad met welke hij diende onder kapitein Asswerns, liggende in garnizoen in Groningen, ongeveer vier jaar geleden uit
|pag. 31|
“muijsecoppen” is gegaan. Er is hen toen tussen Haren en Helpman een boer tegemoet gekomen die van de stad Groningen kwam. Deze boer persten zij met dreigementen zijn buidel met geld af. Toen zij wegliepen, is de boer hen gevolgd.
Toen Huijberich dat bemerkte, is hij op de boer toegelopen en heeft hem met zijn rapier doodgestoken. Zij hebben de boer op twee steenworpen afstand van de weg in een elzenbos gegooid en zijn daarna naar Groningen gelopen. De dag erop is hij als een schelm van zijn vendel weggelopen.
Op 6 april 1602, vóór de middag, zijn bovengenoemde bekentenissen aan Huijberich Petersz onder de blauwe hemel voorgelezen in aanwezigheid van schout Roedolph van Twickeloe en de stokmeesters Jacob Vene en Steven van Ruijtenburch. Hij bekende alles.
Op 8 april 1602 is hij onthoofd. Zijn lichaam werd op een rad gelegd waaraan twee knuppels werden gehangen. Daarboven werd een galg geplaatst. Huijberichs hoofd werd op een staak gestoken.
Fol. 28
17 augustus 1602,
Gheert Thonijsz, oud ongeveer 37 jaar, gedaagd door het gerecht om een getuigenis der waarheid te geven, verklaart bij zijn ware woorden dat hij Jan van Wullen, linnenwever, die enig garen had gestolen, heeft achtervolgd tot aan Keulvoetsweg, waarbij zijn zwager en enige anderen ook waren.
Toen zij Jan van Wullen waren genaderd heeft deze zijn mes tegen zijn borst gehouden en er met zijn vuist op geslagen. Toen hij het mes uit de wond trok, zei hij: dit mes is er in geweest, het moet er nog eens in. Daarop viel hij dood neer.
Jeroen van der Putten, getuigt hetzelfde als Gheert Thonijsz
Jan Henricksz Rebell, oud ongeveer 30 jaar, verklaart gezien te hebben dat Johan van Wullen zichzelf in de linkerborst stak, hoewel de aanwezigen hem smeekten het niet te doen. Toen hij zei dat hij zichzelf nog eens zou steken, viel hij dood neer,
Henrick Meijnartsz heeft Johan van Wullen met het mes nog in zijn hand op de grond zien liggen. Na zich nog even te hebben bewogen, bleef hij dood liggen.
Alijdt Michiels, de vrouw van Michiel Haegedoeren, verklaart dat Johan van Wullen op de dinsdag van Vastenavond bij haar kwam wonen omdat hij bij haar in dienst was getreden. Hij had een wond in de buik die hem naar hij zei was toegebracht door een boerenknecht. De wond was tot ongeveer drie weken tevoren nog open geweest.
Jan was eens in de Spoele in het gelag. Toen hij ’s-avonds thuis kwam, vertelde hij dat hij meer op zijn geweten had dan de man die geëxecuteerd zou worden. Hij had in de gevangenis gezeten maar hij was ontsnapt door het doorbreken van een drie steens muur en het vernielen van een ijzeren bout die zo dik was als een arm.
Toen de vrouw de volgende morgen vroeg of zijn dronken woorden nu hij weer
|pag. 32|
nuchter was, nog dezelfde betekenis hadden, zei Johan dat hij eerder meer dan minder op zijn geweten had. Hij had zes ponden groot genoten van gestolen paarden. Ook had hij het plan gehad om met behulp van anderen een vijftal boerenhuizen dicht te spijkeren en in brand te steken, zodat er geen man, vrouw, kind, koe of kalf zou kunnen ontsnappen.
Jan Hendricksz Rebell, die destijds ook bij Alijdt Michiels woonde en werkte, verklaart dat hij bovenstaande woorden Johan van Wullen heeft horen zeggen.
Johan zei dat hij het verbranden van de boerenhuizen alsnog zou doen of de duivel moest hem komen halen. Hij sprong toen hij die woorden sprak twee of drie keer in het rond.
Coram Alardt Clandt en Jacob Vene.
Het lichaam van Johan van Wullen is op 17 augustus 1602 op een horde [mat van wilgenteen] gelegd en buiten de poort gesleept naar het stenen gericht.
Daar is het aan een halve galg gehangen.
De schout en de stokmeesters Alardt Clandt en Jacob Vene, geassisteerd met de officianten en stadsdienaars zijn de slede gevolgd.
Bij Johan van Wullen werd enig geld gevonden dat aan de stad zou toevallen maar het werd geschonken aan Michiel Haegedoern, van welke Johan garen had gestolen en die bovendien erg arm was.
Actum 1 september 1602.
Fol. 29v
27 januari 1610
Wijbrant Reijners, oud ongeveer 40 jaar, gedaagd door het gerecht, verklaart dat hij komende op de Warmoesmarkt nabij De Munster zag dat Claes de vasbander, Johan Helmersz en Johan Jacobsz op straat tegenover De Munster onenigheid hadden met de man die nu gevangen zit.
De delinquent, wiens naam hij niet kent, had een ontbloot mes in de hand en keerde zich voornamelijk tegen Johan Jacobsz. Deze had een stok in de hand waarmee hij de delinquent op de billen sloeg. Toen de man met het geheven mes op Johan Jacobsz toe liep, sloeg deze hem met de hoog geheven stok op zijn lijf.
Daarop stak de delinquent Johan in de linker borst. Johan viel op de grond en werd toen De Munster binnengedragen. Daar stierf hij.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Schoeninck.
Datum als boven.
Johan Willemsz, waard in De Drie Claverbladen, oud 55 jaar, gedaagd als boven, verklaart dat op de dag van nu de delinquent in zijn huis kwam, dronken zijnde.
Hij dronk daar samen met enigen van zijn landgenoten uit het Sticht Munster vier kannen bier. Omdat de man vervelend begon te worden, zei de waard dat hij hem geen bier meer wilde tappen. Daarop trok de man dadelijk een dolk en joeg de waard uit zijn eigen huis. De anderen in het gelag sprongen door het venster naar
|pag. 33|
buiten. Daarna kwam de delinquent met de dolk in de hand naar buiten en liep de straat op. Verder heeft getuige niets gezien.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Schoeninck.
Datum als boven.
Herman Evertz, oud ongeveer 32 jaar, gedaagd als boven, verklaart dat hij op de dag van heden in De Drie Claverbladen kwam en zag dat enige van zijn landgenoten met de delinquent in het gelag zaten. Er werden vier kannen bier afgerekend. Voor het vuur en voor een door de delinquent gebroken glas kwam daar nog de prijs van twee kannen bier bij.
Omdat de delinquent vervelend begon te doen, wilde de waard hem niet meer tappen en gebood hem naar huis te gaan. Daarop greep de man zijn dolk en joegde waard, de waardin en de dienstmaagd het huis uit. Hij trok de deur dicht en bedreigde toen de andere aanwezigen. Die sprongen uit het venster de straat op.
Daarna kwam de delinquent met zijn dolk in de hand naar buiten. De dienstmaagd zei tegen hem dat hij een onverlaat was en naar zijn huis moest gaan. Daarop wilde de man haar ook aangrijpen. Johan Helmers en enkele anderen die bij de “oochstal” nabij het huis van Gisbert de smid stonden, kwamen er bij en zeiden tegen de man “voegel, wilt gij daer ahn, soe sal u eers kermse hebben”. Daarop liepen zij met een stok naar hem toe. Johan Helmers had een hamer in de hand.
Nabij de boterbank begonnen zij de man te slaan. Getuige zegt dat hij niet heeft gezien dat de steek werd toegebracht.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Joests.
Datum als boven.
Jacob Petersz, oud ongeveer 30 jaar, gedaagd als boven, verklaart dat hij op de dag van heden omstreeks twee uur na de middag bij het vuur zat en toen hoorde dat er op straat iets gaande was. Toen hij naar buiten ging, zag hij dat Johan Jacobsz de delinquent met een stok op de arm sloeg, waardoor de dolk die de man in de hand had op de stoep viel van de vasbander. Toen de man de dolk weer pakte, vroeg hij aan Johan Jacobsz of deze hem wilde vergeven. Onder het spreken van deze woorden trad hij op Johan toe en stak hem in de borst. Johan viel neer en werd door getuige, zijn vrouw en enkele anderen in zijn (getuige) huis gedragen, waar hij liggende op een kussen bij het vuur gestorven is.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Schoeninck.
Datum als boven.
Johan van Nuijs, oud 36 jaar, gedaagd als boven, verklaart dat hij op de dag van heden, omstreeks twee uur na de middag, uit het huis genaamd De Drie Claverbladen kwam. Hij zag toen de delinquent met een dolk in de hand. Omdat de man daarbinnen de waard, de waardin en de dienstmaagd had belaagd, kwam Johan Helmersz met een hamer in de hand uit het huis van Gisbert de smid en dreef daarmee de man tot aan de deur van De Munster. Hij vroeg daar aan Johan Jacobsz, die juist van de Vispoort kwam, om hem te helpen. Bij het toen volgende handgemeen is Johan Jacobsz door de delinquent gestoken, doch dat heeft getuige gehoord maar niet zelf gezien.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Schoeninck.
|pag. 34|
Fol. 32
29 januari 1610.
Arent Sijbrantz, oud ongeveer 59 jaar, gedaagd door het gerecht, verklaart op zijn eed die hij als lid van de Gezworen Gemeente aan de stad gedaan heeft, dat hij afgelopen zaterdag na de middag is gaan wandelen buiten de Vispoort met Henrick Christophersz Toen zij samen weer in de stad kwamen en naar het huis van de vasbander liepen, zagen zij dat er enige onenigheid was in de straat. De delinquent had met meerdere personen ruzie. Er werd de man een dolk uit de handen geslagen Getuige en anderen wilden het mes grijpen, maar de delinquent was hen voor. De man stond rechtop en vroeg aan Johan Jacobsz of deze hem wilde vergeven, dan zou hij hem vergeven. Maar toen hij zich tot Johan wende, stak hij deze, die terugweek, onverwachts in de borst. Daarop ging de delinquent op de loop. Getuige volgde hem en hoorde ondertussen roepen dat Johan dood was.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Schoeninck.
Datum als boven.
Mr. Albart chirurgijn, gedaagd als boven, verklaart dat hij, toen misdaad opzaterdag na de middag plaats vond, ten huize van Jacob Petersz, waard in De Munster, kwam. Toen hij daar was, zag hij door het venster dat er op straat iets gaande was. Johan Jacobsz had een stok in de hand en de delinquent een ontblote dolk. De laatste hield de dolk soms achter zijn rug en soms voor zich uit. Hij riep tegen Johan Jacobs dat deze hem moest vergeven, dan zou hij hem vergeven.
Getuige dacht dat daarmee de ruzie over was, maar toen hij even later weer naar buiten keek, zag hij dat de delinquent de terugwijkende Johan Jacobsz met stekende bewegingen bedreigde. Toen getuige naar buiten ging en aan Johan vroeg of hij gekwetst was, zei deze “ja”. Toen zij De Munster binnen wilden gaan, viel Johan op straat naast getuige neer. Nadat zij hem in huis droegen is Johan zonder nog iets te zeggen aan zijn kwetsuur gestorven.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Schoeninck.
Datum als boven.
Claes Claesz vastbander, gedaagd als boven, verklaart dat afgelopen zaterdag de wachtmeester en Henrick Christophersz voor zijn deur kwamen. Toen hij ook voor zijn deur kwam staan, zag hij dat Johan Jacobsz en Johan Helmersz de delinquent, die een dolk in de hand had, verdreven. Bij zijn huis aangekomen heeft de delinquent de glazen die op zijn vensterbank stonden, omgegooid.
Getuige verdreef daarop de man van zijn deur, maar zag verder niets omdat hij door zijn vrouw naar binnen werd getrokken.
Coram mr. Abel Hillebrantz en Johan Schoeninck.
Fol. 33
29 januari 1610.
Henrick Christophersz, gedaagd als voren, verklaart dat hij verleden zaterdag met de wachtmeester over stads IJsselbrug heeft gewandeld. Toen zij omstreeks twee uur na de middag de stad weer binnen kwamen, zagen zij dat en een opstootje was Achter de Nieuwe Muur. Toen zij dichterbij kwamen, zagen zij dat Johan
|pag. 35|
Helmersz met een hamer in de hand uit het huis van de hoefsmid kwam. Zij zagen toen ook de delinquent die naar de richting van de Onze-Lieve-Vrouwenpoort liep, waarbij hem een stok achterna gesmeten werd. Wie de stok gooide, zagen zij niet.
De delinquent pakte de stok en nam een dolk in de hand. Johan Jacobsz pakte hem de stok weer af en bedreigde daar de delinquent mee. Nabij De Munster aangeland, sloeg Johan de delinquent de dolk uit de handen. Toen de omstanders, waaronder getuige, de dolk wilden grijpen, kroop de delinquent er op handen en voeten naar toe en pakte het wapen. Zich oprichtende vroeg hij tot twee maal toe aan Johan Jacobsz om vergeving. Johan zei daarop dat hij hem een dreun zou geven als hij niet van hem afbleef. Daarop liep de man als een dronken persoon op Johan toe, viel hem aan en stak hem twee keer in de borst. Daarop nam dedelinquent de benen. Johan liep nog een paar passen achter hem aan en bleef toen staan. Mr. Albart de chirurgijn vroeg hem of hij gekwetst was. Getuige heeft het antwoord niet verstaan. Daarop viel Johan op de grond. Even later is hij gestorven.
Fol. 33v
Datum als boven.
Henrick Jansz, geboren te Vreden, oud 25 jaar, is in de gevangenis ondervraagd.
Hij heeft zich vergrepen aan Johan Jacobsz, wiens ziel God genadig moet zijn. Hij heeft gezondigd tegen God en zijn Heiligen en vraagt om genade en niet om recht.
Hij vraagt om een eerlijke begrafenis wegens zijn eerlijke ouders en zijn vrouw.
Hij heeft Johan Jacobsz niet gekend en heeft nooit met deze gesproken. Hij heeft ook nooit tevoren iemand met een mes gestoken. De oorzaak van zijn misdaad kwam door de drank.
Hij heeft vijf en halfjaar in Haarlem gewoond en heeft daar een tijd in de gevangenis gezeten wegens een ruzie met een waard over een omgevallen glas. De waard had zich daarover beklaagd. Nadat Henrick het glas vergoed had, is hij naar Kampen vertrokken en heeft hier een halfjaar gewoond.
In Haarlem heeft hij in een herberg ruzie gehad met een kremer om enige liedjes.
Hij sloeg de kremer met een kan een gat in zijn hoofd.
Hier in Kampen heeft hij een tijd geleden in dronkenschap ruzie gemaakt met soldaten.
Hij bid opnieuw om genade in plaats van recht.
Fol. 34
30 januari 1610.
Henrick Janssen van Vreden heeft een moedwillige en moordadige nederslag gepleegd aan Johan Jacobsz, hetwelk na Goddelijk, keizerlijk, land- en stadsrecht niet kan worden getolereerd. Hij verdient om gestraft te worden aan lijf, leven en bloed..
Hij wordt veroordeeld om door de scherprechter te worden gedecapiteerd en onthalst ter plaatse waar dat behoort.
Het gerecht laat, op voorbede van zijn meester en zijn landgenoten, zijn lichaam begraven op het kerkhof van de Heilige Geest.
Dit is aan Henrick Janssen voorgelezen onder de blauwe hemel in aanwezigheid van schout Van Twickeloe en de stokmeesters Rutger van Bredae en Peter Moeck, waarna de executie dadelijk werd voltrokken.
|pag. 36|
Fol. 34v
26 september 1611.
Johan Geertz, meier op het Raas, gedaagd door het gerecht, verklaart dat hij verleden zondag een knecht heeft aangenomen die Johan heette en afkomstig was uit het Sticht Munster. Hij had de man tot aanstaande Pasen in dienst genomen.
Op maandag kwam de man in zijn dienst. De dinsdag daarna wekte hij de knecht om vast te beginnen met kamen. Hij ging zelf op pad om zijn schuit te zoeken, die door iemand was meegenomen. Toen hij weer thuis was, zag hij dat de knecht niet aan het karnen was, de naaister, die bij hem thuis aan het werk was, zei dat deknecht achter op de deel was. Hij vond daar de knecht, die erg bang leek te zijn, in het stro liggende. Op zijn vraag wat er aan de hand was, zei de knecht dat hij zich erg ziek voelde. De vrouw van de boer maakte het bed van de knecht in orde waarna hij ging liggen. Later ging Johan Geertz weg om te helpen met het laden van turf. Toen hij in de avond weer thuis kwam, zei zijn vrouw dat zij de knecht eten had gegeven en zoete melk had laten drinken. Ook had zij hem enkele keren bier gegeven. Maar de knecht was nog steeds ziek, zei de vrouw.
De volgende morgen zei de boer tegen de dienstmaagd dat zij bij de knecht moest kijken om te zien of hij eten en drinken nodig had. De knecht antwoordde niet op haar vragen en daarom dacht zij dat hij nog sliep. Even later kwam het zoontje van de boer, die in dezelfde kamer had geslapen, bij zijn vader en zei dat hij dacht dat de knecht dood was. De boer ging toen bij de knecht kijken en dacht ook dat hij dood was. Hij haalde er buren bij. Die bevonden ook dat hij dood was. Samen bespraken zij dat zij een “hennecleet” en een “doetvath” zouden laten maken.
Johan Geertz had de praam waar hij op dinsdag turf ingeladen had weer terug. Hij wilde van de knecht de maat nemen voor de afmetingen van het te maken “doetvath” en er op uit gaan om de zaken te regelen. Tijdens het opmeten van het lijk bemerkte hij dat er uit de keel van de knecht een mes stak.
Coram Roloff Lambertz en Albart Jansz Hoff.
Jacobgen Jansz, oud ongeveer 25 jaar, gedaagd als boven, verklaart dat Jan, de pas in dienst genomen knecht van Johan Gerritz (Geertz) op maandag het middagmaal gebruikte met haar en de andere dienstmaagd. Toen, en ook s’avonds, at hij heel weinig. Toen zij hem vroeg of hij zich wel goed voelde, antwoordde hij met ja.
Daarna ging de knecht naar bed. Toen zij de knecht de volgende morgen wekte en tegen hem zei dat ze zouden gaan karnen, ging hij zitten en begon te kermen, zeggende “o heer helpt mij ende maeckt mij gesont”. Daarna ging hij op de deel in het stro liggen kermen. Daarna brachten zij de knecht in de kamer en legden hem op bed. Zij verzorgen hem met eten, zoete melk en bier. De boerin zei tegen Jan dat hij zich geen zorgen moest maken want zij wilde hem nog wel acht dagen de kost geven. Daarna zou hij wel weer beter zijn. Getuige sliep in de zelfde kamer als de knecht, maar bemerkte verder niets aan hem, hoewel haar bed heel dicht bij zijn bed stond.
Toen de volgende morgen de andere dienstmaagd de knecht kwam vragen of hij iets nodig had, dacht zij dat hij nog sliep en ging weer weg. Het zoontje van de boer, die ook in dezelfde kamer sliep, zei daarna tegen zijn vader dat het leek of de knecht dood was. De boerin keek ook en riep dat de knecht dood was. Daarna
|pag. 37|
werden er buren bij geroepen. Toen de boer de maat nam voor de doodkist, bemerkte hij dat de knecht een mes in zijn keel had.
Coram Roloff Lambertz en AlbartJansz Hoff.
Datum als voren.
Gerrit Jacobsz, oud ongeveer 23 jaar, gedaagd als boven, verklaart dat hij in de nacht van dinsdag op woensdag bij Johan Gerritz op het Raas heeft geslapen op de deel, waar de zoon van Lambert Sticker ook sliep. Hij hoorde van de nieuwe knecht geen misbaar of kermen. Toen hij om acht uur in de morgen aan zijn werk wilde gaan, hoorde hij Johan Gerritz roepen dat de knecht dood was en dat er een mes in zijn keel stak en dat hij (getuige) moest komen kijken.
Fol. 36
28 september 1611.
Jan, de overleden knecht voornoemd, is op een slede, tot afschrik van anderen, de poort uit gevoerd en door de scherprechter buiten de Venepoort onder de galg begraven.
Fol. 36v
Bekentenis van Albert Coenraedts alias Spaignaert, geboren in Hamburg, oud 33 jaar, alhier gevangen zittende.
Hij heeft in Marsum in Friesland van een bleek enige jofferskleding gestolen.
Voor dat feit is hij in Leeuwarden veroordeeld tot twee jaar verbanning.
Ondanks zijn bannissement is hij toch weer in Leeuwarden teruggekeerd en hij heeft toen aldaar een trompetter die Herck werd genaamd, in zijn wang gestoken.
Hij werd aldaar in het tuchthuis geplaatst, maar is daaruit ontvlucht.
Hij is in Leeuwarden op het schavot geplaatst en gegeseld. Hij is wegens bedelarij en diefstallen uit de provincie Friesland verbannen.
Hij heeft met iemand die werd genoemd kleine Peter nabij Elburg de scherprechter van Harderwijk, diens vrouw, zijn knecht en een kremer aangerand.
Samen met kleine Peter stal hij bij Elburg een hemd van de lijn.
Met kleine Peter en Goessen Cornelijsz stal hij bij Doornspijk twee stukken doek van zes ellen. Dat was twee dagen voor hij gevangen werd genomen.
Hij was toen hij twaalf jaar oud was in gezelschap van dieven die in Friesland op het Bilt een aantal dekens hebben gestolen. Hij kreeg een deken mee en gebruikte die voor kleding.
Met kleine Jacob stal hij overdag uit een boerderij op de Veluwe voor drie gulden aan geld uit een broek.
Hij is gedeserteerd uit de compagnie van kapitein Woldenburch, in garnizoen liggende in Zwolle. Hij ging toen op pad met kleine Peter en smeet eens de glazen in van een huis waarin hij ruzie had gekregen met enige ruiters.
Bij Franeker in de Rijp was hij met twee soldaten, namelijk kleine Potinter en Lanckhaer, die naderhand te Leeuwarden onthoofd is, en brak daar in de nacht een huis binnen. Hij stal daaruit een hoycke, twee of drie kussens, twee of drie kussenovertrekken, enige hemden, twee of drie lakens en twee of drie tinnen
|pag. 38|
schotels. Dit alles is in Leeuwarden door een schoenlapper in de lombart op het Vliet verkocht.
Nabij Harlingen heeft hij met twee soldaten, de ene Kuipper en de andere kleine Herman, in de nacht een muur weggebroken van een boerderij en daaruit linnen en wollen kleren gestolen, hoyken, mantels en lijnwaad. Hij kreeg voor zijn deel zeven gulden.
Verleden winter stal hij met een zekere Noerman uit een huis in Workum vijf of zes hemden en een kraag en nog drie tinnen tafelborden.
In Sienserburen in Friesland heeft in de nacht ingebroken in een boerderij samen met grote Herman en Hongerige Gijde. Daar stalen zij hemden, kragen, en andere zaken. Hij kreeg voor zijn deel vijf gulden.
Bij Ermelo op de Veluwe stal hij zeven gulden, die hij deelde met kleine Germen en zijn zuster.
In Marsum brak hij bij nacht in met Hongerige Gijde in een herberg genaamd De Drie Vreesen. Daar stal hij drie of vier tinnen schotels en drie tinnen kannen.
Nabij Ermelo stal hij met kleine Jacob een paar boxen. Hij gaf Jacob een gulden trok de boxen zelf aan.
Op Vastenavond laatstleden stal hij met Johan Henricksz in Friesland op het Bilt uit een huis twee lakens, twee hemden en twee neusdoeken.
In Doornspijk stal hij vijf of zes ponden boter en een zijde spek.
In Wierde nabij Leeuwarden stal hij een paar boxen en een paar hozen.
Nabij Amersfoort heeft hij op een nacht, samen met grote Herman en Hongerige Gijde de deur van een huis opengemaakt en daaruit gestolen een vrouwenrok, een grof greinen schort, een schorteldoek, twee of drie neusdoeken, een Amersfoortse hoyke en vijf of zes ellen fijn lijnwaad, welk goed hij in Kampen naar de lombart bracht. Hij kreeg voor zijn aandeel vier gulden.
In Brammen bij Zutphen stal hij met kleine Jacob een manscoller, een paar hozen met zijden kousenbanden en een paar nieuwe schoenen. De hozen met de kousenbanden verkocht hij aan een soldaat voor een daalder. Kleine Jacob hield de coller en hij behield de schoenen.
Aan de Grifte bij Apeldoorn op de Veluwe stal hij met grote Herman en Hongerige Gijde uit een huis nabij de kopermolen een zilveren kroes, twee zilveren lepels, een paar zwarte boxen en voor vier of vijf guldens aan geld. Het zilverwerk verkochten zij in Deventer aan een goudsmid voor 14 gulden. Hij genoot hier zeven gulden van.
Met kleine Jacob stal hij bij Heerde uit een boerderij uit een tas die aan een stoel hing waarop een vreemde man zat te slapen voor vier gulden aan munten.
Aan de IJsseldijk bij Heerde, dicht bij de redoute, stal hij twee hemden van de bleek. Hij verkocht die hemden in De Wildeman bij Deventer voor een daalder.
Nabij Nijkerk aan de weg naar de Putterdijk stal hij uit een huis een paar hozen, een paar nieuwe schoenen en een kinderrokje.
Nabij Vasen op de Grifte brak hij bij nacht het raam van een jonkershuis open en stal daar vijf of zes lakens, een bedovertrek, een zilveren mesheft, vijf of zes tinnen schotels en twee dekens. Toen de jonker de diefstal bemerkte, is hij hen met zijn zoon achterna gegaan en heeft alle goederen teruggenomen.
|pag. 39|
Deze bekentenis is aan Albert Coenraedts voornoemd onder de blauwe hemel voorgelezen in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en Reijner Berentsz Haninck. Albert bleef bij zijn gedane bekentenis. Actum 30 juni 1612.
Op 2 juli 1612 is Albert Coenraedts voor het rechthuis, namelijk onder voor de schepenkamer in de ijzers gezet. Daar werd hem voor schepenen en raden, met de schout het gerecht vormende, in het openbaar in aanwezigheid van omstanders, zijn bekentenis door de secretaris nogmaals voorgelezen. Hij gaf alles wat hij bekend had ook nu weer toe.
Daarop las de secretaris de sententie voor.
Het gerecht veroordeelt de delinquent om voor zijn misdaden, tot bevordering der heilzame justitie en tot afschrik voor anderen “mitter corden gestranguleert, ter dood gestraffet ende an der galge gehangen te worden”.
Actum ut supra.
Deze sententie is daarop door de scherprechter uitgevoerd.
Fol. 40
Bekentenis van Jacob Douwensz alias Blaeuwe Jacob, geboren in Leeuwarden, oud 25 jaar.
Hij is op de leeftijd van 12 jaar door zijn verwanten in het tuchthuis in Leeuwarden gebracht om daar een ambacht te leren en bij het geboefte weg te blijven. Hij is verscheiden keren weggelopen maar omdat hij niet buiten de stad kon blijven, hebben zijn verwanten hem telkens weer teruggebracht.
Ongeveer 9 of 10 jaar geleden heeft hij met behulp van anderen in Leeuwarden nabij de Broelbrugge een kremerskast opengebroken en daaruit enige messen en scharen gestolen.
Hij heeft zijn wettige vrouw verlaten en is in onechtschap bij een andere vrouw gaan wonen. Daarvoor is hij in Leeuwarden veroordeeld om een jaar te roeien op een galei ten dienste der Verenigde Nederlanden. Na afloop van dat jaar zou zijn verbanning van drie jaar uit Friesland ingaan, maar hij ontvluchtte van de galei en ging weer naar Friesland, waar hij in Harlingen een zekere Jelle Rippertsz een snede in zijn gezicht toebracht. Daarvoor werd hij veroordeeld om drie jaar in het Friese tuchthuis te verblijven. Hij brak hier weer uit doch werd gegrepen en voor zijn ontvluchting gegeseld door de scherprechter.
Hij heeft omstreeks Midwinter met Albert Spaignaert ingebroken in een huis aan de Zeedijk in Friesland. Hij klom door een venster naar binnen en stal een mantel, een rok en een hoyke, die door de vrouw van Albert naar de lombart zijn gebracht.
Voor zijn aandeel kreeg hij 6 gulden.
Nabij Oldenzijl, dicht bij Dokkum, een week of twee voor laatstleden kermis, stal hij een stuk linnendoek van 6 ellen, een vrouwenschort, een rok, een broek en twee Engelse munten van vijf stuivers per stuk. Hij behield de broek en verkocht het andere goed in De Prins buiten Harlingen aan een ruiter voor 8 gulden.
Met een zekere kleine Peter en iemand die Daniël werd genoemd, heeft hij vier of vijf dagen voor hij alhier werd gegrepen uit een huis in Nijkerk lijnwaad gestolen, dat in Doornspijk werd verkocht in een herberg.
|pag. 40|
Met Albert Spaignaert en Gossen stal hij in Doornspijk een stuk doek van 20 ellenen een lapje, dat zij bij Elburg in een roggeveld verstopten.
Met kleine Peter en Daniël heeft hij in een dorp tussen Utrecht en Amsterdam ingebroken in het huis van de onderschout. Met een stuk ijzer bogen zij de tralies opzij, zodat kleine Peter naar binnen kon kruipen. Deze deed daarop de deur open.
Zij droegen vanuit het voorhuis een kist naar buiten, waaruit zij een hoyke, een rok van zwart laken, een kort vrouwenrokje en een oude broek haalden. Zij lieten dat bij Amersfoort in de herberg achter.
Met German, de man van Griete van Hamborch, is hij vier jaar geleden in de nacht door een venster geklommen van een huis tussen Wierden en Woutem waarin twee oude joffers woonden. Hij stond bok, zodat German naar binnen kon komen.
Daar stalen zij een zilveren katzel of sleutelriem, twee fluwelen mouwen met zes gouden knopen, twee lappen fluweel en een paarse lakense rok. Dit goed bracht Ghrete van Hamborch in Harlingen naar de lombart, waarvoor zij 24 gulden kreeg, waarvan hij de helft genoot.
In Visvliet stal hij drie maanden geleden bij dage uit een achterhuis een broek en een wambuis, die hij in Groningen verkocht aan een uitdraagster voor twee gulden Ongeveer driejaar geleden heeft hij te Westerwael in de Friese Wouden in de wintertijd met kleine Woutgen bij nacht ingebroken in het huis van een secretaris.
Woutgen kroop door de tralies het huis binnen en pakte een vrouwenrok, een hoyke, enig vuil linnengoed, hemden en kragen. Zij werden echter achtervolgd en moesten bij Tuk nabij Steenwijk alles weer afstaan.
Ongeveer acht jaar geleden is hij twee keer zonder paspoort weggelopen van de compagnie van kapitein Wijgel Haije.
Ongeveer een maand voordat hij hier gevangen werd genomen, heeft hij te Witmarsum in Friesland in de nacht ingebroken in een boerderij waaruit hij een bedovertrek stal, welke hij voor zes gulden verkocht aan een schipper in Enkhuizen.
Deze bekentenis is aan Jacob Douwensz onder de blauwe hemel voorgelezen in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en Reijner Berentsz Harninck. Actum 30 juni 1612.
Op 2 juli 1612 is Jacob buiten voor het rechthuis gebracht, onder de schepenkamer en in de ijzers gezet., alwaar schepenen en raden met de schout het gerecht vormden. In aanwezigheid van veel omstanders werd hen zijn bekentenis nogmaals voorgelezen door een secretaris. Jacob gaf alles toe,
Daarop las de secretaris de sententie van het gerecht voor. Tot heilzame werking van de justitie en tot afschrik van anderen werd Jacob veroordeeld om aan de galg te worden gehangen.
Het vonnis werd dadelijk door de scherprechter voltrokken.
|pag. 41|
Fol. 43
Bekentenis van Thomas Michielsz, geboren te Henneburch in Schotland, oud ongeveer 30 jaar.
Hij is toen hij ongeveer 20 jaar oud was, wegens verscheiden dieverijen, gepleegd met Laurens Pijckere te Utrecht en in andere plaatsen, in Utrecht gegeseld en gebrandmerkt.
Hij heeft in Gouda gedurende negen weken gevangen gezeten voor diefstallen werd en daarna met twee merken gebrandmerkt. Hij werd verder veroordeeld tot 25 jaar op de galeien. Bij de aanvang van de wapenstilstand heeft hij echter van Zijne Excellentie gratie gekregen. Daarna ging hij in Doesburg in dienst bij kapitein Coeninck. Toen hij drie weken verlof kreeg, is hij uit Doesburg vertrokken zonder weer naar zijn compagnie terug te keren.
Ongeveer vijf jaar geleden, toen hij van de galeien kwam, heeft hij met kleine Peter tussen Nijmegen en Grave een kremer vermoord. Dat leverde 18 gulden op.
Met Laurens Pickere en Gerrit Wever heeft hij in dat jaar tussen Antwerpen en Breda samen met anderen een man vermoord die op weg was naar Antwerpen.
Lauwrens schoot de man met een pistool door het hart.
Ook heeft hij ongeveer vijf jaar geleden in de duinen tussen Haarlem en ’s-Gravenhage een jonge man bedreigd met de dood als hij geen geld kreeg. De jongeman zette het op een lopen maar Thomas gooide hem een mes achterna.
Daarop gaf de jongeman zijn geld af.
Drie jaar geleden heeft hij tussen Gent en Brugge een Spanjaard die hem zijn geld niet wilde geven met een pistool door het hart geschoten. Het lijk sleepte hij in het bos.
Samen met kleine Peter heeft hij drie jaar geleden bij nacht in de winter in Brugge achter de kerk bij het gevangenenhuis een man vermoord.
Halverwege Gent en Brussel heeft hij op de weg een man, waarschijnlijk een vleeshouwer, die uit Brussel kwam, om zijn geld gevraagd. Zonder verder af te wachten heeft hij de man met zijn dolk tussen de ribben gestoken en gedood. Hij maakte ongeveer 25 gulden buit.
Een jaar geleden, in de Vasten, heeft hij bij Oosterbeek bij Arnhem samen met Robert Thonisz en Laurens Mijler een jongeman van omstreeks 20 jaar, die op weg was naar Arnhem en bij hen kwam toen zij langs de weg zaten, om een drinkpenning gevraagd. De jongeman haalde een Zutphense daalder uit zijn beurs en wilde die aan hen geven, maar Robert rukte hem de beurs uit de handen en gaf hem een klap met een stok op zijn hoofd. Daarna bracht hij de jongeman twee steken in zijn lichaam toe waaraan hij stierf. Zij troffen negen gouden munten in de beurs aan.
Ongeveer een mijl buiten Amersfoort, achter de gerechtsplaats, heeft hij in de vastentijd voor afgelopen Pasen, in de middag tussen vier en vijf uur, samen met kleine Peter een man die van Utrecht kwam, door een steek in zijn lichaam vermoord. Peter gaf de man nog een steek in zijn ribben en een steek in zijn hart.
Van het geld dat de man bij zich had, kreeg hij 12 stuivers. Peter behield de rest.
Ongeveer zes weken geleden heeft hij met een zekere Willem Bruin nabij Olst, niet ver verwijderd van een herberg, een vrouw die van Deventer kwam van de dijk afgetrokken, waarna Willem Bruin haar een stuk touw om de hals deed en haar een neusdoek in de mond stopte, zodat zij niet zou gaan schreeuwen. Zij
|pag. 42|
hebben de vrouw daarna gewurgd en ontkleed, op haar hemd na. Zij gooiden het lichaam van de vrouw in het houtgewas. Zij namen de kleren mee en vonden bij haar ook nog in een neusdoek 15 stuivers en in een “bonise” 18 stuivers. De kleren hebben zij nabij Wageningen verkocht.
Toen hij bij de aanvang van de wapenstilstand van de galeien kwam, heeft hij verscheiden diefstallen gepleegd in Gelderland, Holland, West-Friesland, Overijssel en elders.
Drie of vier jaar geleden brak hij in de nacht met een zekere Clas Thijsz in Groningen een deur open en stal twee mantels met gouden passementen en eentrijpen broek.
In Groningen kocht hij een vijl en vijlde daarmee de tralies van een winkel open.
Hij kreeg van de buit een zilveren kruis.
In Emden brak hij in de nacht met zijn ponjaard een venster open en stal uit het huis een zilveren beker, een zilveren gordel, een zilveren schorthaak en een gouden ring.
In Emden verbleef hij met Clas Thijsz in een herberg waarin ook goede kooplieden verbleven.
Claas ging naar een andere herberg maar kwam in de nacht terug met een ladder.
Thomas deed het venster voor hem open, waarna Clas een koopman beroofde van 300 rijksdaalders. Dat gebeurde drie jaar geleden voor Kerstmis.
Uit een winkel in Emden stal hij nog voor 25 stuivers aan munten die in een doosje zaten.
Drie dagen later stal hij uit twee huizen mantels, die hij verkocht voor negen daalders per stuk.
Hij heeft overdag een zilveren gordel uit een huis gestolen en op een middag op de markt stal hij uit de broekzak van een man een zegelring en een dubbele “lamphers”.
In Het Roede Hart te Emden stal hij een zilveren beker. Van een meisje stal hij in de avond een paar zilveren messen.
Hij kocht in een zijdewinkel vijf lood zijde en hij stal er ook vijf lood.
Bij lichten dag stal hij uit een huis een mantel en een rapier. In Roden ging hij een huis binnen waar hij de gehele dag bleef. Toen hij in de avond weg ging, nam hij een vrouwenrok en een mantel mee.
Hij klom over de muur van een edelmanshuis en stal daar een broek en een wambuis met zilveren knopen. Hij verkocht dit goed in Emden aan een jood voor 100 stuivers.
In Emden ging hij gedurende de gehele winter iedere nacht op het dievenpad. Hij stal naast andere goederen wel 20 mantels.
In een winkel in Dokkum kocht hij een pond zijde, te weten groen, oranje en blauw. In de nacht sloeg hij van deze winkel een ruit kapot en stal daar drie ponden zijde van verschillende kleuren. Hij bracht dat in Harlingen naar de lombart voor 10 gulden per pond.
Aldaar sliep hij een nacht in een huis en stal daar een hoyke en twee zilveren kindermesjes. Om twee uur in de nacht klom hij door het venster naar buiten. Hij bracht dit goed naar de lombart in Harlingen en beurde er 12 gulden voor.
In Harlingen brak hij de achterdeur van een huis open en nam daar uit een klein kistje een paar met goud gevoerde handschoenen, een vergulde beker, vier
|pag. 43|
zilveren lepels en een gouden ring met een rode steen. De ring verkocht hij voor 15 gulden en de rest aan een jood in Emden voor 50 gulden.
In Franeker brak hij in de nacht een deur open en stal uit het huis een mantel, een rok, een hoed, drie hemden, twee paar gebreide kousen, een zilveren mes en een zilveren schede.
In Bolsward brak hij in de nacht door het venster van een huis dat daar achter de Oudekerk staat en stal daaruit een mantel, een vrouwenrok, vier hemden, vier kragen met speldewerk en een met goud geborduurde mannengordel. Dit alles heeft hij in Amsterdam naar de lombart gebracht voor negen ponden vlaams.
Langer dan drie jaar geleden heeft hij in Amsterdam tegenover de Hal, met een Engelsman die Robert Bruin genoemd werd, bij nachte ingebroken in een huis en daaruit gestolen een broek, een zijden hemdrok, een zwarte met zijde gestikte hemdrok en een kralen ketting.
In een huis achter de Oudekerk, naast het huis van een “chittermaker”, terwijl de bewoners aan tafel waren, heeft hij uit de winkel 25 ellen Kamerijks doek, een pond zwarte zijde, een met zijde gestikte hemdrok, een doosje met zilveren knopen, drie zilveren vingerhoeden en een zilveren vrouwen[oor]ijzer gestolen.
Met zijn gezel Robert stal hij uit het raam van een huis achter de Oudekerk een zilveren beker.
In Amsterdam achter de Beschuitmarkt is hij in de nacht bij een Spanjaard of Portugees in de hof gegaan en door de keuken de kelder binnengedrongen. Daaruit stal hij een hoyke, een mantel, een trijpen broek, een kinderrokje met zilver geborduurde mouwen, een ronde zilveren ketting, een kralen ketting en de buidel van de Spanjaard. Zij verkochten de buit aan Jacques Peters buiten de Jan-Roedenpoort voor 57 gulden.
Bij de Hal stal hij op een avond een paar gebreide kousen.
Achter het huis van de schout brak hij bij nacht een venster open en stal daar een paar met zilver en paarlen afgewerkte handschoenen, twee zilveren haarbanden, een met zilver gevoerde “hencksels”, een zilveren ketting, een paarlen ketting, een Spaanse hoed met zilveren koorden en een paar zijden kousen.
Hij heeft bij nacht achter De Silveren Cop een deur opengebroken en aldaar uit een kist gestolen een zilveren gordel, een paar handschoenen, een broek, een zijden broek met zilveren koorden, een hemdrok, een zijden kinderrokje, een paar kindermouwen van trijp en een overtrek met zilveren knopen.
Nabij de Haarlemersluis op de Karnemelksmarkt klom hij met behulp van een ladder door een venster en stal daar een pak met blauwe schorteldoeken en 12 paar gebreide kousen.
Achter de Jan-Roedenpoort stal hij uit een kelder een rol “fanillekens” en een paarse rok.
Ook heeft hij nog in Amsterdam een man zijn mantel van het lijf getrokken. Hij is toen met de man in gevecht geraakt. Daarvoor werd hij aldaar gevangen gezet.
Hij heeft twee jaar geleden in Steenwijkerwold met zijn complicen Robert Velget en Johan Henricksz Engelsman in de nacht ingebroken in een huis en aldaar gestolen een broek en een paarse rok. Die heeft hij in Steenwijk verkocht aan een handschoenmaker voor 18 stuivers.
In Steenwijk bleef hij een nacht en brak daar met een ijzer een huis open, waaruit hij heeft gestolen twee zwarte rokken, twee paar nieuwe lakens en een nieuwe
|pag. 44|
hoed met een band. Hij verkocht het goed aan een waard buiten Steenwijk voor 12 gulden en de genoten kost en drank.
Te Zwolle in de Nieuwstad bij de Waterpoort stal hij met Robert een mantel die zij verkochten voor 15 gulden.
Ook stal hij aldaar een hoyke welke hij verkocht aan Albart Thonisz.
Verder stal hij aldaar bij avond een paar zilveren messen, die hij verkocht aan een waard buiten Zwolle voor drie gulden en twee vanen bier.
In Deventer heeft hij met Robert Bruin het achterhuis van een houtkoper opengebroken en daar uit een kist enig zwart laken gestolen. Daarna klommen zij met een ladder naar boven door het venster en stalen zij nieuw linnen, een paarserok, een mannenhoed en een rapier. De rapier werd verkocht in Deventer voor 18 gulden, waarvan hij 9 gulden kreeg. Van de rok genoot hij 9 gulden en van het zwarte linnen 12 gulden.
In Doesburg stal hij uit een boerderij achter het gouvemeurshuis, waar hij in de nacht was binnengedrongen, uit een kistje een zilveren schorthaak, twee zilveren naalden in een klein doosje, een rozenobel, een zilveren ring en een vrouwenkraag met voor een daalder aan speldewerk. Verkocht aan de lombart en aan soldaten voor 3 gulden en 8 stuivers.
In Kleef brak hij in de nacht een huis binnen en stal daar anderhalf pond zwarte zijde en anderhalf pond groene zijde, vijf paar met zilver omboorde handschoenen, een hoed met een zilveren hoedenband, een zilveren schorthaak, een zilveren ketting met een penning die de mensen om de hals dragen en een doosje met een ring en een daalder.
In Kleef stal hij uit het huis van een vleeshouwer, waar hij in de nacht het achterhuis openbrak, twee mantels en een paarse rok.
Deze bekentenis is aan Thomas Michelsz voorgelezen onder de blauwe hemel in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters Albart Jansz Hoff en Marten Albartz. Hij bekende alle misdaden.
Actum 2 juli 1613.
Op 3 juli 1613 is Thomas Michielsz voor het raadhuis aan de kant van de schepenkamer in de ijzers gezet, alwaar schepenen en raden met de schout het gerecht vormden. Daar werd hem in het openbaar in bijwezen van de toeschouwers zijn bekentenis door de secretaris voorgelezen. Hij gaf ook nu weeralles toe.
Op dezelfde dag werd hem door de secretaris zijn sententie voorgelezen.
Het gerecht, aangehoord hebbende het rapport van de schout en de stokmeesters, heeft na rijpe overwegingen, gezien de abominabele en afgrijselijke moorden, inbraken en dieverijen, de delinquent veroordeeld om tot afschrik van anderen levend op een rad te worden gelegd en daarop te worden vastgebonden. Daarna moest de scherprechter eerst zijn beide armen en daarna zijn beide benen stuk slaan en hem vervolgens het hoofd afslaan.
Zijn lichaam moest op het rad blijven liggen en zijn hoofd moest op een staak worden gestoken. Aan het rad zouden acht knuppels worden gehangen en daarboven zou een galg worden geplaatst
|pag. 45|
Fol. 48
Bekentenis van Isack Jansz Bolletgen alias Isack de Mol, geboren te Antwerpen, oud 36 jaar.
Hij was in 1605 met enkele van zijn complicen te Leiden gevangen genomen wegens zijn gepleegde diefstallen. Hij werd veroordeeld om toe te zien hoe zijn complicen werden gestraft en vervolgens veroordeeld tot acht maanden op de galeien en tot zes jaar verbanning uit Leiden en de jurisdictie van die stad.
Later is hij te Utrecht, waar hij dieven en ander slecht gezelschap herbergde en ook om het helen van een door zijn vrouw gestolen mantel, in het openbaar op een schavot gezet, gegeseld en uit de stad verbannen.
Daarna ging hij naar Rotterdam, waar hij zijn slechte leven voortzette. Met zijn vrouw heelde hij gestolen goederen. Voor zijn misdaden werd hij opnieuw, nu voor een jaar, naar de galeien gezonden en hij werd voor de tijd van twaalf jaar uit Rotterdam verbannen.
In 1609 stond hij op de uitkijk toen zijn complicen in de Warmoesstraat een huis wisten binnen te komen met gebruikmaking van een stuk perkament.
Hij stond ook op de uitkijk voor een steegje bij de brouwerij De Hoeijberch, waar zijn complicen de tralies stuk braken.
Daarna ging hij een zilversmidswinkel binnen maar hij kreeg geen buit omdat de knecht in de winkel lag te slapen.
Voor deze feiten gevangen genomen, werd hij in het openbaar gegeseld en gebrandmerkt en voor de tijd van twee jaar naar de galeien gestuurd en bovendien voor de tijd van 25 jaar uit de stad Amsterdam en haar jurisdictie verbannen.
Nadat hij verleden winter een jaar geleden van de galeien kwam, heeft hij in de nacht in Amsterdam met een zekere Joachim Petersz uit een kelder die open stond linnen lakens, hemden en kragen gestolen.
Met Joachim stal hij in Harlingen bij de Havenpoort bij nacht uit een kelder die zij openbraken hemden, kragen en ander linnen.
Ook met Joachim stal hij te Harlingen op de Vijver uit een kelder die zij in de nacht openbraken, oud linnen, oud ijzerwerk, een spiegel, een rabat voor een schoorsteen, een blaasbalg, een pothengsel, drie koperen potten en twee vaatjes waar wat boter in zat.
Ook nog met Joachim in Harlingen op de Ramen in de nacht een kelder opengebroken, maar zij durfden er niet in te gaan omdat zij dachten dat de bewoners van het huis hen hadden gehoord.
Zij gingen weer naar huis, waar Isack zijn vrouw wakker maakte, welke met Joachim, terugkeerde naar de kelder. Zij stalen daaruit vier hemden, drie lakens, een paar kragen en een oud keteltje.
Hij heeft bij de Franekerpoort in Harlingen ingebroken in een klein huisje waar niemand thuis was en stal daaruit vier kussens, twee hemden en een pond vlas.
Hij heeft in Harlingen bij avond bij een klein huisje door het venster een bed weggenomen. Hij wilde dat in een zak stoppen en verbergen in een heimelijk gemak [toilet] maar de bewoners hebben het bed weer van hem afgenomen.
Hij ging op een avond met Joachim Petersz langs de straat toen zij een in het water gevallen hondje op de kant brachten. Zij klopten aan een deur in de nabijheid en gaven de bewoners het hondje terug. Toen Joachim bemerkte dat de
|pag. 46|
bewoners de deur open lieten, is hij naar binnen gegaan en stal uit het huis een mandje met beschuit, drie tinnen schotels en een vergiet.
Voor hij alhier in Kampen gevangen werd gezet, had hij in overspel geleefd meteen vrouw die Magdalena werd genoemd.
Deze bekentenis is aan Isack Jansz onder de blauwe hemel voorgelezen in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en Caspar ter Barchorst.
Isack gaf alles toe.
Actum 2 september 1613.
Op 4 september 1613 is Isack voor de schepenkamer aan de ijzers gezet, alwaar schepenen en raden met de schout het gerecht vormden. Daar werden hem in het bijwezen van de omstanders de punten die hij bekend had nogmaals voorgelezen.
Daarop werd hem de volgende sententie voorgelezen.
Het gerecht, aangehoord hebbende het rapport van schout en stokmeesters, onder de blauwe hemel bekend zoals voorschreven staat, door de delinquent bevestigd, mede in aanmerking genomen het feit dat hij in Leiden op de plaats waar de justitie wordt gedaan en waar zijn complicen naar hun begane daden werden bestraft en waar ook hij ter schande werd gezet en later voor zes jaar verbannen uit Leiden, mede gezien het feit dat hij 8 maanden galeistraf heeft gekregen, ook gezien het feit dat hij in Utrecht is gegeseld en verbannen en ook dat hij in Rotterdam werd veroordeeld tot de galeien en tot 12 jaar verbanning en ook nog omdat hij in Amsterdam werd veroordeeld tot 2 jaar galeistraf en 25 jaar verbanning, welke straffen voorschreven hem niet tot een beter mens hebben gemaakt, veroordeelt hem om met koorden te worden gewurgd en aan de galg te worden gehangen
Actum 4 september 1613.
Fol. 51
Bekentenis van Femme Claes, geboren te Oldersum, oud ongeveer 37 jaar.
Zij is in het jaar 1601 in Amsterdam gevangen gezet omdat zij onderdak bood aan dieven en daarna voor drie jaar uit die stad verbannen.
In 1603 is zij in Delft gevangen gezet wegens haar omgang met dieven het helen en verkopen van gestolen goederen.
Zij heeft in Harlingen zeven stukken satijn gestolen, die door een zekere Lijzabeth Peters in Amsterdam zijn ontvangen en in haar huis verborgen werden. Later zijn de stukken in Rotterdam verkocht.
Zij heelde en kocht van dieven, ook van haar broeder, ongeveer 20 zilveren mesheften, die zij in Utrecht verkocht.
Met behulp van haar zuster Janneken heeft zij tijdens de kermis in Delft de kraam bestolen van Ariaen Corstiaenz uit Breda, en maakte daar buit een met zilver beslagen messchede, het beslag van een vrouwen-onderriem met twee schroefjes, een tang en een vrouwenhoedje. Daarvoor werd zij aldaar gepakt, gegeseld en gebrandmerkt en voor 25 jaar verbannen uit Delft.
|pag. 47|
In het jaar 1604 werd zij in Dordrecht gevangen gezet om haar omgang met een zekere Haijle. Zij werd aldaar gegeseld en werd levenslang verbannen uit Holland en West Friesland.
In 1605 werd zij in Amsterdam voor haar dieverijen gevangengezet en voor 10 jaar uit de stad verbannen.
In Haarlem werd zij voor haar dieverijen gegeseld, gebrandmerkt en verbannen.
In 1605 werd zij Utrecht om haar dieverijen gegeseld en gebrandmerkt en levenslang verbannen uit de stad en de provincie Utrecht.
Vier jaar geleden werd zij met haar broeder in Antwerpen om haar dieverijen gegeseld, gebrandmerkt en verbannen.
Toen zij de laatste keer in Amsterdam gevangen zat, werd zij voor 25 jaar verbannen.
In Haarlem werd zij gevangen gezet omdat zij van de kraam van een uitdraagster een “bouwinck” met een fluwelen lijst had gestolen, welke zij aan haar man gaf.
Zij is uit de gevangenis ontsnapt maar bij Spaarndam achterhaald. In Haarlem werd zij daarna veroordeeld om met een bast om de hals te worden gegeseld en gebrandmerkt. Bovendien werd zij voor 25 jaar uit Haarlem verbannen.
Daarna heeft zij nog het volgende misdaan.
In Amsterdam stal zij zeven of acht weken voor zij alhier gevangen werd genomen een stuk “pletz” van zeven ellen. Zij heeft dat stuk alhier in Kampen verkocht voor 12 stuivers per el.
Van de luizenmarkt in Amsterdam stal zij een stuk linnen van 13 ellen welke zij verkocht in Leiden voor 8 stuivers per el.
Verder bekent zij nog dat zij een jaar geleden in Amsterdam een huegel, een tangen een blikken vuurstolp heeft gestolen.
Verleden winter stal zij in Haarlem twee vrouwenmanteltjes, welke zij alhier heeft verkocht.
Te Haarlem stal zij ook een koperen pot, welke zij in Leiden voor 1 gulden bij de lombart bracht.
In Haarlem stal zij ook nog een stuk Kamerijks doek en een Hollandse hoyke, welke zij alhier heeft verkocht.
In Delft stal zij op de markt een bedovertrek, dat zij alhier heeft verkocht voor 16½ gulden. Dat was acht weken voor zij alhier gevangen werd gezet.
Verleden jaar verkocht zij aan haar zuster een gestolen rok voor 8 gulden.
In Delft stal zij twee hemden, vier kussenslopen en enige wollen kinderkousen.
Twee jaar geleden stal zij in Delft een rok, welke zij in Leiden verkocht voor drie gulden.
In Leiden stal zij twee jaar geleden twee oude kinderrokjes, elk verkocht voor een gulden.
Aldaar stal zij ook een oude mantel, welke zij in Amsterdam verkocht voor vier gulden.
Verder stal zij daar een geperste hoyke, die zij in Rotterdam verkocht heeft.
In Leiden stal zij nog veel meer goederen, maar zij kan niet zeggen wat dat precies was.
Verleden jaar stal zij in ’s-Gravenhage een stuk saai van acht of negen ellen, die zij in Harlingen in de Vlessche verkocht aan een kremer voor een gulden per el.
|pag. 48|
In de zomer, nu acht of negen weken geleden, stal zij in ’s-Gravenhage een stuk linnen van 36 ellen en een stuk van acht ellen. Het grote stuk verkocht zij voor 7½ stuivers per el en het kleine stuk bracht zij in Delft bij de lombart voor twee gulden.
Een jaar geleden in de zomer stal zij in ’s-Gravenhage een stuk smal doek van 14 ellen. Zij verkocht dit voor 12 stuivers per el aan een kremer in de Vlessche te Harlingen.
In Harlingen had haar man met Joachim Petersz een kelder opengebroken. Hij durfde er echter niet in te gaan. Toen hij thuis kwam heeft hij haar gewekt en gevraagd om met Joachim naar die kelder te gaan. Zij en Joachim stalen daar enig linnen en twee kleine kettingen.
Toen zij uit Harlingen vertrok, nam zij vier geleende ketels mee naar Kampen.
Al deze punten werden aan Femme Claes voorgelezen in aanwezigheid van de schout en de stokmeesters Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en Caspar ter Barchorst. Zij heeft alles bekend.
Actum 2 september 1613.
Op 4 september 1613 is Femme voor de schepenkamer aan het ijzer gezet, alwaar schepenen en raden met de schout het gerecht vormden. Al haar delicten werden haar door de secretaris nogmaals voorgelezen en weer gaf zij alles toe.
Daarop werd haar de sententie voorgelezen.
Femme Claes van Oldersum heeft haar enorme dieverijen voortgezet hoewel zij op andere plaatsen voor haar daden werd gestraft met geseling en brandmerken. Het gerecht heeft overwogen haar tot voorbeeld van anderen de doodstraf op te leggen, maar voor deze keer zal haar genade worden geschonken en zal zij voor straf aan de galg worden gebonden en door de scherprechter tot bloedens toe worden gegeseld. Daarna zal haar het rechteroor worden afgesneden, bovendien wordt zij levenslang uit de stad en de stadsvrijheid verbannen, daarvan tot op een mijl afstand weg te blijven.
Komt zij terug in Kampen dan zal zij worden opgehangen.
Deze sententie is uitgevoerd bij de galg aan de Nateers over de IJssel.
Fol. 54v
29 mei 1619.
Trijntgen Peters is in de Wiltvanck zonder pijniging en met pijniging ondervraagd. Zij bekende veel diefstallen te hebben gepleegd en zeer oneerlijk te hebben geleefd. Uit het rapport van de stokmeesters bleek het gerecht dat zij zwaar zou moeten worden gestraft, maar uit gratie en niet om strengheid van justitie verbant de Raad haar voor de tijd van 20 jaar uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen. Zij zal door de scherprechter over de brug worden geleid.
Op 29 juni tegen de avond is de sententie aan Trijntgen Peters voorgelezen.
De scherprechter voerde haar over de brug de stad uit.
Coram stokmeesters Peter Hendrix Moeck en Hendrick Woltersz Wegewardt.
|pag. 49|
Fol. 55
Bekentenis van Korts Aertsz uit Haarlem, oud 16 jaar, van beroep damast-, casse- en trijpwerker, nu gevangen zittende in de Wiltvanck.
Hij heeft samen met Coert het linnen gestolen van de bleek van Arent Dolstock op de Oord. Zij droegen het eerst naar een hofhuisje en verborgen het daar in hun broeken en gingen er mee naar hun herberg.
Achter de Nieuwe Muur stal hij uit een huis een “linckermantken” dat aan de balken hing. Hij gaf het aan de vrouw van Coert.
Ongeveer drie maanden geleden stal hij in Bonn een zak met een schepel rogge.
Daarvoor werd hij gebrandmerkt.
Deze bekentenis is op 5 februari 1620 aan Korts voorgelezen, terwijl hij ongebonden onder de blauwe hemel stond, in aanwezigheid van de verwalter-schout Steven van Ruijttenborch en de stokmeesters Caspar ter Berchorst en Johan Sarissen. Korts bekende de feiten.
Op 7 februari 1620 is Korts Aertsz onderaan het raadhuis voor de schepenkamer, in de ijzers gezet, alwaar schepenen en raden en de verwalter-schout het gerecht vormden. In het openbaar, ten aanhoren van veel omstanders, werd hem zijn bekentenis nogmaals voorgelezen. Hij bekende alles opnieuw, waarna hem de volgende sententie werd voorgelezen.
Omdat hij zowel binnen als buiten de stad Kampen verscheiden diefstallen heeft gepleegd, welke hij los en ledig staande, maar ook na pijniging bekende en ook nog onder de blauwe hemel heeft bekend, wordt hij veroordeeld om op de kaak door de scherprechter tot bloedens toe met roeden te worden gegeseld. Hij wordt verder levenslang uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen verbannen om er niet dichter bij te komen dan op een mijlafstand.
Op dezelfde dag heeft de scherprechter het vonnis uitgevoerd.
Fol. 55v
Bekentenis van Dirck Petersz uit Soest bij Amersfoort, oud 20 jaar, van beroep kremer.
Hij heeft zes of zeven weken geleden bij Aperlo op de Veluwe in de avond van een omheining drie lakens, een hemd en een linnen zakje gestolen. Hij heeft de lakens verkocht aan Kerst, zijn waard, wonende Achter de Nieuwe Muur, voor 2½ karelsgulden.
Deze bekentenis is op 5 februari 1620 aan Dirck Petersz voorgelezen, terwijl hij ongebonden onder de blauwe hemel stond, in aanwezigheid van de verwalter-schout Steven van Ruijttenborch en de stokmeesters Caspar ter Berchorst en Johan Sarissen
Op 7 februari 1620 is Dirck Petersz onderaan het raadhuis voor de schepenkamer, in de ijzers gezet, alwaar schepenen en raden en de verwalter-schout het gerecht vormden. In het openbaar werd hem zijn bekentenis nogmaals voorgelezen. Hij bekende alles opnieuw, waarna hem de volgende sententie werd voorgelezen.
|pag. 50|
Omdat hij zich volgens zijn eigen bekentenis heeft schuldig gemaakt aan verscheiden diefstallen, zou het gerecht hem zwaar moeten straffen. Maar het gerecht wil hem voor ditmaal genadig zijn. Hij zal tot spektakel van anderen op de kaak worden gezet en hij moet aanschouwen dat Korst Aertsz door de scherprechter zal worden gegeseld. Vervolgens wordt hij voor de tijd van tien jaar uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen verbannen om er niet dichter bij te komen dan op een mijl afstand.
Fol. 56v
7 maart 1620
Boote Cornelis, oud ongeveer 40 jaar, verklaart onder ede, ter instantie van het gerecht dat hij eergisteravond aan het Boven Kerkhof in de kamer van Walraven was, toen de andere gasten die daar hadden gedronken naar Alidt waren gegaan.
Hij bleef in de kamer, gelegen naast de kamer waarin Eernst de speelman woont en naast de kamer van Gerrit Janssen Cnoll.
De vrouw van Gerrit kwam in de kamer van Walraven en riep dat zij gekwetst was. Toen getuige vroeg wie haar gekwetst had, zei zij dat haar man het gedaan had. Zij wilde haar man tegenhouden op de trap toen hij haar kwetste. Getuige heeft mr. Albert de chirurgijn gehaald om haar te verbinden. Coram Eernst van der Kuerbeecke en Hendrick Wegewaert.
Fol. 56v
11 maart 1620
Trijne Hendrix, de vrouw van Hendrick van Dartelen, oud 25 of 26 jaar, verklaart bij haar waren vrouwelijke woorden, op het uiterste zwanger zijnde, ter instantie van het gerecht, dat wijlen Griete Jansz, gewezen vrouw van Gerrit Cnoll, gewond op haar bed liggende, tegen haar zei dat zij haar man Gerrit Cnoll op de trap van de kamer wilde tegenhouden, maar dat haar man zei dat zij hem moest laten gaan of ik steekje. Toen Gerrit haar enkele steken had toegebracht, riep zij nog ”o Gerrit, wat doe je”.
Coram Eernst van der Kuerbeecke en Rutger van Bredae.
Fol. 57
29 maart 1620
Anna Peters, de vrouw van Peter Faber, oud boven de 40 jaar, verklaart onder ede, ter instantie van het gerecht, dat zij op de grote Vastenavond laatstleden in de avond wel een uur lang in de kamer van Eernst de speelman was. Staande op de eerste trap van de kamer zag zij dat wijlen Grietgen Jans haar man Gerrit Janssen Cnoll, die op de tweede trap onder haar stond, vast hield. Getuige kwam toen naar beneden en trok Grietgen met alle kracht die zij had, los. Zij hoorde Grietgen zeggen “Gerrit wat doe je”, maar wist niet dat Gerrit haar verwond had, want zij (getuige) liep haastig naar de munt om te zien waar haar man bleef.
Coram Rutger van Bredae en Eernst van der Kuerbeecke.
|pag. 51|
Fol. 57v
29 maart 1620
Grietjen Thomas, de vrouw van Eernst speelman, verklaart onder ede dat zij op de avond toen de vrouw van Gerrit Knoll gewond raakte, op haar kamer was en daar met een gezelschap zat te drinken. Toen de gasten waren vertrokken en zij alleen was met haar man en Boote Cornelis, de vrouw van Gerrit Janssen Cnoll, die eerder al naar bed was gegaan, bij hen inde kamer kwam met haar armen om haar lichaam, zeggende “o buurvrouw Grietjen, ik ben gestoken”. Op de vraag wie haar had gestoken, gaf zij ten antwoord dat haar man het gedaan had. terwijl zij op de trap stond. Zij wilde haar man tegenhouden. Zij wist niet dat hij een mes bij zich had.
Coram Rutger van Bredae en Caspar ter Berckhorst.
Fol. 57v
27 maart 1620
Peter Ambrosius, oud ongeveer 35 jaar, verklaart onder ede, ter instantie van het gerecht, dat Gerrit Janssen Cnoll op grote Vastenavond laatstleden in de nacht omstreeks twee uur bij hem kwam met zijn neef, die nu is vertrokken naar het strijdtoneel in Bohemen. Gerrit zei dat hij een ongeluk had gehad. Getuige vroeg hem toen om mee te gaan naar het huis van zijn meester (werkgever) om die te vragen of hij daar mocht blijven tot de volgende morgen. Hij kon dan horen hoe het met zijn vrouw gesteld was. Maar zijn meester weigerde dat. Hij durfde het niet aan.
Coram Rutger van Bredae en Eernst van der Kuerbeecke.
Fol. 58
29 maart 1620
Willem Ghijsbertsz, stadshoefsmid, oud 40 jaar, verklaart op zijn eed als stadshoefsmid gedaan dat hij de dag na grote Vastenavond met de stadsstalmeesterop bevel van de Raad naar Genemuiden ging om Gerrit Janssen Cnoll te achtervolgen en te laten arresteren. Hij had toen tegen de gevangengenomen Gerrit, die nog dronken was, gezegd dat deze zich ernstig misdragen had door zijn vrouw zo te steken dat haar de darmen uit het lijf hingen. Gerrit gaf Willem ten antwoord dat hij dat niet gedaan had. Even later vroeg Gerrit aan Willem of zijn vrouw nog leefde. Bid maar tot God dat ze in leven blijft, zei Willem. Op zijn hernieuwde vraag waarom hij zijn vrouw de darmen uit het lijf gesneden had, zei Gerrit toen dat het gebeurd moest zijn toen hij het mes terugtrok.
Verder hoorde mr. Willem nog dat Gerrit, door de drank bevangen, zei dat zijn vrouw op hem was toegelopen en dat hij haar met de hand waarin hij het mes hield, had afgeweerd. Hij zei verder dat hij, indien zijn vrouw kwam te sterven, hij voor in het stadhuis te Genemuiden iets had waarmee hij kon betalen.
Coram Rutger van Bredae en Caspar ter Berckhorst.
Fol. 58v
29 maart 1620
Jan Hendrixs, stalmeester, oud 33 of 34 jaar, verklaart op zijn eed als stadsstalmeester gedaan, dat toen hij en Willem Ghijsbertsz onlangs Gerrit Jansz
|pag. 52|
Cnoll te Genemuiden hadden achterhaald en hem aldaar in hechtenis lieten nemen, hij aan Gerrit heeft gevraagd hoe het kwam dat hij zo onder het bloed zat. Gerrit zei toen dat het kwam omdat zijn vrouw hem van achteren om de nek had gepakt om hem tegen te houden. Hij had een mes in de hand waarmee hij zijn vrouw wilde afweren en hij heeft haar toen per ongeluk onder in de buik gestoken. Toen hij het mes uit haar buik trok, ontstond daarin een groot gat. Hij zei verder dat hij zou moeten boeten voor dit ongeluk.
Fol. 59
30 maart 1620
Gerrit Janssen Cnoll, geboren in Rhenen, oud ongeveer 20 of 22 j aar, is in de Wiltvanck ondervraagd. Hij verklaarde niet te weten dat hij in de avond van grote Vastenavond een mes ter hand had genomen en daarmee zijn vrouw en zijn zwager had verwond. Hij had het in de kamer nog aan zijn vrouw gevraagd, maar die zei alleen maar “wech, wech”.
In de morgen tussen drie en vier uur kwam Nijmer Hendrick bij hem in de Aextersteeg, zeggende dat hij misdadig was en dat hij had gestoken met het mes dat hij van hem had geleend. Hopelijk wil God het je vergeven dat je mij zo zwaar in last hebt gebracht. Hij is, toen het gerucht ging dat hij de wond aan zijn vrouw had toegebracht, op de vlucht geslagen. Hij was dronken en was zich nergens meer van bewust. Geconfronteerd met de getuigenissen van anderen, zei hij dat zijn vrouw alleen de waarheid zou hebben gesproken.
Coram stokmeesters Caspar ter Berckhorst en Johan Sarissen.
Fol. 59v
Luna 3 april 1620
Gerrit Janssen Cnoll heeft zijn eigen vrouw vreselijk mishandeld. Volgens verscheiden getuigenissen heeft zijn vrouw dat zelf verklaard. Hij heeft haar met een mes in de buik gestoken, aan welke verwonding zij is gestorven.
Naar goddelijk en wereldlijk recht moet deze misdaad zwaar worden bestraft. Daarom veroordeelt het gerecht met God en de heilige justitie voor ogen om ter plaatse waar het gebruikelijk is de misdadiger door de scherprechter te laten onthoofden. Het gerecht vergunt de nabestaande om het dode lichaam te begraven op het kerkhof van de Heilige Geest.
Deze sententie is op maandag 3 april 1620 aan Gerrit Jansz Cnoll voorgelezen onder de blauwe hemel vóór de schepenkamer, waar hij in de ijzers was gezet. Onmiddellijk daarna is hij op de hoogte bij het waakhuis door de scherprechter geëxecuteerd.
Fol. 60
Bekentenis van Coert Hendrix, afkomstig uit het Sticht Osnabrück, oud 22jaar, van beroep trijpwerker.
Op woensdag 19 januari laatstleden heeft hij uit het huis van Jan Gerritsz van Enckhuijsen op de Burgwal enig lijnwaad gestolen. Thuis gekomen, gaf hij het aan zijn vrouw. Hij gaf een en ander ook te kennen aan Derck Peters van Soest, welke de vrouw van de vilder haalde om het lijnwaad aan te verkopen.
|pag. 53|
Eergisteren, zijnde 20 januari, is hij met Karsz naar Brunnepe gegaan waar zij op de Oord achter het huis van Arent Dollstock over de schutting op de bleek enig linnen zagen liggen. Zij klommen over de schutting en stalen het linnen, dat zij in hun broek verstopten en brachten het naar hun herberg.
Op een avond stond hij op de Burgel op de uitkijk toen Jan Claessen, een kremer, door de achterdeur van het huis van Jan Eckelboom naar binnen drong en vijf of zes tinnen schotels, een tinnen waterpot en een tinnen zoutvat stal. Deze goederen hebben zij op het Bovenkerkhof in de grond gestopt. Later haalden zij de spullen op en brachten die naar hun herberg. Zij verkochten het tin aan Karst, hun waard, voor 5½ karelsguldens.
Op een avond, toen het al schemerde, stal hij buiten het huis van Anna Crolmers twee of drie stukken Kamerijks doek, een bos wollen lint en grijs garen, dat hij verkocht heeft aan kremer die Peter wordt genoemd voor twee karelsguldens.
In Leiden stal hij een spiegel uit het huis van een barbier, welke hij heeft verkocht voor een daalder.
In Gorkum stal hij een hemd.
In Culemborg stal hij met een zekere Hendrick twee hemden, die zij in Wijk aan de stadsomroeper verkochten voor twee karelsguldens.
In Arnhem stal hij twee tinnen schotels en twee tinnen kannen. De schotels verkocht hij aan een boer tussen Arnhem en Doesburg voor een goudgulden, de kannen verkocht hij ergens onderweg aan een waard voor zes schellingen.
Een zekere Hendrick heeft waar hij bij was in Deventer een rok gestolen.
Hendrick werd daarvoor gevangen gezet. Hij zou anders ook geld van die rok hebben ontvangen.
In Zwolle stal hij twee pond spek uit een huis waar hij met iemand anders naar binnen was gegaan om een “muissien” brandewijn te kopen.
Hij heeft in Amsterdam tien jaar en drie maanden in het tuchthuis gezeten. Hij is er pas zeven weken voordat hij alhier gevangen werd genomen uit los gelaten.
Vanaf de dag dat hij los gelaten werd, heeft hij bovengenoemde diefstallen gepleegd.
Coert Hendricksz heeft zowel binnen al buiten de stad Kampen diverse dieverijen gepleegd, zoals hij zelf heeft bekend. Deze bekentenis wordt hem voorgelezen in aanwezigheid van de verwalter-schout en de stokmeesters, staande los en ledig onder de blauwe hemel.
Het gerecht veroordeelt hem om in het openbaar aan de kaak te worden gebonden en door de scherprechter tot bloedens toe te worden gegeseld.
Bovendien wordt hij levenslang uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen verbannen, daar nooit weer dichter dan op een mijl afstand bij te komen.
Deze sententie werd aan Coert voorgelezen op 10 juni 1620, terwijl hij beneden voor het raadhuis onder de schepenkamer in de ijzers was gezet, waar de schepenen en raden met de schout het gerecht vormden.
De sententie werd door de scherprechter uitgevoerd. Daarna werd hij weer voor de stokmeesters gebracht om de oervede te doen. Vervolgens leidde de scherprechter hem over de brug de stad uit.
|pag. 54|
Fol. 62
Bekentenis van Cornelis Cornelisz Woelens/Wullens, afkomstig uit Middelburg, oud ongeveer 30 jaar, van beroep timmerman.
In Harlingen in de Pynasse in het huis van Willem Jacobsz waarin hij logeerde, stal hij een mantel, een wambuis en een rode mannen hemdrok De mantelverkocht hij voor acht gulden.
Ook stal hij een fijn “luppendoeck” van negen ellen, die hij verkocht voor 15 stuivers per el.
Verder twee bedlakens, twee tafellakens en een half dozijn servetten. Verkocht voor zeven gulden. Een paarse schorteldoek verkocht voor 3½ gulden.
Deze percelen van linnengoed heeft hij in Utrecht in de Bijbel op de Ganzenmarkt door een afslager laten veilen.
In het huis van Willem Jacobsz voornoemd stal hij ook nog twee tafellakens en twee slaaplakens. Naar de lombart gebracht voor 3½ gulden.
In de Eenhoorn, zijn herberg alhier in Kampen, stal hij een zwarte rok met een lijfje, welke hij alhier naar de lombart bracht.
Te Darmuide [Arnemuiden ?] stal hij een priestermantel en een beeld van Sint Jacob, dat in een kapel stond. Hij gooide het beeld naar beneden. Dat is nu vier jaar geleden. Daar werd hij voor gegeseld en 14 dagen gevangen gezet.
In de Pinasse te Harlingen stal hij een paar zwarte gestikte kousen.
Op Sint-Jacobsdag stal hij in de Drie Distels te Groningen een pak mannenkleren.
Hij werd daarvoor 14 dagen gevangen gezet.
In de Brabantsche Wagen in Deventer stal hij een paar fluwelen meisjesmouwenen een schort. Hij bracht het goed naar de lombart voor zeven gulden.
Alhier in Kampen in het Witte Cruis stal hij een paar slaaplakens, die hij naar de lombart bracht voor 2 gulden.
De grofgreinen mantel die hij nu aan had, heeft hij laatstleden kermis gestolen in Amsterdam in de herberg waar het Zeepeert uithangt, waarin hij logeerde.
Verleden jaar heeft hij in ’s-Hertogenbosch in De Steur een lakense mannenbroek, een zwarte mantel en een paar zijden kousen gestolen.
In Gorkum stal hij een hoyke, die hem in Dordrecht weer werd afgenomen.
Daarna stal hij in Dordrecht een vrouwenrok en een paar lakens. Voor die diefstallen werd hij gevangen genomen. Hij zat zes weken gevangen, waarna hij werd gegeseld en gebrandmerkt. Dat was een jaar geleden.
Omstreeks laatstleden Vasten stal hij in Haarlem een vrouwenrok, een hoyke, een zijde spek en een overtrek van bombazijn.
In Haarlem stal hij in De Vergulde Valck een “houweken”.
In Leiden nabij het Amsterdamse veer in de Geldersche Bloeme stal hij een dozijn tinnen tafelborden en twee paar lakens.
Aanstaande Sint-Johansdag een jaar geleden stal hij in Veere op de markt uit de zak van een man voor 26 guldens aan munten.
In Middelburg, nabij de Nieuwe Damspoort, stal hij een zilveren beker en twee paar lakens. Daarvoor werd hij gevangen genomen en later verbannen uit de stad.
In Zierikzee stal hij een zilveren beker en een schaal, die hij in Gent verkocht voor 34 karelsguldens.
|pag. 55|
In Rotterdam stal hij een aantal lakens. Daarvoor werd hij gevangen genomen en later verbannen. Omdat hij toch weer in die stad was teruggekeerd, werd hij opnieuw gevangen genomen en gegeseld.
In een speelmanshuis in Delft stal hij een hoyke.
In het Hoff Iser in ’s-Gravenhage stal hij vijf of zes paar lakens, vier paar slopen en een zwarte rok, die hij in een erfhuis in Rotterdam verkocht.
In De Swaen in Zwolle stal hij een paar lakens.
In Oostburg stal hij van de schout een mannenbroek.
Hij stond in Vlaardingen op de uitkijk voor een vrouw die een pak mannenkleren en enig lijnwaad stal. Een zekere Jelis de Batz brak daar het venster open, waarvoor hij gevangen werd genomen
In Amsterdam heeft hij in De Vergulde Wagen nabij de Haarlemmerpoort, zijnde het huis van Johan Vrese, een zilveren kettinkje, twee zilveren fluweelhaken, een gewone en een geëmailleerde, twee zilveren messen en een fluwelen met zilver beslagen schede gestolen. Op het ene mes stond de naam van Weijn Jansz. Verder stal hij nog een zilveren schakelketting. Hij verkocht alles in Enkhuizen aan een goudsmid, wonende in de Westerstraat in het huis genaamd Int Paternoster, voor acht pond vlaams.
In het huis van Jan Vriese stal hij ook nog een kastenbuideltje, een zilveren schakelketting, een fluwelen tas met een zilveren sleuteltje en kettinkje. Verkocht in Enkhuizen in een hoekhuis nabij het kleine kerkje voor 27 gulden.
In Amsterdam nabij de Kamper steiger ten huize van Swaentgen Jans stal hij zeven zilveren lepels, vier gewone en drie die versierd waren met leeuwen. Hij verkocht die op de Beurs, in de eerste kassa komende van de Warmoesstraat voor de waarde van het zilver.
Hij stal daar ook een schort en een schorteldoek.
Bij de Regulierspoort, ten huize van Johan Roloffs alias de mennist, stal hij een mantel, een hoyke met een capotte, een wambuis van grof grein en een borstrok.
Alles met nog een pakje linnen naar de lombart gebracht voor 29 gulden.
In Amsterdam bij de Beurs in het huis van Janneken Jansz genaamd Inden Blanckenham, stal hij een zilveren sleutelriem, en zilveren schorthaak en twee kleine haakjes, een tas met een zilveren kettinkje en enig klein geld. Het zilver verkocht hij in Enkhuizen in Het Paternoster voor 35 gulden.
Hij bekent dat hij in Darmonde [Arnemuiden?], Dordrecht, Rotterdam, Groningen, Kollum, Middelburg, Breskens en Vlaardingen in de gevangenis heeft gezeten
Deze bekentenis is aan Comelis door de secretaris voorgelezen in aanwezigheid van Henrick Woltersz Wegewart, verwalter[schout] van het landgericht, en de stokmeesters Ernst van der Kuerbeecke en Arent Sloot, staande los en vrij onder de blauwe hemel. Hij bevestigde alle feiten.
Actum 4 november 1621.
Op 7 november 1621 is Comelis in de ijzers gezet voor de schepenkamer, alwaar schepenen en raden met de schout het gerecht vormden. Opnieuw werden alle feiten door de secretaris voorgelezen en door Cornelis bevestigd. Daarna werd hem de sententie voorgelezen.
|pag. 56|
Cornelis Cornelisz Woelens uit Middelburg die volgens zijn eigen bekentenissen, zonder en met pijniging afgelegd, vele diefstallen heeft gepleegd in Kampen en in andere buursteden en provincies en in veel plaatsen daarvoor in de gevangenis heeft gezeten, heeft van deze straffen niets geleerd maar ging steeds door met zijn dieverijen. Na rijpe deliberatie kwam het gerecht tot het oordeel dat de doodstraf voor hem van toepassing zou zijn, maar omdat hij genade voor recht krijgt, wordt hij veroordeeld om door de scherprechter aan de kaak te worden gebonden en streng te worden gegeseld. Verder zal hij worden gebrandmerkt en wordt hij levenslang verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen, daarvan weg te blijven op een mijl afstand. Als hij weer in de stad komt, zal hij worden opgehangen.
Na het uitvoeren van het vonnis heeft Cornelis de oervede gedaan en is hij door de scherprechter over de brug de stad uit geleid.
Fol. 66
Bekentenis van Thomas Seger, afkomstig uit Wantraet [Wanroij] in het land van Cuick, oud ongeveer 38 jaar.
Hij bekent dat hij op aandringen van Jan van Tongeren met valse bedelbrieven rond is gegaan.
Hij heeft een bodebus met het wapen van “Averraet” laten namaken
Zijn zwager Jan Cruemel heeft in Friesland buiten de steden de valse bodebus op de borst gedragen. Hij had het wapentje dat op het schildje van de bodebus stond van een hondenhalsband afgehaald en door een koperslager in Utrecht die tegenover Het Blaeuwe Rokjen woont heeft laten maken. Dat kostte hem vijf stuivers. Toen het schildje was gebroken, heeft hij het in Kampen laten herstellen voor 10 stuivers.
Op zijn aandringen heeft zijn zwager Jan Cruemel met de bodebus op het [Kamper]eiland gelopen.
De schoolmeester van Wesel heeft twee valse brieven voor hem geschreven waarin stond dat zijn bezittingen verbrand waren. De schoolmeester schreef de eerste brief in Wesel en de laatste in Kampen, waarna de eerste werd verscheurd.
Nadat de schoolmeester de laatste brief had geschreven, heeft Thomas zelf nog een brief geschreven. De datum van de brief van de schoolmeester nam hij over.
Zijn zwager Jan Cruemel heeft een valse brief, geschreven op perkament door een man die in Utrecht nabij het Hof van de Dom woont.
Zes jaar geleden heeft hij vijf maanden lang met een valse bedelbrief rondgelopen in het land van Berg. Hij kreeg van de boeren koren, dat hij weer verkocht. Deze brief was voor hem geschreven door de schoolmeester van Wesel, die alhier in Kampen heeft gewoond.
Hij zegt dat hij de doodstraf heeft verdiend door het lopen met valse bedelbrieven en een valse bodebus.
De valse brief en het boekje waarin hij aantekende hoeveel hij bijeen gebedeld had, heeft hij in zijn gevangenis onder het raadhuis alhier in het secreet gegooid.
Hij kent nog anderen die met valse bedelbrieven lopen, zoals Claes Brouwer uit Lotharingen en Arent van Blanckenburch, die beiden in Keulen wonen, en Willem van Trier, een kleine man met een rode baard.
|pag. 57|
Bovenstaande bekentenissen zijn aan Thomas Seger voorgelezen op 8 augustus 1622 in aanwezigheid van de verwalter van het schoutambt Goert Petersen en de stokmeesters Marten Albertsen en Johan Lousen. Hij heeft los en ledig staande onder de blauwe hemel het bovenstaande toegegeven.
Op 12 augustus is Thomas voor de schepenkamer in de ijzers gezet. Daar vormden schepen en raden met de schout het gerecht. De secretaris las hem zijn bekentenis nogmaals voor. Hij bevestigde alles, waarna hem de sententie werd voorgelezen.
Omdat Thomas Seger uit Wantraet in het land van Cuick op naam van steden en heren valse brieven heeft laten schrijven en ook zelf heeft geschreven, inhoudende de jammerklacht dat hij door brand van alle middelen was beroofd, gebruikende tevens valse zegels voor deze brieven, waarmee hij de gewone man, boeren en anderen, heeft bedrogen en geld en koren heeft afgetroggeld, en ook omdat hij met een valse bodebus liep, zou hij ter dood moeten worden gebracht, maar uit gratie wordt hij veroordeeld om door de scherprechter aan de kaak te worden gebonden en streng te worden gegeseld. Verder wordt hij verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen, om daar niet dichter dan op een mijl afstand bij te komen.
Na het voltrekken van het vonnis en het doen van de oervede werd Thomas door de scherprechter over de brug de ]stad uitgeleid.
Fol. 68
Bekentenis van Johan Cruemel, afkomstig uit het Rijk van Aken, oud ongeveer 35 jaar.
Hij bekent dat hij met een valse bus als een bode is rondgegaan over het Eiland alhier, zeggende dat hij toestemming had van het stadsbestuur van Kampen.
Hij heeft de valse bus op verzoek van zijn zwager Thomas Seger heeft opgehaald bij degene alhier die de bus vermaakt had. Zijn zwager had de bus daar heengebracht. Hij moest van zijn zwager zeggen dat hij een bode uit Duitsland was.
Hij heeft ook gelopen met valse brieven, waarin stond dat al zijn bezit in het Bergse land was verbrand. Op de brief stond een zegel met twee torens. Op de busstond dat wapen ook.
Een van de valse brieven heeft zijn zwager Thomas Seger, die ook alhier gevangen zit, zelf geschreven. De valse brief heeft hij op perkament laten schrijven door Comelis Palmert, die in Utrecht dicht bij de Dom woont. Deze brief werd overgeschreven van een valse brief die de schoolmeester van Wesel in het begin van 1621 in Deventer heeft geschreven. Palmer veranderde de datum door die op een jaar later te stellen. Op de datum na heeft Palmer de brief van woord tot woord overgeschreven en ook de handtekening geplaatst.
Palmer had vroeger wel drie of vier van dergelijke brieven voor hem geschreven.
Als hij een nieuwe brief ontving dan verbrande hij de oude brief, doch niet waar Palmer bij was.
Palmer wist wel dat hij de brief niet als een kopie maar als een origineel wilde gebruiken.
|pag. 58|
Toen hij met zijn zwager Thomas onder het raadhuis alhier gevangen zat, heeft deze hem toegeroepen dat hij de brief en de bus weg moest gooien. Dat deed hij door ze onder de aarde te begraven.
Ongeveer drie jaar geleden stal hij uit een boerenhuis een rok. Toen hij in zijn jeugd diende bij de ruiters, heeft hij ook eens een rok gestolen.
Hij weet dat twee soldaten die vier jaar geleden in Grolle in dienst waren, tussen Emmerich en ’s-Heerenberg een man 15 gulden hebben afgestolen en deze man daarna hebben vermoord. Deze soldaten hebben hem dat verteld toen bij hen was tussen Tolhuis en ’s-Heerenberg. Zij gaven hem van het gestolen geld 4½ gulden mee.
Hij bekent dat hij in zijn leven zoveel had gestolen dat hij de doodstraf wel had verdiend.
Hij bekent dat een zekere Peter Tijssen, waard in De Sonne in Wesel voor hem een valse brief heeft geschreven, bestemd voor Claes Brouwer en Willem van Trier, die ook met valse brieven lopen.
Op 8 augustus 1622 zijn al deze punten aan hem voorgelezen in aanwezigheid van de verwalter-schout Goert Peters en de stokmeesters Marten Albertsen en Johan Lousen. Hij heeft de feiten, los en ledig staande onder de blauwe hemel, bekend.
Op 12 augustus 1622 is Johan Cruemel voor het raadhuis aan de ijzers gezet, waar schepenen en raden met de schout het gerecht vormden. Daar las de secretaris hem zijn bekentenis nogmaals voor. Hij gaf alles toe.
Daarna werd hem zijn sententie voorgelezen.
Omdat hij met valse brieven, geschreven uit naam van heren en steden, rond was gegaan om te zeggen dat al zijn bezittingen door brand verloren was gegaan. Daarmee bedroog hij vrome christenen. Hij heeft zegels van heren en steden misbruikt. Ook heeft hij met een valse bodebus gelopen, alsof hij een stads- of herenbode was. Met deze zaken, die een schijn van waarheid bevatten, bedroog hij boeren en anderen. Hij heeft ook diefstallen bekend.
Hoewel het gerecht hem voor zijn misdaden de doodstraf zou moeten geven, krijgt hij genade en wordt hij veroordeeld om door de scherprechter aan de kaak te worden gebonden en streng te worden gegeseld. Verder wordt hij verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen, om daar niet dichter dan op een mijl afstand bij te komen.
Na het voltrekken van het vonnis en het doen van de oervede op het waakhuis, werd Johan door de scherprechter over de brug de stad uitgeleid.
Fol. 70
27 september 1622
Jan Vrericksen, oud ongeveer 20 jaar, door het gerecht gedaagd om een getuigenis te geven, verklaart dat hij afgelopen vrijdagavond bij de Vispoort stond en zag dat Henrick Cousebreijder uit de Vispoort kwam en naar Wijcher Cornelissen liep, die van zijn schip afkwam. Wijcher zei dat hij maar moest komen, waarop Henrick zei dat hij zich moest verweren. Onmiddellijk daarop gaf Wijcher met zijn vuist de Cousenbreijder een klap in zijn gezicht. Henrick
|pag. 59|
wankelde een paar passen naar achteren toen Wijcher hem nog een klap met zijn linkerhand gaf. Daarop stak Henrick hem met een mes in de borst. Ik ben gestoken, zei Wijcher, terwijl hij met zijn handen tegen de wond drukte. Daarna ging getuige met de gekwetste naar het huis van mr. Albert de barbier en later naar het huis van Anna Jelis. Daar is hij verleden woensdagnacht gestorven.
Coram Lubbert van Hardenberch en Toenis Roeloffs Steenberch.
Datum als voren
Jan Jansen Matsen, oud ongeveer 49 jaar, getuigt ter instantie als boven.
Verklaart dat hij verleden vrijdag omstreeks half zeven, toen de wacht was geformeerd, bij de Vispoort voor zijn bank stond en zag dat Wijcher Cornelis buiten de poort nabij het “loeijffken” stond en zei “o, als hij hier buiten komt”.
Daarop kwam Henrick Cousebreijder naar buiten en riep tegen Wijcher dat hij zich moest weren. Deze gaf Henrick onmiddellijk een vuistslag voor zijn hoofd.
Henrick trad een paar passen achteruit toen Wijcher hem met zijn linkerhand nog een vuistslag gaf. Daarop gaf Henrick hem met een mes een steek in zijn zij.
Henrick verdween over de brug en Wijcher liep door de poort de stad in. In het voorbijgaan zei hij nog tegen getuige dat hij was gestoken.
Coram Lubbert van Hardenberch en Toenis Roeloffs Steenberch.
Fol. 71
1 oktober 1622
Henrick Dircksen, geboren in Kampen, oud ongeveer 18 of 19 jaar, is op de Hagenpoort door de stokmeesters ondervraagd. Hij verklaarde dat hij verleden vrijdag acht dagen geleden in de avond bij Wijcher Cornelissen kwam nabij de visbanken buiten de poort, zeggende goeden avond tegen Wijcher. Wijcher zei daar tegen hem dat hij een “moei man” was omdat hij bij zijn maat was weggegaan. Henrick zei daarop dat zijn maat mans genoeg was om zich zelf te verdedigen, als hij wat op mij te zeggen heeft, mag hij mij zelf aanspreken. Door deze woorden kregen zij steeds meer onenigheid. Zij gingen toen beiden op de brug verder, maar gingen even later weer de stad binnen. Henrick ging naar huis maar kwam later weer naar buiten met iets te eten in de hand waarvoor hij zijn mes gebruikte. Toen hij weer buiten de poort kwam, heeft Wijcher hem onverhoeds voor zijn hoofd geslagen. Hij wilde met zijn arm de slag afweren doch is zich niet bewust dat hij hem gestoken heeft. Het bebloede mes werd bij hem aangetroffen en daarom geeft hij toe dat hij het wel gedaan zal hebben. Toen de aanwezigen begonnen te roepen dat de man dood was, is hij gevlucht over de brug, maar hij werd tussen de hameien gegrepen.
Coram stokmeesters Reiner Ganseneb genaemt Tengnegel en Erenst van der Cuerbeke.
Fol. 71v
Henrick Dircksen, geboren te Kampen, heeft Wijcher Cornelissen met een mes in de borst gestoken, waardoor deze is gestorven.
Dit enorme grote delict, volgens goddelijk en wereldlijk recht tegen het leven gericht, moet tot voorbeeld van anderen worden gestraft. Daarom veroordeelt het gerecht hem, met God en de heilige justitie voor ogen, door de
|pag. 60|
scherprechter op de gereedgemaakte plaats met het zwaard te worden onthoofd. Het dode lichaam mag op het kerkhof worden begraven.
Op donderdag 3 oktober 1622 is hem de sententie voorgelezen voor de schepenkamer in aanwezigheid van schepenen en raden en de verwalter van het schoutambt.
Onmiddellijk daarna is hij op de hoogte achter het waakhuis geëxecuteerd.
Fol. 72
Bekentenis van Albert Claessen uit Amsterdam.
Hij verklaart dat hij soms op de IJssel als vennis [knecht] heeft gevaren.
Zegt dat Ide Olpherts en Werner Hendricksz ongeveer 200 talhouten alhier van de Welle [IJsselkade] hebben gestolen. Hij heeft dat hout vervoert naar Zwier, die in de Hagen woont. Hij heeft het daar overdag op de kade gegooid. Zwier betaalde een kroon of zes schellingen per 100. Van dat geld heeft hij wat meegedronken.
Omdat zij bang waren om te worden gepakt zijn zij alle drie overgelopen naar de vijand en zijn in dienst getreden bij kapitein Voss
Op weg naar de vijand hebben zij in Heerde een kastelein verteld dat zij ossenhalers waren en dat zij op de terugweg hun gelag zouden betalen.
Toen zij in Deventer logeerden, heeft Ide in de herberg een zilveren lepel en een zilveren kleerhaak gestolen. Zij verkochten de kleerhaak in Doesburg en de lepel aan het veer te Doesburg voor een rijksdaalder.
Op dinsdag 15 mei laatstleden is hij met acht anderen vanuit Grolle in formatie vertrokken. Behalve hij, Ide en Werner waren er nog bij een ruiter die Hendrick genoemd werd, een man die Motte genoemd werd en nog een man die Kijvith heette. De namen van de anderen kent hij niet. Hij was de leider en heeft hen gecommandeerd. De pas die hij bij zich had, stond op zijn naam. Deze pas heeft hij per abuis doorgescheurd omdat hij dacht dat het een oude pas was, die hij ook nog bij zich had. Hij bekent dat de gescheurde pas die hem werd getoond de geldige pas was.
De 13½ gulden die bij hem gevonden werd, heeft hij enige boeren afgeperst, zeggende dat zij de waren op hun wagens dan mochten behouden. Dit niettegenstaande de boeren een geldig vervoersbewijs voor hun waren hadden.
Bij Schuilenburg eiste hij van een voerman 4½ gulden.
Ongeveer drie of vier uur gaans van daar eisten zij van drie kramers 180 karelsguldens, die dezen op het huis Schuilenburg leenden om zich vrij te kopen.
Zij deelden dit geld met zijn negenen en kregen elk 20 karelsguldens.
Zij hebben nabij het huis Arkelstein een man die een jongetje achter bij hem op het paard had met hun paarden achterhaald en hem enig geld afgeperst.
Omdat twee van hen konden zwemmen, wilden zij op de IJssel schepen aanvallen.
Ide wist dat er schepen zouden komen naar Olst om hout in te laden. Zij hadden beloofd om op die schepen te passen.
Zij waren ook van plan om over de IJssel de wagens, de voerlieden en andere reizigers tussen Deventer en Kampen aan te vallen en gevangen te nemen.
Hij was tussen de zaterdag en de volgende zondag, toen hij alhier gevangen werd genomen, nog bij zijn manschappen geweest. Op zondagmorgen om drie uur
|pag. 61|
verliet hij hen om naar Kampen te gaan, waar hij in een openbare herberg ging zitten om wat te drinken.
Hij bekent alle aanslagen en kwade praktijken die hij noemde, ook te hebben gedaan en zegt dat hij wel de doodstraf had verdiend. Hij wil het oordeel Gods ontvangen.
Op 30 mei 1627 is aan Albert Claesen, los en ledig staande onder de blauwe hemel, zijn bekentenis voorgelezen in aanwezigheid van de verwalter-schout Reijner Gansneb genaemt Tengnagel en de stokmeesters Lubbert van Hardenberg en Arent van Ruitenberch. Hij gaf alles toe.
Op 2 juni 1627 is Albert Claesen voor het raadhuis in de ijzers gezet, waar schepen en raden met de verwalter-schout het gerecht vormden. Zij bekentenis werd hem opnieuw voorgelezen en hij gaf opnieuw alles toe.
Daarna werd hem zijn sententie voorgelezen.
Hij is een dief, knevelaar en straatschender. Hij was leider van zijn groep soldaten en kwam als vijand in de stad Kampen. Al deze misdaden zijn strijdig met Gods bevelen en alle politieke wetten en ordonnantiën, iets dat in een stad van goede justitie niet kan worden getolereerd.
Hij wordt veroordeeld om aan de galg te worden gehangen zodat hij door de strop zal worden gewurgd tot de dood er op volgt.
Hij werd op dezelfde dag door de scherprechter geëxecuteerd.
Fol. 74
28 augustus 1631
Jan Janssen Coeck uit Brunnepe, oud ongeveer 25 jaar, verklaart dat hij gisteren aan de Coeburgerschans was om zijn netten in te halen. Terwijl hij evenzat te eten en te drinken, hoorde hij dat de constapel en zijn vrouw ruzie hadden.
Zij sloegen elkaar en wierpen elkaar tegen de grond. Hij vermaande het echtpaar dat zij zo niet met elkaar mochten omgaan, maar Peter riep hem toe zich er niet mee te bemoeien. Hij moest het varken trakteren om vrede met haar te kunnen houden, zo sprak hij. Hij sloeg de vrouw waar hij haar maar raken kon. Hij wierp haar tegen de bedstede. Zij ging toen naar de haard, greep de tang en sloeg haar man op zijn gezicht. Peter wierp haar weer op de grond. Getuige zag dat zij een mes aan haar gordel had hangen, waarschuwde Peter, maar die zij dat het niets gaf, hij zou zich wel waren en trok haar mes weg.
Toen zij weer opgestaan was en Peter haar het huis uit wilde werken, ging zij naar de spinde en haalde er een mes uit. Getuige heeft haar even later het bebloede mes weer afgepakt. Hij heeft niet gezien dat zij stak.
Toen getuige met het mes naar buiten liep, schreeuwde hij naar de mannen die daar in de buurt waren dat het mes bebloed was en dat Peter was gestoken. Deze mannen, te weten Dirck van Wesel, Jan Gerrijtsz uit IJsselmuiden, Gerrit Hendrix en Lubber Hanssen, kwamen binnen en zagen het gat in de wambuis van Peter.
Mr. Peter, je bent gestoken, zeiden ze. Peter ging met zijn vinger over het gat en drukte het bloed uit de wond. Hij zei daarop dat mr. Jurgen gehaald moest worden. De vrouw zei daarop dat Peter niet waard was om iemand naar zijn wond te laten kijken.
|pag. 62|
Peter liep door de achterdeur naar buiten. Toen getuige om het huis liep zag hij Peter neervallen aan de rand van de kolfbaan. Getuige hielp hem overeind, maar hij stierf daar zonder nog een woord te hebben gezegd.
Toen zei getuige tegen de vrouw: varken, dat heb je klaar gemaakt, mr. Peter is dood. Daarop begon de vrouw te huilen en nam het hoofd van Peter op schoot.
Getuige trok een kussen onder de voeten van Peter’s kind weg en gaf het aan de vrouw, die dat onder het hoofd van Peter legde. Getuige ging daarna de chirurgijn halen.
Gerrijt Hendrix voerman, oud 27 jaar, verklaart dat Jan Gerrijts uit IJsselmuiden het mes dat Peter Constapel zijn vrouw van haar gordel had gerukt, uit de handen wrong. Hij legde het mes bij de schaven. De vrouw zei dat Peter haar altijd al wilde vermoorden en dat zij nu hem ging vermoorden..
Dirck van Wesel, oud 40 jaar, verklaart dat de jongen van de vissers eerst uit het huis kwam en zei dat Peter gestoken was. Daarop ging Jan Janssen Coeck naar binnen en kwam met het bebloede mes weer naar buiten. Toen hij de vrouw zag, zei hij: dat heb jij gedaan varken. Ja, zei toen de vrouw, ik wilde wel dat hij aan de galg hing. Daar is nu al in voorzien, zei getuige.
Achterom lopende vond getuige Peter, die al dood was. De vrouw zei toen dat zij nu ook wilde sterven.
Lubbert Hanssen, oud 50 jaar, verklaart dat hij zag dat de visser Jan Janssen Coeck met het bebloede mes uit de voordeur kwam. Toen hij achter om liep, zag hij Peter. Zijn vrouw had zijn hemd opengemaakt en riep: o mijn Peter. Tevoren had zij echter gezegd dat zij hem zijn hart wilde uitsteken.
Albert Gerrijts van Nieuhuijs, oud 44 jaar, verklaart dat toen de vrouw zag dat Peter dood was, zij heeft gezegd dat zij ook dood wilde.
Jan Gerrijts uit IJsselmuiden, oud 24 jaar, verklaart dat toen Peter en zijn vrouw over elkaar heen rolden, hij Peter nog voor haar mes heeft gewaarschuwd.
Dat mes had de vrouw aan een kettinkje aan haar zijde hangen. Peter rukte haar het mes van het lijf en gaf het aan getuige.
Fol. 76
Annigien Peters uit Kerkrade in het land van Gulick, oud 60 jaar, verklaart dat haar man Peter Ravenwits uit Angermondt bij Dusseldorf zich 14 dagen geleden aan een schort had opgehangen maar dat zij hem weer los heeft gesneden.
Daarna heeft hij haar zijn allerliefste genoemd en is naar achteren gelopen.
Zij bekent dat zij een mes met een zwart heft van het schapraij heeft gepakt en naar haar man heeft gestoken toen hij haar bont en blauw had geslagen. Aan de steek is hij gestorven.
Zij zegt dat haar vader Peter Reijnderts 24 jaar geleden is gestorven en dat haar moeder Lijsien Cuijpers drie dagen na haar geboorten is gestorven. Zij woonden op de Speckerheijde nabij Kerkrade. Zij heeft twee zusters, de ene is brouwster en heet Grietien Peters, de ander is Trientien Peters. Beiden wonende in de Banck.
|pag. 63|
Zij bezit een huis met een stal en een boomgaard in Kerkrade tegenover de kerk, waarin van ouds af aan herberg werd gehouden en waar het gerecht zitting hield.
Uit een erfenis kreeg zij ook nog drie morgen land, gelegen achter voornoemd huis, tussen Kerkrade en Herzogenrath, naast het Heilige Huisje. Teven kreeg zij het recht om vier koeien te weiden op de Vloet. De drie morgen zijn nu in bezit van haar zusters omdat die haar veel geld geleend hebben.
Haar man nam dienst bij kapitein Willem Sitser, waarvan hij 24 rijksdaalder voor zichzelf ontving en 16 rijksdaalders voor zijn knecht. Hij is daarna gedeserteerd.
Van een kapitein in dienst van de hertog van Friedland ontving hij 24 rijksdaalders, waarna hij deserteerde.
Van kapitein Vroelinck ontving hij enige rijksdaalders, maar hij is gedeserteerd.
In Aken, bij kapitein Willen Roobroeck, werd hij aangenomen als luitenant en beurde 10 rijsdaalders, maar hij is gedeserteerd,
Hij ging in dienst bij een overste die genaamd was Van Emmerick, maar is ook daarvan gedeserteerd.
Toen hij in dienst was bij kapitein Haefften in de schans bij Rees, is hij ook daar gedeserteerd.
In dienst van kapitein De Rieff in het leger van Mansvelt is hij ook daaruit gedeserteerd.
Coram stokmeesters Johan Loussen en Gerrijt van Santen.
Fol. 77v
Omdat Annigien Peters uit Kerkrade haar man Peter Ravenwits met een mes in de borst heeft gestoken, waaraan hij is gestorven, veroordeelt het gerecht, met God en justitie voor ogen, om op de daarvoor bestemde plaats door de scherprechter met het zwaard te worden onthoofd.
Uit gratie staat het gerecht toe om haar dode lichaam te laten begraven.
Dit is haar voorgelezen voor de schepenkamer op donderdag 1 september 1631 in aanwezigheid van schepenen en raden en de verwalter-schout.
Onmiddellijk daarna is zij op de hoogte achter het waakhuis door de scherprechter onthoofd.
Annigjen Jans en haar man hebben in de stadsvrijheid in de Koeburgerschans gewoond.
Omdat zij na haar misdaad is gevlucht om haar straf te ontlopen, werden stadsdienaars achter haar aangestuurd om haar op te pakken. Zij grepen haar in Kamperveen en brachten haar naar Kampen.
Wolff Bentinck, de drost van IJsselmuiden, schreef naar aanleiding van haar arrestatie op Kamperveen de volgende brief aan de Raad van Kampen.
“Edele, erentveste, hoochgeleerde, wijse, vorsienig, seer discrete insonders goede vrunden”, mijn schout op Kamperveen, Frerick van Bornhem, schreef mij dat een vrouw die haar man had doodgestoken, nabij het huis van de heer Witten op Kamperveen is gearresteerd en naar de gevangenis in Kampen is gebracht. Dit is gebeurd in het gebied waar ik het gezag over heb. Ik had moeten beslissen of de vrouw naar Kampen had
|pag. 64|
moeten worden gebracht. Bemoeit u in het vervolg niet met zaken die in mijn rechtsgebied plaatsvinden. Ik zal mij ook niet bemoeien met zaken in uw jurisdictie.
Uw goede vriend Wolff Bentinck, drost van het ambt IJsselmuiden.
Zwolle, 31 augustus 1631.
De drost van IJsselmuiden is met zijn vader Henrick Bentinck, drost van Salland, op 2 september naar Kampen gekomen, wat hij tevoren had aangekondigd.
Daarom heeft de Raad zijn brief niet beantwoord. Een commissie uit de Raad, te weten Arent van Ruitenburch, Marten Albertsen, Albert Hoff en Johan Louwsen bezocht de beide drosten, die ten huize van Gerrit van der Horst verbleven, en spraken met hen over de arrestatie te Kamperveen.
De afgevaardigden verklaarden dat zij de rechten van de drost van IJsselmuiden absoluut niet wilden aantasten maar dat zij hun eigen rechten hadden nageleefd.
Zij mochten volgens een privilege, hen gegeven door bisschop David van Bourgondië in het jaar 1460, misdadigers achtervolgen en arresteren tot op een afstand van een mijl van de stad.
Na dit te hebben aangehoord werd de zaak als afgedaan beschouwd en vertrokken beide drosten weer uit Kampen.
Geregistreerd op bevel van de Raad door J. Hoff, secretaris van Kampen.
Fol. 80
7 december 1631.
Susanna Jickers, afkomstig uit het Oldenburgerland, oud 24 jaar, werd in de gevangenis onder het raadhuis ondervraagd.
Zij zegt dat haar bijzit (de man met wie zij omgaat) genaamd wordt Geerlits Jan, hij is afkomstig uit Stickhuijsen in Oost-Friesland. Met deze man en een zekere Trijne Hansses is zij ongeveer acht dagen geleden van Groningen vertrokken en via Drente, Zwartsluis en Hasselt naar Zwolle gegaan.
Haar bijzit was onlangs in Groningen als hellebaardier in dienst van kapitein Jan Martens.
Zij zijn drie dagen in Zwolle geweest. De man met de kromme benen, een kremer die Willem heet, kwam ’s morgens, toen zij met zijn drieën nog op hun slaapstede lagen, bij hen. Met hem dronken zij de gehele dag. Omdat zij geen geld hadden, heeft de kremer hun drank betaald.
Hun waard in Zwolle was lange Thijs, die dient in de compagnie van commandeur Rijswijck
Hij woont nabij de Broerenkerk. Van dieverij door lange Thijs weet zij niets, maar wel weet zij dat diens vrouw van Willem met de kromme benen twee hemden kocht voor een rijksdaalder. Willem trok die hemden van zijn lichaam.
Willem had de avond tevoren al gezegd dat hij komende nacht op avontuur wilde gaan. Daarop zei Thijs dat als zij zich met diefstal gingen inlaten, zij uit zijn huis moesten vertrekken. Daarop bleven zij en Willem in de herberg.
Op een middag ging zij met Trijne naar het huis van de brouwer Jan Nieuwenhoff, iemand die Willem wel bekend was, om te situatie te verkennen. Zij ging naar
|pag. 65|
binnen en verkocht voor 15 stuivers aan speltwerk terwijl Trijne naar de deur ende vensters keek.
Toen zij weer in de herberg kwamen, zeiden zij tegen Willem en Geerlits Jan dat er geen tralies voor de vensters zaten maar er dat wel grendels waren aangebracht.
Dan komen wij er zo niet in zei Willem, maar hij wist wel iets anders.
’s Avonds hebben Willem en de vrouwen gewacht tot negen uur, want dan moest Thijs naar zijn wacht. Toen ging Willem naar het huis. Hij klom op een ton en greep door het venster een hoyke mee. Een uur nadat Willem weg gegaan was, is Geerlits Jan ook bij het huis gekomen. Hij had geluk dat Willem hem aan zijn stem herkende, want anders zou hij hem met een mes hebben doodgestoken.
Hier, zei Willem, bewaar de hoyke, waarna hij weer in het venster klom en nog drie mantels pakte. Hij klom via de schouders van Geerlits Jan weer naar beneden.
Toen de mannen weer thuis waren, zeiden ze dat als de hond niet had geblaft en hen ook nog beet, zij veel meer hadden gepakt. Hij zei nog dat hij het venster weer had dichtgedaan. Zijn zij paaps dan zullen zij het niet vernemen voor de middag, zijn zij geus dan zullen zij het merken voor het beging van de eerste preek.
Willem en Geerlits smeten bij thuiskomst de bundel met de drie mantels en de hoyke onder hun bedstede. Willem sneed het merk van de hoyke en verbrandde dat in het vuur.
Zij verklaart verder dat men Geerlits Jan kan vinden in Amsterdam naast de Golden Berch in een kelder in de Bantammerstraat bij Aeltien, moer van oude hoeren, die warmoes verkoopt.
Susanna verklaart verder dat zij een jaar of drie geleden alhier geweest en toen acht weken verbleef bij Jan de Franschman.
Coram stokmeesters T.R. Steenberch en Reijnder Hendrix.
Op 19 december 1631 zijn Susanna Jickes en Trijne Hansses onder, voor de schepenkamer, in de ijzers gezet alwaar schepenen en raden met de verwalter-schout het gerecht vormden. De volgende sententie werd hen voorgelezen.
Susanna Jickes uit het Oldenburgerland en Trijne Hansses uit Leeuwarden hebben zich begeven in het gezelschap van twee landlopers en dieven. Zij kwamen in Zwolle en hebben onder het voorwendsel van speldewerk te verkopen de brouwerij van Jan Nieuwenhoff voor de dieven verkend. De gestolen mantels hebben zij meegenomen uit Zwolle en gebracht naar de Coelelucht. Vandaar brachten zij een van de mantels mee naar Kampen en probeerden die daar te verkopen. Voor deze feiten worden zij veroordeeld om in het openbaar aan de kaak te worden gebonden en door de scherprechter tot bloedens toe te worden gegeseld. Vervolgens worden zij verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen, daar niet dichter bij te komen dan opeen mijl afstand.
De scherprechter voerde de straf uit, liet hen op het waakhuis de oervede doen en leidde hen over de brug de stad uit.
|pag. 66|
Fol. 82v
23 augustus 1632
Pieter Claessen, oud 32 jaar, geboren in Leeuwarden, ruiter onder de ritmeester Slauerda Baron, in garnizoen te Heusden, tegenwoordig in het leger.
Hij heeft in Heusden een vrouw en drie kinderen. Zijn vader heet Claes Hermssenen hij heeft een broeder Hermen Claessen, die werkbaas is, en twee zusters, waarvan er een getrouwd is met Hermen Lubberts, bakker in Leeuwarden bij de Hoecksterpoort.
Hij bekent dat hij in de nacht van maandag op dinsdag drie merriepaarden heeft gehaald uit een weide tussen Breuckel en Mars nabij Utrecht. Hij is met deze paarden naar Amsterdam gereden en heeft ze daar bij de Oudebrug ingescheept in het veerschip naar Kampen en alhier uitgeladen.
Er zijn hem echter personen achterna gegaan tot hier. Aan hen zijn deze paarden teruggeven, te weten een jonkman genaamd Rotgarts, wonende te Amsterdam, getrouwd met een dochter van Huijdecooper, neef van de heren Gelinck en Bas, en de andere is Gijsbert Goosens, een meier, eigenaar van de paarden.
Hij heeft niet alle drie paarden gestolen, maar slechts een, want twee paarden liepen met het ene paard mee de weide uit en toen heeft hij die ook maar meegenomen.
Coram stokmeesters Thoenijs Roeloffsz Steenberch en Reijner Hendrix.
25 augustus 1632
Peter Claessen, beneden in de Wiltvanck opnieuw ondervraagd, zegt anders geen diefstallen te hebben gepleegd.
Hij kwam in Amsterdam bij de veerschipper om te vragen wat het vervoeren van paarden moest kosten. Hij was dronken toen het plan van de paardendiefstal bij hem opkwam.
Hij zegt dat hij is geboren en getogen in Holtwert op drie uur gaans van Leeuwarden.
Gedurende drie van de jaren dat hij getrouwd is, woonde hij in Leeuwarden tegenover de kelders, bij Willem Gerrijts, teemsmaker, die diaken was, ook nog drie jaren in de Herenstraat naast doctor Marsum, secretaris en nog anderhalf jaar in de Hofstraat bij Berber Wijber, vlaskoper.
Omdat alles hem tegen zat door ziekten, kramen en andere narigheid, heeft hij met zijn vrouw 33 stuivers bijeengebracht en is uit Leeuwarden vertrokken nadat hij negen jaar getrouwd was. Hij had daar een “meijsterswinckel” gehouden. Hij heeft beloofd al zijn crediteuren te betalen, al zou dat ook tien jaar duren.
Afgelopen mei is het twee jaar geleden dat hij van Leeuwarden naar Workum is vertrokken met zijn huisraad en voor ongeveer 80 gulden aan geld. Hij zette daar zijn winkel op in een huis dat hij voor een half jaar huurde. Omstreeks Bavendag daarna is hij naar Heusden vertrokken, waar hij dienst nam.
Zijn eerste paard kocht hij van een kornet, die hij een goudstuk als aanbetaling gaf. Daarna werd hem 18 of ook wel 12 gulden per maand ingehouden van zijn soldij. Hij heeft nog nooit zijn volle traktement ontvangen.
|pag. 67|
De stokmeesters hebben hem onder in de Wiltvanck onder pijniging opnieuw ondervraagd, doch hij bleef bij zijn eerste bekentenis. Hij vraagt of men boden wil zenden naar Groningen, Leeuwarden en Heusden om te informeren naar zijn handel en wandel. Dan zal blijken dat hij zich altijd eerlijk heeft gedragen. Hij is nog nooit veroordeeld en heeft ook nog nooit in de gevangenis gezeten.
Coram stokmeesters Thoenis Roeloffs Steenberch en Reijner Hendrix.
Sententie voor Pieter Claesen van Leeuwarden, ruiter onder de ritmeester Slauerda.
Omdat hij volgens zijn eigen bekentenis drie merriepaarden heeft gestolen tussen Breuckel en de Mars bij Utrecht en die in Amsterdam heeft ingescheept om alhier in Kampen te verkopen, (doch door de eigenaar is achterhaald, waardoor hij de paarden moest teruggeven), heeft hij een misdaad begaan die aan het hoogste zouden moeten worden gestraft. Maar omdat het gerecht heeft bemerkt dat hij geen andere misdaden heeft begaan, zal hem genade worden betoond. Hij wordt veroordeeld om met een paardenhuid om de nek door de scherprechter naar de kaak te worden geleid om daar tot een spektakel voor anderen zo lang te moeten blijven staan als het de stokmeesters goeddunkt. Daarna wordt hij levenslang uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen verbannen.
Deze sententie is hem op 3 september 1632 in de Wiltvanck in presentie van de stokmeesters voorgelezen. Het vonnis werd dadelijk uitgevoerd. Nadat hij zijn straf had ondergaan, moest hij op het waakhuis de oervede doen waarna hij door de scherprechter over de brug de stad werd uitgeleid.
Fol. 85
24 mei 1635
Bekentenis van Egbert Aerts, geboren te Epe.
Hij heeft met Gerrijt, die in de Nieuwstad voor Zwolle woont, en met Dirck Vrick, beiden met hem dienende in de compagnie van ritmeester Wassener, in de nacht van 2 op 3 mei laatstleden, twee paarden gestolen, namelijk een bruine merrie met een bles, aan het rechteroog blind, en een bleekbruine ruin met een kol en een witstreepje over de snuit.
De merrie verkochten zij in het Bisslixewolt (in Bijslijck) aan Dirck Vuijst voor 21½ rijksdaalder en de ruin verkochten zij in Wesel in de Boustraat bij Stoffer in den Dimmer aan een zekere Peter, die ook in de Boustraat woont. Hierbij was aanwezig Gerrijts vrouw Swaentien, welke verblijft ten huize van de korporaal Harmen Ottsen, voor aan de Bruinsche poort aan de kant van het wachthuis. Ook was er bij de verkoop aanwezig een man die woont in de hof tegenover de Dimmer en een voerman die Lourhase wordt genoemd.
Voor zijn aandeel van de verkochte paarden ontving Egbert Aerts 40 gulden.
Hij zegt dat zijn vader Aert Niemeijer of Aert Americk wordt genoemd en dat deze woont in Oldebroek. Zij vader is hem wel 50 daalders schuldig. Omdat deze geen geld had om hem te betalen, heeft hij zijn zoon aangewezen waar de paarden stonden die zij gestolen hebben.
|pag. 68|
Hij heeft eerst voor een tijd van anderhalf jaar gediend in Stralen onder de ritmeester Rijsener, wiens compagnie verleden herfst is overgedaan aan Wassener, die nu vanuit Wesel te velde is gegaan.
Coram Steenberch en Rijnvis.
28 mei 1635
Egbert Aerts, nader door de stokmeesters ondervraagd, blijft bij zijn eerdere bekentenis.
Hij bekent nog dat hij met behulp van de knecht van de korporaal Claes Brouns en met Otto Berents, die vroeger dienaar was van de schout van Heerde, een zwartbruine ruin heeft gestolen van de Hoomoet bij Hattem. De korporaal heeft hen gedurende twee of drie dagen in de gaten gehouden. Hij verbleef bij Vaerties huis op de Grift tussen Heerde en de …..
Claes Bruns is korporaal van zijn compagnie en zijn knecht heet Jan Roubolts, geboren in Hattem en nog dienende onder ritmeester Wassener.
De korporaal verkocht het gestolen paard voor 100 gulden aan een voerman in Wesel. Die man verkocht het paard weer aan een ruiter die dient onder graaf Pompeio. De korporaal beloofde hen samen 40 gulden van de opbrengst van het paard, maar omdat er over het paard en de mogelijkheid dat het was gestolen, werd gesproken, kregen zij niet meer dan 4½ gulden.
Fol. 86v
4 juni 1635
Egbert Aerts, nader ondervraagd zijnde, blijft bij zijn eerder afgelegde bekentenissen.
Hij verklaart verder dat een magere bruine ruin, die niet deugde, verleden herfst nabij Tongeren is gestolen door Otto Berents, de gewezen knecht van de schout van Heerde.
Korporaal Claes Bruijn had Otto beloofd hem het paard te betalen, maar toen het paard in Deventer was gebracht, bleek het niet te deugen en kreeg Otto geen geld.
Daardoor kwam het dat zij de zwart bruine ruin van de Homoet hebben gestolen, want de korporaal zei hen toen in Deventer dat zij een ander paard moesten zien te krijgen.
Egbert Aerts zegt verder dat hij 10 of 11 jaar geleden gedurende een jaar heeft gewoond en gewerkt bij Henrick Lubberts op het Raas. Daarna bestede hij zich bij Harmen Ligger, maar hij ging daar niet naar toe. Hij ging naar Henrick Stevens en Alijt in Dronthen, waar hij twee jaar bleef. Daarna trouwde hij en ging wonen in Heerde op het erf van zijn vader, welk erf nu is gekocht door Wolbert. Hij bleef daar acht jaar. Hij verdiende de kost met vrachtrijden met een wagen en paarden
Toen in het jaar 1629 de vijand de Veluwe binnenviel, werden zijn paarden, koeien, zaad en ander goed geroofd. Hij moest vluchten naar Kampen, waar hij verbleef ten huize van Petertien Backers.
Fol. 87v
Na zijn eigen bekentenis, gedaan zonder en met pijniging, heeft Egbert Aerts, samen met anderen, paarden gestolen en verkocht. Deze misdaden, die een grote zonde zijn tegen God en de heilige justitie, gaande tegen goddelijke en keizerlijke wetten, behoren aan het leven gestraft te worden, maar meer uit genade als om recht schenkt de Raad hem gratie, mede op voorbede van zijn
|pag. 69|
verwanten en omdat hij nooit eerder in de gevangenis heeft gezeten (zo hij zegt) en veroordeelt hem om door de scherprechter vanuit de Wiltvanck naar de kaak te worden geleid, met een paardenhuid om de nek Daar zal hij worden gegeseld en gebrandmerkt. Verder wordt hij levenslang verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen.
Deze sententie is op 15 juni 1635 aan Egbert Aerts beneden in de Wiltvanck voorgelezen in aanwezigheid van de stokmeesters Toenijs R. Steenberch en Evert Rijnvis
Het vonnis werd door de scherprechter voltrokken. Na het doen van de oervede werd Egbert door de scherprechter over de IJsselbrug de stad uitgeleid.
Fol. 88v
Bekentenis van Jan Jansen uit Haarlem, oud 28 jaar, alhier gevangen genomen.
Hij heeft verleden winter, toen het schemerde, in een winkel in een hoekhuis een zakje rijst gestolen.
Enkele weken geleden heeft hij uit het huis van de kleermaker Henrick Dirrix een pak met kleren gestolen.
Onlangs heeft hij in het huis van mr. Abraham de schoolmeester een mantel gestolen.
Hij is verleden zondagnacht omstreeks 12 uur met Thomas over de sluitketting en de muur van burgemeester Rijnvis geklommen, daarna het glas stuk gemaakt, de achterdeur ontgrendeld en naar binnen gegaan. Zij stalen daar lijnwaad en tinnen schotels, die zij meenamen naar het huis van Thomas. Zij stopten de buit in een zak, welke zij hebben begraven.
Van een hek bij een veldje nabij de Bovenkerk stal hij twee of drie hemden.
Vijf of zes jaar geleden werd hij in Amsterdam in het tuchthuis gezet. Na een jaar werd hij daaruit ontslagen.
In de Muntensteeg stal hij een hoyke.
Achter de Nieuwe Muur, voor de deur van Sabé, stal hij uit een vat een portie [pot]as. Direct daar na brak hij met Thomas in de steeg met een duimbeitel een raam open. Thomas boog zich door het raam naar binnen, maar ging terug toen hij bemerkte dat de daar staande zeeptonnnen leeg waren.
Hij heeft met Goevert in een nacht een schaap gestolen uit de schuur van het huis opt Oever. Govert had om in de schuur te komen een gat onder de deur door gegraven. Het schaap hebben zij onder aan de dijk geslacht.
Hij en Thomas hebben met een duimbeitel het venster opengebroken van het huis van David ter Meer tegenover de Buitenkerk. Zij stalen het vlas en het garen van de toonbank
Drie weken geleden stal hij in de avond tussen zes en zeven uur een gekleurde mantel, een zilveren schaaltje en een partij servetten uit het huis van Gerrijt van der Horst. Zijn bijzit heeft het schaaltje in Deventer verkocht.
Hij heeft ook de mantel gestolen van de doodgraver die bij de Cellebroedersbrug woont.
|pag. 70|
Van Willem Aerssen op Kamperveen stal hij omstreeks elf uur in de nacht een schaap. Hij kon daar de deur openmaken omdat er een touwtje naar buiten hing.
Tussen Buren en Wijk bij Duurstede heeft hij een (naar verluid Zeeuwse) schoenlapper in de schouder gestoken. Deze man is de volgende nacht gestorven.
Ongeveer drie maanden geleden is hij in de nacht op de luifel van het huis van Jan Janssen achter het vleeshuis geklommen, waarna hij met een breekijzer het venster openbrak. Binnengekomen brak hij een koffer open en stal daaruit een purperen rok, een zwarte rok, twee paar zijden kousen, een portie lijnwaad en ander goed.
Deze bekentenis is aan Jan Janssen onder de blauwe hemel voorgelezen in aanwezigheid van de stokmeesters Ernst van der Cuerbeeck en Toenijs Steenberch.
Jan bleef bij zijn bekentenis.
Actum 25 maart 1636.
Op 28 maart is Jan Janssen voor het raadhuis voor de schepenkamer aan het ijzer gezet, waar de Raad met de schout het gerecht vormden. In aanwezigheid van de omstanders heeft de secretaris de bekentenis opnieuw voorgelezen. Jan bekende alle hem ten laste gelegde feiten.
Het gerecht veroordeelt Jan Janssen, tot bevordering der heilzame justitie en tot afschrik voor anderen, tot de doodstraf. Hij zal aan de galg worden gehangen tot de dood er op volgt.
Fol. 90v
Magdalena Jans uit het land van Holstein, vrouw van Thomas Henrix.
Zij heeft sinds enkele jaren terug hoeren en dieven in haar huis in Kampen geherbergd. Met haar man Thomas hebben die vele inbraken en diefstallen gepleegd. Zij had daar niet alleen wetenschap van maar zij heeft hen ook tot deze misdaden aangespoord. Zij heeft gestolen goederen meegegeven aan hoeren die het goed onder hun kleren verborgen. Dit kan in een stad van goede justitie niet worden getolereerd en ongestraft worden gelaten.
Voor straf zal zij onder de galg aan een paal worden gebonden om toe te zien hoe een dader van de diefstallen zal worden opgehangen. Vervolgens wordt zij levenslang verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen, een mijl in het rond.
Dit vonnis is op 20 maart 1636 aan haar voorgelezen voor het raadhuis, waar zij aan het ijzer was gezet, in presentie van schepenen, raden, schout en stokmeesters. Zij werd voort daarna overgeleverd ter justitie.
Fol. 91v
10 juni 1636
Harmen Aertssen, oud ongeveer 40 jaar, gedaagd door het gerecht, verklaart onder ede dat gisteravond na negen uur een man en een vrouw in de weide van de stalmeester kwamen, waar hij en zijn dienstmeisje lagen te slapen. Vlak bij hen lag de knecht van de stalmeester, gewapend met een roer, om het gras te bewaken, zodat er niets van gestolen zou worden.
|pag. 71|
Toen de man en de vrouw vlak bij de knecht waren, riep deze: hé daar, geef je over. De man bleef wat achteraf, maar de vrouw kwam naar hen toe om te kijken of zij sliepen. Toen de vrouw zich weer van hen verwijderde, schoot de knecht haar van dichtbij in de rug. Getuige vermoedt dat de knecht over haar heen wilde schieten, maar dat hij het roer teveel liet zakken. De vrouw was op slag dood. Deknecht had geen woorden met de man en vrouw gehad, maar wilde hen slechts angst aanjagen. De knecht heeft het roer herladen en liep voorbij de dode vrouw het land uit.
Coram Hardenberch en Tengnagel.
Fol. 92
14 juni 1636
Getuige Harmen Aertssen voornoemd verklaart nog dat de knecht die de vrouw dood schoot nog heeft gezegd dat hij de duivel had geschoten. Getuige zei nog tegen de knecht dat hij het wel anders kon hebben aangepakt. Dat maakt niets uit, zei de jonge, ik zou het zo weer doen als het nodig was.
Coram Hardenberch en Tengnagel.
10 juni 1636
Mr. Jan stalmeester verklaart dat hij gisteravond, toen zijn knecht naar het land buiten de Broederpoort zou gaan om het gras te bewaken, tegen hem zei dat hij het roer niet mee moest nemen. Hij heeft het hem echter niet verboden. Acht of tien dagen geleden heeft hij er niets van gezegd toen zijn knecht ’s nachts naar de maat ging om het gras te bewaken en een roer mee nam. Mr. Jan en zijn vrouw hebben de knecht ernstig vermaand om op te letten dat het met het roer niet mis zou gaan en dat niemand letsel zou oplopen. Het roer was naar hij vermoedt met twee kogels geladen.
Fol. 92v
10 juni 1636
Coert Aertssen, afkomstig uit Oost-Friesland, ruiter onder kolonel Mulert, verklaart in het college van de Raad dat hij gisteravond omstreeks half tien met zijn vrouw naar een stuk land buiten de Broederpoort ging om een zakje gras voor zijn paard te halen. Hij had geen geld omdat de kolonel hem nog niet betaald had.
Toen hij even zijn behoefte moest doen, liep zijn vrouw voor hem uit het land in.
Hij hoorde toen de knecht van de stalmeester roepen “meester, meester”, maar er was niemand anders dan de knecht. Toen zijn vrouw terugkeerde, schoot de knecht zijn vrouw met twee kogels dood. Daarna heeft hij het roer opnieuw geladen en is weggelopen.
Fol. 93
Bekentenis van Jan Palets, afkomstig uit Landou, alhier gevangen zittende. Hij denkt dat hij ongeveer 20 jaar oud is.
Tijdens zijn ondervraging door de stokmeester in de Wiltfvanck verklaarde hij dat zijn vader boer was en dat deze door de Fransen was doodgeslagen.
De Fransen hebben hem meegenomen en alhier achtergelaten.
Zijn meester de stalmeester heeft hem gisteravond opgedragen om in het land buiten de Broederpoort het gras te bewaken. Zijn meester overhandigde hem eerst
|pag. 72|
de rok en daarna het roer. Toen hij de man en de vrouw, die gras wilden pakken, zag aankomen, riep hij “meester, meester”, wel wetende dat zijn meester er niet was. Er waren alleen een boer en zijn dienstmeisje bij hem in het land. Hij heeft het roer gespannen en het kruit er op gedaan toen hij de man en vrouw bij het hek vernam. Op dat ogenblik sliepen de boer en het meisje al.
Tegen de vrouw, wiens man nog bij het hek was, riep hij: wat doe je hier, geef je over. Waarop de vrouw zei dat zij een beetje gras wilde pakken. Daarop zei hij dat het gras voor de paarden van de stalmeester bestemd was. Toen de vrouw weg liep, heeft hij het roer geheven en op haar geschoten. Hij zei dat hij de duivel had beschoten maar dat hij niet het voornemen had om de vrouw te doden. Hij hield het roer niet in de goede positie toen hij schoot. Hij wist ook niet dat het roer geladen was. Nadat hij had geschoten heeft hij het roer weer met kruit geladen.
Hij zegt verder dat het in zijn land van herkomst is toegestaan om mensen die druiven of ander gewas uit het land stelen, dood te schieten.
Toen de boer die bij hem in het land sliep hem aansprak over zijn daad, zei hij dat hij het weer zou doen als het nodig was.
Na zijn daad liep hij weg en bracht de nacht door in een wortelhof in de nabijheid.
Hij wist toen nog niet dat de vrouw dood was. Hij heeft niet gezien dat de man zijn vrouw wegdroeg.
Hij is de volgende morgen weer binnen de stad gekomen. Hij is hier onbekend en wist niet waar hij anders heen moest. Toen hij bij zijn meester de stal schoonmaakte en de paarden poetste, werd hij gevangen genomen.
Coram Hardenberch en Tengnagel.
Fol. 95
Op 2 juli 1636 is Jan Palets onder voor de schepenkamer aan het ijzer gezet. Daar zaten de Raad en de verwalter van het schoutambt en vormden het gerecht.
Voor het doodschieten van de vrouw, die slechts een zak gras wilde halen uit het land waaruit al meer gras gestolen was, zou hij naar goddelijk en wereldlijk recht met zijn leven moeten worden gestraft, maar het gerecht verleent hem gratie om zijn onverstand en zijn jeugd en ook op voorbede van verscheiden eerlijke personen.
Hij wordt veroordeeld om op de plaats waar de vonnissen worden voltrokken in het zand te knielen, waarna de scherprechter hem met het zwaard over de bovenkant van zijn hoofd zal slaan. Vervolgens wordt hij levenslang uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen verbannen op een mijl in het rond.
Nadat de scherprechter het vonnis had uitgevoerd, moest Jan de oervede doen voor de verwalter-schout Ernst van der Cuerbeecke en de stokmeesters Lubbert van Hardenberch en Reijner Gansneb genaemt Tengnagel. Daarna werd Jan door de beul over de brug de stad uitgeleid.
|pag. 73|
Fol. 96
19 december 1636
Willem Allies, zoon van Willem Wreijt, Engelsman, oud ongeveer 17 jaar, door de stokmeesters Johan Loussen en Johan Roeloffsen ondervraagd, verklaart dat hij zich ongeveer een jaar geleden samen met Jannegiens zoon Evert Peters en met Peter, de zoon van mr. Claes de scherprechter, heeft bezig gehouden met het stelen van Haarlemmer en Rotterdamse tonnen.
Zij hebben wel 50 zowel halve als hele vaten gestolen die voor de deuren stonden van de tappers Gerrijt Dirricx, Jan Sluijter en anderen. Zij verkochten de meeste van die tonnen aan Lephert Lephers brouwer, maar ook enkele aan Coendert Alberts brouwer en aan Jasper knopenmaker en drie of vier aan Jan Föbssen. Voor deze vaten ontvingen zij 3, 4, 5 of 6 stuivers per stuk, afhankelijk van de kwaliteit.
Met de zoon van de scherprechter stal hij de waterpot die achter de deur stond op de plaats van joffer Van Oostrum.
Met Peter voornoemd stal hij in Oosterholt twee hoenders. In de tijd van vier of vijf weken stalen Peter en stamelende Dirck verscheiden hoenders en twee eenden in Brunnepe. Zij verkochten die aan Hoender Trijne in de Groenestraat voor 3 of 4 stuivers per stuk.
Stamerende Dirrick en Kinkelboers Jan braken door de poort van de hof van Geertien Peters en stalen een “huijve” en twee of drie hoofddoekjes. Zij gaven die aan Swarte Greete, die samenwoont met Lambert Coeijte.
Stamerende Dirrick en Kinckelboers Jan stalen in Zalk een gans en een eend.
Greete Kinckelboers was door mr. Claes ten eten gevraagd. Daar vroeg zij de delinquent en Peter om bij haar thuis te komen. Bij haar thuis heeft zij hen dronken gevoerd en aangespoord om dieren te stelen, Zij zou ze dan wel koken.
Jan en Peter hebben uit het bolwerk bij het Houtzagerspoortje twee of driehoenders gestolen en verkocht aan Hoender Trijne
Kinckelboers Jan en Willem Schultien, soldaten onder kapitein Haersolte, hebben met Jan Flärt, zoon van Jan van den Grave, een vierendeel boter en enig ijzerwerk gestolen op het Kampereiland en elders. Het ijzerwerk brachten zij bij Jan van den Grave.
Hij heeft met mr. Claes en zijn zoon Peter tussen 10 en 11 uur in de avond een half achtstendeel bier zitten drinken. Daarna is hij met Peter naar de pijpenmaker op de Burgwal gegaan om tabak te halen. Onderweg, in de Hofstraat nabij het huis van dominee Plancius, kwamen zij Kinckelboers Jan, Henrick met de blauwe pij en stamelende Dirck tegen, die hen beloofden om voor de helft in de buit mee te delen als zij op de uitkijk wilden staan en zouden zwijgen. Daarop opende Kinckelboers Jan de achterdeur en liet Dirck de hof binnen gaan. Deze stal een mandje met lijnwaad, maar omdat zij gestoord werden, gooide Dirck het mandje weer neer. Zij haalden het naderhand weer op.
Toen hij (Willem) met de zoon van mr. Claes de volgende morgen bij Kinckelboer en stamelende Dirck kwamen en hen vroegen wat zij van de buit zouden genieten, kregen zij ten antwoord dat zij een daalder zouden krijgen. Tot nu toe hebben zij dat geld echter niet ontvangen.
Coendert heeft gezegd dat zij hem de tonnen mochten brengen, maar zij mochten die ook wel naar een ander brengen.
|pag. 74|
Willem Allies, die met samen anderen biertonnen, hoenders, gansen en eenden heeft gestolen en op de uitkijk stond toen er werd ingebroken, zou moeten worden gestraft met de kaak. Maar wegens zijn jeugd en om andere redenen, verleent de Raad hem gratie. Hij wordt gewaarschuwd om genoemde feiten nooit meer te plegen of hij zal zwaar worden gestraft.
Dit is Willem Allies in de gevangenis onder het raadhuis voorgelezen in aanwezigheid van de stokmeesters Johan Loussen en Johan Roeloffs op 23 december 1636.
Fol. 98
19 december 1636
Peter Claessen, zoon van mr. Claes de scherprechter, is door de stokmeesters Johan Loussen en Johan Roeloffs ondervraagd in de gevangenis onder het raadhuis.
Hij bekent de door Willem Allies genoemde inbraak in de hof van dominee Plancius. Verder bekent hij met Willem en Evert wel 20 of 30 tonnen te hebben gestolen die voor de deur stonden bij Alart Dirrix, Gerrijt Dirrix en in de gang van Jan Sluijter. Hij heeft die verkocht aan Lephert, Coendert, Lambert Cuijper, Jan Föbssen, Peter Cuiper en Jasper knopenmaker, voor tussen de drie en zes stuivers per stuk.
Met Willem stal hij een waterpot van de plaats van joffer Van Oostrum.
Willem Schultien op de Kalverhekkenweg heeft de hoenders van Lambert Roelofs gestolen en verkocht aan Hoender Trijne in de Groenestraat.
De hoenders van Willem Geertsen zijn gestolen door twee soldaten, waarvan er een logeert bij Jacob de Engelsman en de ander bij Heijle Coeckcoeck.
Schultien en Kinckelboer hebben op het Eiland hoender en en ijzerwerk gestolen,
De hoenderen werden verkocht aan Trijne en het ijzerwerk aan Jan van den Grave.
Hij heeft samen met Willem in Oosterholt twee hoenders gestolen. Met stamelende Dirric stal hij een hoen, een gans en een eend van Berent Janssen in Zalk. Het hoen verkochten zij aan Trijne voor vier stuivers, de gans en de eend zijn bij mr. Claes toebereid. Greete Kinckelboer heeft er ook van gegeten.
Voor al deze feiten zou Peter Claessen met de kaak moeten worden bestraft, doch de Raad wil hem uit genade, mede gezien zijn jonge leeftijd en in de hoop dat hij zijn leven zal beteren, gratie verlenen. Hij wordt daarom veroordeeld om door zijn vader of zijn broeder te worden gegeseld.
Vervolgens wordt hij voor de tijd van drie jaar uit de stad verbannen, ingaande met aanstaande Vastenavond.
23 december 1636
Deze sententie is aan Peter Claessen voorgelezen in aanwezigheid van de stokmeesters Johan Loussen en Johan Roeloffs. Daarna werd het vonnis in de gevangenis onder het raadhuis voltrokken door zijn broeder.
|pag. 75|
In de marge:
16 augustus 1637
Peter Claessen, die was verbannen uit de stad, is toch weer teruggekeerd.
Hem wordt in bijzijn van zijn vader aangezegd uit de stad te verdwijnen en daar niet weer in te komen of hij zal met de kaak gestraft worden.
Fol. 100
19 december 1636
Dirck Henrix of stamelende Dirrick is door de stokmeesters Johan Loussen en Johan Roeloffsen in de gevangenis onder het raadhuis verhoord.
Hij bekent dat hij met Peter, de zoon van mr. Claes, twee tonnen heeft gestolen.
De ene verkochten zij aan Jasper knopenmaker voor drie stuivers en de andere aan Jan Föbssen.
Met Kinckelboers Jan kroop hij door de deur van de hof van Geertien Peters en stal daar twee hoofddoekjes en een “huijve”. Zij gaven het gestolene aan Zwarte Greete.
Met dezelfde stal hij een hoen op het bolwerk bij de Houtzagerspoort, welke zij verkochten aan Hoender Trijn voor 3 stuivers.
Met de zoon van mr. Claes stal hij op de Greente een eend, waarvoor hij van de vrouw van de beul [mr. Claes] een stuiver beurde.
Hij stond op de uitkijk op de hoek van de Pannenbakkerssteeg toen Kinckelboers Jan en Henrick met de blauwe pij inbraken in het huis van ds. Plancius. Hij is niet dichter bij geweest dan net voorbij de achterdeur.
Jan en Henrick smeten een hamertje en een beiteltje in de Burgel nadat zij de inbraak hadden gepleegd. Zij hadden een mandje met lijnwaad gestolen, dat zij meevoerden over de Kalverhekkenbrug.
Met Peter, de zoon van mr. Claes, stal hij in Zalk een gans, een eend en een hoen.
Het hoen verkochten zij aan Hoender Trijne voor vier stuivers.
Greete Kinckelboers heeft tegen hem gezegd dat hij buiten de stad kon stelen wat hij zag en de buit bij haar in huis brengen.
Voor al deze feiten zou Dirric Henrix met de kaak moeten worden bestraft, doch de Raad wil hem uit genade en in de hoop dat hij zijn leven zal beteren, gratie verlenen. Hij wordt verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen, op een mijl in het rond.
Deze sententie is hem op 23 december 1636 in aanwezigheid van de stokmeester voorgelezen in de gevangenis onder het raadhuis.
Fol. 101v
19 december 1636.
Evert Peters, zoon van Jannegien Peters, werd door de stokmeesters Johan Loussen en Johan Roeloffs ondervraagd.
Hij bekent dat hij met een zekere Troetelman en met Stoffer, de jongste zoon van mr. Claes, enige tonnen heeft gestolen.
|pag. 76|
Met Willem Allies en Peter Claessen heeft hij verscheiden tonnen gestolen, welke zij verkochten aan Lephert Lepherts (5 of 6), Condert Alberts (3 of 4), Lambert kuiper (een aantal), Jan Föbssen (3 of 4), Peter kuiper (2) en Jasper knopenmaker (5 of 6).
Omdat Evert Peters samen met anderen verscheiden tonnen heeft weggenomen die voor de huizen van tappers en bierstekers stonden, zou hij met de kaak moeten worden bestraft, doch de Raad, zijn jeugd in aanmerking nemende en hopende dat hij zijn leven zal beteren, verleend hem gratie en veroordeelt hem om door de scherprechter of diens jongste zoon te worden gegeseld. Vervolgens wordt hem aangezegd om met zijn moeder tegen aanstaande Vastenavond uit de stad te verdwijnen en daar niet weer in te komen dan met consent van de Raad.
Fol. 102
19 december 1636
Greete Kinckelboer, afkomstig uit Sinsich in het land van Gulick, oud ongeveer 50 jaar, werd door de stokmeesters ondervraagd.
Zij bekent dat haar zoon ongeveer vier jaar geleden op het Eiland vier hemden had gestolen. Hij heeft de opbrengst verteerd bij de joffer die tussen Kampen en Genemuiden woont. De hemden zijn in Kampen weer in beslag genomen.
Peter, de zoon van mr. Claes, heeft eens twee hoenders bij haar gebracht.
Zij heeft de merken gesneden uit de servetten die haar zoon op een avond had gestolen uit het huis van Gerrijt Dirrix bakker.
Omdat zij verscheiden jongens heeft aangezet om diefstallen te plegen, waarbij hoenders, gansen, eenden, tonnen en andergoed werd buitgemaakt, wordt zij verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen, op een mijl in het rond. Zij mag niet weer in de stad komen dan met toestemming van de Raad.
Fol. 102v
4 november 1637
Harmen Berents en Jannigien Janssen hebben onlangs in de Bovenkerk achter het koor gemeenschap gehad. Dit is een schandalige daad, waarvoor God een gehele gemeenschap zou kunnen bezoeken indien het ongestraft zou worden gelaten. De Raad is wel bevoegd deze daad zwaar te straffen, maar uit genade verbant hij Harmen en Jannigien uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen op een mijl in het rond, daar niet weer in te komen dan met uitdrukkelijke toestemming van de Raad.
Deze sententie is hen beneden in de nieuwe kamer voorgelezen in presentie van de burgemeesters in der tijd, de heren Veene en Tengenagel.
|pag. 77|
Fol. 103
1 februari 1638
Wijger Janssen, oud ongeveer 50 jaar, door het gerecht opgeroepen om te getuigen, verklaart het volgende.
Het reed met zijn wagen met zand door de Broederstraat toen hij nabij het vleeshuis de wagen van Jan Keppel in de weg zag staan. Hij heeft die wagen een beetje opzij gezet. Toen hij daar mee bezig was, hoorde hij dat Jan Keppel Willem maande voor zeven [gulden], zonder dat hij (getuige) hoorde waarvoor Willem werd gemaand. Jan zei dat het voor anderhalf jaar was.
Jan zei ook nog tegen Willem dat deze hem met een mes het huis had uit gejaagd.
Geef mij mijn geld, zei Jan. Getuige ging met zijn wagen verder, maar toen hij een eindje weg was, hoorde hij geschreeuw. Toen hij zich omdraaide zag hij dat Jan Keppel op de grond viel.
Coram Wissinck en Johan Roeloffs.
Fol. 103v
1 februari 1638
Jonker Gerrijt Voorn, oud 22 jaar, gedaagd als boven, verklaart onder ede dat hij voor het raadhuis bij het ijzer stond en hoorde dat Jan Keppel Willem Lepherts maande voor vijf schepel haver, waarvoor hij drie jaar borg had gestaan. Willem kwam toen uit het huis met het mes nog in de schede. Jan Keppel verweerde zich met de zweepstok, maar Willem stak hem in de borst, waarna Jan op de grondviel.
Coram Wolter Wissinck en Johan Roeloffs.
Fol. 104
1 februari 1638
Arent Roeloffs tingieter en Gerrijt van der Horst, gedaagd als boven, Arent bij de van hem afgenomen eed en Gerrijt bij zijn eed als gemeensman gedaan, verklaren het volgende.
Zij hebben gehoord dat Jan Keppel tegen twee dragers zei dat Willem Lephers hem met het mes wilde betalen omdat hij hem had gemaand voor vijf schepel haver. Vervolgens zagen zij dat Willem Lephers met de handen onder het voorschoot uit zijn huis kwam en dat hij toen Jan Keppel voor het ijzer van het raadhuis heeft doodgestoken. Jan Keppel wilde zich nog met de zweep verdedigen maar Willem hield die vast en doorstak Jan.
Coram Wolter Wissinck en Johan Roeloffs.
Fol. 105
1 februari 1638
Francke Claes, oud 43 jaar, en Bessel Rutgers, oud ongeveer 40 jaar, gedaagd als boven, verklaren, nadat zij waren beëdigd, het volgende.
Jan Keppel heeft bij hen geklaagd dat Willem Lepherts hem voor vijf of zes schepel haver, waarvoor hij hem gemaand had, met het mes wilde betalen, iets wat hij niet kon begrijpen.
|pag. 78|
Zij hebben ook gehoord dat Weijme, de vrouw van Willem, zei: lieve Jan, weest tevreden, je krijgt je geld wel. Ik ben vandaag zo vaak geslagen dat ik genoeg heb.
Daarop kwam Willem uit zijn huis en stak Jan dood.
Getuige Franck stond maar twee of drie stappen van Jan verwijderd en getuige Bessel ongeveer vijf stappen. Zij riepen dadelijk moordenaar, moordenaar en waarschuwden de burgerwacht.
Coram Wolter Wissinck en Johan Roeloffs.
Fol. 105
2 februari 1638
Willem Lepherts, door de stokmeesters Wolter Wissinck en Johan Roeloffs in de Wiltvanck ondervraagd, bekend dat hij Jan Aertssen Keppel voor het ijzer van het stadsraadhuis heeft doodgestoken. Hij wilde hem niet in de borst maar in de arm steken. Zijn vrouw was er de oorzaak van dat hij zo woedend naar buiten vloog.
Fol. 105v
Willem Lepherts heeft verleden donderdag een vreselijke misdaad begaan door Jan Aertssen Keppel van het Haatland, die hem maande voor vijf schepel haver, bij het ijzer voor het raadhuis, ten aanschouwe van verscheiden burgers, in de linkerborst te steken, waardoor Jan dadelijk ter aarde stortte en stierf. Dit delict moet volgens goddelijk, geestelijk en wereldlijk recht bestraft worden, mede tot afschrik van anderen.
Het gerecht, God en de justitie voor ogen hebbende, veroordeelt Willem om ter plaatste die daarvoor is gereed gemaakt door de scherprechter met het zwaard te worden onthoofd.
Op verzoek van de verwanten mag het lichaam door hen ter aarde worden besteld.
Op maandag 5 februari 1638 is Willem voor de schepenkamer aan het ijzergebracht, waar schepenen en raden en de verwalter van het schoutambt het gerecht vormden. Daar werd hem zijn vonnis voorgelezen. Onmiddellijk daarna werd hij door de scherprechter op de kaak geëxecuteerd.
Fol. 106v
Windelt Roloffsen, oud ongeveer 80 jaar, begiftigd met de gewone prove in het Geertruiden-en- Cathrijnengasthuis.
Volgens getuigenis van Geesien Dircks, binnenmoeder van voornoemd gasthuis, oud ongeveer 50 jaar, Swaentien Hendrixs, oud ongeveer 70 jaar, Willemtien Hendrix, oud ongeveer 75 jaar, en Daem Gerrijtssen, oud 38 jaar, de laatsten als buren van Windelt Roloffsen in voornoemd gasthuis, heeft Windelt zich, gekleed wezende, met een strop, bevestigd aan een ladder, in zijn bed verhangen.
Het lichaam van Windelt is op een horde gelegd en buiten de stad gesleept naar de stenen galg en daar door de scherprechter begraven.
Actum 20 februari 1638.
|pag. 79|
Fol. 107
Henrick Moocht uit het land van Luxemburg, oud 36 jaar.
Hij verklaart dat hij drie jaar lang als soldaat heeft gediend in de compagnie van kapitein Willem van Haersolte, maar dat hij zonder paspoort bij die compagnie is weggelopen.
Daarna is hij alhier aangenomen voor zoetelaar in de compagnie van de keurvorsten palsgraaf.
Hij heeft in de nacht het paard van de sleper Claes uit de weide op de Greente gehaald met de bedoeling (omdat hij al lang ziekelijk was) om met het dier naar het leger bij Bredevoort te rijden om daar om zijn paspoort te vragen. Daarna zou hij het paard weer terugbrengen.
Doch bij Deventer komende, hoorde hij dat soldaten van beide partijen bij dag en bij nacht de weg onveilig maakten. Hij durfde niet verder en wilde het paard van Claes terug brengen. Bij Heerde kwam hij de naar zijn paard zoekende Claes tegen, aan welke hij het dier terug gaf.
Voor deze diefstal zou de Raad hem zwaar moeten straffen, doch uit gratie wordt hij verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen opm een mijl in het rond.
Deze sententie is Henrick Moocht, in aanwezigheid van de heren Steenberch en Ruijtenburch als burgemeesters inder tijd, voorgelezen in de nieuwe kamer.
Fol. 108
20 juni 1638
Janneken Nuchten, oud ongeveer 20 jaar, geboren in Norwich in Engeland.
Zij heeft op de Vismarkt van de vrouw van een luitenant een zakje met geld uit de tas gestolen. Daarvoor zou zij tot voorbeeld voor anderen op de kaak moeten worden gegeseld, doch de Raad, haar jeugd in aanmerking nemende en hopende dat zij haar leven zal beteren, verbant haar uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen op een mijl in het rond.
De sententie is haar voorgelezen in aanwezigheid van burgemeesters Thonijs Steenberch en Johan Roeloffs.
|pag. 80|
Oerveden en civiele zaken 1566-1605.
en
Scheepvaart langs Kampen tijdens de
bezetting van de stad door troepen in dienst
van de koning van Spanje 1573-1575.
N.B. De inschrijvingen staan niet in chronologische volgorde.
Fol. 108v Voorbeeld van een oervede.
Oervhede
Ick .N. sekere ende love der stadt van Campen een olde onversachte oirvhede om des wil dat ick in hoir stadt hachte ende gevencknisse geseten hebbe ende dat sie nu mirten gerichte an my gekiert hebben. Ende love dairomme nummermeer te doen oft laten doen, heymelick noch openbair, tegens burgermeisteren, scepenen noch raedt der stadt Campen, hoeren ondersaten noch burgers, noch tegens allen den ghenen die sie oft eenich van hem bysonder mit rechte verantwoorden willen oft moegen. Sonder argelist.
Dat ick gesekert ende geloefft hebbe dat ick dat holden sal ende wil als een guet man. Dat my Godt soe helpe, etc.
Fol. 108v Handelen in criminele zaken.
Aantekening.
Woe men in criminaele saeken procedieren sal, sal men bevinden int lange geschreven int reijse boijck van den jaere negen ende tsestich vergangen, in novembri.
Hoe men in criminele zaken moet procederen wordt uitgebreid beschreven in het reisboek van het jaar 1569, onder de maand november.
N.B. Het reisboek was altijd een hoofdstuk in de registers van de stedelijke rekeningen, die per jaar werden opgemaakt. In de bijna ononderbroken reeks van die rekeningen ontbreekt het jaar 1569.
N.B. De namen van de stokmeesters, gekozen uit leden van de Raad, heb ik vanaf folio 109 niet meer genoteerd.
|pag. 81|
Fol. 109
Anno 1568
24 maart 1568, Jan Annesz uit Joure heeft de oervede gedaan. Hij was beschuldigd van diefstal en werd in de gevangenis gezet. Hij werd onschuldig bevonden en is weer vrijgelaten.
14 december 1568, Steven Jansz, schroer, belooft om zich te ter beschikking van het gerecht te houden en dat hij zich houden zal aan de uitspraak. Hij is op dezelfde dag uit de gevangenis ontslagen na het doen van de oervede.
18 december 1568, Herman Symonsz uit Oldersum, oud ongeveer 18 jaar, heeft de oervede gedaan. Hij werd gevangen gezet omdat hij zich in het gasthuisin Brunnepe vervelend had gedragen. Na rigoureuze ondervraging heeft hij enkelekleine diefstallen bekend. Hij wordt uit de stad verbannen.
Fol. 109v
22 januari 1569, Henrick Jorgensz belooft om zich te ter beschikking van het gerecht te houden en dat hij zich houden zal aan de uitspraak. Hij is op dezelfde dag uit de gevangenis ontslagen na het doen van de oervede.
28 januari 1569, Hans Snoeck uit Leiden heeft de oervede gedaan. Hij was omdat hij bedelde in de gevangenis gezet. Omdat hij geen misdaden had begaan, wordt hij weer vrijgelaten. In het antwoord op de brief die de stad Kampen schreef aan de stad Leiden, stond dat Hans “seer ijdel van hoefde weer” als hij dronken was. Hans wordt verbannen uit de stad.
29 januari 1569, Jacob Scher uit Brugge en Peterken uit “Soemerdijck” in Zeeland hebben elk de oervede gedaan. Zij hebben in de gevangenis gezeten omdat zij met anderen, namelijk met Jacob Melyssz uit “Gronbergen”, Goerijs Lubbertsz uit Zwolle en Mayken uit “sGrevenbroeck” zouden hebben gestolen.
De stad Zwolle had over hen geschreven en hen in de brief beschuldigd. Omdat deze diefstallen niet konden worden aangetoond, zijn zij weer vrijgelaten.
Fol. 110
6 februari 1569, Goerys Lubbertsz uit Zwolle en Mayken uit sGrevenbroeck in het land van Gullick hebben elk de oervede gedaan. Zij waren met onder anderen Jacob Melyssz uit “Gronbergen” uit de gevangenis ontsnapt via een gat in de muur. Met Jacob Scheer uit Brugge en Peter uit “Somerdijck” waren zij op aanschrijven van de stad Zwolle in Kampen gevangen genomen omdat zij diefstallen zouden hebben gepleegd.
Goerijs Lubbertsz bekende na hardhandige ondervraging dat hij enkele kleine dingen had gestolen. Mayken gaf toe dat zij iets af wist van gestolen kleren.
Nochtans heeft de Raad hen vrijgelaten en hun bevolen bij zonsopgang de stad te verlaten.
|pag. 82|
12 februari 1569, Johan Jorgenssz heeft de oervede gedaan. Hij is door het gerecht voor de tijd van 20 jaar uit de stad en de stadsvrijheid verbannen. De sententie staat in het Liber Causarum.
2 juni 1569, Hans Janssz uit Anderlecht en Claes Henricksz uit “Beyenvliet” hebben elk de oervede gedaan. Zij waren in de gevangenis gezet omdat het de Raad ter ore gekomen was dat zij bij het klooster op de Oord Albert Jacobsz bedreigd zouden hebben. Dit hebben zij echter standvastig ontkend, waarop zij werden vrijgelaten. Hans Jansz, een vagebond, moest bij zonsopgang de stad verlaten om daar nooit weer in terug te keren op straffe van berecht te worden volgens de uitgegeven plakkaten van Zijne Majesteit.
Fol. 110v
15 december 1569, Johan Jacobsz uit Diest, nastelmaker [rijgvetermaker], oud ongeveer 17 jaar, deed de oervede. Hij was gevangen gezet omdat hij de beheerder van de beier [passantenzaal] in het Heilige-Geestgasthuis zou hebben willen steken. Hij heeft dat echter hevig ontkend en werd onschuldig verklaard.
Wel wordt hij met onmiddellijke ingang verbannen uit de stad.
9 februari 1570, Dirck Jelyssz uit Gorkum, oud 28 of 29 jaar, boerenknecht, Hans Aschevijs uit Brugge, stoeldraaier, oud 32 jaar, Crijn Peterssz uit Leiden, zeemleerlooier, oud ongeveer 22 jaar, en Warner van Ukinghe, verver en maker van bonnetten, oud ongeveer 20 jaar, deden elk de oervede.
Het was de Raad ter ore gekomen dat zij in de nacht hadden ingebroken in een huis in Brunnepe en dat zij wetenschap hadden van een gestolen hoyke. Zij ontkenden dat heftig en zijn weer vrijgelaten.
23 februari 1570, Geertruidt Petersdochter uit Leeuwarden, oud ongeveer 16 jaar, Anna Jans uit Amsterdam, oud ongeveer 18 jaar, Lambert Toenisz, geboren nabij Zaltbommel, oud 23 jaar, Claes Jansz uit Bergen op Zoom, Johan Cornelisz uit Groningen, oud 26 jaar, en Marinus uit Zierikzee in Zeeland, oud 20 jaar, hebben elk de oervede gedaan. Zij waren gevangen gezet omdat het de Raad ter ore was gekomen dat zij een mantel hadden gestolen, die de beide vrouwen bij zich hadden. Zij verklaarden echter dat zij dronken waren geweest en dat zij de mantel de volgende morgen hadden willen terugbrengen.
Allen werden onschuldig bevonden aan het plegen van diefstallen en zijn weer vrijgelaten.
Fol. 111
6 juni 1570, Henrick Geertssz uit Broeckel, schroer, oud in zijn 18de jaar, heeft de oervede gedaan. Hij was gevangen gezet omdat hij er van was beschuldigd van een boer een hemd te hebben gestolen. Na rigoureuze ondervraging heeft hij bekend dat hij op aandringen van een vreemde vrouw een zak van een boer had gehaald uit het brughuisje en dat aan de vrouw had overhandigd. Hij had uit de zak een hemd en een heel oude broek gehaald. De Raad laat hem vrij.
|pag. 83|
8 juni 1570, Hubert Jansz uit Bruesten bij Sint Truiden, wever, heeft de oervede gedaan. Hij werd er van beschuldigd dat hij of zijn metgezel in de kerk van de Heilige Geest de hoedenmaker Claes Janssz Droes de mantel van het lijf hadden getrokken en hem met een dolk hadden bedreigd. Claes had hem met een “columme” op zijn hoofd geslagen zodat hij een bloedende wond kreeg. Het is de Raad echter niet gebleken dat hij de mantel had gestolen en ook niet dat hij een mes ter hand had genomen, zoals hij ook op 17 mei laatstleden ten overstaan van de stokmeesters had verklaard. Hij had aan de overzijde van de IJssel zitten drinken met anderen die met hem hadden gehooid. Hij werd toen erg dronken en wist nergens meer van. Hij werd uit de gevangenis ontslagen.
Fol. 111v
19 juli 1570, Jacob Coppens uit Horst bij Venlo, oud 20 jaar, Andries Henricksz uit Keulen, oud 20 of 21 jaar, en Alert Petersz uit Amersfoort, snijder, hebben elk de oervede gedaan.
Zij hebben in de gevangenis gezeten omdat zij er van verdacht werden medeplichtig te zijn aan de diefstal van de hozen van Brande Willem of er wetenschap van te hebben gehad. Ook zouden zij te maken hebben gehad met de diefstal van een kap uit het klooster in Brunnepe in de nacht voor de Brunneper kermis. Zij ontkenden alles en konden niet van andere zaken worden beschuldigd.
De Raad liet hen vrij maar beval hen om bij zonsopgang uit de stad te verdwijnen.
Als zij weer in de stad zouden komen, zouden zij als vagebonden in het openbaar aan de kaak worden gegeseld.
20 juli 1570, Adriaen Cornelysz uit Dordrecht, lijndraaier, oud 25 of 26 jaar, deed de oervede. Hij had met de drie voorgenoemden in de gevangenis gezeten aangaande de gestolen hozen en kap. Hij werd na strenge ondervraging niet schuldig bevonden. De Raad bepaalt echter dat hij bij zonsopgang de stad moet verlaten en daarin niet terug mag keren of hij zal als een vagebond worden gegeseld.
Fol. 112
5 oktober 1570, Johan Hermansz uit “Esens”, schoenmaker, oud 23 of 24jaar, en Marryken Dircksz uit Appingedam, oud ongeveer 20 jaar, deden de oervede. Johan had alhier bij de kraan een buidel gesneden en die weer weggegooid. Bij Marrijke was een stuk gestolen doek aangetroffen. Johan verklaarde dat hij geen andere misdaden had gepleegd en Marrijke verklaarde dat zij het doek niet had gestolen maar had gekregen van een vreemde man die bij haar geslapen had. Zij zijn vrijgelaten maar zij moeten zich uit de stad en de stadsvrijheid verwijderen.
18 oktober 1570,
Johan Janssz uit Enschede en zijn vrouw Nele Peters uit Leiden hebben de oervede gedaan. Zij hebben in de gevangenis gezeten omdat zij er van werden verdacht iets te weten van de diefstal van een vaars van Willem Smit, die door de visser Thijs Henricksz was gestolen uit de weide op Seveningen. Het dier was aan stukken gesneden en bij hen thuis gebracht.
|pag. 84|
Johan Jansz werd rigoureus verhoord, doch hij bleef ontkennen iets van de diefstal te weten. Daarop werd hij uit de gevangenis ontslagen.
Nele Peters bekende, zonder te zijn gepijnigd, dat Thijs Henricksz tegen haar gezegd had dat hij een beestje wilde halen. Hij zou haar dan betalen met vlees voor de drankschuld die hij bij haar had. Hij bracht haar het vlees in vier stukken en vroeg haar niet tegen haar man te zeggen dat hij de vaars had gestolen. Zij moest tegen haar man zeggen dat Thijs het vlees van een Hollander had gekregen.
De Raad, die van de stokmeesters hoorde dat Nele twaalf weken zwanger was, wilde haar niet straffen aan haar lichaam maar gebood dat zij met zonsopgang uit de stad en de stadsvrijheid zou verdwijnen en daarin niet terug te keren dan met consent van de Raad.
Fol. 112v
9 maart 1571, Reynar Laurenssz, oud 22 jaar, heeft de oervede gedaan. Hij heeft in de gevangenis gezeten omdat hij overmatig dronken zijnde een vreemde man geld had afgeperst. Omdat hij geen andere misdaden had begaan, heeft de Raad hem door de stokmeesters laten aanzeggen om uit de stad en de stadsvrijheid te verdwijnen en daar niet in terug te keren. Komt hij wel terug dan zal hij zwaar worden gestraft.
10 mei 1571, Ariaen Ballemaeker en zijn vrouw Cathrina hebben elk de oervede gedaan. Zij hebben in de gevangenis gezeten omdat zij er door iemand die in Hasselt was veroordeeld van werden beschuldigd gestolen goed te hebben gekocht.
Zij werden verhoord maar bekenden niet. Daarop heeft de Raad hen uit de gevangenis ontslagen. Zij mogen geen bier meer tappen en ook geen mensen een slaapplaats verstrekken. Verder mag Ariaen niet voor een ander waakdienst doen, maar alleen zijn eigen dienst vervullen. Houden zij zich hier niet aan dan worden zij uit de stad verbannen.
Fol. 113
Op voorbede van Jan Janssz heeft de Raad aan Ariaen Ballemaeker en zijn vrouw vergund om weer te tappen en slapers te houden. Ook mag Ariaen weer voor een ander waken.
Zij moeten beiden bij de burgemeesters komen om deze sententie aan te horen
Actum 25 september 1571. Ondertekend door Nicolaus ab Urck, secretaris.
10 mei 1572, Geertgen Jans heeft de oervede gedaan. Zij was aan de kaak gebonden en gegeseld omdat zij was verbannen maar toch weer in de stad was teruggekeerd. Zij wordt opnieuw de stad uitgezet. Komt zij weer terug dan zal zij zwaarder worden gestraft.
28 augustus 1572, Reyner van Hardenberch, Arent Vrese, Willem van Winssen, Niclaes van Haersolte, Bartolt Luloffs en Virgilius Hoebeler stellen zich borg aande Raad voor Evert van Hardenberch en zijn vrouw Swaentken voor datgene wat de welgeboren heer grave to den Berge of de Raad van Kampen tegen het echtpaar zal doen in hun zaak tegen joffer Margretha van Oldenbarnevelt, de weduwe van Arent tho Bocop Johanszoon, en haar zonen.
|pag. 85|
De borgen staan er voor in dat het echtpaar voor de Raad zal verschijnen als zij daarvoor worden opgeroepen en ook dat het echtpaar dan aan de sententie van de Raad zal voldoen.
In de marge staat dat op 22 maart 1580 de Raad alle borgen voornoemd van hun borgtocht heeft ontslagen. Ondertekend door B. de Cosfeldia, secretaris.
Fol. 113v
20 juli 1573, Gerrijt van Hatthem, bakker in de Venestraat, en Johan Ottsz, molenaar, stellen zich borg aan de Raad voor Herman Janssz van Ommen, die uit de gevangenis wordt ontslagen. Zij zijn er borg voor dat Herman als de Raad hem daarvoor oproept, weer voor het gerecht zal komen. De borgen staan ook borg voor de kosten van de gevangenschap van Herman en voor het sluitgeld.
Johan van Hengel, de vader van Herman Janssz, stelt zich op zijn beurt borg aan Gerrijt van Hatthem en Johan Ottsz en belooft dat hij hen schadeloos zal houden.
Nadat Herman Janssz van Ommen de oervede had gedaan, is hij vrijgelaten.
In de marge staat dat Geert van Endoven en Claes Bouwsz, kameraar en rentmeester, bekennen dat de kosten van attinge [levensonderhoud] en het sluitgeld door Stijne Boldewijns zijn voldaan. Actum 16 maart 1575.
Fol. 114
26 september 1573, Lubbert Janssz zeilmaker doet de oervede. Hij heeft in de gevangenis gezeten.
26 september 1573, Lubbert Janssz zeilmaker, Drees Hermanssz en Roloff Janssz Dene zweren dat zij zich niet zullen begeven in dienst van de vijanden van zijne koninklijke majesteit, onze genadige heer. Ook zullen zij niets ondernemen tegen zijne majesteits landen, steden of onderdanen en zij zullen de vijanden van zijne majesteit niet behulpzaam zijn.
27 september 1573, Jorgen Engbertssz en Jan Janssz bakker stellen zich borg aan de stad Kampen voor Claes Peterssz uit Blokzijl. Zij beloven dat Claes ten allen tijde voor het Kamper gerecht zal verschijnen als hij daarvoor wordt opgeroepen in verband met een vordering die Johan van Gulpen, kapitein van Genemuiden, op hem heeft. De borgen staan er ook voor in dat aan de dan gewezen sententie zal worden voldaan.
Fol. 114v
20 november 1573, Johan Bisschop en Dirick Hermssz van Utrecht zweren dat zij weer in Kampen zullen terugkeren als dat van hen wordt verlangd. Zij zijn eerder, komende uit Spanje, binnen Enkhuizen gekomen.
22 december 1573, Lambert Tibbe en Hans Wurst staan borg voor Roloff Lambertssz, die alhier uit de gevangenis zal worden ontslagen, dat deze weer voor het gerecht zal verschijnen als hem dat geboden wordt. Voor deze borgtocht verbinden Lambert en Hans al hun bezittingen. Zij beloven ook dat zij de kosten van attinge en sluitgeld zullen voldoen.
|pag. 86|
Fol. 115
22 december 1573, Peter Jacobsz, Jan van den Vene en Comelys Tymansz staan borg voor Cornelys Foppe uit Deventer, die alhier uit de gevangenis zal worden ontslagen, dat deze weer voor het gerecht zal verschijnen als hem dat geboden wordt. Voor deze borgtocht verbinden zij al hun bezittingen. Zij beloven ook datzij de kosten van attinge en sluitgeld zullen voldoen.
22 december 1573, Roloff Lambertsz en Cornelys Foppe uit Deventer doen de oervede en worden uit de gevangenis ontslagen.
24 december 1573, Wyllem van Holte, Gerrith Joachimsz en Arent Witten, burgers van Leeuwarden, zweren dat zij binnen drie weken een bewijs van het stadsbestuur van Leeuwarden zullen meebrengen voor de edele vrijheer van Polwijler, overste van zijne majesteit de koning van Spanje, dat een lading van ongeveer 40 lasten wijn die zij in hun schip hebben, te Leeuwarden is gelost.
Fol. 115v
29 december 1573, Gerrit Enck, schipper uit Groningen, heeft gezworen dat hij binnen vier weken voor de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit de koning van Spanje, een bewijs mee zal brengen van het stadsbestuur van Leeuwarden dat de 11½ aam wijn en een partij twijg die hij aan boord heeft in Leeuwarden zijn ontscheept.
2 januari 1574, Henryck Albertzen uit Emden en Ocke Sijbrantzenssoon hebben gezworen dat zij de ongeveer 600 stuks eikentalhout, die zij in hun schepen hebben geladen, zullen lossen in Emden of in steden die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje. Zij zullen al het mogelijke doen om niet door de rebellen te worden opgebracht. Ook zullen zij binnen vier weken een bewijs brengen dat het hout te Emden of in een aan de koning gehoorzame stad is gelost.
Fol. 116
4 januari 1574, Jacob Jansz Cock stelt zich borg aan de welgeboren vrijheer toe Polwijler, voor Foppe Dauwertzen en Yme Symonsz dat het schiphout, kromhout en de planken dat zij in een schip hadden geladen en nu op de werf van Jacob voornoemd is gelost, niet vervreemd of vervoerd zal worden dan met een behoorlijke certificatie van genoemde vrijheer.
5 januari 1574, Thijs Hermansz, Johan Rijcksz en Claes Wemersz stellen zich borg voor Thijs van Oldenzeel, die door de Raad uit de gevangenis zal worden gelaten, dat deze de koning van Spanje, de stad Kampen en haar inwoners geen schade zal toebrengen, openlijk of heimelijk.
Ook staan de borgen er voor in dat Thijs weer voor het gerecht zal komen als de Raad van Kampen hem daarvoor oproepen zal. Zij staan er ook voor in dat aan de gevangenbewaarder de kosten van attinge en sluitgeld zullen worden betaald.
|pag. 87|
Fol. 116v, Thijs van Oldenzeel deed de oervede en beloofde te handelen als voorschreven staat.
Fol. 117
12 januari 1574, Jelys Jansz, Henrick Poyt luchtenmaker en Lamber Tibbe stellen zich borg aan de Raad van Kampen voor Roloff Jansz Glas, die uit de gevangenis zal worden vrijgelaten met consent van de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje, die hem nabij Ens door zijn soldaten gevangen heeft laten nemen. De borgen staan er voor in dat Roloff geen schade zal toebrengen aan de koning van Spanje of diens onderdanen en diens tegenstanders niet zal steunen.
Ook staan de borgen er voor in dat Roloff weer voor het gerecht zal komen als de Raad van Kampen hem daarvoor oproepen zal. Zij staan er ook voor in dat aan de gevangenbewaarder de kosten van attinge en sluitgeld zullen worden betaald.
In de marge staat dat de Raad de borgen van hun borgtocht heeft ontslagen anno 1579.
Fol. 117v
Roloff Jansz Glas deed de oervede en beloofde te handelen als voorschreven staat.
16 januari 1574, Kaerle brouwer, Claes Jansz kistenmaker en Herman Berentsz stellen zich borg aan de Raad van Kampen voor Johan ter Stege, die uit de gevangenis zal worden vrijgelaten, dat Johan geen schade zal toebrengen aan de koning van Spanje of diens onderdanen en diens tegenstanders niet zal steunen.
Ook staan de borgen er voor in dat Johan weer voor het gerecht zal komen als de Raad van Kampen hem daarvoor oproepen zal. Zij staan er ook voor in dat aan degevangenbewaarder de kosten van attinge en sluitgeld zullen worden betaald, te weten in drie termijnen, als Martini 1574, 1575 en 1576.
Fol. 118, Johan ter Stege deed de oervede en beloofde te handelen als voorschreven staat.
Fol. 118v
9 januari 1574, Schipper Johan Symonsz uit Dokkum zweert dat hij zijn lading van tien scheepsankers en vijf bussen met banden, getaxeerd op 100 keizersguldens, nergens anders zal lossen dan in Groningen of in andere steden en dorpen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje. Hij zal daarvan aan de overste Van Polwijler binnen vier weken een bewijs tonen. Hiervoor hebben zich tot borg gesteld mr. Peter Lollensz en mr. Johan Tjara, beëdigde voorspraken.
Deze beiden staan tevens borg voor de navolgende schippers.
Schipper Pyer Fockes uit Woudsend, die een lading twijghout in heeft dat te Workum moet worden gelost, ter waarde van 12 keizersguldens.
Schipper Jacob Claesz uit Franeker en schipper Cornelis Lambertsz, die beiden zes hoet smidskolen in hebben, ter waarde van 38 keizersguldens, te lossen in Franeker.
|pag. 88|
Schipper Foppe Wyntsesz uit Wierdum, die twee hoet smidskolen en een hoeveelheid koeken in heeft, ter waarde van 16 keizersguldens, te lossen in Leeuwarden.
Schipper Johan Douwes en Schypke Schypkesz die elk twee hoet smidskolen in hebben en voor een gulden aan koeken, ter waarde van 14 keizersgulden, te lossen in Leeuwarden.
Schipper Dirck Smit uit Harlingen die schoenmakerseek en wat smidskolen in heeft, ter waarde van 19 keizersguldens, te lossen in Harlingen.
Schipper Peter Lollensz uit Harlingen, die schoenmakerseek en twijg in heeft, ter waarde van [niet ingevuld], te lossen in Harlingen.
Schipper Johan Gerritzen uit Harlingen, die smidskolen en twee of drie steen vlas in heeft, ter waarde van 21 keizersguldens, te lossen in Harlingen.
Schipper Synordt Typkes uit Harlingen, die drie hoet smidskolen in heeft, ter waarde van 19 keizersgulden min een oord, te lossen in Harlingen.
Deze schippers hebben gezworen om hun lading te lossen zoals voorschreven staat en ook dat zij hun borgen schadeloos zullen houden. Verder zullen zij binnen vier weken een bewijs tonen van het stadsbestuur van de plaatsen waar zij hun lading hebben gelost.
Fol. 119
9 januari 1574, Claes Jacobzen uit Leeuwarden heeft gezworen dat hij de lading smidskolen en de noten die hij in heeft nergens anders zal lossen dan in Leeuwarden of in andere plaatsen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje.
Hij zal aan de vrijheer Van Polwijler, overste in dienst van de koning, binnen vier weken daarvan een bewijs tonen van het bestuur van de stad waar hij zijn lading heeft gelost. Hij zal al het mogelijke doen om te voorkomen dat de rebellen hem op zee aanhouden. Hiervoor hebben Jacob Petersz en IsebrantWillemsz zich borg gesteld aan de vrijheer Van Polwijler dat zij bij ingebreke blijven van voornoemde schipper aan de vrijheer 40 keizersguldens zullen betalen.
Fol. 119v
9 januari 1574, HaetgenJacobsz en Wybe Runkers, schippers, hebben gezworen dat zij de 19 aam wijn, ter waarde van 300 goudgulden, toekomende aan Herman Hoenraeth, te Leeuwarden of te Sneek zullen ontschepen en nergens anders dan in andere steden en dorpen die aan de koning gehoorzaam zijn. Zij beloven aan de vrijheer Van Polwijler daarvan een bewijs te tonen van het bestuur van de stad waar zij hun lading hebben gelost.
Peter Thomasz stelt zich borg voor hen aan de overste Van Polwijler tot een bedrag van 300 goudgulden.
Fol. 120
11 januari 1574, Imme Symons en Foppe Douwensz zweren dat zij het kromhout dat bij Jacob Cock in bewaring was, naar IJlst zullen vervoeren. Binnen vier weken zullen zij daarvan een bewijs van de Raad van IJlst tonen aan de overste Van Polwijler.
|pag. 89|
Fol. 120v
23 januari 1574, Peter Boey en Here Revers zweren dat zij de ingescheepte smidskolen naar Staveren zullen vervoeren en aldaar verkopen. Binnen vier weken zullen zij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje. Als zij op zee door rebellen worden aangevallen, zullen zij alles proberen om aan hen te ontkomen.
29 januari 1574, Johan Willemsz, Herman Willemsz, Thomas Sybrantsz en Geert Kannegieter stellen zich borg aan de Raad voor Arent Sybrantsz, die met goedvinden van de overste Van Polwijler uit de gevangenis zal worden ontslagen.
De borgen staan er voor in dat Arent niets zal ondernemen tegen de stad en haar burgers en ook niets zal ondernemen tegen andere onderdanen van de koning van Spanje. Hij zal zich niet vertonen in het gebied van de stad, aan de Welle of op de IJsselbrug zolang de Hoogduitse soldaten alhier in garnizoen liggen. Hij wordt pas vrijgelaten als hij de kosten van zijn gevangenschap heeft voldaan.
Fol. 121
29 januari 1574, Arent Sybrantsz zweert dat hij niets zal ondernemen tegen de onderdanen en de krijgslieden van zijne majesteit. Hij zal de vijanden van zijne majesteit niet steunen en hij zal uit de stad blijven zolang de Hoogduitse krijgslieden alhier in garnizoen zijn.
Fol. 121v
30 januari 1574, Frederyck Willemsz, wonende in Harlingen, zweert dat hij de in twee scheepjes geladen twijg en de in een ander scheepje geladen planken, getaxeerd op 50 keizersgulden, alleen naar Harlingen of naar andere aan de koning gehoorzame steden zal vervoeren. Hij zal daarvan binnen vier weken aan de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit, een bewijs tonen. Als de scheepjes op zee door rebellen worden aangevallen, zal de bemanning alles proberen om aan hen te ontkomen.
Joachim Jansz en Lambert Aertzen stellen zich voor een bedrag van 50 keizersguldens borg voor Frederyck aan de overste Van Polwijler.
6 februari 1574, Willem van Schaerenberch uit Tiel zweert dat hij de zes lasten gerst, die hij alhier heeft geruild tegen hop en heeft geladen in zijn schip, nergens anders zal lossen dan in Nijmegen of in andere steden die aan zijne majesteit gehoorzaam zijn. Hij zal daarvan binnen zeven weken een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit. Toont hij het bewijs niet binnen genoemde tijd, dan vervalt hij in een boete van 200 goudguldens van 28 stuivers brabants.
Fol. 122
15 februari 1574, Frans Boussz en Johan Dirckzen uit Ameland zijn met consent van de overste Van Polwijler uit hun gevangenis ontslagen en mogen weer terugkeren in hun herberg De Bruinvisch. Zij zweren dat zij in die herberg zullen blijven en de stad niet zullen verlaten zonder toestemming van genoemde overste.
Zij moeten voldoen aan de uitspraak die de overste in hun zaak zal doen. Houden
|pag. 90|
zij zich niet aan hun onder ede gedane belofte, dan riskeren zij hun leven en goederen.
Hun borgen aan de overste Van Polwijler zijn Harmen Hartgertzen, Claes van Heerde, Henrick Petersz, mr. Peter Lollenzen, mr. Johan Tjaera, Johan Cornelisszen Johan Gerritzen.
Fol. 122v
11 maart 1574, Johan van den Vene stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit, voor Zibolt Sibollesz, schipper uit Leeuwarden, dat deze de acht vaten met nagels en ander ijzerwerk die hij heeft ingeladen, nergens anders zal lossen dan in Groningen. Hij zal daarvan binnen drie weken aan de overste een bewijs tonen van het stadsbestuur van Groningen. Toont de schipper het bewijs niet, dan vervalt hij in een boete van 50 goudguldens, waarvoor Johan van den Vene borg staat.
11 maart 1574, Marten Dircksz en Anna in de Eenhoorn stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit de koning, voor Evert Momme uit Groningen. De vracht van ongeveer 13 voeder wijn die Evert heeft ingescheept in het schip van Wopke Douwesz uit Bolsward, liggende alhier aan de Welle, zal worden gelost in Groningen en nergens anders. Evert zal daarvan binnen zes weken aan de overste een bewijs tonen van het stadsbestuur van Groningen. Doet hij dat niet dan zal hij vervallen zijn in een boete van 50 ponden groot Vlaams, waarvoor de borgen garant staan.
Mocht het schip door de rebellen worden aangevallen dan moet de bemanning alle mogelijke moeite doen om te ontkomen.
Fol. 123
11 maart 1574, Gerrijt Jansz Kempe stelt zich borg aan de vrijheer van Polwijler, overste van zijne majesteit de koning, voor Rijck Hoedemaker uit Deventer, die in het schip van Take Heremaesz uit Dokkum, alhier aan de Welle liggende, een partij veilingen en kromhout heeft ingescheept. Rijck zal dit hout lossen in IJlst, Leeuwarden of in andere aan zijne majesteit getrouwe steden in Groningerland of West-Friesland, en nergens anders. Hij zal daarvan binnen een maand aan de overste een bewijs tonen, afgegeven door het bestuur van de plaats waar hij de lading heeft gelost. Toont hij het bewijs niet binnen een maand, dan vervalt hij in een boete van 25 goudguldens, waarvoor Gerrijt Jansz Kempe borg staat.
Fol. 123v
8 maart 1574, Johan Willemsz, Johan Lambertzen en Johan Schutte uit Meppel zweren dat zij de wijn die zij hebben ingescheept, getaxeerd op 900 daalders, zullen vervoeren naar Groningen of naar andere aan zijne majesteit gehoorzame landen of steden en nergens anders. Zij zullen binnen zes weken aan de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit, daarvan een bewijs tonen van het bestuur van de stad waar de wijn gelost is.
Als opstandelingen hen op zee mochten aanvallen dan zullen zij met alle macht verhinderen dat hun schip wordt genomen. Hun borgen zijn Johan Hesselsz en Albert van Oldertije, die garant staan voor de boete van 900 daalders waarin de
|pag. 91|
vervoerders zullen zijn vervallen als zij het gevraagde bewijs niet binnen de genoemde termijn aan de overste tonen.
In de marge staat dat het bewijs, onder het zegel van de stad Groningen, binnen de termijn is getoond.
13 maart 1574, Dirck Lambertzen zweert dat hij de tien aam wijn die hij heeft ingenomen, toebehorende aan Jacob van Voerthuisen, gewaardeerd op 200 daalders, alleen zal ontschepen in steden die aan zijne majesteit de koning gehoorzaam zijn. Hij zal hiervan binnen zes weken een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler.
Fol. 124
15 maart 1574, Jacob Dirckzen uit Harderwijk zweert dat de radenmakersvelgen die hij heeft ingescheept in twee schuiten, zullen worden gelost in Harderwijk en nergens anders. Deze velgen zullen in Harderwijk en nergens anders worden gebruikt. Ze zullen niet in handen van de rebellen vallen.
Hij zal binnen acht dagen aan de overste Van Polwijler een bewijs tonen van het stadsbestuur van Harderwijk dat de velgen aldaar gelost zijn.
26 maart 1574, Herman Vetthe stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje, voor Herman Schroer uit Damme dat deze een schip van ongeveer 12 lasten groot, dat hij heeft ontvangen van de overste voornoemd, binnen de tijd van vier weken weer in Kampen terug zal brengen.
Gebeurt dat niet, dan vervalt Herman Schroer in een boete van 100 keizersguldens van 20 stuivers, waarvoor Herman Vetthe garant staat.
Schroer belooft Vetthe schadeloos te houden.
[De akte is doorgehaald]
30 maart 1574, Peter Wybrantzen, Bartolt Cleysz, Alle Gerritzsoen, Heyman Wolterzen en Isebrant Symonsz hebben gezworen dat zij de soldaten die als beveiligers met hun schepen meegaan, zullen helpen als zij op zee door rebellen worden aangevallen. Zij zullen zich gedragen als gehoorzame onderdanen van zijne majesteit de koning van Spanje.
Fol. 124v, 9 april 1574, Johan Jacobsz, Johan Gerritzen, Sybe Aukes, Arent Claesz uit Zwolle, Johan Henrickze uit Zwolle, Gerbrant Henrickz uit Kampen en Claes Dirckzen van Voessen hebben gezworen dat zij de soldaten die als beveiligers met hun schepen meegaan, zullen helpen als zij op zee door rebellen worden aangevallen. Zij zullen zich gedragen als gehoorzamen onderdanen van zijne majesteit de koning van Spanje.
14 april 1574, Henrick Jansz, Wijcher Jansz en mr. Peter, stadshoefsmid, stellen zich borg voor Jans Jansz alias Jan Heijnsz, die door de Raad uit de gevangenis zal worden ontslagen. Zij zullen er voor zorgen dat Jan zich weer ter beschikkingvan de Raad zal stellen als hem dat bevolen wordt. Zij beloven ook dat de kosten van Jans gevangenschap (attinge en sluitgeld) zullen worden voldaan.
|pag. 92|
Fol. 125
14 april 1574, Herman Schoer uit Dam en Johan Toemsleger zweren dat de lading vis en vellen van vier scheepjes die nu aan de Welle liggen, overgeladen zijn uit een groot schip dat uit Bergen in Noorwegen kwam. Deze vier scheepjes zullen naar Deventer varen om daar gelost te worden. Zij hebben de vis en de vellen niet gekocht van geuzen of andere vijanden van de koning en zij hebben ook geen paspoorten of sauvegarden van deze vijanden gekregen of gevraagd.
15 april 1574, Herman Schroer uit Den Dam zweert als voorschreven staat voor nog een vijfde scheepje.
Fol. 125v
15 april 1574, Jan Jansz alias Jan Heynsz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
16 april 1574, Meynardt Dircksz uit Enkhuizen en zijn zoon Dirck Meynardtsz, ook uit Enkhuizen, zullen op last van de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit de koning, uit de gevangenis worden vrijgelaten. Zij mogen met hun schip en hun goederen uit Kampen vertrekken. Zij hebben gezworen dat zij ten allen tijde terug zullen keren naar Kampen als hen dat wordt gelast. Zij beloven verder dat zij hun uiterste best zullen doen om te zorgen dat Hans Heyder uit Clingen, soldaat van de overste Van Polwijler, die in Enkhuizen gevangen zit, wordt vrijgelaten en met zijn goederen mag vertrekken en verder niet zwaarder zal worden belast dan zij hier belast zijn geweest. Hans moet dan ook de eed doen dat hij, wanneer dat van hem wordt geëist, naar Enkhuizen zal terugkeren.
19 april 1574, Arent Gerritzen uit Meppel, Johan Claesz uit Meppel, Lubbert Jacobsz uit Meppel en Geert Geertzen uit Meppel hebben gezworen dat zij bij de soldaten die hen naar Genemuiden zullen begeleiden blijven zullen als zij op zee door de rebellen zullen worden aangevallen. Zodra zij in Genemuiden of in Kuinre zullen aankomen, moeten zij van het gerecht van deze dorpen daarvan een certificaat vragen, dat binnen vier dagen aan de vrijheer Van Polwijler moet worden getoond door een van hen vieren.
Fol. 126
19 april 1574, Peter van Sitten en Geert Vrijhoff uit Cleef worden op bevel van de vrijheer Van Polwijler, overste van zijne majesteit de koning, uit de gevangenis ontslagen. Zij mogen met hun lading wijn van Kampen naar Hamburg of Lübeck varen. Zij zweren dat zij deze wijn nergens anders zullen lossen dan in Hamburg of in Lübeck. Binnen acht weken zullen zij de overste een bewijs van Hamburg of Lübeck tonen dat aldaar de wijn gelost is. Als daar door weer of wind vertraging in ontstaat, moeten zij ook daarvan een bewijs tonen.
In de marge staat dat een certificatie van de stad Hamburg is vertoond op 26 juni 1574.
|pag. 93|
Fol. 126v
20 april 1574, Arent Berentzen heeft gezworen dat hij met zijn schuit, geladen met eek, in de buurt zal blijven van de soldaten die hem escorteren naar Genemuiden. Hij zal ook niet van hen wijken als zij door de rebellen worden aangevallen. Zodra hij de eek heeft gelost in Dokkum of in een andere aan de koning gehoorzame stad, zal hij daarvan aan het gerecht te plaatse een certificaat vragen en dat binnen vier weken tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje.
20 april 1574, Henrick Weverinck uit Emmerich zweert dat van de schepen die hij hier aan de tollenaar heeft aangegeven er vier waren geladen met twijg en een met appelen en “schreenplancken”. Zover hij weet was er geen wijn bij de lading.
Hij zal de lading van deze schepen niet lossen in plaatsen die aan de koning ongehoorzaam zijn. Binnen zes weken zal hij daarvan een bewijs overleggen of anders zal hij zich weer stellen onder het gerecht alhier.
Na het doen van de oervede mocht Henrick met zijn schepen vertrekken.
Fol. 127
20 april 1574, Meijnart Ottensz en Sybolt Berentsz, beiden uit Workum, Reijnar Semmensz uit Vlieland en Evert Albertzen uit Ens, zweren dat zij met hun schepen niet van hier zullen vertrekken zonder consent van de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje. Zij moeten de nachten in hun schepen doorbrengen. Zij beloven verder om hun borgen schadeloos te zullen houden.
Op 30 april zijn zij op last van de overste vrijgelaten en mochten zij vertrekken.
[De akte is doorgehaald]
24 april 1574, Frans Bouwsz, burgemeester op Ameland, en Johan Dirckzen waren op last van de vrijheer Van Polwijler in de gevangenis gezet. Zij worden daaruit ontslagen na het doen van de eed waarin zij beloven de onderdanen van de koning van Spanje geen schade te berokkenen.
Fol. 127v
27 april 1574, Johan in den Hagen, geboortig van Wesel, zweert dat hij de tien toelasten wijn die hij bij zich heeft en die hij naar Friesland wil brengen, nergens anders zal lossen dan in plaatsen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje.
Binnen zes weken zal hij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
Adam van Nentewyeck zweert dat hij de negen voeder wijn die hij bij zich heeft, nergens anders zal lossen dan in Koningsbergen in Pruissen. Vóór Bartholomei aanstaande zal hij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
Johan van Eerwich zweert dat hij de 57 toelasten wijn die hij bij zich heeft, nergens anders zal lossen dan in Hamburg. Binnen twaalf weken zal hij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
|pag. 94|
Henrick to Zwyll uit Keulen zweert dat hij de 36 toelasten wijn die hij bij zich heeft, nergens anders naar toe zal brengen dan naar Danzig of naar Riga. Dat belooft hij ook voor de tien toelasten die toekomen aan Johan in den Haegen voornoemd. Vóór Bartholomei aanstaande zal hij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
Fol. 128
Willem van Boeken zweert dat hij de 41 toelasten wijn die hij bij zich heeft, nergens anders naar toe wil brengen dan naar Hamburg of naar Lübeck. Binnen drie maanden zal hij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
In de marge staat dat dit bewijs op 25 juni 1574 is gebracht. [Akte doorgehaald]
Lambert Troestnerff uit Keulen zweert dat hij de 44 toelasten wijn die hij bij zich heeft, nergens anders zal lossen dan in Hamburg of in Lauwenburch. Binnen drie maanden zal hij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
Johan Roloffzen uit Einden zweert dat hij de 18 toelasten wijn die hij bij zich heeft nergens anders zal lossen dan in Emden. Binnen vier weken zal hij daarvan een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
Fol. 128v
Schipper Jetze uit Leeuwarden, Symon Lellensz uit Workum, Vetge Reyngens uit Franeker, Johan Petersz uit Vlieland, Thijs Jansz uit Meppel, Coep Arentzen uit Meppel, Geert van Vaeren uit Emden, Herman van Assendurp uit Emden, Jacob Geertzen uit Meppel, Jacob Hermsz uit Meppel, Harmen Evertzen uit Meppel, Thijman Roloffs uit Meppel, Johan Frerickzen, Johan Dirckzen uit Kuinre en Ottho Jansz hebben gezworen dat zij bij de hen escorterende soldaten zullen blijven en niet zullen vluchten als zij door de vijand worden aangevallen. Zodra zij in Genemuiden of in Kuinre zullen zijn aangekomen, zullen zij een ijlbode naar Kampen sturen om daarvan het bewijs te brengen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje.
28 april 1574, Johan Wollebrantzen uit Egmond aan Zee heeft gezworen dat hij de stad niet zal verlaten dan met consent van de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje. Hij moet hier blijven tot zijn zaak is behandeld door het hof van kanselier en raden van Overijssel.
In de marge staat dat op 30 april de provoost op last van de vrijheer Van Polwijler Johan Wollebrantz van zijn eed heeft ontslagen.
Fol. 129
4 mei 1574, Gerrit Martensz uit Wijk aan Zee heeft gezworen dat hij de partij schollen en roggen die hij in heeft, niet in Enkhuizen of in een andere aan de koning ongehoorzame stad heeft gekocht. Hij heeft ook geen paspoorten of sauvegarden van de vijand aangenomen en hij heeft ook geen licenten betaald.
|pag. 95|
Mocht worden bevonden dat hij een en ander wel heeft gedaan, dan zal hij aan lijfen goed worden gestraft door de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje.
6 mei 1574, Dirck Bock, kapitein in dienst van de koning, Claes Louwe, Johan Schaep, Willem Dircksz en Tijmen Swaentgen stellen zich borg aan de Raad van Kampen voor Willem Swaentgen, die uit de gevangenis zal worden ontslagen, dat deze niets zal ondernemen dat schadelijk is voor de onderdanen van zijne majesteit de koning. De borgen staan er ook garant voor dat Willem zich op bevel van de Raad dadelijk beschikbaar zal stellen om voor het gerecht te komen.
Claes, Johan, Willem Dircksz en Tijmen staan ook garant voor de onkosten voor eten en drinken die voor Willem tijdens zijn gevangenschap gemaakt zijn en voor het sluitgeld, alles ter somma van 63 goudguldens en 20 stuivers brabants. Dit zal worden betaald in twee termijnen, te weten op Martini in de winter aanstaande en op Pinksteren 1575.
Dirck Bock, kapitein van zijne majesteit, belooft om de borgen en de stad Kampen schadeloos te houden.
In de marge staat: Niet gepasseerd.
Fol. 130
6 mei 1574, Johan van Dursten, Johan Rotgertzen, wijnheer, en Harmen Bartolzen stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje, voor Herman van Ummen , die uit de gevangenis zal worden gelaten. Zij staan er voor in dat Herman van Ommen voor het gerecht zal komen zodra de overste dat van hem eist. Bij niet verschijnen van Herman vervallen de borgen in een boete van 300 keizersguldens.
7 mei 1574, Johan Sluyter uit Wesel zweert dat hij de verf die hij bij zich heeft niet heeft gekocht in Enkhuizen en ook niet van geuzen of van andere rebellen. Hij heeft ook geen paspoorten of sauvegarden van de vijand aangenomen. De verf heeft hij gekocht in het land van Doernigen en via Bremen naar Kampen gevoerd.
Hij verklaart verder dat het glas dat Henrick Lübeck in het schip heeft geladen, is gekocht in Bremen.
Fol. 130v
8 mei 1574, Goesen inden Bruinvisch en Anna inden Eenhoirne [niet afgemaakt, doorgehaald]
9 mei 1574, Jacob Evertzen, Engbert Claesz en Johan Gerritzen Collart hebben [niet afgemaakt, doorgehaald]
12 mei 1574, Johan Ybbeses, Jouke Sykesz, Isske Gelmers, alle drie uit Workum, en Auke Alartzen, hebben gezworen dat zij de partij schol die zij hebben ingescheept, niet in Enkhuizen nog van de geuzen of andere rebellen hebben gekocht. Zij hebben ook geen paspoorten of sauvegarden van de vijand aangenomen.
|pag. 96|
13 mei 1574, Dirck Dirckzen uit Franeker heeft gezworen dat hij de partij zout die hij heeft ingescheept, niet in Enkhuizen noch van geuzen of anderen rebellen heeft gekocht. Hij heeft ook geen paspoorten of sauvegarden van de vijand aangenomen en hij heeft ook geen licentgeld betaald.
Fol. 131
20 mei 1574, Dirck Backer zweert dat hij de 100 tonnen met schol en andere waren heeft gekocht op Texel, waarvan het getoonde certificaat getuigt. Hij heeft de schol niet gekocht in Enkhuizen of van geuzen of rebellen. Hij heeft van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en hij heeft ook geen licentgeld betaald.
23 mei 1574, Albert Cedes uit Wirdum zweert dat hij de 43 tonnen fijn zout die Sybrant Tyackzen in zijn schip heeft geladen, niet heeft gekocht in Enkhuizen of van geuzen of rebellen. Hij heeft van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en hij heeft ook geen licentgeld betaald.
Fol. 131v
29 mei 1574, Johan Stick uit de graafschap Bentheim zweert dat de Berger vis, traan en andere waren die hij in elf schuiten had geladen, waarvan de schippers waren Reynar Annes, Mey Ottes, Comelis Andriesz, Roloff uit Emden, Symon Gaemes uit Emden, Doede Claeses uit Wirdum, Syver Syvertzen uit Staveren, Feyte Lolles uit Sloten, Feyte Ottes, Aetgen Jellys en Florys Reynartzen, niet in Enkhuizen of van geuzen of rebellen is gekocht. Hij heeft van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en hij heeft ook geen licentgeld betaald. De voornoemde schippers deden eveneens de eed.
29 mei 1574, Gerrith Schulte uit Bremen zweert dat hij het Bremer bier dat hij heeft ingescheept in het schip van Dirck Volckers niet heeft gekocht in Enkhuizen of van geuzen of rebellen. Hij heeft van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en hij heeft ook geen licentgeld betaald. De schipper deed eveneens de eed.
20 mei 1574, Evert van Karviell, wonende in Keulen,, zweert dat hij in Enkhuizen en Hoorn is geweest om de wijn, die de rebellen onlangs van hem genomen hebben, terug te vorderen, maar dat is hem niet gelukt. Hij heeft over de wijn niet onderhandeld met de rebellen. Hij zal, als de vrijheer van Polwijler, overste van de koning, dat van hem eist, in Kampen voor het gerecht komen.
Fol. 132
25 mei 1574, Geerlich uit Bergen in Noorwegen, Henrick Slaverken en Goert ten Harkell uit Deventer zweren dat zij de koopmansgoederen die zij in het schip hebben geladen, niet in handen van de rebellen zullen brengen, maar alles zullen vervoeren naar Bergen in Noorwegen. Zij zullen daarvan bij het gerecht in Bergen een bewijs vragen en dat voor aanstaande Michaelis tonen aan de overste Van Polwijler.
|pag. 97|
27 mei 1574, Wysse Jansz uit Dokkum zweert dat hij de 100 zouts die hij heeft ingeladen, niet heeft gekocht in Enkhuizen of van de rebellen. Hij heeft van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en hij heeft ook geen licentgeld betaald.
Fol. 132v
23 mei 1574, Engell Jansz uit Haarlem zweert dat hij binnen zes weken aan de overste Van Polwijler een bewijs zal brengen van het gerecht van Vlieland dat hij niet wordt verdacht van heresie, ketterij of van een andere dwaling, maar dat hij eerlijk is van handel en wandel.
28 mei 1574, Johan uit Keulen, de dienaar van Peter van Ess uit Keulen, en schipper Albert Berentzen, hebben gezworen dat de vier lasten zout en vijf pakken huiden die zij in het schip hebben, niet zijn gekocht in Enkhuizen of van geuzen of andere vijanden van de koning. Zij hebben van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en zij hebben ook geen licentgeld betaald.
28 mei 1574, Claes Wijlouw, de dienaar van Augustinus Raes, en Johan Gerritzen uit Texel, vanwege Dirck Cornelisz uit Texel, hebben onder ede het volgende verklaard.
Claes Wylouw verklaart dat het jopenbier dat is ingescheept in het schip van schipper Jacob Jansz uit Emden, uit Emden komt. Johan Gerritzen verklaart dat de schol die schipper Reynar Engbertzen heeft ingenomen, uit Texel komt. Zij hebben de goederen niet gekocht van de rebellen of anderen vijanden van de koning. Zij hebben van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en zij hebben ook geen licentgeld betaald.
Fol. 133
28 mei 1574, Johan Steenberch en schipper Kerst Joirgentzen hebben gezworen dat de schoenmakerseek die in het schip geladen is nergens anders zal worden gelost dan in steden die aan de koning van Spanje gehoorzaam zijn. Zij zullen daarvan binnen vier weken bewijs tonen aan de overste Van Polwijler.
In de marge staat dat het bewijs op 7 juni aan de vrijheer Van Polwijler is getoond.
[Akte doorgehaald]
5 juni 1574, Claes Louwe, Johan Schaep, Willem Dircksz en Tyman Swaentgen hebben beloofd om ieder het verschuldigde deel van de onkosten van attinge en sluitgeld van Willem Swaentgen te betalen aan de stad Kampen, ter somma van 63 goudgulden en 20 stuivers brabants, in twee termijnen, namelijk op aanstaande Pasen en op Michaelis 1575.
5 juni 1574, Tyman Swaentgen stelt aan Claes Louwe, Johan Schaep en Willem Dircksz zijn huis in de Oudestraat in de Hagen, strekkende tot de Nieuwstraat, belend door Gheert Kempe en Bickenken, tot onderpand voor de hiervoor gedane borgtocht. Willem Swaentgen belooft om zijn broeder Tyman schadeloos te zullen houden, stellende daarvoor al zijn bezit tot onderpand.
|pag. 98|
29 mei 1574, Clara Joestesdochter uit Westeinde op Vlieland, schipper Cornelis Gerbrantzen en Alijdt Janss, hebben gezworen dat de elf tonnen met schelvis en schol die zij in het schip hebben, niet is gekocht in Enkhuizen of van de vijanden van de koning. Zij hebben van de vijanden van de koning geen paspoort of sauvegarde aangenomen en zij hebben ook geen licentgeld betaald.
2 juni 1574, Johan Lenartzen, wonende in Emden, Goddert van Boeningen, jonge Jan van Hell uit Emden, Johan Roloffzen uit Emden en Johan Claesz uit Emden hebben gezworen dat zij ten allen tijden alhier voor het gerecht zullen verschijnen als zij daarvan bevel krijgen van de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
Fol. 134
5 juni 1574, Andries Geertzen uit Amersfoort heeft gezworen dat hij ten allen tijde alhier voor het gerecht zal verschijnen als hij daarvan bevel krijgt van de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
6 juni 1574, Johan Steenberch uit Vaassen heeft gezworen dat hij de gemalen eek en de elzenbast die hij in twee schuiten heeft gescheept, namelijk in de schuiten van Claes Dirckzen en Jan Jansz uit Kuinre, nergens anders zal lossen dan in Friesland of in steden en dorpen die aan de koning gehoorzaam zijn. Hij zal daarvan binnen vier weken een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
Fol. 134v
5 juni 1574, Willem Swaentgen heeft gezworen dat hij geen getrouwe onderdanen van de koning van Spanje of burgers van Kampen zal benadelen omdat hij in Kampen in de gevangenis heeft gezeten. Hij zal als de Raad dat van hem eist, weer in Kampen voor het gerecht komen.
Fol. 135
9 juni 1574, Georgen Feykensz uit Workum heeft gezworen dat hij de twijg die hij heeft ingeladen, nergens anders zal lossen dan in Friesland of in steden en dorpen die aan de koning gehoorzaam zijn. Hij zal daarvan binnen drie weken een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning.
21 juni 1574, Goycken Fransz, Arent van Locchem en Claes Kuijper staan borg voor Wolter Petersz, die door de vrijheer Van Polwijler uit de gevangenis is ontslagen, dat deze als het van hem wordt geëist weer voor het gerecht in Kampen zal komen. Als hij dan niet zal verschijnen, vervallen zijn borgen in een boete van 200 karelsguldens, te betalen aan de vrijheer voornoemd.
5 juli 1574, Dirck Gheertsz en Evert Gheertsz stellen zich borg aan de stad Kampen [niet afgemaakt, doorgehaald]
|pag. 99|
Fol. 135v
23 juni 1574, Symon Albertzen, Gerrith Jansz, Claes Boysz, Jacob Derckzen, Willem Hermsz en Bartolt Cleysz, allen uit Kuinre, hebben gezworen dat de rogge die zij hebben ingeladen nergens anders zal worden gelost dan in Kuinre.
Daarvan zullen zij binnen acht dagen een bewijs tonen aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje.
In de marge staat dat het bewijs is getoond, de akte is doorgehaald.
15 juni 1574, Wessel Doerloe uit Emden heeft gezworen dat hij zodra de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning van Spanje, dat eist, weer in Kampen zal terugkeren om zich in de zaak van het ingescheepte zout eventueel te verantwoorden.
5 juli 1574, Dirck Geertsz en Evert Gheertsz stellen zich borg aan de stad Kampen voor Geert Nijber, die uit de gevangenis is ontslagen. Zij garanderen de betaling van attinge en sluitgeld.
Fol. 136
5 juli 1574, Gheert Nyber heeft gezworen dat hij zich niet zal wreken voor zijn gevangenschap in Kampen en niets zal ondernemen tegen burgers van Kampen of andere onderdanen van de koning van Spanje. Hij belooft ook dat hij weer voor het gerecht in Kampen zal komen als de Raad dat van hem eist.
5 juli 1574, Geert Nyber, voor zichzelf, en Claes Ridder, als gemachtigde van Geert Nybers vrouw Alijt, zoals blijkt uit een volmachtsbrief in dato 3 juli 1574, gegeven onder het zegel van de schout van Steenwijk, beloven dat als de Raad van Kampen bepaalt dat de kosten van attinge en sluitgeld van Geerts gevangenschap alhier door hen moeten worden voldaan, dat zij dan die kosten zonder verwijl zullen voldoen. Tot een speciaal onderpand zetten zij hun huis in de Oudestraat nabij de Sint-Nicolaaskerk en een jaarlijkse rente van zeven heren ponden die zij hebben uit Korvemaker huis in de Hagen.
Zij beloven verder dat zij hun borgen in deze zaak, te weten Dirck Geertsz en Evert Gheertsz, schadeloos zullen houden.
Fol. 136v
24 oktober 1574, Thijs Hermensz, Johan Snoeck, Meynart Dirckzen van Hasselt, Johan Rycxzen en Johan Coepsz, schoenmaker, stellen zich borg aan de stad Kampen voor Thijs van Oldenzeell. Zij zullen er voor zorgen dat Thijs van Oldenzeell alhier voor het gerecht komt als de Raad dat van hem eist.
Fol. 137
Dirck Barrick heeft zich [niet afgemaakt]
20 november 1574, Claes Gerbrantzen uit Staeveerden zweert dat hij niets zal ondernemen tegen onderdanen van de koning van Spanje. Hij zal zich ook niet begeven onder de vijanden van de koning of met hen handelen.
|pag. 100|
8 januari 1575, Meynart Cloppenburch [niet afgemaakt]
16 maart 1575, Roloff Birenss zweert dat hij de last bier (van een stuiver per kan) die hij in twee schuiten heeft geladen, nergens anders zal lossen dan in steden of dorpen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje.
Fol. 137v
16 maart 1575, Engbert Roloffzen heeft gezworen dat hij de negen tonnen stuiversbier die hij in zijn schuit heeft geladen, nergens anders zal lossen dan in steden of dorpen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje.
7 juni 1575, Gerrijt Bloeme en Johan Snoeck stellen zich borg aan de stad Kampen voor Albert van Santhen. Zij staan er voor in dat Albert zodra de Raad dat van hem eist weer voor het gerecht zal komen.
7 juni 1575, Albert van Santhen is uit de gevangenis ontslagen nadat hij aan de stad een oervede had gedaan.
15 april 1576, Jonge Reiner en Evert van Hardenberch stellen zich borg aan de stad Kampen voor Jan Jansz en voor diens knecht Johan voor alles dat de Raad aangaande hen zal bepalen. Zij hebben een handgemeen gehad met de soldaten van het garnizoen.
26 mei 1576, Lolle Petersz is uit de gevangenis ontslagen nadat hij de oervede had gedaan. Tevoren was hem in de Hagenpoort in bijwezen van zijn vader een akte voorgelezen, geregistreerd in Libro Causarum op datum voorschreven.
Fol. 138
7 juli 1576, Wolter van Groningen en Frederick Mathijsz stellen zich borg aan de stad Kampen voor Henrick Frericksz voor alles dat hopman Hans Caspar van Pfor tegen Henrick zal inbrengen in de zaak van het handgemeen dat hij had met een soldaat van het garnizoen.
28 juli 1576, Johan Rothersz stelt zich borg aan de stad Kampen voor Jan Snoeck, die 14 goudguldens en 24 stuivers heeft gelicht bij het gerecht, welk geld afkomstig is uit de nalatenschap van wijlen Thoenys Snoeck. De borg zal dit bedrag restitueren indien er iemand komt die meer rechten kan laten gelden.
9 oktober 1576, Peter Woltersz en Gheert Jansz Vrese stellen zich borg aan de stad Kampen voor Jacob Petersz en zijn vrouw Lamme Geerts Mulerts. De stad heeft geschreven aan het gerecht van Hulst in Vlaanderen over de erfenis van Margriete Mulertz, vrouw van Bartholomeus Verloe, die in Hulst is gestorven.
Margriete was een zuster van Lamme. De stad staat er voor in dat Lamme een erfgename is van Margriete. De beide borgen beloven om de stad schadeloos te houden.
|pag. 101|
Fol. 138v
23 november 1576, Peter Woltersz en Peter de hoefsmid stellen zich borg aan de stad Kampen voor Peter Gerrijtsz, die het kind van een soldaat heeft aangereden.
De borgen staan er voor in dat zij een eventuele toegewezen vordering van hopman Hans Caspar van Phor of van andere soldaten zullen voldoen.
16 september 1577, De edele en hooggeleerde Henrick van der Vecht, licentiaat in de rechten, Tyman Schulte, Geert Dubboltsz en Albert Jacobsz stellen zich borg aan de stad Kampen voor Albert Jacobsz en zijn zuster, Jacob Albertsz, Herman Fransz en Cathrine Gerrijts met hun adherenten, allen als erfgenamen van wijlen mr. Jacob van Deventer, gewezen cartograaf van zijne majesteit de koning, die in Keulen is gestorven, voor de belofte die de stad schriftelijk had gedaan aan de stad Keulen, betreffende de nalatenschap van de overledene. Deze nalatenschap is door de gemachtigde van genoemden in Keulen gevorderd. De borgen beloven om de stad Kampen schadeloos te houden van de gedane belofte.
Fol. 139
20 september 1577, De E. Herman ter Brugge en zijn vrouw joffer Aleyt Seyssincks stellen zich borg aan de stad Kampen voor de certificatie van volmacht die de stad had gezonden aan de stad Riga, inzake de erfenis van hun zoon Frans ter Brugge, die in Riga is gestorven. De borgen beloven om de stad Kampen schadeloos te houden van de gedane belofte.
15 januari 1578, Grete Henricks heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij werd er van verdacht dat zij van een Hoogduitse soldaat een gestolen ketel had gekocht. Zij werd echter niet bewijsbaar schuldig bevonden.
23 januari 1578, Henrick Hermansz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij voor het huis van zijn zuster in Brunnepe overlast had veroorzaakt. Het gerecht verleende hem gratie, doch hij moest wel het sluitgeld en de kosten van zijn gevangenschap betalen.
Fol. 139v
5 september 1578, Roloff Henricksz en Berent Smit stellen zich borg aan de stad voor Gheert Jorgensz en Jacob Arentsz, die in de nacht overlast op straat hadden veroorzaakt. De borgen staan er voor in dat de op te leggen boete zal worden voldaan.
24 december 1578, Marten van Gulich en Henrick Cornelisz hebben de oervede gaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren beschuldigd van diefstal, doch zijn vrijgelaten omdat zij nog jong zijn en het slechts een onbeduidend feit betrof.
1 januari 1579, Wolff van Heildelberch heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij er bij was toen een waardin werd verkracht. Hij heeft zelf daaraan niet meegedaan en is begenadigd.
|pag. 102|
31 januari 1579, Laurens van Wittemberch heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij heeft in dronkenschap de waardin aangegrepen maar niet verkracht. Het gerecht verleent hem gratie.
Fol. 140
18 september 1579, Alart van den Ham deed de oervede en werd uit de gevangenis ontslagen. Hij had de man die op de openbare weg de tabbert van heer Geert Kistemaker had gestolen, daartoe aangezet. De hopman, in wiens dienst hij in Elburg in garnizoen ligt, heeft de tabbert door een sergeant terug laten brengen.
19 februari 1580, Claes Bouwesz Frese uit Wirdum heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij had zich in het Sint-Geertruidengasthuis en in andere huizen vervelend gedragen. Het gerecht verleende hem gratie.
23 maart 1580, Lambert Gerritsz alias Koeninck heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij had brieven van de vijand van het vaderland in de stad gebracht.
Hij zweert dat hij zich beschikbaar zal houden voor het gerecht en dat hij geen brieven zal vervoeren of voor anderen boodschappen zal doen buiten de stad zonder voorkennis van de burgemeesters inder tijd.
Fol. 140v
19 mei 1580, Folte van Ulms heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij werd beschouwd als een vagebond. Omdat hij in Deventer als touwslager had gewerkt en van plan was naar Holland te reizen om zijn ambacht daar weer uit te oefenen en ook omdat hij niet van ernstige feiten werd beschuldigd, liet het gerecht hem gaan.
1 juli 1580, Peter Reynersz uit Westenholte, Arent Jansz uit Wilsum en Thoenis Jacopsz, molenaar in Wilsum, hebben de oervede gedaan. Zij waren door een aantal burgers in de nacht opgehaald en in Kampen in de gevangenis gezet omdat zij er van werden verdacht dat zij betrokken waren bij de moorden die onlangs tussen Zwolle en Wilsum door boeren waren begaan, waar van Kamper burgers slachtoffers waren.
Omdat er geen bewijzen waren en zij volhielden onschuldig te zijn, werden zij vrijgelaten. Zij deden verder de eed dat zij zich ten allen tijden beschikbaar hielden voor het gerecht van Kampen.
Fol. 141
2 juli 1580, Floris Henrixsz, soldaat onder hopman Hegeman, zoals uit zijn vertoonde privilege blijkt, stelt zich borg aan de stad Kampen voor zijn broeder Dirck Henricksz. Floris staat er voor in dat Dirck zodra het gerecht van Kampen dat eist, weer in de stad zal komen om te worden gehoord in de zaak van de moord op Kamper burgers, tussen Zwolle en Wilsum door boeren gepleegd.
2 juli 1580, Dirck Henricxsz uit Wilsum heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij werd er met Peter Reijnersz, Arent Jansz en Thoenis
|pag. 103|
Jacopsz de molenaar, alle drie ook uit Wilsum, van verdacht betrokken te zijn bijde moordpartij tussen Zwolle en Wilsum. Hij werd onschuldig bevonden en werd, nadat zijn broeder Floris borg voor hem werd (een andere borg kon hij niet krijgen), vrijgelaten.
Fol. 141v
1 november 1580, Roloff Jacobsz en zijn broeder Johan Jacobsz stellen zich borg aan de stad Kampen voor hun broeder Andries Jacobsz dat deze geen contact met de vijand zal houden en dat hij geen wraak zal nemen op Kamper burgers voor het feit dat hij in Kampen in de gevangenis was gezet.
Fol. 142
18 november 1581, Michiel Thijsz Dolleken heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij had zich onlangs in het stadswachthuis vergrepen aan zijn rotmeester en rotgezellen.
Fol. 142v
5 mei 1582, Geert Egbertzen en Willem Backer stellen zich borg aan de stad Kampen voor Albert Egbertzen. Zij staan er voor in dat Albert zich zodra het gerecht dat eist beschikbaar zal stellen om te worden verhoord.
17 juni 1584 [!], Thijs Koeps heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij uit het door de vijand bezette Steenwijk kwam.
Fol. 143
5 mei 1582, Albert Egbertsz alias Voegelaer heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij had iets misdaan.
5 mei 1582, Dirxken Henryckx heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was daarin gezet omdat zij gestolen goederen had gekocht. Zij had om genade gebeden en gratie gekregen. Vervalt zij weer in oneerlijk gedrag dan zal zij zonder genade worden gestraft.
28 augustus 1582, Beerent Hageman en Thonis Goesensz stellen zich borg aan de stad Kampen voor Benyamin Valckenborch, dat deze zich zal onderwerpen aan het oordeel dat de hoplieden en oversten over hem zullen vellen.
Fol. 143v
6 september 1582, Conraedt Arendtsz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij had een soldaat verwond en ook andere gewelddaden bedreven. Op voorbede van joffers en jonkvrouwen werd hem gratie verleend.
6 mei 1583, Aerent Goersen uit Steenhuijsen, gelegen een mijl van Geersbarch, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
|pag. 104|
18 mei 1583, Dyrck Hartgersz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
Fol. 144
4 juni 1583, Berent van Dursten heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij had zich misdragen in de wacht en tegen de stadsdienaars.
5 mei 1584, Henryck van Lauwenstoen en Bartholt van Mynnen, beiden ruiters onder de ritmeester Henryck Hamel, hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren daar in gezet omdat zij fuiken hadden gelicht in stadsviswater.
1 september 1584, Nicolaus de Hittinck en Ariaen Loeram, dienende onder hopman Berensteyn, hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren ergens van beschuldigd door Johan Henricksz Katte.
Op dezelfde dag heeft Henryck Thonisz ook de oervede gedaan. Hij was beschuldigd als bovenvermeld.
Fol. 144v, 2 september 1584, Albert Stevensz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was beschuldigd door Johan Henrycksz Katte.
12 september 1584, Magdalena Cornelisdochter uit Amsterdam heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was met haar man, die alhier is geëxecuteerd, gevangen gezet. Zij zal zich niet wreken aan burgers van Kampen.
6 februari 1585, Johan Portevilt, Hugo Hutte, Willem Kannes, Roellant Pitersz en Johan Morten, soldaten van het vendel van hopman Guillaume Nisbet, hebben elk de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij hebben onlangs verscheiden boeren op de Kamper eilanden bedreigd. Omdat de feiten echter niet al te ernstig waren, zijn zij vrijgelaten.
Fol. 145
20 februari 1585, Simon Benier is bij sententie van 16 februari laatstleden(geregistreerd in het Libro Causarum) levenslang uit de stad verbannen en ook veroordeeld tot het betalen van een boete. Na het doen van de oervede werd hij uit de gevangenis ontslagen.
16 maart 1585, Wicher Stoeldraeyer en Berent Smijth hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren daar in gezet omdat zij ongehoorzaam waren geweest.
Schepenen en raad veroordelen Wicher Stoeldraeyer, op voorbede van een aantal mensen, tot het betalen van een boete van 40 stadsponden en tot het betalen van de onkosten aan de wachtmeester, alles te voldoen voor hij wordt vrijgelaten.
Berent Smijt wordt veroordeeld als boven.
|pag. 105|
Fol. 145v
22 april 1585, Dionisius Vekeman uit Groningen heeft de oervede gedaan en wordt vrijgelaten. Hij was als vagebond vastgezet doch men kon hem nergens van beschuldigen.
20 mei 1585, Marten van Kerssel heeft de oervede gedaan en wordt vrijgelaten.
Hij heeft als soldaat gediend in Steenwijk.
28 mei 1585, Henryck van Santhen de jonge heeft de oervede gedaan en is vrijgelaten. Hij had zijn luitenant Hans Drenthe, in strijd met de wetten van de stad, kwalijk bejegend.
Fol. 146
17 september 1585, Stijne van Derlevoerdt heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
9 november 1585, Symon Ariaensz uit Breda heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was als een vagebond vastgezet doch men kon hem nergens van beschuldigen.
12 november 1585, Johan Dijck heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij had onredelijke tegen de Raad gesproken toen hij werd verhoord over zout dat hij tegen verbod uit de stad had gevoerd. De Raad veroordeelde hem tot het betalen van een boete van vijf goudguldens, die hij betaalde voor hij vrijgelaten werd.
Fol. 146v
2 december 1585, Johan Albertzen deed de oervede en werd uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij tegen het verbod van het stadsbestuur bier, kaas en andere waren naar de schans bij Deventer had gebracht. Zijn sententie is te vinden in Libro Causarum in dato 2 december 1585.
9 december 1585, Jan Pannebacker heeft de oervede gedaan en werd uit de gevangenis ontslagen. Hij was daar ingezet omdat hij geweld had gebruikt. Hij wordt verbannen uit de stad en mag daar niet weer in komen dan met consent van de Raad. Hij mag wel komen in Brunnepe en in de Hagen.
21 december 1585, Berent Schuth heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen. Hij was ergens van beschuldigd doch de degene die hem had beschuldigd trok zijn aanklacht geheel en al in en verklaarde dat hij over Berent niets dan goeds wist te zeggen. Berent geeft de verzekering dat hij voor het gerecht zal verschijnen zodra hij daarvoor wordt opgeroepen.
Fol. 147
1 januari 1586, Lutgien Dirrickx uit Zwolle en Arent Cornelis uit Buren alias Brouwer van Buren hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren gevangen gezet omdat zij met andere soldaten van de
|pag. 106|
compagnie van hopman Jurien Root in de nacht huizen van Kampereilanders waren binnengedrongen. Zij bedreigden de boeren en stalen van hen vlees en spek.
Het gericht heeft hen op voorbede van goede lieden en omdat het meer tot genade dan tot zware justitie geneigd was, gratie verleend. Zij moeten borgen stellen voor de onkosten van hun gevangenschap. De stokmeesters hebben hen vermaand om dergelijke misdaden nooit meer te plegen.
6 januari 1586, Piter Dubbe heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat men hem er van verdacht goederen naar Zutphen te hebben gebracht. Hij ontkende dat en omdat er geen bewijzen van waren, is hij vrijgelaten.
Dirrick Arentzen en Thyman van Grete stellen zich er borg voor dat Piter weer voor het gerecht zal verschijnen als dat van hem geëist wordt.
Fol. 147v
26 mei 1586, Jan Claessen uit Vollenhove en Gerrith Jansz Petersz hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij hebben borgen gesteld voor dat wat de Raad op hen te zeggen zal hebben.
3 juni 1586, Jacob Jansz Basse heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij heeft borgen gesteld die instaan voor het voldoen aan een eventueel vonnis van de Raad.
18 juni 1586, Asken Lamberts alias Joncker Hans van Geenen, Peter van Grotemsolte en Goert van Bronswijck hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij zaten vast voor straatschenderij en geweld in Wilsum bedreven. Op voorbede van hun hopman, luitenanten en soldaten van hun compagnie zijn zij vrijgelaten.
Fol. 148
16 juli 1586, Dirck Lambertsz alias Backer heeft de oervede gedaan en is vrijgelaten.
16 juli 1586, Roloff Albertsz alias Wonder heeft de oervede gedaan en is vrijgelaten.
19 juli 1586, Dirck Meynartzen heeft de oervede gedaan en is vrijgelaten. Hij was vastgezet omdat hij als banneling toch weer in de stad was gekomen. Hij moet buiten de stad en de stadsvrijheid blijven. Als hij daarin weer terugkeert, zal hij zwaar worden gestraft.
Fol. 148v
27 september 1586, Hans Molckenbuer heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij de leden van de Raad op trotse en hooghartige wijze had bejegend. Hij werd vrijgelaten op voorbede van zijn familieleden.
|pag. 107|
27 september 1586, Willemken Dolleken heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich niet had gehouden aan een bevel van de burgemeesters.
29 september 1586, Chrystoffer Cornelisz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich niet had gehouden aan een bevel van de burgemeesters.
3 december 1586, Herman Hermsz en Dirrick Dirrickxen hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren vastgezet omdat zij als dragers meer draagloon hadden gevraagd dan in de ordonnantie op het dragen is vastgelegd.
Fol. 149
10 januari 1587, Balthazar Wijnter en Johan van Wormsturp hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen.
12 januari 1587, Wyllem Thonisz Dolleken heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich kwaadaardig had gedragen.
24 januari 1587, Peter Brunijnck heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij met zijn uitspraken commotie had veroorzaakt.
Fol. 149v
24 januari 1587, Henryck van Saske heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangengezet omdat hij met een groep soldaten de stadsvrijheid was binnen gevallen. Hij wordt uit de stad en de stadsvrijheid verbannen.
8 februari 1587, Dirck van Essen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. De drost van Coevorden en de drost van Vollenhove stellen zich er borg voor dat Dirck binnen zes weken weer in Kampen voor het gerecht zal komen als de Raad dat van hem verlangd.
16 februari 1587, Johan Gascon, Niclaes Qartin en Mauris Magnis, alle drie Franse soldaten, hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen.
Fol. 150
16 februari 1587, Anna Stuijrmans heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij wordt verbannen uit de stad en de stadsvrijheid.
5 april 1587, Herman Kremer heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij tussen Deventer en Kampen gevangen was genomen en men bij hem enige brieven had aangetroffen.
|pag. 108|
8 april 1587, Jurien Metsencop en Anna Suijmen hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren vastgezet als vagebonden. Zij moeten nog deze dag de stad en de stadsvrijheid verlaten en daarin niet terugkeren of zij zullen zwaar worden gestraft.
11 april 1587, Claes Smeinck alias Maeller heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij met een partij doek uit Deventer was gekomen.
De stokmeesters hebben hem aangezegd om de kosten van zijn gevangenschap te voldoen en om een som van 600 daalders in handen van het gerecht te stellen of het doek alhier te laten.
Claes mag vertrekken, maar zijn vrouw moet binnen twee maanden hier terugkomen. Zij kan nu niet naar Deventer reizen of daar enige handelingen verrichten. Zij moeten zweren dat het hun eigen doek is.
In de marge staat dat Claes Smeynck heeft gezworen dat hij niet naar Deventer zal reizen noch daar enige handelingen zal verrichten. Actum 26 juni 1587.
Fol. 150v
3 mei 1587, Hermanna, de vrouw van Evert Hemmyncx heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was vastgezet omdat zij een door de stad opgelegde boete niet had betaald.
23 mei 1587, Albert Jansz kremer heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij onbetamelijk tegen de burgemeester indertijd heeft gesproken.
13 juli 1587, Harman Cornelisz Keijser heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij in Deventer vanwege de inwoners van het kerspel [geen naam vermeld] de contributie had afgedragen.
Fol. 151
25 augustus 1587, Arendt Mijchijel heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
3 september 1587, Jacob Arentsz Raven heeft oneerbare woorden gebruikt tegen de wacht en is daarvoor in de ”zuyckerkamer” geworpen. Hij verklaarde dat hij in dronkenschap had gehandeld en dat hij er spijt van had. Hij verzoekt om te worden losgelaten. Dat gebeurt. Met handtasting aan de burgemeester indertijd en op zijn eed die hij gedaan had, belooft hij dat hij zich niet zal wreken op de inwoners van Kampen.
8 september 1587, Richardt Lanchartt heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was verdacht van enige kwade zaken, doch het gerecht laat hem vrij als hij de kosten van zijn gevangenschap zal hebben voldaan. Hij heeft de wachtmeester een obligatie gegeven om de kosten te voldoen. Door de stokmeesters die hem de eed hebben afgenomen, werd hem aangezegd om de staden de stadsvrijheid te verlaten.
|pag. 109|
Fol. 151v
24 oktober 1587, Dirck Maurysz en Berent Maurysz, gebroeders, hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren gevangen gezet wegens “zeker misbruik”, maar het gerecht vergeeft het hen voor deze keer.
14 november 1587, Johan Backer [niet verder afgemaakt]
14 november 1587, Evert de drager heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij enige gedeputeerden van de Raad schandelijk had bejegend. Er is een sententie van.
14 november 1587, Henrick Jansz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet wegens “zeker misbruik”.
Fol. 152
8 februari 1588, Imme Vrese heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
11 april 1588, Gerrit Arentsz heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij met hulp van enige soldaten Lubbert Albertsz met geweld ontvoerd heeft om hem te dwingen een overeenkomst met hem te sluiten over een vaars, welk dier zijn moeder Anna Arents tevoren had aanbesteed aan Albert Vogeler. Deze is gestorven, zodat Anna de vaars niet terug kon krijgen. Daarom eiste Gerrit Arentsz de waarde van de vaars van Lubbert Albertsz op. Dat was in strijd met het recht. Ook wilde Gerrit dat Lubbert in Genemuiden een gelag van zeven gulden, dat daar verteerd was, zou betalen. Hij bedreigde Lubbert toen hij dat eiste.
Gerrit wordt pas vrijgelaten als hij borgen stelt die kunnen garanderen dat hij weer voor het gerecht komt zodra dat van hem wordt verlangd. Hij mag de erfgenamenvan Albert Vogeler niet meer buiten recht lastig vallen. Verder moet hij de kosten van zijn gevangenschap betalen.
De borgtocht staat opgetekend in het boek van borgtochten.
Fol. 152v
18 mei 1588, Johan Pietersz uit Egmond alias Grote Kales en Henryck Reynersz alias Duyt hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren vastgezet omdat zij naar de vijand wilden gaan.
21 mei 1588, Tijman Cornelis alias Disseltyen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zonder medeweten van de Raad een waterschip had aangevallen.
27 mei 1588, Schipper Marcelis Hubertzen uit Wijk heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen. Hij is met zijn schip geladen met twijg vanuit Deventer naar Kampen gekomen zonder brieven van de hoge overheid bij zich te hebben.
|pag. 110|
Fol. 153
27 mei 1588, Johan Rogge heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen. Hij wordt verbannen uit de stad en de stadsvrijheid en mag daarin niet terugkeren dan met consent van de Raad of hij zal zwaar worden gestraft.
29 augustus 1588, Warner Gerritzen heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich had misdragen.
17 mei 1589, Gerarda Clapschotell heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen. Zij is niet schuldig bevonden aan zware misdaden. Zij moet de stad verlaten en mag daarin niet terugkeren dan met consent van de burgemeester indertijd.
17 juni 1589, Warner Duerkop heeft de oervede gedaan en wordt uit de gevangenis ontslagen.
Hij was gevangen gezet omdat hij zonder consent van de Raad naar Kampen was gekomen en zonder te betalen zijn goederen voorbij de tol had gevoerd.
Fol. 153v
27 juni 1589, Steven Jansz uit Amersfoort heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij de vijand heeft gediend en heeft geholpen een “hasselaer schuit” te overmeesteren.
14 januari 1589 [!], Egbert Coninck heeft Henrick Geertsz Frese tot zijn borg gesteld aan het gerecht van de stad Kampen. Egbert zal zich houden aan de uitspraak van het gerecht in de zaak die is aangespannen tegen Geert Messemaker, Henrick Petersz Hoppenbrouwer en Johan Gheertsz, aangaande een obligatie en akkoord.
Bovengenoemde borgtocht heeft Henrick Gheertsz Frese aangenomen.
Op dezelfde dag heeft Egbert Coninck beloofd om zijn borg schadeloos te houden.
Fol. 154
Op dezelfde dag heeft Egbert Coninck een oervede gedaan en is hij uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgenomen wegens de zaak van de obligatie en het akkoord.
20 januari 1590, Henrick Jacobsz van Campen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij bij de vijand had gediend.
7 augustus 1589, Dirck Lambertzen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij weer in de stad was gekomen hoewel hij daar wegens onbetaalde schulden uit verbannen was. (Hij was uitgeklopt). Hij heeft de hem opgelegde boete met gereed geld moeten betalen en hij heeft voor zijn schuld aan de stad borgen moeten stellen. Deze schuld mag intwee termijnen worden betaald.
|pag. 111|
Fol. 154v
13 augustus 1589, Geert Egbertsz, bakker, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij het gerecht had beledigd.
18 augustus 1589, Jacob Albertzen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was niet schuldig bevonden aan grote misdaden en is op voorbede van joffers en vrouwen door de Raad begenadigd. Hij moet zich voortaan goed gedragen of hij zal tot voorbeeld voor anderen zwaar worden gestraft.
Fol. 155
4 oktober 1589, Jan Jansz alias Broers en Dirck Cock hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren vastgezet omdat zij de stadswetten hadden overtreden. Als zij weer deze wetten overtreden, zullen zij zwaar gestraft worden.
21 september 1589, Thomas de Fontaine heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij van de stad Deventer, die in handen van de vijand is, naar Kampen was gekomen.
23 oktober 1589, Hohen Kost, geboortig van Deventer, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zonder toestemming van de Raad uit het door de vijand bezette Deventer in Kampen was gekomen.
Fol. 155v
20 december 1589, Conraet Kyste heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
Hij was gevangen gezet omdat hij, hoewel hij uit de stad verbannen was, toch weer was teruggekeerd. Hij was verbannen omdat hij met twee vrouwen getrouwd was.
15 maart 1590, Claes Vigemondt heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zijn supplicatie staat genoteerd in het Libro Causarum.
11 mei 1590, Johan Harmansz Muys heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij wordt uit de stad verbannen omdat hij de hoogheid van de stadsmunt gekrenkt en gevioleerd heeft.
Fol. 156
25 mei 1590, Johan van Liere heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij was overgekomen van de vijand zonder consent van de Raad.
4 augustus 1590, Henryck Henrycksz Raedemaker heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zijn vrouw slecht heeft behandeld.
|pag. 112|
11 augustus 1590, Warner Gerritzen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
Hij was gevangen gezet omdat hij van plan was met zijn goederen uit de stad te vertrekken zonde een hem eerder opgelegde boete te betalen. Hij was tot de boete veroordeeld omdat hij had gevochten met Gerrith Eijlander.
Fol. 156v
3 maart 1591, Jan Teusz, geboren in Voorst, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij bij de vijand had gediend.
15 mei 1591, Virgilius Hoebeler heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zijn sententie, geregistreerd in het Libro Causarum, werd hem in de gevangenis voorgelezen.
10 augustus 1591, Herman Berentsz, metselaar, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij onredelijke woorden had gebruikt tegen een lid van de Raad.
6 oktober 1591, Johan van Wilp heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet op last van het landschap Overijssel, die een rechtszaak tegen hem had aangespannen.
Fol. 157
19 oktober 1591, Johan Lubbertsz, piloot, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich niet aan een gebod van het stadsbestuur had gehouden.
7 december 1591, Henrick van Ranst heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich bezig hield met onbehoorlijke “cunsten”.
25 maart 1592, Susanna Hoeffdinghe heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was vastgezet omdat zij geld had verteerd dat haar was overhandigd, waarna zij uit Zwolle was vertrokken naar Kampen. Zij had ook enkele andere diefstallen gepleegd.
Zij moet “bij schijnen der sonne” de stad en de stads vrijheid hebben verlaten en mag daar op straffe van de kaak niet weer in terugkeren.
Fol. 157v
6 mei 1592, Claes Mulner heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij na het sluiten van de poorten een groot rumoer had gemaakt over de IJsselbrug, zodat de wacht genoodzaakt was om met los kruit te schieten.
8 februari 1593, Dirck op den Weerdt heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij in strijd met een publicatie van de Raad toch op het Stadsdiep had gevaren.
|pag. 113|
10 maart 1593, Hans van Ittersum heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet wegens misbruik ter zake van de van accijnzen. De edele en erentfeste Ernst van Ittersum stelde zich voor Hans borg aan de Raad van Kampen, voor wat die tegen hem wilde ondernemen.
Fol. 158
22 maart 1593, Gelbert Claesz uit Haarlem heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij met zijn vissersschip in de stadswateren was gekomen. De stokmeesters hebben hem aangezegd om dat niet weer te doen of hij zal tot voorbeeld van anderen worden gestraft.
17 mei 1593, Lucas van Quellenburch, die militair was in de compagnie van hopman Johan van Wevert, en op verzoek van die hopman gevangen genomen was, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
Lambert van Duyren en Johan Henricksz Pelser stellen zich voor Lucas borg aan de stad Kampen. Zij staan er voor in dat Lucas de komende vier weken in de stad zal blijven en hier voor het gerecht zal komen in de zaak die genoemde hopman tegen hem heeft aangespannen.
22 mei 1593, Herman Claesz en Berent van Halteren hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren vastgezet omdat zij medeplichtig zouden zijn geweest aan de diefstal van een huyke, alhier in Kampen gepleegd. Er werd vastgesteld dat zij van deze diefstal niets af wisten.
Fol. 158v
23 mei 1593, Johan Cornelisz uit Alkmaar heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij alhier een huyke had gestolen.
Hij is jong en wordt niet verdacht van andere kwade zaken en belooft beterschap.
Het gerecht schenkt hem genade.
6 mei 1594, Alijdt, de vrouw van Geert Backer, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was vastgezet uit oorzaak zoals vermeld in Libro Causarum in dato 4 mei.
Fol. 159
10 mei 1594, Hans Thomasz heeft aan de edele Johan Slooth de jonge, drost van het land van Vollenhove, op bevel van het Landschap, een oervede gedaan. Hij heeft in de gevangenis van het Landschap gezeten. Henrick Henricksz stelt zich voor Hans borg aan de drost voor een boete van 50 oude schilden, waartoe Hans was veroordeeld, en voor de onkosten van de gevangenschap van Hans op de Toutenburch in Vollenhove.
De drost heeft op bevel van het Landschap Overijssel Hans verboden om zich nog langer in te laten met de ontvangst van de impost in Vollenhove en op het platteland. Hij mag de imposten niet manen en niet laten manen, zoals zijn vrouw dat heeft gedaan gedurende zijn gevangenschap, op straffe van een boete van 100 oude schilden. Coram de drost voornoemd en de schepenen van Kampen mr. Abel Hillebrantz en Johan Thoenisz Drenthe.
|pag. 114|
11 mei 1594, Geert Backer heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij heeft in de gevangenis gezeten uit oorzaak zoals vermeld in het Libro Causarum in dato 4 mei laatstleden.
Fol. 159v
3 september 1594, Lambert Jansz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
Hij was vastgezet omdat hij met twee vrouwen getrouwd was. Op voorspraak van goede lieden schenkt het gerecht hem genade. Hij moet de kosten van zijn gevangenschap voldoen en daarna uit de stad vertrekken.
12 september 1594, Anna in de Complete heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was op de Hagenpoort gezet omdat zij zich niet had gehouden aan een gebod van schepenen en raden, zoals te zien is in het Libro Causarum.
17 december 1594, Claes Evertsz Bonthooft heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was op de Hagenpoort gezet omdat hij in strijd met de publicatie over het hakken van houtgewas had gehandeld. Zijn sententie staat geregistreerd in het Libro Causarum.
Fol. 160
21 november 1595, Michiel Tyssen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangengezet op de Hagenpoort omdat hij had gezegd dat hij naar de vijand wilde gaan. Hij zegt dat hij dat had gezegd in dronkenschap en dat hij helemaal niet van mening was om naar de vijand te gaan.
Mocht hij toch naar de vijand gaan dan zou men hem straffen als een eerloze booswicht.
27 december 1595, Mayken Jans uit Antwerpen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was gevangen gezet omdat zij kennis heeft gehad van diefstallen te Amsterdam en elders en daarvan enig voordeel had genoten. Zij moet bij schijnen der zon uit de stad en de stadsvrijheid vertrekken en daar ten eeuwige dage uit blijven.
Fol. 160v
3 februari 1596, Nijesgen Gerrits heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was gevangen gezet omdat zij met haar man Martten Petersz diefstallen had gepleegd. Haar man is alhier voor zijn misdaden opgehangen Nijesgen wordt levenslang verbannen uit de stad en de stadsvrijheid.
15 december 1596, Muser Arent heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij onbehoorlijke taal tegen enige raadsleden had gebruikt.
|pag. 115|
27 maart 1597, Jan Swartekoet heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij enige goederen, behorende tot een vicarie in de Bovenkerk, verzwegen had. Hij beweerde dat hij het jus patronatus van deze vicarie had, maar dat was na onderzoek niet waar gebleken. Hij heeft alles dat hij pretendeerde te bezitten aan de Raad overgeleverd, zodat hij er geen aanspraak meer op maakt.
Fol. 161
13 december 1597, Gerrit Woltersz en Lambert Woltersz, waterschippers uit Harderwijk, hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren gevangen genomen omdat zij met hun schip binnen de grenzen van het stadswater waren vastgeraakt. Zie het decreet van de Raad van 10 december laatstleden in Libro Sententiarum en de resolutie van de Raad van heden 13 december, in het boek van resoluties geregistreerd.
14 april 1598, Peter Dirricksz en Jan Vlericks hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren vastgezet omdat zij op de openbare weg voor onrust zorgden en omdat zij een grote mond hadden tegen de wacht.
8 juli 1598, De sententie van de Raad van heden de 8ste juli, in het Libro Causarum geregistreerd, is aan Willem Jansz voorgelezen op de Hagenpoort. Na het doen van de oervede werd hij vrijgelaten.
Fol. 161v
20 juli 1598, Ariaen potgieter en Henrick metselaar stellen zich borg aan de stad Kampen voor Willem Jansz bakker. Deze was ongehoorzaam geweest aan de Raad en heeft zich tegen de Raad wrevelig gedragen, waarvoor hij werd vastgenomen. Na het doen van de oervede werd hij vrijgelaten. Zijn borgen staan er voor in dat Willem zal voldoen aan het vonnis dat de Raad nog over hem zal wijzen.
16 september 1598, Jan Arentsz uit Wilsum, Michiel Cornelisz uit Woerden, Jan Henricksz uit Helderen en Joost Albertsz uit het Groningerland hebben de oervede gedaan en zijn uit de gevangenis ontslagen. Zij waren als vagebonden vastgezet maar er konden hen geen kwade feiten ten laste worden gelegd.
4 november 1598, Dirck Jansz uit Balk in Friesland heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen genomen omdat hij nabij Arnhem in Gelderland een paard uit de weide had gestolen. Omdat hem geen andere feiten konden worden aangerekend, is hij levenslang verbannen uit de stad en de stadsvrijheid.
Fol. 162
2 maart 1599, Jan Arentsz, waterschipper uit Hoorn, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij met zijn waterschip in de Kamper wateren was gekomen.
|pag. 116|
2 maart 1599, Lephert Joostsz bakker heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij op een avond een grote mond had gehad tegen de bevelhebber die de wacht liet aantreden.
Fol. 162v
8 maart 1599, Frerick Jacobz schroer heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
15 augustus 1599, Gheert Dircksz Mussche heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich met woorden en daden had misdragen tegen de autoriteit van de Raad.
Fol. 163
13 december 1599, Johan Lenartsz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was gevangen gezet omdat hij zich tijdens zijn dienst had misdragen.
27 februari 1600, Ghese Buijse heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Zij was gevangen gezet omdat zij zich door het verkopen van kleinodiën onbehoorlijk had gedragen, zoals geregistreerd is in het Libro Causarum.
27 februari 1600, Michiel Thijsz Dulcke heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij zich bij het overdragen van geld en brieven niet eerlijk had gedragen, zoals geregistreerd is in het Libro Causarum.
Fol. 163v
27 mei 1600, Mr. Gerrijt Ottens uit Groningen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij wordt levenslang verbannen uit de stad, de stadsvrijheid en de stadsveerschepen.
16 december 1600, Lambert Woltersz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
Fol. 164
23 september 1601, Tijman Rutgersz, waterschipper uit Amsterdam, heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij met zijn waterschip in het Kamper water was gekomen.
1 augustus 1601, Huijbert Mertensz uit de Langstraat heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen. Hij was vastgezet omdat hij een schuit had gestolen. Ook had hij tevoren met enige soldaten, met welke hij in dienst was, een paard gestolen, doch, zo hij verklaarde, op bevel van zijn kapitein. Hij wordt uit de stad en de stadsvrijheid verbannen.
|pag. 117|
Fol. 164v
27 augustus 1603, Mr. Henrick Vette heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
12 oktober 1603, Henrick Speltgen heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
15 oktober 1603, Johan Caerle heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
8 augustus 1604, Jan Cock heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
12 augustus 1604, Albert Henricksz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
18 juli 1605, Herman Muller heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
24 juli 1605, Ghoert Lubbertsz heeft de oervede gedaan en is uit de gevangenis ontslagen.
Fol. 165
25 mei 1566, Virgilius Hoebelar en Geert Evertzen, voor de weduwe van Henrijck van Cleve, en Johan Glauwe en Albert van Wijringen, voor Anthoenijs van Neerden, stellen zich borg aan de stad Kampen inzake de verklaringen die de stad voor beide genoemden deed in een brief aan de stad Riga. Er waren volmachten getoond. De borgen beloven om de stad Kampen eventueel schadeloos te houden.
29 mei 1566, De E. Herman ter Barckhorst, heer Berent ter Barckhorst en joffer Stijne Winters (met Claes van Urck als haar momber), Joirgen van Haersolte, Goesfrundt ten Indyck, joffer Alijdt Wycherlincx en joffer Johanna Mullems (met Peter Jansz als momber van de beide joffers) stellen zich borg aan de stad Kampen, die voor hen naar Lübeck heeft geschreven inzake de erfenis van wijlen Hans Winter. De borgen beloven om de stad Kampen schadeloos te houden.
Fol. 165v
24 juli 1566, Claes Bouwensz stelt zich borg aan de stad Kampen, welke stad borg geworden is aan de stad Enkhuizen voor Arent Andriesz, voor een som van 240 keizersguldens. Kampen stelt zich nu borg aan een koopman uit Antwerpen, genaamd Philips Asseliers, voor een som van 350 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Deze Philips zal proberen om de zoon van Arent, die in Barbarije in Archiell [Algiers] gevangen zit, los te kopen. Mocht intussen de koopman die door de stad Enkhuizen is gevraagd om de gevangene los kopen in zijn opzet zijn geslaagd en er misschien dubbel losgeld onderweg is, dan staat Claes Bouwensz er voor in dat de stad Kampen daarvan geen schade zal leiden.
|pag. 118|
24 juli 1566, Femme Ulrijcx (met Claes van Urck als momber) stelt zich borg aan de stad Kampen voor een som van 110 keizersguldens, te betalen aan Philips Asseliers voor losgeld waarmee Herman Arents, gevangen in Barbarien, weer in de christenheid teruggebracht zal worden.
Gerrith Geerloffzen voor 50 keizersguldens, Johan van Groeningen, Jan Frericksz en Arent Zweertzen samen voor 60 kareisguldens, zullen Femme Ulricx schadeloos houden van haar gedane borgtocht.
Arent Andriesz belooft onder verband van al zijn goederen de borgen schadelooste houden.
In de marge staat het volgende.
De akte waarin de borgtochten van Claes Bouwensz en Femme Ulrix geregistreerd zijn, zijn weer in de secretarie van de stad Kampen gebracht. De gevangene Herman Arentsz is vrijgekocht met het geld van Philips Asseliers, koopman te Antwerpen, en is weer in Kampen teruggekeerd. Op aanschrijven van Philip heeft Jaspar Seyssinck het losgeld overhandigd aan Caspar Trebbin in Amsterdam.
Daarvan is een kwitantie gemaakt en aan de Raad van Kampen overgeleverd.
De borgtochten van Claes Bouwensz en Femme Ulrix zijn op bevel van de Raad doorgehaald op 30 juli 1569.
Fol. 166
15 oktober 1567, Reijnar van Hardenberch en schipper Mourijs Jansz stellen zich borg aan de stad Kampen voor Cornelijs Loijwaegen voor elk 100 oude schilden.
Zij zullen deze sommen betalen als Cornelijs zich aan het Kamper gerecht onttrekt of niet voldoet aan het vonnis dat over hem zal worden gewezen.
Berent Draeck en schipper Jacob Jansz beloven elk om de borgen voor een vierde deel van de borgsom schadeloos te houden.
15 oktober 1567, Cornelis Loywaegen belooft onder ede dat hij zodra de Raad dat van hem eist voor het gerecht zal verschijnen en dat hij zich zal houden aan de uitspraak.
Fol. 166v
29 april 1568, Herman Warnersz, Lambert Jacobsz, Herman Thoenijsz en Gerryt Dircksz stellen zich borg (voor een deel van het geld) aan de stad Kampen, die een de belofte deed aan de stad Enkhuizen ter som van 240 karelsguldens en later aan Philips Asseliers, koopman te Antwerpen, voor een som van 350 keizersguldens, en nu nogmaals aan die koopman voor 150 karelsguldens van 20 stuivers brabants, alles om te zorgen dat Herman Arentsz zal worden vrijgekocht uit zijn gevangenschap in Archiel in Barbarien.
De vier genoemden stellen zich borg voor de 150 karelsguldens die aan de koopman Philips Asseliers zijn toegezegd.
Arent Andreesz, Gerryt Geerloffz en Johan van Groeningen beloven om de vier borgen schadeloos te houden.
Gerryt Dircksz heeft zijn drie mede-borgen tot onderpand en verzekering gesteld het huis waarin hij woont, staande op de Vloeddijk tussen het erf van het Heilige-Geestgasthuis en Dirck de metselaar, strekkende tot de Groenestraat.
In de marge staat dat op 30 juli 1569 de borgtochten zijn opgeheven. De akte is doorgehaald.
|pag. 119|
Fol. 167
10 juli 1568, Symon Cunreturff, Johan Snoeck en Lubbert Jacobsz stellen zich borg aan de stad Kampen voor Albert Bitter en zijn vrouw Lucretia en haar beide zusters Mechtelt van Doetinchem en Anna van Doetinchem. De stad Kampen heeft voor hen geschreven naar de stad Riga over de erfenis van wijlen hun broeder Reynar van Doetinchem, die in Riga is gestorven.
De drie zusters zijn de erfgenamen.
Albert Bitter belooft om de drie borgen schadeloos te houden.
14 december 1568, Steven Jansz, schroer, belooft om te verschijnen als het gerecht dat van hem eist. Hij zal voldoen aan dat wat in zijn vonnis wordt gewezen. (In de marge staat: zie in de oerveden).
19 maart 1569, Herman ter Brugge en Bartolt Luloffs stellen zich borg aan de stad Kampen voor Jaspar Seyssinck. De stad heeft zich borg gesteld aan de raden en commissarissen van zijne majesteit in het graafschap Holland en aan de stad Amsterdam, zoals in de brieven vermeld staat. Het betreft een vracht van tien lasten en 8½ mud Rigase rogge, welke rogge op 11 oktober 1567 is opgeslagen op de zolder van het huis van Hans Spenckhusen in Amsterdam. Dit is in de beschrijving van de goederen van Hans Spenckhusen mede opgenomen.
De borgen beloven om de stad Kampen schadeloos te houden en Jaspar Seyssinck belooft om de borgen schadeloos te houden. Hij verbindt daarvoor al zijn goederen.
Fol. 167v
13 januari 1571, De E. Egbert Loese en mr. Reijnar Jacobzen stellen zich borg aan de stad Kampen voor mr. Albert Maeler, voor de schriftelijke belofte die de stad deed aan de stad Riga, inzake de erfenis van wijlen Thoenis Kruse, de zuster van de vrouw van mr. Albert, welke onlangs in Riga is gestorven.
Mr. Albert Jacobzen Maeler belooft om de borgen schadeloos te zullen houden.
Fol. 168
20 november 1571, Henrick Droechscheer en Claes van Ulsen stellen zich borg aan de stad Kampen voor de E. Arent Kroill, richter in Ulsen. De stad heeft aan Arent een som van 127 goudguldens overhandigd. Dit geld was bevonden in de nalatenschap van Lambert Benninck, overleden alhier ten huize van de weduwe van Herman Holtsager in de Melyssteeg. In Lamberts bezit was 152 goudguldens, maar hij had de armen van Kampen daarvan 25 goudguldens toegezegd.
Mocht er iemand komen die de nalatenschap opeist met beter recht dan Arent Kroll dan zullen de borgen de stad schadeloos houden.
Arent Kroill en Dirck van Angeren beloven om de beide borgen schadeloos te zullen houden.
19 maart 1573, Johan van Dursten, Egbert Vos en Jan Jansz stellen zich borg aan de stad Kampen voor Borchart goudsmid. De stad wil hem, op langdurig aandringen van zijn familieleden van zijn ketenen ontdoen. Borchart belooft om niet uit de gevangenis te ontsnappen.
|pag. 120|
Fol. 168v
11 augustus 1573, Berent Gerritsz kuiper en Gerryt van Hatthem bakker stellen zich borg aan de Raad van Kampen voor Geert Jacobsz, die uit Hoorn gekomen is. De borgen staan er voor in dat Geert in Kampen zal blijven zolang de Hollandse steden ongehoorzaam blijven aan de koning. Ook zullen zij er voor zorgen dat Geert zodra de Raad dat eist in Kampen voor het gerecht komt.
26 september 1573, Henrick van den Dam en Johan Stuivesant staan er voor in dat de kosten van attinge en sluitgeld, gemaakt tijdens de gevangenschap van Lubbert Jansz zeilmaker, worden voldaan.
26 september 1573, Mr. Joannes Tjaera, Coert Hermansz. Berent Gerrijtsz en Johan Albertsz stellen zich borg aan de vrijheer van Polwijler, overste van de koning, voor de gevangen genomen Drees Hermansz en Roloff Jansz Dene. De overste wil hen uit de gevangenis ontslaan als de borgen er voor instaan dat zij ten allen tijde voor een dienaar van de koning voor recht zullen komen als dat van hen wordt geëist.
Fol. 169
26 september 1573, Mr. Claes van Urck en Johan Stuvesant stellen zich borg aan de vrijheer van Polwijler, overste van de koning, voor de gevangen genomen Lubbert Jansz zeilmaker. De overste wil hem uit de gevangenis ontslaan als de borgen er voor instaan dat hij ten allen tijde voor een dienaar van de koning voor recht zal komen als dat van hem wordt geëist.
12 oktober 1573, De hooggeleerde Henrick de la Tour, doctor in de medicijnen, stelt zich borg aan de stad Kampen voor Pierre Lambion uit Namen, die beloofd heeft om de 800 lange staven Namens ijzer die hij heeft ingescheept, te Emden zullen worden gelost. Hij zal daarvan binnen drie weken een bewijs tonen aan de Raad van Kampen.
Fol. 169v
17 november 1573, Bartolt Luloffs stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Leonardt Sluijter uit Munster, die 20 lasten haring heeft ingescheept in een schip dat nu aan de Welle alhier ligt. Leonardt moet binnen twee maanden tijd aan de overste een bewijs tonen van zijne majesteits gouverneur in de Nederlanden of van het Hof van kanselier en raden van Overijssel dat deze haring vrij vervoerd mag worden. Krijgt hij dat bewijs niet, dan vervalt zijn borg in een boete van 2000 karelsguldens ten behoeve van de vrijheer Van Polwijler.
In de marge staat dat aan de vrijheer een bewijs van kanselier en raden is getoond.
Fol. 170
20 november 1573, Andries Thoenijsz uit Harderwijk zweert dat hij de appels, noten en kastanjes die hij heeft geladen in zijn schip dat nu alhier aan de Welle ligt, nergens anders zal lossen of verkopen dan in steden of plaatsen die gehoorzaam zijn aan de koning.
|pag. 121|
21 november 1573, Anna, waardin in de Eenhoorn (met Claes van Urck als haarmomber), stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Peter van Wesel. Deze moet binnen de tijd van tien dagen aan de overste een bewijs tonen van de stad Deventer dat de partij gezouten schol, die hij heeft ingescheept in het schip van Dirck Remmoltz, te Deventer zijn gelost.
In de marge staat dat op 25 november het bewijs onder het zegel van de stad Deventer aan de overste is getoond.
25 november 1573, Albert Roessinck en Henrick Voerne stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor jonge Jan ten Grotenhuijs, die binnen twee maanden een bewijs zal brengen dat hij de lading Berger vis en andere waren die hij heeft ingescheept in het schip dat nu alhier aan de Welle ligt nergens anders zal lossen dan in een stad die gehoorzaam is aan de koning. Brengt hij dat bewijs niet binnen twee maanden, dan vervallen de borgen in een boete van 1300 karelsguldens.
In de marge staat dat het bewijs op 5 januari 1574 aan de overste is getoond en dat de borgen van hun borgtocht zijn ontslagen. De akte is doorgehaald.
Fol. 170v
26 november 1573, De E. Arent Brant stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Conraeth Schultinck, wonende te Steenwijkerwold, die binnen de tijd van twee maanden een bewijs zal tonen van de grietman van Kollum of diens luitenant dat de kazen en de boter die Renert Jansz in Kollum heeft ingeladen ook in Kollum of daar in de buurt zijn ingekocht.
Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 200 keizersgulden.
Conraeth belooft dat hij zijn borg schadeloos zal houden.
In de marge staat dat op 8 januari 1574 het bewijs aan de overste is getoond en dat Arent Brant van zijn borgtocht is ontslagen. De akte is doorgehaald.
Fol. 171
26 november 1573, Mr. Johan Tjaera, voorspraak der stad Kampen, stelt zich borg aan de vrijheer van Polwijler, overste van de koning, voor Henrick Jacobsz uit Blokzijl dat deze binnen 14 dagen een bewijs zal tonen dat hij de twee lasten haring die hij heeft ingescheept in Blokzijl, ook aldaar heeft gekocht. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 260 keizersgulden.
Henrick Jacobsz belooft om zijn borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat de overste mr. Johan op 8 december 14 dagen uitstel heeft verleend om een beter bewijs te tonen. Op 31 december wordt mr. Johan door de overste van zijn borgtocht ontslagen. De akte is doorgehaald.
2 december 1573, De hooggeleerde Henrick de Turri, doctor in de medicijnen, en de weduwe van Johan Clandt (met Claes van Urck als haar momber) stellen zich borg aan de Raad van Kampen voor Arent Voskens, dat deze binnen vier weken een bewijs zal tonen dat de hop die hij in twee schepen heeft ingeladen, in Friesland of in andere aan de koning gehoorzame landen zal worden verkocht.
In de marge staat dat op 4 januari 1574 de zoon van wijlen Johan Clandt een bewijs heeft getoond onder zegel van de stad Leeuwarden. Daarop zijn de borgen van hun borgtocht ontslagen. De akte is doorgehaald.
|pag. 122|
Fol. 171v
2 december 1573, Wessel Dorgeloe heeft onder ede verklaard dat hij alle mogelijke vlijt zal aanwenden om de wijn die hij heeft gekocht van Gerrith Otten, burger van Emmerich, te vervoeren naar Lemmer of Kuinre en van daar doorlanden die gehoorzaam zijn aan de koning, naar Emden. Alleen als rebellen en vijanden van de koning hem met geweld aanvallen, zal hij van zijn eed ontslagen zijn. Binnen 14 dagen zal hij een bewijs tonen van het gerecht van Lemmer of Kuinre dat hij daar is aangekomen.
2 december 1573, Gerbrant Syversz uit Hindelopen heeft gezworen dat de crabschuit waarmee hij vaart alleen aan hem toebehoort. Zij broeder Jaericx Syvertzen, die van hier weggelopen is, heeft part noch deel aan deze schuit. De 9½ lasten rogge die hij in Groningen heeft ingescheept, behoren toe aan Peter van Wesell te Deventer, naar welke stad hij de rogge moet vervoeren.
Fol. 172
4 december 1573, De gebroeders Henryck Jansz en Willem Jansz stellen zich borg aan de vrij- en bannerheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Heer Martensz, die binnen de tijd van vier weken bewijzen zal tonen dat de boter en kaas die hij heeft ingescheept in Leeuwarden en in Lemmer ook in die plaatsen is gekocht. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 450 keizersguldens.
In de marge staat dat de bewijzen, geschreven door de hopman te Lemmer, op 21 december aan de overste zijn getoond. De borgen zijn van hun borgtocht ontslagen. De akte is doorgehaald.
9 december 1573, Lambert Tibbe en Hans Wurst stellen zich borg aan de Raad van Kampen voor Roloff Lambertsz, die in de gevangenis zit. Lambert zal niet proberen uit de gevangenis te ontsnappen als hij niet wordt vastgeketend. Hij zal niet uit de stad wijken om aan het gerecht te ontkomen. De borgen stellen al hun bezittingen tot onderpand. Zij zullen Roloff voorzien van eten en drinken, zodat de gevangenwachter daar niet voor behoeft te zorgen. Ook staan zij in voor de gerechtskosten.
Fol. 172v
9 december 1573, Johan van den Vene en schipper Gerrijt Jansz Kempe stellen zich borg aan de Raad van Kampen voor Cornelijs Foppe uit Deventer. Cornelijs zal niet proberen uit de gevangenis te ontsnappen als hij niet wordt vastgeketend.
Hij zal niet uit de stad wijken om aan het gerecht te ontkomen. De borgen stellen al hun bezittingen tot onderpand. Zij zullen Cornelijs voorzien van eten en drinken, zodat de gevangenwachter daar niet voor behoeft te zorgen. Ook staan zij in voor de gerechtskosten.
29 december 1573, Peter Albertzen Vrese stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor zijn neef Dirck Jelysz, die binnen de tijd van vier weken een bewijs van de stad Leeuwarden zal tonen dat de partij van ongeveer 11½ aam wijn die hij schipper Gerrith Erick heeft ingescheept, in Leeuwarden gelost zijn.
|pag. 123|
Fol. 173
31 december 1573, Herman Kay stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Jeppe Reenstoem, burger van Leeuwarden, dat deze binnen de tijd van drie weken een bewijs van de stad Leeuwarden zal tonen dat de 4000 banden (min een vierendeel) in Leeuwarden gelost zijn.
25 januari 1574, Peter Albertzen Vrese en Albert Roessinck stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Johan Albertzen, de broeder van Peter voornoemd, dat deze de vijf lasten wijn, ter waarde van 500 daalders van 30 stuivers brabants per stuk, die hij heeft ingescheept, in Leeuwarden zal lossen. Johan zal voor zoveel het in zijn vermogen ligt proberende rebellen te ontwijken als hij op zee wordt aangevallen. Binnen de tijd van vier weken zal hij een bewijs van het stadsbestuur van Leeuwarden aan de overste tonen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 500 daalders.
Op 9 maart 1574 heeft de overste de borgtocht opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 173v
26 januari 1574, Peter Albertzen Vrese stelt zich borg aan de stad Kampen voor Cornelis Thoenisz uit Wijk, die heeft beloofd dat hij de 10 lasten rogge die hij heeft gekocht van Johan Jelisz zal verkopen in Deventer of in een andere stad die aan de koning van Spanje gehoorzaam is. Binnen twee maanden moet Cornelis van het gerecht van de stad waar hij de rogge zal lossen een bewijs daarvan tonen aan de burgemeesters van Kampen. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de rogge.
19 maart 1574, Jacob Vene en Henrick Geertzen stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Johan Vos die 30 tonnen zout heeft ingescheept in de schepen van de schippers Henrick Jansz en Henrick Jacobzen om te laten vervoeren naar Deventer. Het zout heeft Johan Vos in Vollenhove gekocht. Binnen acht dagen moet aan de overste een bewijs worden getoond van wie in Vollenhove het zout gekocht is.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven onder het zegel van de stad Vollenhove, is getoond. De akte is doorgehaald.
Fol. 174
22 maart 1574, Jacob Annesz stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Alart Alartzen uit Staveren. Deze heeft 63 tonnen zout ingescheept in de schepen van Reingen Hannen en Anne Piers om die naar Deventer te brengen. Alart moet binnen zes weken aan de overste een bewijs tonen dat het zout in Staveren is gezoden. Mocht dat niet gebeuren, dan vervalt de borg in een boete ter waarde van het zout.
In de marge staat dat het bewijs is geleverd. De akte is doorgehaald.
11 april 1574, Johan Willemsz en Anna, waardin in de Eenhoorn, stellen zich borg aan de edele en erentfeste Johan van Gulpen, kapitein van het huis te Genemuiden, voor Dirck Rotgers, burger van Emden, in naam van Gerrith van Huiyszynck.
Dirck verklaart dat de 100 zouts die hij in Emden heeft ingescheept alleen aan Gerrit van Huyssinck toebehoren en aan niemand anders. Daarvan zal de schipper
|pag. 124|
binnen vier weken een bewijs van de stad Emden moeten tonen aan de kapitein voornoemd. Gebeurt dat niet dan zullen de borgen vervallen zijn in een boete ter waarde van de 100 zouts.
In de marge staat dat Johan van Gulpen deze borgtocht heeft laten doorhalen op 30 april 1574.
De akte is doorgehaald.
Fol. 174v
20 april 1574, Jacob Evertzen stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor zijn neef Evert Albertzen, die heeft beloofd om met zijn schip en lading de stad niet te verlaten zonder consent van de overste voornoemd. Hij moet ’s nachts aan boord van zijn schip blijven.
In de marge staat dat de provoost van de overste deze borgtocht op 30 april 1574 heeft laten opheffen. De akte is doorgehaald.
20 april 1574, Mr. Johan Tjaera, voorsprake dezer stad, stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Meynart Ottensz en Sybolt Biddesz, beiden uit Workum, en voor Reynar Semmensoen, die hebben beloofd om met hun schepen en lading de stad niet te verlaten zonder consent van de overste voornoemd. Zij moeten in hun schepen verblijven en daarin ook slapen.
In de marge staat dat op 30 april 1574 de borgtocht door de provoost van de overste is opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 175
24 april 1574, Johan Budde en Johan Gerritzen stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Henrick Foppe van Westeind op Vlieland. Deze moet een bewijs tonen waaruit blijkt waar hij zijn lading vis heeft ingescheept. Tot die tijd moet hij met zijn schip in Kampen blijven. Hij mag de vis alhier verkopen doch moet de opbrengst in handen van het stadsbestuur brengen tot het bewijs is vertoond.
In de marge staat dat de provoost van de overste de borgtocht op 1 mei 1574 heeft opgeheven.
De akte is doorgehaald.
24 april 1574, Henrick Joess, Claes Isebrantz, Jelys Jansz en Roloff Jansz stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Engell Jansz uit Haarlem , die naar Deventer gaat met toestemming van de overste voornoemd.
Engell heeft beloofd om met zijn schip uit Deventer terug te keren en zich dan alhier onder het bevel van de provoost van de overste te stellen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 50 keizersguldens.
In de marge staat dat op 15 mei de borgtocht is doorgedaan op last van de provoost. De akte is doorgehaald.
24 april 1574, Goessen Dirckzen, waard in de Bruinvisch, stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Marten Jacobzen uit Terschelling, die heeft beloofd om aan de overste binnen vier weken een bewijs te tonen van het gerecht van Terschelling dat hij zijn lading schelvis die hij naar Deventer wil brengen, zelf op Terschelling heeft gekocht en gezouten. Gebeurt dat
|pag. 125|
niet dan zal de borg vervallen zijn in een boete ter waarde van de vis en het schip, getaxeerd op 150 keizersguldens.
In de marge staat dat de borgtocht op 15 mei is opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 175v
26 april 1574, Asse Jansz stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Gerrith Albertzen uit Wieringen, die toestemming had om zijn lading aal naar Deventer te vervoeren maar die de opbrengst daarvan in consignatie moest geven bij het gerecht van Kampen. Als Gerrith binnen 14 dagen een bewijs uit Wieringen zal halen over de herkomst van de aal en dat aan de overste zal tonen, zal hem zijn geld terug worden gegeven. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete ter waarde van de aal en van het schip, getaxeerd op 100 keizersguldens.
In de marge staat dat de provoost van de overste de borgtocht had opgeheven. De akte is doorgehaald.
26 april 1574, Goessen in de Bruinvisch en Johan Dirckzen stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Symon Cornelis uit West Vlieland, die toestemming had om zijn lading gezouten schelvis in Deventer te verkopen, maar die de opbrengst in Kampen in handen van het gericht moest geven. Als Symon binnen drie weken aan de overste een bewijs toont over de herkomst van de vis, afgegeven door het gerecht van West Vlieland, dan zal hem het geld worden teruggegeven. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in eenboete ter hoogte van de waarde van de vis en het schip, getaxeerd op 50 keizersguldens.
In de marge staat dat op 5 mei de provoost in opdracht van de overste de borgtocht heeft opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 176
6 mei 1574, Johan van Dursten, Johan Rotgertzen, wijnheer, en Herman Bartolzen stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Herman van Ummen die uit de gevangenis ontslagen is. Zij staan er voor in dat Herman zich beschikbaar zal houden voor het gerecht aangaande de feiten die de overste tegen hem zal inbrengen. Zij zullen Herman levend of dood voor het gerecht brengen als dat geëist wordt. Voldoen de borgen daaraan niet, dan vervallen zij in een boete van 300 keizersgulden.
In de marge staat dat deze borgtocht op 10 juni 1580 in opdracht van de Raad is doorgehaald.
Ondertekend door secretaris Nicolai ab Urck. De akte is doorgehaald.
Fol. 176v
12 mei 1574, Hans Wurst stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Berent Vierhuis die beloofd heeft dat hij binnen acht weken een bewijs zal tonen van de stad Bremen dat de partij Bremer bier die hij bij zich heeft, ook in Bremen is gekocht en ingescheept. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 200 keizersguldens.
|pag. 126|
In de marge staat dat het bewijs van de stad Bremen op 16 juni 1574 is getoond.
De akte is doorgehaald.
8 mei 1574, Goesen in de Bruinvisch en Anna in de Eenhoorn (met Goesen als momber) stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Henrick Lubbechz en Karsten Roever dat die het Bremer bier en het glas dat zij hebben ingescheept, naar Deventer zullen vervoeren. De opbrengst van het bier dat in Deventer wordt verkocht, moet in Kampen in consignatie worden gegeven bij het gerecht. Het glas zal worden verkocht in het land van Cleef. Het bier en het glas worden getaxeerd op 200 daalders van 30 stuivers. Dit totale bedrag zal aan de beide kooplieden worden gerestitueerd als zij binnen de tijd van drie maanden aan de overste een bewijs tonen dat het bier en het glas in Bremen zijn gekocht en ingescheept.
Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 200 daalders.
In de marge staat dat op 25 mei 1574 een bewijs is getoond van de herkomst van het bier. Op 22 juni 1574 toonde Henrick Lubbech een bewijs. De akte is doorgehaald.
Fol. 177
8 mei 1574, Goesen in de Bruinvisch en Anna in de Eenhoorn (met Goesen als momber) stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Johan Nibbis uit Workum en Ariaen Aernsz uit Haarlem, schippers. De schippers verklaren dat zij in hun schepen 250 tonnen schol hebben geladen die toebehoren aan Gerrith Martensz uit Wijk aan Zee en Harper Remmersz, waarvan zij de bewijzen aan de overste hebben getoond. Deze vis is gewaardeerd op 200 keizersguldens en zal in Deventer worden verkocht. De borgen staan er voor in dat binnen de tijd van drie maanden aan de overste Van Polwijler een bewijs zal worden getoond van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden waarin staat dat de vis vrij mocht worden verkocht. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in boete van 200 goudguldens.
In de marge staat dat de vrijheer Van Polwijler deze borgtocht op 7 februari 1575 heeft laten doorhalen.
Fol. 177v
9 mei 1574, Jacob Evertzen, Engbert Claesz en Johan Gerritzen Collart stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Willem Albartzen en Thijman Willemsz, dat deze voor het gerecht zullen komen zodra de overste dat van hen eist. Bij niet voldoen aan die eis, vervallen de borgen in een boete van 100 keizersguldens.
24 mei 1574, Evert Baers, Albert Roessinck, Johan Rotgertzen en Herman Vranckzen stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Johan Gerritzen, Kerstgen Slewertz en Thomas Hesse, die hebben beloofd om niet uit de stad te vertrekken zonder consent van de overste voornoemd.
In de marge: 13 juni 1574, De provoost van de overste Van Polwijler heeft in diens opdracht aan Johan Gerritzen, Kerstgen Slewertz en Thomas Hesse toestemming gegeven om vrij mogen afreizen.`
|pag. 127|
Fol. 178
24 mei 1574, De E. Johan Roeper en Berent van Halteren stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Albert van der Koerbeke.
De borgen staan er voor in dat Albert zodra de overste dat eist voor het gerecht zal komen.
5 juni 1574, Berent van Halteren stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Alidt Wolters uit Tiel. Zij moet binnen drie maanden aan de overste een bewijs tonen van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden waaruit moet blijken dat de vier lasten gezouten schelvis, schol en “schambalch” die zij alhier in een schip aan de Welle heeft liggen, vrij zijn van alle actie die de overste daarvan tegen haar mag aanvangen.
De E. Claes Bouwsz belooft om Berent van Halteren schadeloos te zullen houden.
In de marge staat dat deze borgtocht op 7 februari 1575 op bevel van de overste is doorgehaald. De akte is doorgehaald.
Fol. 178v
7 juni 1574, Johan van den Vene stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Berent Rovecamp uit Deventer ter zake van 550 tonnen schol en 400 tonnen kookharing, die de schippers Dirck Volckers en Peter Meuwensz ingenomen hebben. De lading is getaxeerd op 10 stuivers brabants perton. Elke ton verdubbeld beloopt de waarde in totaal 600 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Berent zal de opbrengst van de vis binnen twee maanden bij het gerecht alhier in consignatie geven en pas terug krijgen als hij een bewijs toont van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden dat de vis vrij verkocht mocht worden.
Berent Roevecamp zal Johan van den Vene schadeloos houden.
In de marge staat dat de borgtocht op 7 februari op last van Constantyn, vrijheer van Polwijler, is opgeheven. De akte is doorgehaald.
Gerbrant Cent heeft in de schepen van de schippers Thijman Jansz uit Vlieland en Marten Wesselsz uit Workum 380 tonnen schol ingescheept, ter waarde van 10 stuivers brabants per ton. Elke ton verdubbeld maakt 380 keizersguldens.
Hiervoor is borg geworden aan de vrijheer voornoemd Nele, de vrouw van Goesen Dirckzen (met Johan Gerritzen als momber). Berent Rovecamp zal haar schadeloos houden. De akte is doorgehaald.
Geert Martensz uit Deventer en Sasschar Dirckzen uit Texel hebben ingenomen 235 tonnen schol ter waarde van 10 stuivers per ton. Elke ton verdubbeld maakt 235 keizersguldens. Hiervoor is borg geworden aan de vrijheer voornoemd Anna in de Eenhoorn (met Johan Gerritzen als haar momber). Berent Roevecamp zal haar schadeloos houden. De akte is doorgehaald.
Jan Jansz uit Texel, Johan Cornelisz en Dirck Petersz hebben ingenomen in hun schepen 1000 tonnen schol ter waarde van 10 stuivers brabants per ton. Elke ton verdubbeld maakt 1000 keizersguldens. Hiervoor zijn borg geworden aan de vrijheer voornoemd Florys Claesz wachtmeester en Johan Gerritzen. Berent Roevecamp zal hen schadeloos houden. De akte is doorgehaald.
|pag. 128|
Fol. 179
8 juni 1574, Johan Wijllemsz en Anna in de Eenhoorn stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Conraeth Crumbach uit Emmerich, die in het schip van schipper Jacob Jansz 18 tonnen traan en 30 tonnen schol heeft ingescheept.
Zij zijn ook borgen voor Gerrith Henrickzen, koopman uit Huissen, die in het schip van schipper Johan Cornelisz 100 tonnen schol heeft ingescheept.
Alles gewaardeerd (verdubbeld) op 200 keizersguldens. Binnen de tijd van twee maanden moet het geld van de verkochte traan en schol alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgen zij terug als zij een bewijs tonen van de hoge overheid in deze landen van de koning dat zij de traan en schol vrij mochten verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 200 keizersguldens.
In de marge staat dat de borgtocht op 7 februari 1575 is opgeheven op bevel van de edele Constantino, vrijheer van Polwijler. De akte is doorgehaald.
Fol. 179v
9 juni 1574, Mr. Florys Eyckenholt stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Henrick ter Hair uit Denemarken die 300 zouts heeft ingescheept in de schepen van Feycke Tijkensz en Andries Hermensz, in 150 tonnen. Iedere ton (verdubbeld) wordt gewaardeerd op 3 keizersguldens, maakt 450 keizersguldens.
Binnen de tijd van zes weken moet het geld van het verkochte zout alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgt hij terug als hij een bewijs toont van de hoge overheid in deze landen van de koning dat hij het zoutvrij mocht verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 450 keizersguldens.
In de marge staat dat de borgtocht op 23 september 1575 op bevel van de vrijheer Van Polwijler door Laurens Mulhart, doctor in de rechten, is opgeheven. De akte is doorgehaald.
11 juni 1574, Anna in de Eenhoorn en Nele, de vrouw van Goessen Dirckzen, met Johan Gerritzen als hun momber, stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Andries Goerssen uit Amersfoort, die voor het gerecht zal verschijnen zodra de overste hem dat beveelt. Andries heeft een schip geladen met potaarde ter waarde van 50 keizersguldens naar Kampen gebracht.
Hij vervalt in een boete van 50 keizersguldens als hij zich niet op bevel van de overste voor het gerecht zal verantwoorden.
Fol. 180
13 juni 1574, Johan Willemsz stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Johan Lenars, de dienaar van Christiaen Dirckzen, die 200 zouts heeft ingescheept in het schip van Johan Roloffsen, gewaardeerd op 300 keizersguldens.
Binnen de tijd van zes weken moet het geld van het verkochte zout alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgt hij terug als hij een bewijs toont van de hoge overheid in deze landen van de koning dat hij het zout
|pag. 129|
vrij mocht verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 300 keizersguldens.
In de marge staat dat de borgtocht op 23 september 1575 door de overste is opgeheven. De akte is doorgehaald.
14 juni 1574, Dirck Barck stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Herman Schroer uit Den Dam, die 100 zouts, 11 tonnen Lübecks bier en een halve ton traan heeft ingescheept in het schip van Dirck Jansz uit Emden. Alles gewaardeerd op 120 daalders van 30 stuivers per stuk.
Binnen de tijd van twee maanden moet het geld van de verkochte lading alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgt hij terug als hij een bewijs toont van de hoge overheid in deze landen van de koning dat hij het goedvrij mocht verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 120 daalders.
In de marge staat dat de borgtocht op 5 november 1575 op bevel van de vrijheer Niclaes van Polwijler door Laurens Molhart, doctor in de rechten, is opgeheven.
De akte is doorgehaald.
Fol. 180v
14 juni 1574, Henrick Kunerturff de oude stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Laurens de Vos en Leonardt Martensz, beiden uit Emden, die 3000 huiden hebben geladen in de schepen van de schippers Pouwell Cornelisz, Johan Claesz en Johan Oll, gewaardeerd (verdubbeld) op 1000 keizersguldens.
Binnen de tijd van twee maanden moet het geld van de verkochte huiden alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgen zij terug als zij een bewijs tonen van de hoge overheid in deze landen van de koning dat zij de huiden vrij mochten verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 1000 keizersguldens
Dirck Jansz, wonende in Amsterdam, belooft om Henrick Kunerturff schadelooste zullen houden.
In de marge staat dat de borgtocht op 26 januari 1576 door Laurens Molhart, doctor in de rechten, is opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 181
16 juni 1574, Peter Albertzen Vrese en Herman Vetthe stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Hans Syzen, burger van Emden, die 500 zouts heeft geladen in de schepen van de schippers Herman Jacobzen en Frans Jansz, beiden burgers van Emden. Dit zout is gewaardeerd op 500 daalders van 30 stuivers brabants.
Binnen de tijd van twee maanden moet het geld van het verkochte zout alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgt hij terug als hij een bewijs toont van de hoge overheid in deze landen van de koning dat hij het goed vrij mocht verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 500 daalders.
Hans Syzen belooft om zijn borgen schadeloos te zullen houden.
|pag. 130|
In de marge staat dat de overste Van Polwijler aan Henryck Huysken uit Emden, als principaal van Hans Syzen, na het verstrijken van de termijn nog drie maanden uitstel heeft gegeven.
Op 23 september 1575 heeft de doctor van de vrijheer Van Polwijler deze borgtocht opgeheven. De akte is doorgehaald.
21 juni 1574, Johan Willemsz stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler voor Johan Steenberch, die 150 eeks heeft ingescheept in de kleine scheepjes van de schippers Claes Dirckzen, Aelt Jaspars en Gerrit Hermensz, gewaardeerd op 100 daalders van 30 stuivers per stuk. Johan Steenberch verklaart dat hij de eek zal lossen in Friesland in plaatsen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje. Hij moet daarvan binnen de tijd van vijf weken een bewijs tonen van het gerecht van de plaats waar hij de eek heeft gelost.
In de marge staat dat het bewijs is getoond. De akte is doorgehaald.
Fol. 181v
2 juli 1574, Johan van den Vene stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Jouke Albertz uit Vlieland en Johan Noetemandt, die 3000 roggen hebben ingescheept in de kleine scheepjes van de schippers Jouke voornoemd en Bartolt Gerritzen, gewaardeerd (verdubbeld) op 150 keizersguldens.
Binnen de tijd van twee maanden moet het geld van de verkochte roggen alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgen zij terug als zij een bewijs tonen van de hoge overheid in deze landen van de koning dat zij de roggen vrij mochten verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen zij in een boete van 150 keizersguldens.
In de marge staat dat de borgtocht op 7 februari 1575 op bevel van de edele Constantyn, vrijheer van Polwijler, is opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 182
2 juli 1574, Goesen Dirckzen stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Johan Jacobzen uit Vlieland, die 100 tonnen schol heeft ingescheept, per ton (verdubbeld) gewaardeerd op 20 stuivers brabants.
Binnen de tijd van twee maanden moet het geld van de verkochte schol alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgt hij terug als hij een bewijs toont van de hoge overheid in deze landen van de koning dat hij de schol vrij mocht verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van de waarde van de schol.
In de marge staat dat de borgtocht op 7 februari 1575 op bevel van de vrijheer Constantyn van Polwijler is opgeheven.
4 juli 1574, Jacob Symonsz en Anna in de Eenhoorn stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor de schippers Heurick Fobbensz en Reynert Annes die in hun crabschuiten een partij kalfshuiden hebben geladen, gewaardeerd, inclusief de schuiten op (verdubbeld) 515 keizersguldens.
Binnen de tijd van twee maanden moet het geld van de verkochte lading alhier in Kampen in het gerecht worden geconsigneerd. Dit geld krijgen zij terug als zij een
|pag. 131|
bewijs tonen van de hoge overheid in deze landen van de koning dat zij het goed vrij mochten verkopen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van de waarde van schuiten en lading.
Henrick en Reynert beloven om in Deventer een bewijs voor hun borgen te laten opmaken waaruit de borgtocht blijkt. Dit bewijs zullen zij tonen als zij uit Deventer terugkomen, nog voor zij de brug alhier passeren.
In de marge staat dat de borgtocht op Sint-Franciscusdag 1575 op bevel van de vrijheer Niclaes van Polwijler door zijn doctor is opgeheven. Daar was Gerrith van Wyringen bij. De akte is doorgehaald.
Fol. 182v
15 juli 1574, Mr. Johan Tjaera en Anna in de Eenhoorn (met mr. Johan als momber) stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Gerrith Jacobzen, die eek heeft geladen in het schip van schipper Sybolt Reyners, gewaardeerd op 50 daalders van 30 stuivers brabants per stuk.
Binnen vier weken moet aan de overste een bewijs worden getoond dat de eek is verkocht in een plaats die gehoorzaam is aan de koning. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 50 daalders.
In de marge staat dat het bewijs is geleverd.
17 juli 1574, Harmen Warnersz en Thomas Hermensz stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Cornelis Henrickzen, wiens schuit door de provoost is aangehouden. De schuit is gewaardeerd op 8 karelsguldens. De borgen staan er voor in dat zodra de overste dat eist, de schuit aan hem geleverd wordt. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boetevan 8 karelguldens.
Fol. 183
20 juli 1574, Claes Lambertzen stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Roloff Jansz alias Glas, die van de overste consent heeft gekregen om met het schip dat de overste hem teruggegeven heeft naar Staveren te varen. Hij moet zodra de overste dat eist, het schip aan hem ter beschikking stellen. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 100 daalders.
21 juli 1574, Mr. Johan Tjaera stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Roloff Goytisch uit Einden, die 200 zouts heeft geladen in zijn schip. Schip en lading zijn gewaardeerd op 300 daalders van 30 stuivers brabants per stuk. De schipper belooft om binnen vier weken een bewijs te tonen van de graaf in Kuinre dat het zout van daar met zijn toestemming naar Kampen is verscheept. Gebeurt dat niet dan valt genoemde som toe aan de vrijheer van Polwijler voornoemd.
De schipper heeft beloofd om zijn borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat de doctor van de vrijheer Van Polwijler de borgtocht heeft opgeheven op 4 november 1575.
In de marge staat ook een doorgehaalde aantekening van 26 juli 1574, waarbij staat dat het in error is geschreven.
|pag. 132|
Fol. 183v
30 juli 1574, Johan Gerritzen alias Femmekens Jan en Lubbert Draeck stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Arent Francksz en Albert Franckzen uit Vlieland. Hun schip met lading wordt gewaardeerd op 70 keizersgulden. De overste heeft meerdere schippers en kooplieden, waaronder beide bovengenoemde schippers, toegestaan om met hun schepen, geladen met schol, huiden en andere goederen van hier te vertrekken als zij naderhand een bewijs tonen van de gouverneur van de koning over diens Nederlanden dat hun lading vrij mocht worden vervoerd.
De beide borgen van Arent en Albert staan voor hen in.
In de marge staat dat de borgtocht op 13 maart 1575 is doorgehaald op bevel van Constantijn vrijheer van Polwijler. De akte is doorgehaald.
30 juli 1574, Johan Claesz en Johan Hermensz stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Roloff Jansz en Dirck Claesz, die in het schip van Johan Cornelisz uit Dokkum negen tonnen haring en schol geladen hebben, gewaardeerd (met het schip) op 200 keizersguldens. Het schip mag vertrekken als zij naderhand een bewijs tonen van de gouverneur van de koning over diens Nederlanden dat hun lading vrij mocht worden vervoerd.
De beide borgen staan voor hen in.
In de marge staat dat de borgtocht op 15 februari 1575 is doorgehaald op bevel van Constantijn vrijheer van Polwijler. De akte is doorgehaald.
Fol. 184
5 augustus 1574, Evert Baers en Harmen Vetthe stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Johan van Neyl en Wendele Moskop die in het schip van schipper Johan Greve 33 toelasten wijn hebben ingescheept, gewaardeerd op 1687½ keizersgulden van 20 stuivers per stuk. De wijn zal niet worden gelost in een plaats die ongehoorzaam is aan de koning van Spanje. Ook zullen de kooplieden en de schipper van deze wijn geen tol of impost betalen aan de rebellen. Binnen zes weken nadat het schip uit Kampen is vertrokken moet er een bewijs van de Hanzestad waar deze wijn is gelost, worden getoond aan de overste voornoemd. Noodweer en onvoorziene omstandigheden kunnen de termijn verlengen.
Ook moet er een bewijs worden getoond van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden dat deze wijn vrij mocht worden vervoerd.
In de marge staat dat de borgtocht op 11 september 1574 is opgeheven door de vrijheer van Polwijler, nadat hem een bewijs onder het zegel van de stad Hamburg was getoond. De akte is doorgehaald.
Fol.l84v
5 augustus 1574, Albert Roessinck heeft zich borg gesteld aan de vrijheer voornoemd voor Goddert Moelewech uit Keulen, die 22 toelasten wijn had ingescheept, gewaardeerd op 1155 koopmansguldens. De wijn is ingescheept in het schip van Wyllem Jansz uit Denemarken.
|pag. 133|
5 augustus 1574, Johan Rotgertzen, wijnheer, stelt zich borg aan de vrijheer voornoemd voor Aloff Gerritsen, die 32 toelasten wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 1545 keizersguldens van 20 stuivers. De wijn is ingescheept in het schip van Peter van Hoeven uit Hamburg.
Beide bovenstaande akten zijn doorgehaald nadat een bewijs is getoond.
7 augustus 1574, Goesen Dirckzen en Anna in de Eenhoorn stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Berent Dopping uit Hamburg, dienaar van de hooggeboren vorst Adolff, hertog van Holstein.
Berent heeft 12 voeder wijn, gewaardeerd op 800 guldens van 20 stuivers, geladen in de schepen van de schippers Jelle Porck en Peter Gelmers.
De verscheper moet een bewijs tonen van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden dat deze wijn vrij vervoerd mocht worden.
In de marge staat dat Anna in de Eenhoorn op 15 september een bewijs heeft getoond, geschreven op 3 september 1574 onder het zegel van de stad Hamburg, dat de wijn aldaar gelost is. De akte is doorgehaald.
Fol. 185
10 augustus 1574, Johan Snoeck en Johan ten Toirne stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Kerstgen Slebers, dienaar van de hooggeboren vorst heer Ottho, hertog van Lunenberch. De dienaar heeft 12 voeder wijn laten inschepen in drie kleine schepen, gewaardeerd op 1000 gulden van 20 stuivers brabants. De schippers zijn Goetgen Pieters uit Slooten, Focke Douwes uit Emden en Foppe uit Vlieland.
Deze borgtocht is gegeven op dezelfde voorwaarden als Evert Baers en Herman Vetthe tevoren hebben gedaan.
In de marge staat dat een besloten missive is getoond aan de vrijheer Van Polwijler. De akte is doorgehaald.
20 augustus 1574, Mr. Gerrith Scroer en Anna in de Eenhoorn stellen zich borgaan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Evert Huysken uit Emden die 200 zouts heeft ingescheept. Het zout en de twee kleine scheepjes waarin het is geladen, zijn gewaardeerd (verdubbeld) op 200 daalders van 30 stuivers brabants. De schippers zijn Hessell Hesselsz en Luytgen Gerritz. Het geld van het verkochte zout moet binnen de tijd van twee maanden in handen van het gerecht alhier worden gedeponeerd. Als binnen de tijd van drie maanden geen bewijs van de hoge overheid, te weten van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden, wordt getoond waarin wordt gesteld dat het zout vrij vervoerd mocht worden, dan vervalt het geconsigneerde geld aan de vrijheer Van Polwijler voornoemd. Bij niet nakomen van deze bepalingen moeten de borgen de geschatte waarde opbrengen.
In de marge staat dat op 23 september 1575 de vrijheer Van Polwijler deze borgtocht door zijn doctor heeft laten opheffen. De akte is doorgehaald.
Fol. 185v
20 augustus 1574, Mr. Gerrith Scroer en Anna in de Eenhoorn stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Henryck Coeburrich uit Gennip, die 6½ lasten potas heeft ingescheept in twee scheepjes, waarvan
|pag. 134|
schippers zijn Jouwe Joachims en Gerrith Gerritzen. Schepen en lading zijn gewaardeerd op 350 keizersguldens van 20 stuivers brabants.
Het is gewraakt goed, waarvoor een bewijs moet worden getoond als in de vorige akte vermeld is.
In de marge staat dat op 23 september 1575 de vrijheer Van Polwijler deze borgtocht heeft laten door halen door Laurens Molhart, doctor in de rechten. De akte is doorgehaald.
20 augustus 1574, Anthonis Styp heeft zich borg gesteld in forma als boven voor Peter Syners, die 3½ lasten haring heeft ingescheept, toebehorende Johan Guyliker uit Deventer. Het schip en de lading zijn gewaardeerd op 300 keizersgulden.
Op 27 oktober 1574 heeft de erentfeste en hooggeleerde Henrick van der Vecht, licentiaat in de rechten, beloofd om Anthonis Styp schadeloos te zullen houden van zijn gedane borgtocht.
In de marge staat dat de borgtocht is opgeheven door de doctor van de vrijheer Van Polwijler, in tegenwoordigheid van de licentiaat Van der Vecht. De akte isdoorgehaald.
20 augustus 1574, Mr. Gerrith Scroer heeft zich borg gesteld in forma als boven voor Claes Volckersz en Henrick Delmenhorst uit Staverden, die drie kwartier[!] zouts in hun schepen hebben geladen, gewaardeerd (met de schepen) op 180 daalders van 30 stuivers brabants.
In de marge staat dat op 7 oktober 1574 van dit zout een certificaat is getoond, afgegeven onder het zegel van de stad Staverden in dato 9 september 1574. De borgtocht is op bevel van de vrijheer opgeheven. De akte is doorgehaald.
20 augustus 1574, Jacob Annesz en Jacob Vene stellen zich borg in forma als boven voor Haijge Reijners en Fedde Egeles, die drie kwartier zouts in hun schepen hebben geladen, gewaardeerd (met de schepen) op 180 daalders van 30 stuivers brabants.
In de marges staat dat deze borgtocht op 30 september 1575 op bevel van de vrijheer Van Polwijler is opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 186
21 augustus 1574, Evert Dircksz en Sweer Thoenisz stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Kerst Joirgensz uit Hattem en Henrick Knoeps uit Zwolle, die een halve last zout en 14 vaten haring hebben ingescheept. Schip en lading gewaardeerd (verdubbeld) op 100 daalders van 30 stuivers brabants. De principaal-eigenaar van de lading moet binnen 14 dagen aan de overste bewijzen tonen van het Hof van kanselier en raden van Overijssel, van de drost van Vollenhove en van de stad Zwolle waaruit moet blijken waar de lading is ingescheept en waar die is gelost. Gebeurt dat niet dan vervallen de borgen in een boete van 100 daalders.
In de marge staat dat op 28 augustus 1574 de borgtocht op bevel van de overste is opgeheven.
De akte is doorgehaald.
|pag. 135|
24 augustus 1574, Herman Henrickzen en Cornelis Tymsz stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Herman Jansz uit Ens, die heeft beloofd om zich weer ter beschikking te stellen om zich te verantwoorden zodra de overste dat van hem eist. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete van 50 keizersguldens.
Fol. 186v
25 augustus 1574, Goesen Dirckzen stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Dirck Gerritzen en Johan Gerritzen uit Harderwijk, die 106 tonnen zout hebben ingescheept. Schip en lading zijn gewaardeerd op 450 daalders van 30 stuivers brabants. Zij moeten binnen 14 dagen aan de overste een bewijs tonen dat zij het zout in Harderwijk hebben gekocht.
In de marge staat dat het bewijs op 30 augustus 1574 is getoond. De akte isdoorgehaald.
30 augustus 1574, Hans Wurst, Jacob Annensz en Jacob Vene stellen zich borgaan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor schipper Igelantz, in naam van de andere gevangen zittende schippers. De overste heeft toegestaan dat de zeven schepen, geladen met zout, naar Deventer mogen varen om het zout aldaar te verkopen. De schippers moeten bij terugkeer het geld van het verkochte zout, ter waarde van 586 koopmansguldens, bij de overste in bewaring geven.
In de marge staat dat de schout van het regiment deze borgtocht op 21 oktober 1574 heeft laten opheffen. De akte is doorgehaald.
Fol. 187
4 september 1574, Gerrit Scroer en Anna in de Eenhoorn (met Gerrit als haar momber) stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Henrick Huysken uit Emden die 150 kwartier zout heeft ingescheept in twee schepen, waarvan schippers zijn Frans Jansz en Herman Jansz uit Rottum.
Schepen en lading zijn gewaardeerd op 137 daalders van 30 stuivers brabants. Het geld van het verkochte zout moet bij het gericht alhier in consignatie worden gebracht. Binnen drie maanden moet de principaal-koopman een bewijs tonen van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden dat de lading vrij mocht worden verkocht.
In de marge staat dat op 23 september 1575 de doctor van de overste deze borgtocht heeft opgeheven. De akte is doorgehaald.
4 september 1574, Peter Albertzen Vrese en mr. Johan Tjaera stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Gerrit Jacobsz, burger van Workum, die 100 zouts heeft ingescheept in het schip van schipper Jacob Andriesz uit Harlingen. Schip en lading zijn gewaardeerd op 150 daalders van 30 stuivers brabants. Het geld van het verkochte zout moet binnen twee maanden bij het gericht alhier in consignatie worden gebracht. Binnen drie maanden moet de principaal-koopman een bewijs tonen van de gouverneur van zijne majesteits Nederlanden dat de lading vrij mocht worden verkocht. Gerrit Jacobsz heeft beloofd om zijn borgen schadeloos te houden.
|pag. 136|
In de marge staat dat op 1 november 1575 de doctor van de overste deze borgtocht heeft opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 187v
5 september 1574, Pouwell Berentzen stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Jacob Scroer, die heeft ingescheept ongeveer 3½ vat boter en 3½ [schip]ponden kaas, gewaardeerd op 200 keizersguldens. Ook is hij borg voor Dirck Willemsz, die heeft ingescheept drie vaten botter en 3 [schip]ponden kaas, gewaardeerd op 150 keizersguldens. Verder is hij borg voor Wychar Jansz, die heeft ingescheept 40 deker [een deker is een tiental] kalfsvellen en een vat boter, gewaardeerd op 100 keizersgulden. Zij zullen binnen 14 dagen en bewijs tonen van de graaf in Kuinre dat de goederen aldaar zijn gekocht.
5 september 1574, Herman Vetthe stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Evert Peters, die heeft ingescheept acht vaten boter en 10 [schip]ponden kaas, geladen in twee kleine schepen en gewaardeerd op 600 keizersgulden. Evert moet binnen 14 dagen een bewijs tonen dat de goederen in Friesland zijn gekocht en via Kuinre zijn verscheept.
In de marge staat dat op 16 september 1574 een in het Frans geschreven brief werd gebracht aan de hopman, met daarbij gevoegd een cedule van de graaf in Kuinre.
Daarop zijn de vier borgtochten opgeheven. De akten zijn doorgehaald.
Fol. 188
Goesen in de Bruinvisch stelt zich borg [niet afgemaakt]
7 september 1574, Jorgen Egbertsz, bakker, stelt zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Revert Jansz uit Kuinre, die drie lasten groene kaas heeft ingescheept, gewaardeerd (met het schip) op 300 keizersguldens. Binnen 14 dagen moet er een bewijs worden getoond van de graaf in Kuinre dat de lading mochten worden verscheept.
Jorgen stelt zich ook borg voor Johan Claesz, die een last groene kaas heeft ingescheept, gewaardeerd (met het schip) op 100 keizersguldens. Binnen 14 dagen moet er een bewijs worden getoond van de graaf in Kuinre dat de lading mochten worden verscheept.
De akten zijn doorgehaald.
10 september 1574, De E. Berent van Halteren en Goijken ten Naepell stellen zich borg aan de vrijheer Van Polwijler, overste van de koning, voor Jelis Duerkoep, die heeft beloofd om met zijn met eikenhout geladen scheepjes naar Kuinre of naar Leeuwarden te varen en niet naar plaatsen die ongehoorzaam zijn aan de koning. Hij moet daarvan binnen 14 dagen een bewijs tonen. Intussen zullen de andere met eikenhout geladen schepen hier achter moeten blijven tot het bewijs is getoond. Daarna mag er weer een scheepje met hout vertrekken. Het hout wordt gewaardeerd op 20 goudguldens per scheepslading. Mocht een schip door de rebellen worden overmeesterd dan vervalt de waarde van de lading aan de overste.
Daarvoor staan de borgen in.
|pag. 137|
Fol. 188v
6 oktober 1574, Herman Heijze stelt zich borg aan de edelveste Hans Caspar van Schoenhouw, bevelhebber over twee vendels soldaten, in Kampen in garnizoen liggende (bij afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler), voor Johan Sobekes uit Staverden en Volcker Alebtz uit Staverden, die in hun schuiten geladen hebben 12 mudden rogge en 20 tonnen appels, gewaardeerd (met de schuiten) op 40 daalders van 30 stuivers. Dezen beloven om de goederen nergens anders te verkopen dan in plaatsen die gehoorzaam zijn aan de koning. Binnen vier weken zullen zij daarvan een bewijs tonen aan de bevelhebber voornoemd.
De beide schippers zullen hun borg schadeloos houden.
Fol. 189
11 oktober 1574, Piecko Gelmers uit Workum, Florys Reynersz uit Staverden, Oghe Ighesz uit Staverden, Hyse Tzalincksz, Anna Pijers uit Schael, Lykele Heres uit Schael, Peter Symansz uit Schael en Sypke Sybbesz uit Schael hebben gezworen dat zij, als de hopman Caspar van Schoenouw, bevelhebber over twee vendels Hoogduitse soldaten, alhier in garnizoen liggende (bij afwezigheid van de overste Van Polwijler), dat eist, zij weer in Kampen zullen komen om te voldoen aan dat wat de hopman tegen hen zal inbrengen.
In de marge staat: “De borchtuchte voir Thijs van Oldenzeel gedaen, sal men vinden dair die eeden staen geschreven”.
30 oktober 1574, Dirrick Barrick stelt zich borg aan de edelveste Hans Caspar van Schoenhouw, bevelhebber, in afwezigheid van de overste Van Polwijler, voor de kooplieden Arent Jeger en Johan Pilgrumzen, die in twee schepen hebben ingescheept haring, tonnen met vis, huiden, tonnen met zout, in totaal groot tien lasten. Zij zullen in Deventer borgen stellen om te verklaren dat zij de goederen in Harlingen en Emden hebben ingescheept. Daarvan moeten zij de bevelhebber voornoemd een bewijs tonen. Als zij daaraan niet voldoen, moeten zij weer voor de bevelhebber verschijnen.
Fol. 189v
30 oktober 1574, Johan van de Vene stelt zich borg aan de edelveste Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor de schipper Peter Martensz, die heeft beloofd om binnen 14 dagen een bewijs te tonen dat hij de schelvis die hij heeft ingescheept, gewaardeerd op 50 keizersguldens, met consent van de graaf in Kuinre, via die plaats naar Kampen heeft gevoerd.
In de marge staat dat de certificatie op 10 november is vertoond. De akte is doorgehaald.
31 oktober 1574, Herman Vetthe stelt zich borg aan de edelveste Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor de schippers Marthen uit Joure en Hilleke Menes, die in hun schepen vier lasten gerst hebben geladen, gewaardeerd op 200 goudguldens van 28 stuivers brabants.
Zij zullen binnen acht dagen een bewijs tonen van de graaf in Kuinre dat zij de
|pag. 138|
gerst met zijn consent naar Kampen hebben gevoerd. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 200 goudguldens.
In de marge staat dat op 4 november 1574 aan de hopman een brief is gegeven in dato 2 november 1574, ondertekend door Gerbrant Sandresz [?]. De akte is doorgehaald.
Goesen Dirckzen heeft zich in voorwaarden als boven borg gesteld voor Brunninck Claesz, die heeft ingescheept een half honderd min een kwartier zouts, gewaardeerd op 200 keizersguldens van 20 stuivers brabants.
In de marge staat dat de akte is doorgehaald na lezing van de brief uit Kuinre voornoemd.
Fol. 190
31 oktober 1574, Cornelis Tymsz, Herman Warnersz, Lambert Tibbe, Johan Gerritzen, Ariaen Claesz, Albert Jacobsz en Claes Isebrantzen stellen zich borg aan Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de overste Van Polwijler, voor de gevangen zittende Willem Dirckzen, die zal worden vrijgelaten als hij belooft om zich zodra de bevelhebber dat eist weer naar Kampen te begeven om aan te horen wat de bevelhebber tegen hem heeft in te brengen.
Fol. 190v
1 november 1574, Mr. Gerrith Scroer en Anna in de Eenhoorn (met mr. Gerrith als momber) stellen zich borg aan Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de overste Van Polwijler, voor Goesen Eckyncx uit Goch, die in twee kleine scheepjes zeven kwartieren zout heeft ingescheept, gewaardeerd op 200 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Goesen heeft verklaard dat hij over dat zout niet heeft onderhandeld met de rebellen en geen vrijgeleide van hen heeft aangenomen. Goesen moet een bewijs tonen dat hij het zout in Emden heeft gekocht en ingescheept. Mocht worden bevonden dat hij niet de waarheid heeft gesproken dan vervallen zijn borgen in een boete van 200 keizersguldens.
2 november 1574, Anna in de Eenhoorn (met Claes van Urck als momber) stelt zich borg aan Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de overste Van Polwijler, voor Johan van Soenst, burger van Deventer, die vier stukken Rijnse wijn, gewaardeerd op 100 daalders van 30 stuivers heeft ingescheept en van plan is die wijn te vervoeren naar Leeuwarden. Johan moet binnen acht dagen een bewijs tonen van de graaf in Kuinre dat hij deze wijn via Kuinre naar Friesland heeft gebracht.
Claes Blomendaell uit Deventer belooft om Anna schadeloos te houden.
Fol. 191
4 november 1574, Herman Vetthe stelt zich borg aan Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de overste Van Polwijler, voor Herman Ingemaell uit het land van Cleef, die in zijn schip 9½ lasten haring heeft geladen, gewaardeerd op 500 keizersguldens.
Hij zal binnen zes weken aan de bevelhebber een bewijs tonen dat hij de haring in Emden heeft gekocht en geladen. Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boetevan 500 keizersguldens.
|pag. 139|
In de marge staat dat het bewijs op tijd is vertoond aan Constantio, vrijheer van Polwijler. De akte is doorgehaald. Heer Constantio heeft het bewijs gehouden.
Herman Vetthe stelt zich borg aan Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de overste Van Polwijler, voor Dirck van Moers, die anderhalf honderd zouts heeft ingescheept, gewaardeerd op 70 ponden vlaams. Hij zal binnen zes weken een bewijs tonen van de stad Harlingen dat hij het zout daar gekocht en ingeladen heeft. Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 70 ponden vlaams.
Het bewijs is op tijd vertoond aan Constantio, vrijheer van Polwijler. Deze akte is doorgehaald.
11 november 1574, Mr. Peter Lollensz en mr. Johan Tjaera stellen zich borg aan Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de overste Van Polwijler, voor Johan Doernincx uit Emmerich, die twee schuiten heeft geladen met “sallpannen”, gewaardeerd op 100 keizersguldens. Hij moet binnen 14 dagen een bewijs tonen van de graaf in Kuinre dat de pannen met diens consent via Kuinre zijn vervoerd. Hij moet tevens een bewijs tonen van de plaats in Friesland waar hij de pannen heeft gelost. Gebeurt dat niet dan vervallen de borgen in een boete van 100 keizersguldens. Anna in de Eenhoorn heeft beloofd om de borgen schadeloos te houden.
In de marge staat dat de bewijzen op tijd zijn getoond. Op last van de schrijver van de hopman is de borgtocht opgeheven. De akte is doorgehaald.
Fol. 191v
8 november 1574, De hooggeleerde Henrick de Turri, doctor in de medicijnen, stelt zich borg aan Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de overste Van Polwijler, en aan de edele en welgeboren Willem van Montfoert, drost op het huis te Hattem, voor de E. Frans van Luyck, die in vijf kleine scheepjes ijzeren staven heeft ingescheept, gewaardeerd op 2500 keizersguldens van 20 stuivers. Hij beloofd die staven in Friesland te zullen verkopen. Kan hij die in Friesland niet verkopen dan zal hij dat proberen in Emden, maar niet in plaatsen die ongehoorzaam zijn aan de koning. Hij zal binnen twee maanden aan de bevelhebbers een bewijs tonen van de plaats waar hij de staven heeft verkocht.
Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 2500 keizersguldens.
Fol. 192
20 november 1574, Mr. Johan Tjaera, voorspraak, stelt zich borg aan de edelveste Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor Roirde Haeyes uit IJlst en Jelle Sybrantz uit Franeker, die in hun schuiten planken hebben ingeladen, gewaardeerd op 100 keizersguldens. Zij beloven om binnen vier weken een bewijs te tonen van de graaf in Kuinre of van degene die in zijn afwezigheid het bevel aldaar voert dat deze planken via Kuinre zijn vervoerd. De schippers beloven om hun borg schadeloos te houden.
27 november 1574, Anna in de Eenhoorn (met Claes van Urck als haar momber) stelt zich borg aan de edelveste Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor Johan van Soenst uit Deventer,
|pag. 140|
die vier kleine stukken wijn, gewaardeerd op 100 keizersguldens van 20 stuivers heeft ingescheept en die heeft beloofd dat hij binnen 10 dagen een bewijs zal tonen van de graaf in Kuinre dat deze wijn met zijn consent aldaar gepasseerd is.
Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 100 keizersguldens ten behoeve van de hopman voornoemd.
1 december 1574, De E. Dirck Buck stelt zich borg aan de edelveste Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber over twee vendels Hoogduitse soldaten, in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor Wijnolt Hessinck, wonende te Deventer, die in een schuit Berger vis heeft geladen, gewaardeerd op 40 daalders.
Als de andere Bergenvaarders van onze heer stadhouder een consent krijgen om hun goederen vrij te vervoeren, zal dat ook gelden voor Wijnolt Hessinck. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in boete van 40 daalders.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
Fol. 192v
1 december 1574, Peter Meer uit Deventer heeft onder ede verklaard dat hij alles wat de edelveste Hans Caspar van Schoenouw, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, hem heeft opgedragen, zal uitvoeren. Hij heeft toestemming om em potschip, geladen met Berger vis, waarmee hij van Bergen is gekomen, naar Deventer te voeren. De vis is gewaardeerd op 225 keizersguldens.
Hij zal zich houden aan dat wat de andere Bergenvaarders in het binnenlopen is opgedragen door onze stadhouder, de edele vrijheer Jelys van Barlaymont. Mocht uit het besluit van de stadhouder blijken dat deze invoer van vis niet wettig is, dan zal Peter Meer vervallen zijn in een boete van 225 keizersguldens. Hij zal in dat geval in Kampen voor het gerecht komen. Tot onderpand stel hij zijn persoon en goederen.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
2 december 1574, Anna in de Eenhoorn (met Claes van Urck als haar momber)stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijlerven Wylenthall, bevelhebber over twee vendels Hoogduitse soldaten, in Kampen in garnizoen liggende, optredende in afwezigheid van zijn vader, voor Wynolt ter Stege (met twee schepen), Herman Honraeth (met twee schepen) en Dirck Stieckinck (met vijf schepen), elk schip geladen met Berger goederen, als vis, traan en ander goed, door elkaar genomen per schip gewaardeerd op 40 keizersguldens.
Deze negen schepen zijn geladen op Vlieland, zoals blijkt uit een certificaat, welk certificaat elf schepen vermeldt. Twee van deze elf schepen zijn echter aangehouden en opgebracht door de rebellen, vijanden van de koning van Spanje.
Heer Constantino staat toe dat deze negen schepen naar Deventer varen. Wel moeten de Bergenvaarders hem een certificaat tonen van de stadhouder Gyelis van Barlaymont, waarin staat dat deze Bergergoederen vrij mochten worden
|pag. 141|
ingevoerd. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 360 keizersguldens.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
Fol. 193
4 december 1574, Albert Henrickzen stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijler en Wylenthall, bevelhebber over twee vendels Hoogduitse soldaten, in Kampen in garnizoen, optredende in afwezigheid van zijn vader, voor Macharis Westhoff, die een potschip heeft geladen met Berger vis, gewaardeerd op 100 daalders van 30 stuivers.
Heer Constantino staat toe dat Macharis met het schip naar Deventer vaart. Wel moet hij hem een certificaat tonen van de stadhouder Gyelis van Barlaymont, waarin staat dat deze Berger vis vrij mocht worden ingevoerd. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 100 daalders.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
Fol. 193v
4 december 1574, Hans Wurst stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijler en Wylenthall, bevelhebber over twee vendels Hoogduitse soldaten, in Kampen in garnizoen, optredende in afwezigheid van zijn vader, voor Jacob Kruse en Joest Crouwel, beiden wonende te Deventer, die vier schepen, groot en klein, hebben geladen met Berger goed, gewaardeerd op 150 rijksdaalders van 32 stuivers.
Heer Constantino staat toe dat zij met de schepen naar Deventer varen. Wel moeten zij hem een certificaat tonen van de stadhouder Gyelis van Barlaymont, waarin staat dat deze Berger vis vrij mocht worden ingevoerd. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 150 rijksdaalders.
In de marge staat dat deze akte naderhand is veranderd. De akte is doorgehaald.
6 december [veranderd in] 11 december 1574, Geert Hoyer stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijler en Wylenthall, overste over een regiment Hoogduitse soldaten in dienst van de koning van Spanje, voor Johan ten Groetenhuis [?], die twee schepen heeft geladen met Berger goederen, gewaardeerd op 200 daalders van 30 stuivers brabants.
Heer Constantino staat toe dat Johan met de schepen naar Deventer vaart. Wel moet hij hem een certificaat tonen van de stadhouder Gyelis van Barlaymont, waarin staat dat deze Berger vis vrij mocht worden ingevoerd. Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 200 daalders.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
|pag. 142|
Fol. 194
7 december 1574, Hans Wurst stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijler en Wylenthall, overste over een regiment Hoogduitse soldaten in dienst van de koning van Spanje, voor Jacob Kruse en Joest Crouwel, beiden wonende te Deventer, die vier schepen, groot en klein, hebben geladen met Berger goed, gewaardeerd op 150 rijksdaalders van 32 stuivers.
Heer Constantino staat toe dat zij met de schepen naar Deventer varen. Wel moeten zij hem binnen vier maanden een certificaat tonen van de stadhouder waarin staat dat deze Berger vis vrij mocht worden ingevoerd. Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 150 rijksdaalders.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
7 december 1574, Anna in de Eenhoorn (met Claes van Urck als haar momber) stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijler en Wylenthall, overste over een regiment Hoogduitse soldaten in dienst van de koning van Spanje, voor Henrick van Raert, wijntapper uit Leeuwarden, die 24 aam rijnse wijn in een schip heeft geladen, gewaardeerd op 300 keizersguldens.
Henrick heeft beloofd om deze wijn te lossen in Leeuwarden en nergens anders.
Henrick moet binnen vier weken aan de overste een bewijs tonen dat deze wijn in Leeuwarden is gelost. Anna verbindt daar voor haar goederen.
In de marge staat dat Anna op 6 januari 1575 het bewijs aan de overste toonde. De overste behield het bewijs. De akte is doorgehaald.
Fol. 194v
7 december 1574, Johan Willemsz stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaes to Polwijler, bevelhebber over een regiment Hoogduitse soldaten in dienst van de koning van Spanje, voor Gerrith Henrickzen uit Huissen, die 17 aam wijn, gewaardeerd op 150 keizersguldens, heeft ingescheept. Gerrith heeft beloofd om deze wijn te Harlingen te lossen en nergens anders. Hij moet daarvan binnen zes weken een bewijs tonen.
In de marge staat dat deze borgtocht op 10 februari op bevel van heer Constantyn is doorgehaald.
10 december 1574, Hans Wurst, Geert Hoyer, Peter Thomasz en Dubbelt Wurst hebben zich borg gesteld aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaes to Polwijler, bevelhebber over een regiment Hoogduitse soldaten in dienst van de koning van Spanje, voor Geerloff van der Lucht (met drie schepen, getaxeerd op 80 rijksdaalders), Roloff van Vreden (tweeschepen, getaxeerd op 60 rijksdaalders), Johan Ludinck (twee schepen, getaxeerd op 50 rijksdaalders), Geert Buckman (een schip, getaxeerd op 25 rijksdaalders), Godschalck Brinckhuis (een schip, getaxeerd op 40 rijksdaalders), Willem Berentzen (een schip, getaxeerd op 25 rijksdaalders), Willem Puitman (drie schepen, getaxeerd met de vis op 55 rijksdaalders) en Hans Rulman (een schip, getaxeerd op 28 rijksdaalders). Alles samen een som van 363 rijksdaalders. Alle ingenomen ladingen kwamen uit Bergen.
|pag. 143|
De kooplieden mogen van heer Constantino met hun schepen en lading naar Deventer vertrekken, maar moeten binnen de tijd van drie maanden een bewijs tonen van de stadhouder dat zij hun goederen vrij mochten invoeren. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete die gelijk is aan de waarde van de goederen.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
Fol. 195
16 december 1574, Peter Thamasz stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijler en Wylenthall, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, in afwezigheid van zijn vader heer Niclaes vrijheer to Polwijler, voor Meynart van Eell, die Berger vis heeft geladen in twee schepen.
Het ene schip is een karveel, half geladen, de lading gewaardeerd op 40 rijksdaalders. Het andere schip is een kleine schuit waarvan de lading wordt gewaardeerd op 20 rijksdaalders. De rijksdaalders gewaardeerd op 32 stuivers per stuk.
De koopman moet binnen de tijd van drie maanden een bewijs tonen van de stadhouder dat hij zijn goederen vrij mocht invoeren. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de goederen, te weten 60 rijksdaalders.
In de marge staat dat secretaris Nicolaas van Urck deze borgtocht heeft doorgehaald op 31 juli 1576 op bevel van de heer Boldewijn van Roon, kanselier van het Hof van Overijssel, die daarover had geschreven aan de stad Kampen.
Fol. 195v
18 december 1574, Mr. Johan Tjaera stelt zich borg aan de edele en welgeboren heer Constantino vrijheer toe Polwijler en Wylenthall, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, in afwezigheid van zijn vader heer Niclaes vrijheer to Polwijler, voor Hugo Reynars, die twee hoet smidskolen, gewaardeerd op acht keizersguldens van 20 stuivers, heeft ingescheept. Hij heeft beloofd dat hij deze kolen nergens anders zal lossen als in Workum in Friesland. Hij zal daarvan binnen zes weken het bewijs tonen aan heer Constantio voornoemd. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van acht keizersguldens.
In de marge staat dat het bewijs is getoond aan de hooggeleerde Laurens Mulhart, der rechten doctor.
20 december 1574, Mr. Johan Tjaera stelt zich borg als voorschreven voor Hitte Pouwels uit Hoppenhuisen, die vier hoet smidskolen en een vimme twijg heeft ingescheept, ter waarde van 32 keizersguldens. Hij zal dit goed lossen in Friesland in een plaats die gehoorzaam is aan de koning van Spanje. Hij zal daar van binnen zes weken het bewijs tonen.
Mr. Johan is ook borg geworden voor Peter Doedes uit Balk, die acht hoet smidskolen heeft ingescheept, ter waarde van 32 keizersguldens. Hij zal deze kolen lossen in Harlingen of in Leeuwarden maar nergens anders. Hij zal daarvan binnen zes weken het bewijs tonen.
|pag. 144|
Verder is mr. Johan borg geworden voor Symon Ganess uit Emden, die 8½ hoet smidskolen heeft ingescheept, ter waarde van 36 keizersguldens. Hij zal die kolen lossen in Groningen of in Emden of in een andere plaats die gehoorzaam is aan de koning van Spanje. Hij zal daarvan binnen zes weken het bewijs tonen.
Fol. 196
21 december 1574, Albert Ruissinck stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Niclaes vrijheer to Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Willem van Holten, Gerrith Joyachimsz en Henrick Jansz, alle drie burgers van Leeuwarden, die 15 voeder wijn hebben ingescheept in elf kleine schuiten, gewaardeerd op 1000 keizersguldens van 20 stuivers. Zij hebben beloofd dat zij deze wijn nergens anders zullen lossen dan in Leeuwarden. Daarvan zullen zij binnen vier weken een bewijs tonen van het stadsbestuur van Leeuwarden. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 1000 keizersguldens.
Op 21 februari 1575 is het bewijs, geschreven onder het zegel van de stad Leeuwarden, getoond aan de vrijheer Van Polwijler. De akte is doorgehaald.
Fol. 196v
22 december 1574, Mr. Peter Lollens en mr. Johan Tjaera stellen zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Niclaes vrijheer to Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Peter Wychmers uit Emden, die 13½ hoet smidskolen, ter waarde van 40 keizersguldens heeft ingescheept. Hij heeft beloofd om die kolen nergens anders te lossen den in Friesland in een plaats die gehoorzaam is aan de koning van Spanje. Binnen zes weken zal hij daarvan het bewijs tonen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete die gelijk is aan de waarde van de kolen.
12 januari 1575, Meynart Cloppenburch, Johan Hermensz Schram en Warner van Stenvoerden staan in voor Johan Pouwelsz, burger van Kampen, die op het aandringen van de Raad door heer Constantinius, vrijheer van Polwijler, in afwezigheid van zijn vader, bevelhebber, is vrijgelaten uit de gevangenis. De borgen zullen Johan Pouwelsz zodra de Raad dat eist, levend of dood, alhier voor het gerecht brengen.
Fol. 197
18 januari 1575, Johan Gerritzen en Peter Jansz Cock stellen zich borg aan de edele en erentfeste Hans Caspar van Phoer, hopman, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor Isebrant Cock, die heeft beloofd om binnende tijd van vier weken van de stad Leeuwarden een bewijs te tonen dat de schelvis die hij uit Leeuwarden “up slesen” naar Kampen heeft laten brengen, gewaardeerd op 30 daalders van 30 stuivers, ook in Leeuwarden heeft gekocht en heeft opgeladen. Gebeurt dat niet dan vervallen de borgen in een boete van 30 daalders ten behoeve van de hopman voornoemd.
In de marge staat dat de akte is doorgehaald op 28 januari 1575 met consent van de hopman.
|pag. 145|
19 januari 1575, Goesen Dirckzen heeft zich borg gesteld aan de hopman voornoemd voor Ottho Reyners uit Sneek, die schelvis en kabeljauw ter waarde van 40 keizersguldens heeft ingeladen. Hij moet binnen de tijd van vier weken een bewijs tonen dat hij deze vis in Sneek heeft gekocht en ingeladen heeft. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete van 40 guldens ten behoeve van de hopman.
In de marge staat dat Ottho Reyners het bewijs op 7 februari 1575 aan de vrijheer Van Polwijler heeft getoond. De akte is doorgehaald.
21 januari 1575, Johan van den Vene en mr. Johan Huff hebben zich borg gesteld aan de edele Hans Caspar van Phoer, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor Gerrit Arentzen uit Kamperveen, die uit de gevangenis wordt ontslagen. De borgen beloven dat zij Gerrit weer zullen overleveren aan de hopman voornoemd zodra deze dat eist.
Fol. 197v
21 januari 1575, Nele, de vrouw van Goesen Dircksz (met Claes van Urck als haarmomber), stelt zich borg aan edele Hans Caspar van Phoer, bevelhebber in afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, voor Evert Rijcoltz, die vier achtendelen boter heeft ingescheept, gewaardeerd op 20 keizersguldens. Evert zal binnen acht dagen een bewijs tonen dat hij de boter met toestemming van de graaf in Kuinre via deze plaats naar Kampen heeft gebracht.
In de marge staat dat de akte op 24 januari 1575 op last van de hopman is doorgehaald.
12 februari 1757, Albert Henrickzen stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber van een regiment Hoogduitse soldaten in dienst van de koning van Spanje, voor Broeder Petersz uit Hamburg, die 60 tonnen Hamburgerbier heeft ingescheept, gewaardeerd op 120 keizersguldens van 20 stuivers. Hij moet binnen de tijd van twee maanden een bewijs tonen, geschreven en bezegeld door het stadsbestuur van Hamburg, dat het bier aldaar is gekocht en ingeladen.
In de marge staat dat Cunerturff het bewijs, onder het zegel van de stad Hamburg, op Witte Donderdag 1575 aan heer Constantyn heeft getoond. De akte is doorgehaald.
Fol. 198
22 februari 1575, Peter Hessels stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber van een regiment Hoogduitse soldaten in dienst van de koning van Spanje, voor Olben Coeckens, die in twee schuiten 16 hoet smidskolen heeft geladen, gewaardeerd op 80 keizersguldens. Olben zal deze kolen vervoeren naar Leeuwarden of Groningen of naar andere plaatsen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje. Hij beloofde om binnen zeven weken een bewijs te tonen van de stad waar hij de kolen heeft gelost. Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 80 keizersguldens.
In de marge staat dat op 15 maart 1575 het bewijs aan heer Constantino is getoond. De akte is doorgehaald.
|pag. 146|
25 februari 1575, Gijsbert van Bronckhorst heeft zich borg gesteld aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Henrick Pilgrumzen uit Kuinre, die tien tonnen stuiversbier, ter waarde van 30 keizersguldens heeft ingescheept. Ook is hij borg voor Nolle Henrickx uit Kuinre die 22 bossen twijg en drie vierendelen bier heeft ingescheept, ter waarde van 5 keizersguldens. Zij moeten binnen 10 dagen een bewijs tonen dat het bier en de twijg in Kuinre zijn gelost. Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 35 keizersguldens ten behoeve van heer Constantino.
Gerritgen Pilgrums (met Claes van Urck als haar momber) heeft beloofd om de borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs op 6 maart 1575 aan heer Contantino is getoond.
De akte is doorgehaald.
26 februari 1575, Henrick Petersz, brouwer, stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Roloff Ottho, Claes Henrickzen en Willem Gerritzen, die in hun schuiten 24 tonnen stuiversbier hebben geladen, gewaardeerd op 48 daalders van 30 stuivers brabants. Zij hebben beloofd om binnen 14 dagen een bewijs te tonen van de graaf in Kuinre dat het bier aldaar gelost is. Gebeurt dat niet dan vervalt de borg in een boete van 48 daalders ten behoeve van heer Constantino.
In de marge staat dat het bewijs op 6 maart 1575 is getoond. De akte is doorgehaald.
Peter Lollens en Anna in de Eenhoorn (met Peter als haar momber) stellen zich borg als boven, voor Wolter Haenegreve en Frans Cuiper, die 5½ voeder Rijnse wijn hebben ingescheept, ter waarde van 70 daalders per voeder. Zij hebben beloofd om binnen acht dagen een bewijs te tonen van de graaf in Kuinre of van de burgemeesters aldaar dat de wijn aldaar is aangekomen. Gebeurt dat niet dan vervallen de borgen in een boete gelijk aan de waarde van de wijn. Anna in de Eenhoorn heeft beloofd om Peter Lollens schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs op 14 maart 1575 is getoond.
Fol. 199
28 februari 1575, Mr. Johan Tjaera stelt zich borg aan de heer Constantino voornoemd voor Johan Steenborch uit Vaassen, die elf “bast” en enig eek heeft ingescheept, ter waarde van 30 daalders van 30 stuivers. Hij heeft beloofd die goederen in Friesland te lossen. Hij zal binnen de tijd van vier weken daarvan een bewijs tonen.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven en gezegeld op 6 maart 1575 door het stadsbestuur van Sneek, aan heer Constantyn is getoond. De akte is doorgehaald.
3 maart 1575, Geert Wijnkens stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Johan Corvemaeker en Cornelijs Corvemaeker uit Groningen, die 2½ vimmen twijg, ter waarde van 40 keizersguldens hebben ingescheept. Zij zullen die twijg lossen in Groningen.
|pag. 147|
Binnen 14 dagen zullen zij daarvan een bewijs tonen. Bij onverwachte tegenslag krijgen zij uitstel. De beide vervoerders beloven om Geert Wijnkens schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven en gezegeld op 7 april 1575 door het stadsbestuur van Groningen, aan heer Constantino is getoond. De akte is doorgehaald.
Fol. 199v
3 maart 1575, Jacob Annens stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Syver Syvertzen uit Staverden, die drie vierendelen twijg, 318 stukken schreenhout en 27 eiken planken heeft ingescheept, gewaardeerd op 46 keizersguldens van 20 stuivers. Hij heeft beloofd om dat goed nergens anders te lossen dan in Staverden. Hij zal daarvan binnen twee maanden een bewijs tonen. Onverwachte tegenslag niet meegerekend.
Syver heeft beloofd om Jacob schadeloos te houden.
In de marge staat dat op 6 april 1575 het bewijs, geschreven en gezegeld door het stadsbestuur van Franeker, aan heer Constantino is getoond. Heer Constantino heeft het bewijs ingenomen. De akte is doorgehaald.
4 maart 1575, Mr. Gerrith Goeversz heeft zich borg gesteld aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Joest Laurenss, die drie tonnen met allerlei kramersgoederen, ter waarde van 500 keizersguldens, heeft ingescheept. Hij heeft beloofd om binnen 10 dagen een bewijs te tonen van het gerecht in Kuinre dat de waren daar aangekomen zijn. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in boete van 500 keizersguldens. Joest heeft beloofd om mr. Gerrith schadeloos te zullen houden.
In de marge staat dat het bewijs is getoond op 6 maart 1575. De akte is doorgehaald.
Fol. 200
4 maart 1575, Marryken van Packbergen (met Kerst Wildenieth als haar momber) stelt zich borg aan de edele heer Constantino, voor Johan van Beeck, die 21 aam Rijnse wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 15 daalders per aam. Kerst voornoemd, als lasthebber van Johan van Beeck, heeft beloofd om deze wijn in Leeuwarden te lossen. Hij zal daarvan binnen twee maanden een bewijs tonen aan de heer Constantino. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete gelijk aande waarde van de wijn.
5 maart 1575, Henrick van den Hoeve stelt zich borg aan de edele heer Constantino voor Hillebrant Tellevoirne, die zeven aam wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 13½ daalders per aam. Hij heeft beloofd om deze wijn in Leeuwarden te lossen. Hij zal daarvan binnen maanden een bewijs tonen aan de heer Constantino. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete gelijk aan de waarde van de wijn.
|pag. 148|
Fol. 200v
5 maart 1575, Herman Vetthe Stelt zich borg aan de edele heer Constantino tho Polwijler voor
Willem van Wesell, dienaar van de jonge vorst Hans Henrick van Saksen. Hij heeft 24 voeder wijn ingescheept, gewaardeerd op 82 daalders per voeder. Elke daalder gewaardeerd op 30 stuivers brabants. Hij heeft beloofd om deze wijn te verschepen naar Hamburg en niet naar plaatsen die ongehoorzaam zijn aan de koning van Spanje. Hij zal daarvan binnen twee maanden een bewijs tonen van het stadsbestuur van Hamburg. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de wijn. Willem van Wesell heeft beloofd om zijn borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven en gezegeld op 31 maart 1575 door het stadsbestuur van Hamburg, is getoond aan heer Constantyn, vrijheer van Polwijler. De akte is doorgehaald.
11 maart 1575, Johan Rotgertzen stelt zich borg aan de edele Hans Hendryck Heydick [?], vaandrig, bij afwezigheid van de vrijheer Van Polwijler, bevelhebber in Kampen, voor Henrick Claesz, Bruin Thimensz, Claes Evertzen, Wolter Joachimsz en Nolle Claes, die samen in hun schuiten geladen hebben 58 tonnen stuiversbier, gewaardeerd op 116 daalders van 30 stuivers. Zij zullen binnen acht dagen een bewijs tonen dat het bier in Kuinre is aangekomen. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van het bier.
In de marge staat dat op 15 maart het bewijs is getoond aan heer Constantino. De akte is doorgehaald.
9 maart 1575, De E. Roloff Buiter en Geert Janss stellen zich borg aan heer Constantino voor Marten Albertzen, burger van Gripswolde [Greifswald], die een scheepje, geladen met ongeveer 47 aam Rijnse wijn, naar Gripswolde in Pommeren wil brengen. De wijn is gewaardeerd op 600 daalders van 30 stuivers.
Marten belooft om binnen twee maanden daarvan een bewijs te tonen.
In de marge staat dat het bewijs op 31 maart aan de heer Van Polwijler is getoond.
De akte is doorgehaald
Fol. 201
12 maart 1575, Johan Janss en Dirck Brouwer stellen zich borg aan de vaandrig voor Geerthgen uit Genemuiden, Reynar Bywesten en Egbert uit Vollenhove, die 14 tonnen stuiversbier in hun schuiten hebben geladen, gewaardeerd op 42 keizersguldens. Zij beloven om binnen 14 dagen een bewijs te tonen dat dit bier in Vollenhove is aangekomen. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete die gelijk is aan de waarde van het bier.
In de marge staat dat het bewijs op 16 maart 1575 aan de heer Van Polwijler is getoond. De akte is doorgehaald.
12 maart 1575, Mr. Johan Tjaera stelt zich borg aan de edele heer Constantino voor Dirck Lambertzen en Lambert Henrickzen, die twijg en hout in hun schepen hebben geladen, gewaardeerd op 40 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Zij beloven om hun ladingen naar Leeuwarden te brengen en aldaar te lossen. Binnen 14 dagen zullen zij daarvan een bewijs tonen.
|pag. 149|
In de marge staat dat het bewijs, geschreven en gezegeld door het stadsbestuur van Leeuwarden, op 20 maart 1575 is getoond.
13 maart 1575, De E. Frederick Mathijss stelt zich borg aan de edele heer Constantino voor Gerrith Louwerman, die 144 aam Rijnse wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 14 daalders per aam. Hij wil die wijn naar Hamburg brengen. Hij belooft om binnen drie maanden daarvan een bewijs te tonen, afgegeven door het stadsbestuur van Hamburg. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de wijn. Gerrith heeft beloofd om Frederick schadeloos te houden.
In de marge staat dat deze akte is veranderd, zoals hier volgt.
Fol. 201v
13 maart 1575, De E. Frederick Mathijss stelt zich borg aan de edele heer Constantino voor Gerrith Louwerman uit Cleef, die 144 aam Rijnse wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 14 daalders per aam. Hij wil die wijn naar Hamburg brengen en aldaar verkopen. Hij zal niet naar havens varen die in handen zijn van de rebellen. Hij belooft om binnen drie maanden een bewijs te tonen, afgegeven door het stadsbestuur van Hamburg dat de wijn daar gelost is. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de wijn. Gerrith heeft beloofd om Frederick schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven en gezegeld door het stadsbestuur van Hamburg op 16 april 1575, aan heer Constantio is getoond. De akte is doorgehaald.
Fol. 202
14 maart 1575, Johan Rotgertzen stelt zich borg aan heer Constantio van Polwijler voor Willem Thijsz, Jacob Janss en Willem Gerritzen, die in hun schuiten 16 tonnen stuiversbier hebben geladen, gewaardeerd op 32 daalders van 30 stuivers.
Zij zullen binnen acht dagen een bewijs tonen dat het bier in Kuinre of in andere aan de koning van Spanje gehoorzame plaatsen is verkocht. Zij moeten ook verklaren welke personen in welke hoeveelheden het bier gekocht hebben.
In de marge staat dat het bewijs op 20 maart 1575 aan heer Constantio is getoond.
15 maart 1575, Johan Rotgertzen stelt zich borg aan de edele heer Constantio, bevelhebber te Kampen, in afwezigheid van zijn vader Nicolaes vrijheer van Polwijler, voor Willem van Holte en Henryck van Raelte, die 14 voeder Rijnse wijn hebben ingescheept, gewaardeerd op 1000 keizersguldens. Zij willen die wijn naar Leeuwarden voeren en daar verkopen. Zij zullen geen havens aandoen die in handen zijn van de rebellen. Binnen een maand zullen zij een bewijs tonen van de stad Leeuwarden dat de wijn daar verkocht is. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de wijn.
Willem en Henryck beloven om hun borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven op 31 maart 1575 onder het zegel van de stad Leeuwarden, aan heer Constantino is getoond. De akte is doorgehaald.
|pag. 150|
Fol. 202v
18 maart 1575, Anna in de Eenhoorn (met Claes van Urck als momber) stelt zich borg aan de edele heer Constantio, bevelhebber te Kampen, in afwezigheid van zijn vader Nicolaes vrijheer van Polwijler, voor Goert van Boningen, die in twee schuiten 6000 ponden ijzer heeft ingescheept, gewaardeerd op 60 keizersguldens.
Hij wil dat ijzer naar Leeuwarden voeren en aldaar verkopen. Hij zal geen havens aandoen die in handen zijn van de rebellen. Binnen een maand zal hij een bewijs tonen van de stad Leeuwarden dat het ijzer daar verkocht is. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van het ijzer. Goert belooft om Anna schadeloos te houden.
In de marge staat dat Goert zijn ijzer heeft overgeladen om binnendoor naar Leeuwarden te varen. De akte is doorgehaald.
Fol. 203
22 maart 1575, Goesen Dirckzen stelt zich borg aan de edele heer Constantio, bevelhebber te Kampen, in afwezigheid van zijn vader Nicolaes vrijheer van Polwijler, voor Henrick Bocxfelt uit Coesvelt, die 5500 “tonneboeden”, gewaardeerd op 55 keizersguldens, en vier stukken “colldoeck”, gewaardeerd op 14 daalders van 30 stuivers, naar Harlingen of naar Staverden in Friesland wil voeren. Hij zal niet aanleggen in havens die in bezit zijn van de rebellen.
Binnen een maand zal hij een bewijs tonen van de stad waar hij het goed gelost heeft. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van het goed. Henrick Bucxfelt heeft belooft om zijn borg schadeloos te houden.
Aan heer Constantino is een bewijs getoond, geschreven en gezegeld op 27 maart 1575 door het stadsbestuur van Harlingen. De akte is doorgehaald.
23 maart 1575, Thijs van Oldenzeel stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Lubbert Jansz zeilmaker, die in een klein scheepje een partij eek heeft geladen, gewaardeerd op 40 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Hij wil die eek vervoeren naar Dokkum in Friesland en aldaar verkopen. Hij zal niets doen dat indruist tegen de plakkaten die op last van de koning zijn uitgevaardigd inzake de handel met de vijand. Binnen zes weken zal hij een bewijs tonen van het stadsbestuur van Dokkum dat de eek daar is gelost.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven en gezegeld op 9 april 1575 door het stadsbestuur van Dokkum, aan heer Constantino van Polwijler is getoond. De akte is doorgehaald.
Fol. 203v
25 maart 1575, Mr. Johan Tjaera stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Winke Reynkes, die in een schuit een partij eek heeft geladen, gewaardeerd op 40 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Hij wil de eek vervoeren naar Staverden en aldaar verkopen. Hij zal niets doen dat indruist tegen de in naam van de koning uitgevaardigde plakkaten. Hij zal binnen de tijd van zes weken een bewijs tonen dat de eek in Staverden is gelost.
|pag. 151|
Mr. Johan Tjaera stelt zich borg als boven voor Johan Willems van de Zwartesluis, die schreenplanken en tonboeden in zijn schuit heeft geladen, gewaardeerd op 20 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Hij wil daarmee naar Harlingen varen en aldaar de lading verkopen. Hij zal niet aanleggen in havens die in bezit zijn van de vijanden van de koning. Binnen de tijd van zes weken zal hij een bewijs tonen dat hij zijn lading in Harlingen heeft gelost.
In de marge staat dat hij het bewijs van het stadsbestuur van Harlingen, geschreven op 7 april 1575, aan heer Constantino heeft getoond.
1 april 1575, Goesen Dirckzen en Anna in de Eenhoorn (met Goesen als haar momber) stellen zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Aleff Cemron uit Wesel, die in twee schuiten een partij ijzeren staven heeft geladen, gewaardeerd op 100 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Hij wil die staven naar Leeuwarden of naar Groningen vervoeren en daar verkopen. Hij belooft om binnen de tijd van zes weken een bewijs van een van die steden te tonen waaruit blijkt dat het ijzer aldaar verkocht is. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete die gelijk is aan de waarde van het ijzer. Aleff belooft om zijn borgen schadeloos te houden.
In de marge staat dat de edele heer Constantyn to Polwijler de koopman niet wilde laten vertrekken dan in konvooi met andere schepen. Ergo is de borgtocht niet van kracht geworden.
Fol. 204
1 april 1575, Jacob Annensz stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Wibbe Wybbes uit Staverden, die in twee schuiten een partij ijzeren staven heeft geladen, gewaardeerd op 220 keizersguldens. Hij wil deze staven naar Staverden brengen en aldaar verkopen. Hij zal havens die in het bezit zijn van vijanden van de koning mijden. Hij belooft om binnen de tijd van zes weken een bewijs van de stad Staverden te tonen waaruit blijkt dat het ijzer aldaar verkocht is. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van het ijzer. Wibbe belooft om zijn borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat ook deze borgtocht krachteloos is geworden omdat heer Constantino de schuiten slechts in konvooi wilde laten vertrekken.
Fol. 204v
1 april 1575, Dubbolt Cornelisz stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Johan Pille uit Olffen, die 17 tonnen mede, drie groene Deventer lakens, zeven aam wijn in drie kleine stukken, anderhalf schippond touw, een vat met allerlei kramersgoed en een tonnetje met Deventer koeken heeft ingeladen, gewaardeerd op 70 daalders van 30 stuivers. Hij wil deze lading, waarvan Geerlich Geerloffzen mede-eigenaar is, naar Bergen in Noorwegen brengen en aldaar lossen. Hij zal niet aanleggen in havens die in bezit zijn van de vijanden van de koning. Binnen de tijd van drie maanden zal hij een bewijs tonen dat hij zijn lading in Bergen heeft gelost. Hij belooft dat hij zijn borg schadeloos zal houden.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven op 20 april 1575 door de “olderlude” in Bergen, binnen de vastgestelde tijd is getoond aan heer Constantio.
|pag. 152|
4 april 1575, Herman Vetthe en de E. Sijmen Glauwe Geertzen [de laatste doorgehaald] stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn vader heer Nicolaas vrijheer van Polwijler, bevelhebber in dienst van de koning van Spanje, voor Willem van Borckum, die 30 voeder wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 3000 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Hij zal niet aanleggen in havens die in bezit zijn van de vijanden van de koning.
Binnen de tijd van drie maanden zal hij een bewijs tonen dat hij zijn lading in Hamburg heeft gelost. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de wijn. Willem belooft dat hij zijn borg schadeloos zal houden.
In de marge staat dat binnen de vastgesteld tijd het bewijs is getoond aan de edele Hans Caspar van Phoer, hopman in dienst van zijne majesteit. De hopman tekende eigenhandig.
Fol. 205
5 april 1575, Albert Roessinck en Herman Vetthe stellen zich borg aan de edeleheer Constantyn, etc. voor Peter van Collen, hoofdman van de wijnkelder der stad Lübeck, die in totaal 100 stukken wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 1000 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Hij zal die wijn, die toebehoort aan de stad Lübeck nergens anders dan in die stad lossen.
Binnen de tijd van drie maanden zal hij een bewijs tonen dat hij zijn lading in Lübeck heeft gelost. Gebeurt dat niet, dan vervallen de borgen in een boete die gelijk is aan de waarde van de wijn.
In de marge staat dat de brief van de stad Lübeck binnen de vastgestelde tijd aan de hopman is getoond.
Fol. 205v
6 april 1575, Cornelis Thymss stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Jan Jansz en Gerrith Joess, die in twee schuiten een partij eikenhout hebben geladen, gewaardeerd op 30 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Zij willen dit hout naar de stad Muiden brengen en aldaar lossen. Zij zullen niet aanleggen in havens die in bezit zijn van de vijanden van de koning. Binnen de tijd van vier weken zullen zij een bewijs tonen dat zij hun lading in Muiden hebben gelost. Zij beloven dat zij hun borg schadeloos zullen houden.
In de marges staat dat een bewijs, op 16 april 1575 geschreven en gezegeld door het stadsbestuur van Muiden, aan de heer Van Polwijler is getoond. De akte is doorgehaald.
9 april 1575, Herman Vetthe stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Laurens Severyn uit Duitsland, dienaar van Johan Albert, vorst van Mecklenburg, die 12 voeder wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 2172 guldens van 24 stuivers brabants. Hij zal de wijn niet voeren naar havens die in het bezit zijn van vijanden van de koning en hij zal aan de vijanden ook geen licentgelden, tol of andere heffingen betalen.
Binnen twee maanden zal hij een bewijs tonen dat de wijn aan het hof van de hertog voornoemd is gebracht. Gebeurt dat niet, dan vervalt de borg in een boete die gelijk is aan de waarde van de wijn.
|pag. 153|
In de marge staat dat binnen de vastgesteld tijd het bewijs is getoond aan de edele Hans Caspar van Phoer, hopman in dienst van zijne majesteit. De hopman tekende eigenhandig.
Fol. 206
9 april 1575, Johan Snoeck en Anna in de Eenhoo3rn (met Johan als haar momber) stellen zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Claes Blomendaell, die negen aam wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 90 keizersguldens van 20 stuivers brabants. Hij wil de wijn naar Leeuwarden brengen en aldaar verkopen.
Hij zal niets doen dat strijdig is met de afgekondigde plakkaten. Binnen 14 dagen zal hij een bewijs leveren dat de wijn in Leeuwarden is gelost.
Claes belooft dat hij zijn borgen schadeloos zal houden.
Op 27 april 1575 heeft Claes het bewijs, geschreven op 13 april 1575 onder het zegel van de stad Leeuwarden, getoond. De akte is doorgehaald.
11 april 1575, Andries Dyeck stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Henrick Henrickzen en Claes Martenss, die twee lasten turf hebben ingescheept, gewaardeerd op 18 keizersguldens. Zij willen deze turf naar Harderwijk brengen en aldaar verkopen, maar als het weer het toelaat, zouden zij naar Muiden of naar Amsterdam willen varen om daar de turf te verkopen. Zij zullen geen havens aandoen die in bezit zijn van vijanden van de koning van Spanje. Binnen zes weken zullen zij een bewijs tonen van de stad waar zij de turfgelost hebben. Zij beloven om hun borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat zij aan heer Constantino een bewijs hebben getoond, geschreven onder het zegel van de drost van Muiden in dato 21 april 1575. De akte is doorgehaald.
Fol. 206v
11 april 1575, Johan van den Vene stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Johan Joirgensz uit Vlieland, die twee aam Rijnse wijn, een aam brandewijn, vijf mudden eek, 100 stenen kannen en een aantal Deventer koeken heeft ingescheept, samen gewaardeerd op 80 daalders van 30 stuivers. Hij heeft beloofd om deze lading naar Vlieland te vervoeren en aldaar te verkopen. Hij gaat niet naar plaatsen die in handen zijn van de rebellen. Binnen zes weken zal hij een bewijs tonen dat de lading op Vlieland is verkocht. Hij belooft ook om zijn borgschadeloos te houden.
In de marge staat het bewijs getoond is. De akte is doorgehaald.
11 april 1575, Mr. Johan Tjaera stelt zich borg aan de edele heer Constantio, etc. voor Arent Thoenissen uit Leeuwarden, die tien aam Rijnse wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 150 daalders van 30 stuivers. Ook is hij borg voor Vatge Dyrcx uit Sneek, die een hoeveelheid “ribben” heeft ingescheept, gewaardeerd op 10 keizersguldens van 20 stuivers. Beiden hebben beloofd hun goederen naar Leeuwarden te voeren en aldaar te verkopen. Zij gaan niet naar plaatsen die in handen zijn van de rebellen. Binnen de tijd van zes weken zullen zij een bewijs tonen dat zij de waren in Leeuwarden hebben verkocht. Arent en Vatgen hebben beloofd om hun borg schadeloos te houden.
|pag. 154|
Fol. 207
11 april 1575, Goesen Dirckzen stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Peter Corneliss uit Texel, die 150 schreenplanken en 150 “velligen” heeft ingescheept, gewaardeerd op 10 daalders. Hij heeft beloofd om die waren nergens anders te verkopen dan op Texel. Daarvan zal hij binnen de tijd van vier weken een bewijs tonen. Cornelis zal zijn borg schadeloos houden.
In de marge staat dat hij een bewijs heeft getoond, op 24 april 1575 geschreven en gezegeld door het bestuur van het eiland Texel. De akte is doorgehaald.
12 april 1575, Asse Jansz stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Johan Claesz, die twee lasten turf heeft ingescheept, gewaardeerd op 18 keizersguldens. Hij wil die turf naar Harderwijk brengen, maar als het weer en de wind meezitten misschien naar Muiden of Amsterdam. Hij zal de turf niet brengen naar plaatsen die in handen zijn van de rebellen. Binnen de tijd van zes weken zal hij een bewijs tonen van de plaats waar hij de turf heeft verkocht. Hij zal zijn borg schadeloos houden.
Fol. 207v
14 april 1575, Hartwijn Myenartzen stelt zich borg aan de edele heer Constantino, in afwezigheid van zijn heer vader, etc. voor Cornelis Huigensz uit Bolsward en Douwe Wijbes, die drie hoet smidskolen hebben ingescheept, gewaardeerd op 14 keizersguldens. Zij zullen die kolen in Bolsward verkopen en niet in plaatsen die in handen zijn van de rebellen. Binnen 14 dagen zullen zij een bewijs tonen van de stad Bolsward dat de kolen aldaar verkocht zijn. Zij beloven om hun borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs op 24 april 1575 is getoond. De akte is doorgehaald.
14 april 1575, Henrick Poyth stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Henrick Petersz uit Franeker, die vier aam brandewijn, zes aam Rijnse wijn, zes aam wijnedik en 20 riem papier heeft ingescheept, samen gewaardeerd op 400 daalders. Hij zal deze waren vervoeren naar Leeuwarden. Daarvan zal hij binnen vier weken een bewijs tonen. Hij belooft om zijn borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven op 23 april 1575 onder het zegel van de stad Leeuwarden, aan de heer Constantino is vertoond. De akte is doorgehaald.
14 april 1575, Peter Taemsz stelt zich borg aan de edele heer Constantino voor Johan Claesz en Lambert Henrickzen, die drie vierendelen eek, vier rollen leer en 16 tonnen mede hebben ingescheept, samen gewaardeerd op 40 keizersguldens.
Zij zullen dit goed naar Harlingen brengen en daar verkopen. Zij gaan niet naar plaatsen die in handen zijn van de rebellen.
Zij beloven dat zij hun borg schadeloos zullen houden. Binnen 14 dagen zullen zij een bewijs tonen van de plaats waar de goederen zijn gelost.
In de marge staat dat zij een bewijs hebben getoond, geschreven op 23 april 1575 onder het zegel van de stad Harlingen. De akte is doorgehaald.
|pag. 155|
Fol. 208
18 april 1575, Anna in de Eenhoorn (met Claes van Urck als haar momber) stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Berent Dibbinck uit Hamburg, die zeven toelasten wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 400 keizersguldens van 20 stuivers. Hij zal die wijn naar Hamburg brengen en aldaar verkopen. Hij zal geen havens aandoen die in handen zijn van de vijanden van de koning. Binnen tien weken zal hij een bewijs tonen dat de wijn in Hamburg is gelost. Berent belooft ook om zijn borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat Anna aan de doctor van de heer van Polwijler een certificaat heeft getoond, geschreven op l juni l575 onder het zegel van de stad Hamburg.
20 april 1575, Johan Gerritzen Collart stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Ariaen Claess, die in twee scheepje hout heeft geladen, gewaardeerd op 50 keizersguldens van 20 stuivers. Hij zal dat hout naar Muiden brengen of naar andere plaatsen die gehoorzaam zijn aan de koning van Spanje.
Daarvan zal hij binnen zes weken een bewijs tonen. Hij belooft om zijn borg schadeloos te houden.
20 april 1575, Dubbolt Wurst stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Johan Haekencamp uit Emden, die in twee schuiten hout heeft geladen, gewaardeerd op 40 keizersguldens van 20 stuivers. Hij zal dat hout vervoeren naar IJlst in Friesland en het aldaar verkopen. Als hij er geen goede prijs voor kan maken, zal hij naar Staverden0 varen of naar een andere plaats die gehoorzaam is aan de koning van Spanje. Binnen de tijd van zes weken zal hij een bewijs tonen.
Hij belooft om zijn borg schadeloos te houden.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven op 28 april 1575 onder het zegel van de stad IJlst, aan heer Constantino is getoond. De akte is doorgehaald.
Fol. 208v
21 april 1575, Herman Vetthe stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Berent van Hoirne uit Deventer, die ongeveer 300 tonnen met schol heeft ingescheept op Texel. Deze lading wordt gewaardeerd op 300 keizersguldens. Hij wil de schol naar Deventer brengen en daar verkopen. Zijn borg staat er voor in dat er geen andere goederen in het schip zijn geladen. Om daarvan zekerheid te krijgen stuurt heer Constantino als opzichter Niclaes die trasant [dienaar] mee, die toezicht zal houden bij het lossen van de schol. Als blijkt dat er ook andere waren in het schip geladen waren, dan verbeurt de schipper het schip en de lading, te verhalen op de borg.
In de marge staat dat de borgtocht op 29 april 1575 op last van de heer Polwijler is doorgehaald.
21 april 1575, Anna in de Eenhoorn (met Geert van Delden als haar momber) stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Lysabeth Jacobs op Texel die 300 tonnen schol, een ton kabeljauw, 200 roggen en 200 gedroogde kabeljauwkoppen heeft ingescheept, gewaardeerd op 300 keizersguldens. Zij wil die vis vervoeren naar Deventer en aldaar lossen. Mocht er ook ander goed in het schip geladen zijn dan verbeurt Lysabeth het schip en de lading, waarvoor de borg instaat. Niclaes die trasant [dienaar] zal bij het lossen toezicht houden.
|pag. 156|
In de marge staat dat de borgtocht op 29 april 1575 op last van de heer Polwijler is doorgehaald.
Fol. 209
22 april 1575, Goesen Dirckzen stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Dirck Lambertzen, die hout heeft ingescheept om naar Leeuwarden of andere plaatsen in Friesland te brengen. Hij zal daarvan binnen drie weken een bewijs brengen.
In de marge staat dat het bewijs, geschreven op 27 april 1575 onder het zegel van de stad Harlingen, aan heer Constantino is getoond.
De akte (doorgehaald) is deels onleesbaar!
27 april 1575, Gerrit Scroer en Anna in de Eenhoorn (met Gerrith als haar momber) stellen zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Ariaen Janss Cairle, die 16 lasten teer van 14 tonnen per last heeft ingescheept, gewaardeerd op 400 keizersguldens van 20 stuivers.
Mocht men gewaarworden dat over deze lading is onderhandeld met de vijanden van de koning of dat de koopman een paspoort of vrijgeleide van de rebellen heeft aangenomen, dan vervallen de borgen in een boete die gelijk is aan de waarde van 400 keizersguldens.
Binnen zes weken moet de koopman een bewijs tonen van kanselier en raden [van het Hof van Overijssel] gezeteld in Zwolle dat het goed vrij mocht worden ingevoerd.
De koopman beloofde zijn borgen schadeloos te houden.
Fol. 209v
27 april 1575, [onleesbaar] Joess, Dirck Hermanss en Dirck Claess stellen zich borg aan de edele heer Constantin, etc. voor Claes Dirckzen, Henrick Evertzen en Gerrith Wachter, die in hun drie scheepjes paalhout hebben geladen, gewaardeerd op 100 keizersguldens. Zij willen dit hout naar Muiden brengen en aldaar verkopen. Zij zullen geen havens aandoen van vijanden van de koning van Spanje. Zij zullen binnen zes weken een bewijs tonen. Hun borgen zullen zij schadeloos houden.
[De akte is deels onleesbaar]
27 april 1575, Jan Janss stelt zich borg aan de edele heer Constantio, etc. voor Gerrit Joessen, die “veilingen” in een schuit heeft geladen, gewaardeerd op 20 keizersguldens van 20 stuivers. Hij wil deze lading naar Muiden brengen en niet naar een haven die in handen is van vijanden van de koning van Spanje. Hij zal daarvan binnen de tijd van vijf weken het bewijs tonen. Gerrit zal zijn borg schadeloos houden.
[De akte is deels onleesbaar]
29 april 1575, Herman Vetthe stelt zich borg aan de edele heer Constantino, etc. voor Thomas Roede, dienaar van de hooggeboren vorst Erenst Ludowich hertog van Pommeren, etc., die 16 toelasten wijn heeft ingescheept, gewaardeerd op 700 keizersguldens van 20 stuivers. Hij zal de wijn brengen naar Pommeren naar het hof van de hertog in het huis te Vullegast [Volgast], Hij zal de wijn niet
|pag. 157|
in handen brengen van de vijanden van de koning van Spanje. Binnen drie maanden zal hij een bewijs tonen van de plaats waar de wijn is gelost.
In de marge staat dat het bewijs is getoond aan Hans Caspar van Phoer, hopman in dienst van de koning. De hopman heeft de doorgehaalde akte eigenhandig ondertekend.
Fol. 210 is geheel onleesbaar.
Fol. 210v slechts een fragment is leesbaar.: 40 balcken…….. 200 daalders……. binnen drie weken……
Einde van het register.
|pag. 158|
Alfabetisch register op persoonsnamen
Aartsen, Willem (op Kamperveen) 70
Aartsz, Coert (ruiter) 71
Aartsz, Egbert (uit Epe) 67, 68, 69
Aartsz, Herman 70, 71
Aartsz, Korts 49, 50
Aartsz, Lambert 89
Adriaansz, Simon (uit Breda) 105
Alartsz, Alart (uit Staveren) 123
Alartsz, Auke 95
Albertsz, Coendert (brouwer) 73, 74, 76
Albertsz, Evert 124
Albertsz, Evert (uit Ens) 93
Albertsz, Gerrit (uit Wieringen) 125
Albertsz, Hendrik (uit Emden) 86
Albertsz, Jacob 101, 111
Albertsz, Johan 105, 120
Albertsz, Joost (uit Groningerland) 115
Albertsz, Jouke (uit Vlieland) 130
Albertsz, Lubbert 109
Albertsz, Marten (uit Gripswolde) 148
Albertsz, Marten (schepen, stokmeester) 44,
57, 58, 64
Albertsz, Roelof (alias Wonder) 106
Albertsz, Simon (uit Kuinre) 99
Albertsz, Willem 126
Alebtz, Volcker (uit Staverden) 137
Allies, Willem 73, 74, 76
Ambrosius, Peter 51
Americk, Aart 67
Amsterdam, Lucas van 9
Andriesz, Arent 117, 118
Andriesz, Cornelis 96
Andriesz, Jacob (uit Harlingen) 135
Andriesz, Jan (X Willemken) 29
Annes, Reiner 96
Annesz/Annensz, Jacob 123, 134, 135, 147,
151
Annesz, Jan (uit Joure) 81
Annesz, Reiner (schipper) 130, 131
Antwerpen, Jan van 6
Aremberg, graaf van 8
Arents, Anna 109
Arentsz, Adriaan (uit Haarlem) 126
Arentsz, Coenraad 103
Arentsz, Coop (uit Meppel) 94
Arentsz, Dirk 106
Arentsz, Gerrit 109
Arentsz, Gerrit (uit Kamperveen) 145
Arentsz, Herman 117, 118
Arentsz, Jacob 101
Arentsz, Jan (waterschipper uit Hoorn) 115
Arentsz, Thewes 22
Aschevijs, Hans (uit Brugge) 82
Asseliers, Philips 117, 118
Assendurp, Herman van (uit Emden) 94
Asswerns, kapitein 30
Aukes, Sybe 91
Backer, Dirk Lambertsz 106
Backer, Dirk 96
Backer, Geert 113, 114
Backer, Johan 109
Backer, Joost 16, 17
Backer, Willem 103
Backers, Petertje 68
Baers, Evert 126, 132, 133
Baers, NN (te Wilsum) 21, 22
Baers, Werner 22
Balleken, NN 15
Ballemaker, Adriaan 84
Bals, Trijne 14
Barbirer, NN 14
Barburs, Engele 10
Barchorst, Berent ter (priester) 117
Barchorst, Herman ter 117
Barlaymont, Jelis/Gielis van (stadhouder)
140, 141
Baron, Slauerda 66
Barck/Barrick, Dirk 99, 129, 137
Bartoltsz, Herman 95, 125
Bas, NN 66
Basse, Jacob Jansz 106
Bastiaans, Anna 15
Batz, Jelis 55
Beeck, Johan van 147
Benier, Simon 104
Benninck, Lambert 119
Bentinck, Hendrik (drost) 64
Bentinck, Wolf (drost) 63, 64
Berensteyn, NN (hopman) 104
Berentsz, Albert (schipper) 97
Berentsz, Arent 93
Berentsz, Hendrik (uit Deventer) 21
Berentsz, Herman (metselaar) 112
Berentsz, Herman 76, 87
Berentsz, Jan 22
Berentsz, Otto 68
Berentsz, Pouwel 136
Berentsz, Sibolt (uit Workum) 93
Berentsz, Willem 142
Berg, graaf van den 84
|pag. 159|
46, 48, 49, 51, 52
Bickenken, NN 97
Biddesz, Sibolt (uit Workum) 124
Bijwesten, Reiner 148
Birens, Roelof 100
Bisschop, Johan 85
Bitter, Albert 119
Blancken, Hans 20
Blanckenburg, Arent van 56
Blauwrock, NN 15
Blenck, Hans (van Ungersheim) 20
Blijverniet, NN 4
Bloeme, Gerrit 100
Bloeme, Jacob 23
Bloemendaal, Claas 153
Bloemendaal, Claas (uit Deventer) 138
Bock, Dirk (kapitein) 95
Boecop, Arent Johansz toe 84
Boecop, Arent toe (stokmeester) 7, 14
Boecxvelt, Hendrik (uit Coesvelt) 150
Jansz, Lubbert (zeilmaker) 150
Boeken, Willem van 94
Boeningen, Godert van 98
Boey, Peter 89
Boldewijns, Stijne 85
Bolletgen, Isack Jansz 45, 46
Boningen, Goert van 150
Bonthoofd, Claas Evertsz 114
Borckum, Willem van 152
Bornhem, Frederik van (schout) 63
Bourgondië, David van (bisschop) 64
Bouwensz/Bouwsz, Claas 85, 117, 118, 127
Bouwsz, Claas (uit Wirdum) 102
Bouwsz, Frans (uit Ameland) 89
Bouwsz, Frans (burgemeester van Ameland)
93
Boysz, Claas (uit Kuinre) 99
Brabander, Jorgen 9
Brant, Arent (stokmeester) 7, 14, 15, 22
Brant, Arent 121
Breda, burgemeester 14
Breda, Hans van 13
Breda, Jasper van (stokmeester) 18
Breda, Rutger van (stokmeester) 35
Breda, Rutger van (schepen) 50, 51
Brenen, commandant 30
Brinckhuis, Godschalck 142
Broers, Jan Jansz 111
Brouns, Claas (korporaal) 68
Brouwer, Claas (uit Lotharingen) 56, 58
Brouwer, Dirk 148
Brouwer, Karel 87
Brugge, Frans ter 101
Brugge, Herman ter 101, 119
Brugge, Herman ter (stokmeester) 21
Bruin, Robert de 43, 44
Bruins, Claas (korporaal) 68
Bruinvisch, Gosen in de 95, 136
Bruninck, Peter 107
Brunswijck, Goert van (soldaat) 106
Buck, Dirk 140
Buckman, Geert 142
Budde, Johan 124
Buise, Gese 116
Buiter, Roelof (stokmeester) 24
Buiter, Roelof 148
Buren, Brouwer van (soldaat) 105
Burensvijand, NN 26
Busch, Gerbert ten (stokmeester) 17
Busch, Griete van den (Greetgen) 1, 2, 5
Bussche, Hugo van den 13
Caarle, Adriaan Jansz 156
Caarle, Johan 117
Caelbeen, Dirk 6
Calcar, Herman van 16
Camminga, hopman 25
Campen, Hendrik Jacobsz van 110
Cedes, Albert (uit Wirdum) 96
Cemron, Alef (uit Wesel) 151
Cent, Gerbrant 127
Christophersz, Hendrik 34
Claas, Femme (uit Oldersum) 46, 47, 48
Claasz, Gelbert (uit Haarlem) 113
Claas, Janneken 46
Claasz, Adriaan 138, 155
Claasz, Albert (uit Amsterdam) 60, 61
Claasz, Arent (uit Zwolle) 91
Claasz, Brunninck 138
Claasz, Claas (vastbander) 32, 33, 34
Claasz, Dirk 132, 156
Claasz, Doede (uit Wirdum) 96
Claasz, Egbert (stokmeester) 24
Claasz, Engbert 95, 126
Claasz, Floris (wachtmeester) 127
Claasz, Frank 77, 78
Claasz, Hendrik 148
Claasz, Herman 66, 113
Claasz, Jacob (uit Franeker) 87
Claasz, Jan (uit Vollenhove) 106
Claasz, Jan/Johan 22, 53, 132, 136, 154
Claasz, Johan (uit Emden) 98
Claasz, Johan (uit Meppel) 92
Claasz, Johan (schipper) 129
Claasz, Nolle 148
Claasz, Peter 73, 74, 75, 76
Claasz, Pieter (ruiter) 66, 67
Claasz, Stoffer 75
Clant, Alart (schepen, stokmeester) 23, 25,
32
Clant, Johan 121
Clapschotel, Gerarda 110
Cleef, Hendrik van 117
|pag. 160|
Cleisz, Bartolt 91
Cloppenborch, NN
Cloppenburch, Meinart 100, 144
Cluckebuijck, NN 21, 22
Cnol, Gerrit Jansz 50, 51, 52
Cock, Dirk 111
Cock, Isebrant 144
Cock, Jacob Jansz 86
Cock, Jan 117
Cock, Peter Jansz 144
Cock, Thijs 5, 6
Coeburch, Hendrik (uit Gennep) 133
Coeck, Jan Jansz 61, 62
Coeckensz, Olben 145
Coeckoeck, Heile 74
Coeijte, Lambert 73
Coenders, Coenraad (stokmeester) 29, 30
Coeninck, kapitein 41
Coenraadsz, Albert (alias Spanjaart) 37, 38
Coesfelt, Herman van 23
Collart, Johan Gerritsz 95, 126, 155
Collen, Peter van 152
Complete, Anna in de 114
Coninck, Egbert 110
Coopsz, Johan (schoenmaker) 99
Coopsz, Thijs 103
Coppens, Jacob (uit Horst) 83
Cornelisdochter, Magdalena 104
Cornelisz, Adriaan (uit Dordrecht) 83
Cornelisz, Arent (uit Buren) 105
Cornelisz, Bote 50, 51
Cornelisz, Christoffel 107
Cornelisz, Dirk (uit Texel) 97
Cornelisz, Dubbelt 151
Cornelisz, Gosen 37, 40
Cornelisz, Hendrik 101
Cornelisz, Johan (uit Dokkum) 132
Cornelisz, Johan (uit Alkmaar) 113
Cornelisz, Johan 90, 127
Cornelisz, Johan (uit Groningen) 82
Cornelisz, Johan (schipper) 128
Cornelisz, Michiel (uit Woerden) 115
Cornelisz, Peter (uit Texel) 154
Cornelisz, Pouwel (schipper) 129
Cornelisz, Simon (uit Vlieland) 125
Cornelisz, Timan (alias Disseltien) 109
Cornelisz, Wicher 58, 59
Corstiaansz, Adriaan 46
Corvemaker, Cornelis (uit Groningen) 146
Corvemaker, Johan (uit Groningen) 146
Cosfeldia, B. de (secretaris) 85
Cousebreier, Hendrik 58, 59
Cousemaker, Adriaan (te Amsterdam) 26
Cremer, Dirk de 22
Crolmers, Anna 53
Crouwel, Joost (te Deventer) 141, 142
Crumbach, Coenraad (uit Emmerich) 128
Cuiper, Frans 146
Cuiper, Johan 5, 6
Cuiper, Lambert 74, 76
Cuiper, Peter 74, 76
Cuipers, Lijsje 62
Dalen, Johan van 23
Dam, Hendrik van den 120
Dartelen, Hendrik van 50
Dauwertsz, Foppe 86
Delden, Geert van 155
Delmenhorst, Hendrik (uit Staveren) 134
Dene, Roelof Jansz 85, 120
Derlevoort, Stijne van 105
Deventer, Jacob van (cartograaf) 101
Dibbinck, Berent (uit Hamburg) 155
Diemen, Tijsken van 2, 5
Dijck, Andries 153
Dijck, Johan 105
Dirks, Geesje 78
Dirks, Marrijken (uit Appingedam) 83
Dirksz, (uit Kuinre) Jacob 99
Dirksz, Alart 74
Dirksz, Asje (uit Wijhe) 25
Dirksz, Christiaan 128
Dirksz, Claas (schipper) 98, 130
Dirksz, Claas 156
Dirksz, Dirk (uit Franeker) 96
Dirksz, Dirk 107
Dirksz, Evert 134
Dirksz, Gerrit (bakker) 76
Dirksz, Gerrit (tapper) 73, 74
Dirksz, Gerrit 118
Dirksz, Gosen 133, 135, 138, 145, 150, 151,
154, 156
Dirksz, Gosen (in de Bruinvisch) 124, 125,
126
Dirksz, Hendrik (kleermaker) 69
Dirksz, Hendrik 59, 60
Dirksz, Jacob (uit Harderwijk) 91
Dirksz, Johan 93, 125
Dirksz, Johan (uit Ameland) 89
Dirksz, Johan (uit Kuinre) 94
Dirksz, Luitgen (uit Zwolle) 105
Dirksz, Marten 90
Dirksz, Meinart (uit Enkhuizen) 92
Dirksz, Peter 115
Dirksz, Saschar (uit Texel) 127
Dirksz, Vatge (uit Sneek) 153
Dirksz, Willem 95, 97, 138
Disseltien, Timan Cornelisz 109
Dockum, Trijne van 15
Doedensz, Peter (uit Balk) 143
Doerlo, Wessel (uit Emden) 99
Doetinchem, Anna van 119
|pag. 161|
Doetinchem, Mechtelt van 119
Doetinchem, Reiner van 119
Dolleken, Michiel Thijsz 103
Dolleken, Willem 107
Dolleken, Willem Thonisz 107
Dolstock, Arent 49, 53
Doorninck, Johan (uit Emmerich) 139
Dopping, Berent (uit Hamburg) 133
Dorgelo, Wessel 122
Douwensz, Jacob (alias Blauwe Jacob) 39,
40
Douwes, Focke (uit Emden) 133
Douwes, Johan (schipper) 88
Douwesz, Foppe 88
Douwesz, Wopke (uit Bolsward) 90
Douze, Willem Gerritsz 25, 26
Draeck, Berent 118
Draeck, Lubbert 132
Drager, Evert de 109
Drenth, Johan Thonisz (stokmeester) 25, 26
Drenthe, Hans (luitenant) 105
Drenthe, Thonis (schepen) 113
Driesz, Frank 29
Droes, Claas Jansz 83
Droochscheer, Hendrik 119
Dubbe, Peter 106
Dubbeltsz, Geert 101
Duerkoop, Jelis 136
Duerkop, Warner 110
Duiren, Lambert van 113
Duit, Hendrik Reinersz 109
Duivenvoorde, hopman 26
Dulcke, Michiel Thijsz 116
Dursten, Berent van 104
Dursten, Johan 95, 119, 125
Eck, joffer van 5, 6
Eckelboom, Jan 53
Eckinck, Gosen (uit Goch) 138
Eel, Meinart van 143
Eenhoorn, Anna in de 90, 95, 121, 123, 126,
127, 128, 130, 131, 133, 135, 138, 139, 140,
142, 146, 150, 151, 153, 155, 156
Eerwich, Johan van 93
Egbertsz, Albert (alias Vogelaar) 103
Egbertsz, Albert 103
Egbertsz, Geert (bakker) 111
Egbertsz, Geert 103
Egbertsz, Jorgen (bakker) 136
Egeles, Fedde 134
Eikenholt, Floris (mr) 128
Emden, Jan van 3, 5
Emden, Jantje of Jorgen van 14
Emmerick, overste van 63
Emmerick, Pier van 14, 15
Enck, Gerrit (uit Groningen) 86
Endoven, Geert van 85
Engbertsz, Jorgen 85
Engbertsz, Steven 22
Engelsman, Jacob de 74
Enkhuizen, Jan Gerritsz van 52
Entgens, Idgen 1, 2, 4
Ericksz, Gerrit (schipper) 122
Es, Peter van (uit Keulen) 97
Essen, Dirk van 107
Evertsz, Claas 148
Evertsz, Geert 117
Evertsz, Hendrik 156
Evertsz, Herman 33
Evertsz, Herman (uit Meppel) 94
Evertsz, Jacob 95, 124, 126
Faber, Peter 50
Feykensz, George (uit Workum) 98
Flart, Jan 73
Fobbensz, Hendrik (schipper) 130, 131
Föbsen, Jan 73, 74, 75, 76
Fockes, Pier (uit Woudsend) 87
Fontaine, Thomas de 111
Foppe/Foppensz, Cornelis (uit Deventer) 86,
122
Foppe, Hendrik (uit Vlieland) 124
Franksz, Albert (uit Vlieland) 132
Franksz, Arent (uit Vlieland) 132
Franksz, Herman 126
Fransman, Jan de 65
Fransz, Goiken 98
Fransz, Herman 101
Frederiksz, Hendrik 100
Frederiksz, Jan 58, 118
Frederiksz, Johan (uit Meppel) 94
Frederiksz, Peter 22
Frese, Arent 22
Frese, Claas Bouwsz (uit Wirdum) 102
Frese, Hendrik Geertsz 110
Gaemes/Ganes, Simon (uit Emden) 96, 144
Gansneb genaamd Tengnagel, Reiner
(schepen) 71, 72, 76
Gansneb genaamd Tengnagel, Reiner
(stokmeester, veralter-schout) 27, 28, 29, 39,
40, 46, 48, 59, 61
Gascon, Johan (soldaat) 107
Geerlits, Jan 64, 65
Geerlofsz, Geerlich 151
Geerlofsz, Gerrit 118
Geertsz, Andries (uit Amersfoort) 98
Geertsz, Arent 30
Geertsz, Dirk 98, 99
Geertsz, Evert 98, 99
Geertsz, Geert (uit Meppel) 92
Geertsz, Hendrik (uit Broeckel) 82
Geertsz, Hendrik (vaandrig) 22
Geertsz, Herman 17, 123
Geertsz, Jacob (uit Meppel) 94
|pag. 162|
Geertsz, Johan 110
Geertsz, Willem 74
Geervliet, Jan van 9
Gelinck, NN 66
Gelmers, Iske (uit Workum) 95
Gelmers, Peter (schipper) 133
Gelmers, Piecko (uit Workum) 137
Genen, Hans van (jonker Hans) 106
Gerbrantsz, Claas (uit Staverden) 99
Gerbrantsz, Cornelis (schipper) 98
Gerrits, Catharina 101
Gerrits, Daam 78
Gerrits, Niesken 114
Gerritsz, Alle 91
Gerritsz, Alof 133
Gerritsz, Arent (uit Meppel) 92
Gerritsz, Bartolt (schipper) 130
Gerritsz, Berent 120
Gerritsz, Berent (kuiper) 120
Gerritsz, Dirk (uit Harderwijk) 135
Gerritsz, Gerrit (schipper) 134
Gerritsz, Jan (uit IJsselmuiden) 61, 62
Gerritsz, Johan 138
Gerritsz, Johan 90, 91, 124, 127, 128, 126,
144
Gerritsz, Johan (alias Femmekens Jan) 132
Gerritsz, Johan (uit Harlingen) 88
Gerritsz, Johan (uit Texel) 97
Gerritsz, Lambert (alias Koeninck) 102
Gerritsz, Luitgen (schipper) 133
Gerritsz, Peter 101
Gerritsz, Warner 112
Gerritsz, Warner 110
Gerritsz, Willem 146, 149
Gerritsz, Willem (te Leeuwarden) 66
Gerritsz, Willem (alias Douze) 25, 26
Giest, Meinart de 2, 3, 4, 5
Gijsbertsz, Herman (stokmeester) 23
Gijsbertsz, Willem (stadshoefsmid) 51
Glas, Roelof Jansz 87
Glas, Roelof Jansz (schipper) 131
Glauwe, Johan 117
Glauwe, NN (te Wilsum) 21
Glauwe, Simon Geertsz 152
Goertsz, Andries (uit Amersfoort) 128
Goertsz, Arent (uit Steenhuizen) 103
Gosens, Jan 29
Gosensz, NN 66
Gosensz, Thonis 103
Goudsmit, Borchart 119
Govertsz, Gerrit (mr.) 147
Goykensz, Peter 23
Goytisch, Roelof (uit Emden) 131
Grave, Jan van den 73, 74
Greet, Timan van 106
Greve, Johan (schipper) 132
Groningen, Johan van 118
Groningen, Wolter van 100
Grotemsolte, Peter van (soldaat) 106
Grotenhuis, Jan (jonge) 121
Grotenhuis, Johan ten 141
Gulich, Marten van 101
Guliker, Johan (uit Deventer) 134
Gulpen, Johan van (kapitein) 123, 124
Haarlem, Cuiper van 13
Hackencamp, Johan (uit Emden) 155
Haeften, kapitein 63
Haer, Hendrik ter (uit Denemarken) 128
Haersolte, Arent van (dr., stokmeester) 24
Haersolte, Jorgen van (schepen) 18
Haersolte, Jorgen van 117
Haersolte, kapitein 73
Haersolte, Nicolaas (stokmeester) 22
Haersolte, Nicolaas van 84
Haersolte, Willem
(compagniescommandant) 79
Hagedoom, Michiel 31, 32
Hageman, Berent 103
Hagen, Johan in de 93
Haiens, Mein 3, 5
Haije, Wijgel (kapitein) 40
Halteren, Berent van 113, 127, 136
Ham, Alart van den 102
Hamburg, Griete van 40
Hamel, Hendrik (ritmeester) 104
Hanegreve, Wolter 146
Haninck, Reiner Berentsz (stokmeester) 39, 40
Hannen, Reintgen 123
Hanssen, Lubbert 61, 62
Hanssen, Trijne 64, 65
Hardenberch, Reiner van 118
Hardenberg, Evert van (stokmeester) 23
Hardenberg, Evert van 84, 100
Hardenberg, Lubbert van (schepen,
stokmeester) 59, 61, 71, 72
Hardenberg, Reiner van 84
Harkel, Goert ten (uit Deventer) 96
Hartgersz, Dirk 104
Hartgertsz, Herman 90
Hartsuicker, Albert (stokmeester) 28, 29
Hassel, Meinart Dirksz van 99
Hattem, Gerrit van (bakker) 85, 120
Hayes, Roirde (uit IJlst 139
Heerder, Claas van 90
Hegeman, NN (hopman) 102
Heidelberch, Wolf van 101
Heider, Hans (uit Clingen) 92
Heinsz, Jan 91, 92
Heize, Herman 137
Hell, jonge Jan van (uit Emden) 98
Helmersz, Johan 32, 33, 34, 35
|pag. 163|
Hendriks, Dirkje 103
Hendriks, Grete 101
Hendriks, Reinder (stokmeester) 65, 66, 67
Hendriks, Swaantje 78
Hendriks, Trijne 50
Hendriks, Willemtje 78
Hendriksz, Albert 117, 141, 145
Hendriksz, Andries (uit Keulen) 83
Hendriksz, Arent 18
Hendriksz, Claas 146
Hendriksz, Claas (uit Beyenvliet) 82
Hendriksz, Coert 52, 53
Hendriksz, Cornelis (schipper) 131
Hendriksz, Dirk (stamerende) 73, 74, 75
Hendriksz, Dirk (uit Wilsum) 102
Hendriksz, Floris (soldaat) 102, 103
Hendriksz, Gerbrant (uit Kampen) 91
Hendriksz, Gerrit (voerman) 61, 62
Hendriksz, Gerrit (uit Huissen) 128, 142
Hendriksz, Hendrik 113, 153
Hendriksz, Herman 135
Hendriksz, Jan 26, 27
Hendriksz, Jan (stalmeester) 51
Hendriksz, Jan (uit Helderen) 115
Hendriksz, Johan 38
Hendriksz, Johan (Engelsman) 43
Hendriksz, Johan (uit Zwolle)
Hendriksz, Lambert 148, 154
Hendriksz, Nolle (uit Kuinre) 146
Hendriksz, Roelof 101
Hendriksz, Thijs (visser) 16
Hendriksz, Thijs 83, 84
Hendriksz, Thomas 70
Hendriksz, Werner 60
Hendriksz, Wolf (stokmeester) 26
Hengel, Johan van 85
Hennegat, NN 9, 13, 14, 15
Herbertsz, Peter 16
Herck, NN (trompetter) 37
Herema, Take (uit Dokkum) 90
Heres, Lykele (uit Schael) 137
Hermansz, Andries (schipper) 128
Hermansz, Claas 66
Hermansz, Coert 120
Hermansz, Dirk 156
Hermansz, Dirk (van Utrecht) 85
Hermansz, Dries 85, 120
Hermansz, Gerrit (schipper) 130
Hermansz, Hendrik 101
Hermansz, Herman 107
Hermansz, Jacob (uit Meppel) 94
Hermansz, Johan (uit Esens) 83
Hermansz, Johan 132
Hermansz, Thijs 86, 99
Hermansz, Thomas 131
Hermansz, Willem (uit Kuinre) 99
Hesselsz, Hessel (schipper) 133
Hesselsz, Johan 90
Hesselsz, Peter 145
Hessinck, Winolt (te Deventer) 140
Heydick, Hendrik (vaandrig) 148
Hillebrantsz, Abel (schepen) 32, 33, 34, 113
Hittinck, Nicolaus de 104
Hoebeler, Virgilius 84, 112, 117
Hoedemaker, Rijk (uit deventer) 90
Hoelmans, Janneken 28
Hoenraeth, Herman 88
Hoeve, Hendrik van den 147
Hoeve, Wolter van der 27
Hoeven, Peter van (uit Hamburg) 133
Hoff, Albert Jansz (schepen, stokmeester)
36, 37, 44, 64
Hoff, Johan (secretaris) 64
Hoff-Huff, Johan (mr.) 16, 17, 145
Hoier, Geert 141, 142
Holstein, hertog Adolf van 133
Holte, Willem van 149
Holte, Willem van (uit Leeuwarden) 86, 144
Holtsager, Herman 119
Honraeth, Herman 140, Stieckinck, Dirk 140
Hoochstraten, Hendrik van 13
Hoofdinge, Susanna 112
Hoofdmeester, Jan de 22
Hoorn, Berent van (uit Deventer) 155
Hoppenbrouwer, Hendrik Petersz 110
Horst, Gerrit van der 64, 69, 77
Hubertsz, Marcelis (schipper uit Wijk) 109
Huff, Zie Hoff
Huidecoper, NN 66
Huigensz, Cornelis (uit Bolsward) 154
Huisinck, Gerrit van 123
Huiskens, Hendrik (uit Emden) 130, 135
Huiskens, Evert (uit Emden) 133
Hutte, Hugo (soldaat) 104
Igelantsz, NN (schipper) 135
Ighesz, Oghe (uit Staverden) 137
Indick, Godsfrund ten 117
Ingemaal, Herman (uit Cleefsland) 138
Ingen, Jorrien van (stokmeester) 25
Ingen, weduwe van 23
Isebrantsz, Claas 124, 138
Ittersum, Ernst 113
Ittersum, Hans van 113
Jacobs, Ariaaantje 24
Jacobs, Lijsabeth (uit Texel) 155
Jacobsz, Albert 101, 138
Jacobsz, Andries 103
Jacobsz, Claas (uit Leeuwarden) 88
Jacobsz, Frederik (schipper) 29
Jacobsz, Frederik (schroer) 116
Jacobsz, Geert 120
Jacobsz, Gerrit 37, 131
|pag. 164|
Jacobsz, Haatgen (schipper) 88
Jacobsz, Hendrik (van Campen) 110
Jacobsz, Hendrik (schipper) 123
Jacobsz, Hendrik (uit Blokzijl) 121
Jacobsz, Herman (uit Emden) 129
Jacobsz, Johan 32, 33, 34, 35, 91, 103
Jacobsz, Johan (uit Diest) 82
Jacobsz, Johan (uit Vlieland) 130
Jacobsz, Lambert 118
Jacobsz, Lubbert (uit Meppel) 92
Jacobsz, Lubbert 119
Jacobsz, Marten (uit Terschelling) 124
Jacobsz, Peter 86
Jacobsz, Reiner (mr.) 119
Jacobsz, Roelof 103
Jacobsz, Thonis (molenaar uit Wilsum) 102
Jacobsz, Willem (te Harlingen) 54
Jans, Alijt 98
Jans, Anna (uit Amsterdam) 82
Jans, Geertgen 84
Jans, Griete 50
Jans, Jacobje 36
Jans, Janneken (te Amsterdam) 55
Jans, Jannigje 76
Jans, Magdalena (uit Holstein) 70
Jans, Maiken (uit Antwerpen) 114
Jans, Swaantgen (te Amsterdam) 55
Jansz, Arent (uit Wilsum) 102
Jansz, Asse 125, 154
Jansz, Berent (in Zalk) 74
Jansz, Claas (uit Bergen op Zoom) 82
Jansz, Claas (kistenmaker) 87
Jansz, Dirk (te Wilsum) 22
Jansz, Dirk (uit Balk) 115
Jansz, Dirk (uit Amsterdanm) 129
Jansz, Dirk (uit Emden) 129
Jansz, Engel (uit Haarlem) 97, 124
Jansz, Frans (schipper) 135
Jansz, Frans (uit Emden) 129
Jansz, Geert 148
Jansz, Gerrit (uit Kuinre) 99
Jansz, Gerrit 106
Jansz, Hans (uit Anderlecht) 82
Jansz, Hendrik (te Wilsum) 22
Jansz, Hendrik (uit Vreden) 35
Jansz, Hendrik (uit Leeuwarden) 144
Jansz, Hendrik (schipper) 123
Jansz, Hendrik 91, 109, 122
Jansz, Herman (uit Ens) 135
Jansz, Herman (uit Rottum) 135
Jansz, Hubert (uit Bruesten) 83
Jansz, Jacob (schipper) 118, 128
Jansz, Jacob 149
Jansz, Jacob (schipper) 97
Jansz, Jan (uit Haarlem) 69, 70
Jansz, Jan (in Kampen) 70
Jansz, Jan 84, 100, 119, 152, 156
Jansz, Jan (uit Kuinre) 98
Jansz, Jan (alias Broers) 111
Jansz, Jan (uit Texel) 127
Jansz, Jan (alias Jan Heinsz) 91, 92
Jansz, Jaspar (van Waalwijk of de
Langstraat) 12, 13, 14, 15
Jansz, Jelis 87, 124
Jansz, Joachim 89
Jansz, Johan 148
Jansz, Johan (uit Enschede) 83, 84
Jansz, Joost 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15
Jansz, Lambert 114
Jansz, Lubbert (zeilmaker) 85, 120
Jansz, Mouris 118
Jansz, Otto 94
Jansz, Peter (uit Holtwolde) 23
Jansz, Peter 117
Jansz, Renart 121
Jansz, Revert (uit Kuinre 136
Jansz, Roelof (alias Glas) 131
Jansz, Roelof 124, 132
Jansz, Steven (uit Amersfoort) 110
Jansz, Steven (schroer) 81, 119
Jansz, Thijs (uit Meppel) 94
Jansz, Timan (uit Vlieland) 127
Jansz, Weijn 55
Jansz, Wicher 77, 91, 136
Jansz, Willem (uit Denemarken) 132
Jansz, Willem 122
Jansz, Willem (bakker) 115
Jansz, Wisse (uit Dokkum) 97
Jaspersz, Aalt (schipper) 130
Jecke, Asmus (van Rotteyl) 20, 21
Jeger, Arent 137
Jelis, Anna 59
Jelis, Dirk (uit Gorkum) 82
Jelisz, Dirk 122
Jelisz, Johan 123
Jellisz, Aetgen 96
Jickers, Susanna 64, 65
Joachimsz, Gerrit (uit Leeuwarden) 86, 144
Joachimsz, Jouwe (schipper) 134
Joachimsz, Wolter 148
Joestensdochter, Clara (uit Vlieland) 98
Joncker, Jacob (schout) 17
Joostsz, Gerrit 152, 156
Joostsz, Hendrik 15, 17, 124,
Joostsz, Johan (schepen) 33
Joostsz, Lephert (bakker) 116
Joostsz, NN 156
Jorgensz, Geert 101
Jorgensz, Hendrik 81
Jorgensz, Johan (uit Vlieland) 153
Jorgensz, Johan 82
Jorgensz, Kerst (uit Hattem) 134
|pag. 165|
Joriens, Grete (Johanneke) 23
Jorisz, Peter 5, 6
Kales, Grote 109
Kannegieter, Geert 89
Kannes, Willem (soldaat) 104
Karsten, Hans 20
Karviel, Evert van (uit Keulen) 96
Katte, Johan Hendriksz 24, 104
Kay, Herman 123
Keiser, Herman Cornelisz 108
Keisersweert, Jan van 2
Kempe, Geert 97
Kempe, Gerrit Jansz 90, 122
Keppel, Jan Aartsz 77, 78
Kersel, Marten van 105
Keurbeek, Albert van der 127
Keurbeek, Ernst van der (schepen,
stokmeester, verwalter-schout) 50, 51, 55,
59, 70, 72
Kievit, NN 60
Kinkelboer, Grete 73, 74, 75, 76
Kinkelboer, Jan 73, 74, 75
Kinnegilde, Willem Dirksz 19
Kiste, Coenraad 111
Kistemaker, Geert (priester) 102
Kistemaker, Hendrik (stokmeester) 7, 19
Knoeps, Hendrik (uit Zwolle) 134
Knoppert, Karel (schepen) 17, 18
Koeninck, Lambert Gerritsz 102
Kost, Hohen (uit Deventer) 111
Kremer, Albert Jansz 108
Kremer, Herman 107
Kresche, Peter 20, 21
Krol, Arent (richter) 110
Krom, NN 13
Kruse, Claas (stokmeester) 15
Kruse, Jacob (te Deventer) 141, 142
Kruse, Thonisje 119
Kuinreturf, Hendrik (de oude) 129
Kuinreturf, NN 145
Kuinreturf, Simon 119
Kuiper, Claas 98
Kuiper, NN (soldaat) 38
Lambertsz, Asken (soldaat) 106
Lambertsz, Claas 131
Lambertsz, Cornelis (schipper) 87
Lambertsz, Dirk 91, 110, 148, 156
Lambertsz, Dirk (alias Backer) 106
Lambertsz, Gerrit (schipper) 29
Lambertsz, Johan (uit Meppel) 80
Lambertsz, Roelof (schepen) 36, 37
Lambertsz, Roelof 85, 86, 122
Lambion, Pierre (uit Namen) 120
Lanchart, Richard 108
Lanckhaer, NN (soldaat) 37
Langstraat, Jaspar Jansz van 14
Langstraat, Peterken van de (van Waalwijk)
8, 10, 13
Laurensz, Herbert 16
Laurensz, Jan 16
Laurensz, Joost 147
Laurensz, Reiner 84
Lauwenstoen, Hendrik van 104
Leffertsz, Coop 22
Lellensz, Simon (uit Workum) 94
Lenars, Johan 128
Lenartsz, Johan (uit Emden) 98
Lenartsz, Johan 116
Lephertsz, Lephert (brouwer) 73, 74, 76
Lephertsz, Willem 77, 78
Lienhaert, Hans (van Strasburg) 20
Liere, Johan van 111
Ligger, Herman 68
Lochem, Arent van 98
Loeram, Adriaan 104
Loese, Egbert 119
Loiwagen, Cornelis 118
Lollensz, Feyte (uit Sloten) 96
Lollensz, mr. Peter 87, 90, 139, 144
Lollensz, Peter 146
Lollensz, Peter (schipper uit Harlingen) 88
Lourhase, NN 67
Louwen, Claas 95, 97
Louwerman, Gerrit (uit Cleef) 149
Louwsen, Johan (schepen, stokmeester) 57,
58, 63, 64, 73, 74, 75
Lubbechs, Hendrik 126
Lubbertsz, Goert 117
Lubbertsz, Goris (uit Zwolle) 81
Lubbertsz, Hendrik (op het Raas) 68
Lubbertsz, Herman 66
Lubbertsz, Johan (piloot) 112
Lubeck, Hendrik 95
Lucht, Geerlof van der 142
Ludinck, Johan 142
Luick, Frans van 139
Luikensz, Johan 16, 17
Lulofs, Bartolt 20, 84, 119
Lunenberch, hertog Otto van 133
Meppel, Johan van 3
Magnis, Mauris (soldaat) 107
Malen, Claas 108
Maler, Albert Jacobsz (mr.) 119
Maler, Jacob (stokmeester) 29, 30
Maler, Johan 18
Mansvelt, legeraanvoerder 63
Marsum, NN, secretaris van Leeuwarden 66
Martens, Jan (kapitein) 64
Martensz, Arent 21
Martensz, Claas 153
Martensz, Geert (uit Deventer) 127
Martensz, Gerrit (uit Wijk aan Zee) 94, 126
|pag. 166|
Martensz, Huibert (uit de Langstraat) 116
Martensz, Leonart (uit Emden) 129
Martensz, Peter (schipper) 137
Mast, Lubbert 22
Mathijsz, Frederik 100, 149
Matsen, Jan Jansz 59
Mauritsz, Berent 109
Mauritsz, Dirk 109
Mecklenburg, vorst Johan Albert van 152
Meer, David ter 69
Meer, Peter (uit Deventer) 140
Meeuwensz, Peter (schipper) 127
Meinartsz, Dirk (uit Enkhuizen) 92
Meinartsz, Dirk 106
Meinartsz, Hartwijn 154
Meinartsz, Hendrik 31
Melisz, Jacob (uit Gronbergen) 81
Menes, Hilleken (schipper) 137
Mensensz, Hendrik 21
Meppel, Jan van 6
Messenmaker, Geert 110
Metselaar, Dirk de 118
Metselaar, Hendrik 115
Metsencop, Jurien 108
Michiels, Alijt 31, 32
Michielsz, Arent 108
Michielsz, Thomas 41, 42, 43, 44
Mijler, Laurens 41
Minnen, Bartolt van 104
Moelewech, Goddert (uit Keulen) 132
Moergeboudt, Alef 6
Moers, Dirk van 139
Mol, Isack de 45,46
Molckenboer, Hans 106
Momme, Evert (uit Groningen) 90
Montfoort, Willem van (drost te Hattem)
139
Moocht, Hendrik 79
Moock, Peter (stokmeester) 35
Moock, Peter Hendriksz (stokmeester) 48
Morten, Johan (soldaat) 104
Moskop, Wendele 132
Motte, NN 60
Muis, Johan Hermansz 111
Mulert, Hans 29
Mulert, Hendrik 4
Mulert, kolonel 71
Mulert, Lamme Geerts 100
Mulert, Margriet 100
Mulhart/Mulert/Molhart, Laurens (dr.) 128,
129, 130, 131, 134, 143
Mullem, Johanna (joffer) 117
Muller, Herman 117
Mulner, Claas 112
Munster, Hendrik van 6
Muser, Arent 114
Napel, Goiken ten 136
Neerden, Anthonis van 117
Nentewyck, Adam van 93
Neyl, Johan van 132
Nibbis, Johan (uit Workum) 126
Niemeier, Aart 67
Nieuwenhof, Jan (brouwer) 64, 65
Nieuwhuis, Albert Gerrits van 62
Nijber, Geert 99
Nijmer, Hendrik 52
Nisbet, Guillaume (hopman) 104
NN, Aaltje (moer te Amsterdam) 65
NN, Abraham (schoolmeester) 69
NN, Abraham 6
NN, Albert (mr., chirurgijn) 34, 35, 50, 59
NN, Alijt (in Dronthen) 68
NN, Alijt 50
NN, Alijt (vrouw van Geert Backer) 113
NN, Alijt (vrouw van Geert Nijber) 99
NN, Anna (visverkoopster) 15
NN, Catharina 84
NN, Christiaan 26
NN, Claas (sleper) 79
NN, Claas (scherprechter) 73, 74, 75
NN, Coert 5, 49
NN, Consken 25, 26
NN, Daniel 39, 40
NN, Dirk (te Wilsum) 22
NN, Egbert (uit Vollenhove) 148
NN, Ernst (speelman) 50, 51
NN, Floris (mr.) 19
NN, Floris/Flore (weduwe) 17, 18
NN, Foppe (uit Vlieland) 133
NN, Frans 3, 4, 5
NN, Geerlich (uit Bergen in Noorwegen) 96
NN, Geerlits 64, 65
NN, Geerlof 9
NN, Geertje (uit Genemuiden) 148
NN, German 40
NN, Germen (kleine) 38
NN, Gerrit (uit Zwolle) 67
NN, Gijsbert (smid) 33
NN, Goevert 69
NN, Grete (zwarte) 73, 75
NN, Haile 47
NN, Hendrik (in Culemborg) 53
NN, Hendrik 3, 53
NN, Hendrik (met de blauwe pij) 73, 75
NN, Hendrik (ruiter) 60
NN, Hendrik (stamerende) 3, 4
NN, Herman (grote) 38
NN, Herman (kleine) 38
NN, Herman 6
NN, Hermanna (vrouw van Evert Hemminc)
108
NN, Hongerige Gijde 38
|pag. 167|
NN, Jan (Roemen Jan) 3
NN, Jantje 10, 13
NN, Jasper (knopenmaker) 73, 74, 75, 76
NN, Jasper 9
NN, Jetse (schipper uit Leeuwarden) 94
NN, Johan (uit Munster) 36
NN, Johan (uit Keulen) 97
NN, Johan (knecht van Jan Jansz) 100
NN, Jonge Dirk 16
NN, Jurgen (chirurgijn) 61
NN, Kars 53
NN, Kerst (waard Achter de Nieuwe Muur)
49, 53
NN, Maaiken (uit ’s Grevenbroeck) 81
NN, Magdalena 46
NN, Marinus (uit Zierikzee) 82
NN, Marten (schipper uit Joure) 137
NN, Maye (lange) 12
NN, Melchior (Siepoge) 2
NN, mr. Peter (stadshoefsmid) 91, 101
NN, Nele (vrouw van Gosen Dirksz) 127,
128, 145
NN, Nicolaas (trawant van de overste
Polwijler) 155
NN, Peter 1, 2
NN, Peter (te Wesel) 67
NN, Peter (pijpenmaker) 73
NN, Peter (kremer) 53
NN, Peter (kleine) 37, 39, 40, 41
NN, Petertje (uit Somerdijck) 81
NN, Reiner (jonge) 100
NN, Rijk (kleine) 5
NN, Roelof (uit Emden) 96
NN, Stoffer (te Wesel) 67
NN, Swaantje 67
NN, Swaantken 84
NN, Swarte Winolt 18
NN, Thijs (lange) 64
NN, Thomas 69
NN, Trijne (Hoender Trijne) 73, 74, 75
NN, Walraven 50
NN, Weime (vrouw van Willem Lephertsz)
78
NN, Willen (kremer met de kromme benen)
64, 65
NN, Wolbert 68
NN, Woutgen (kleine) 40
NN, Zeiger (vrouw van Hendrik van
Munster) 6
NN, Zwier (in de Hagen) 60
Noefgen, Roelof 22
Noerman, NN 38
Noet, Rotger (uit Veecaten) 21, 22
Notemand, Johan 130
Nuchten, Janneken 79
Nuis, Johan van 33
Oldenbarnevelt, Margaretha van 84
Oldenbosch, Hubert van den 13
Oldenzeel, Thijs van 86, 87, 99, 137
Oldertije, Albert van 90
Oll, Johan (schipper) 129
Olphers, Ide 60
Olst, Johan van 22
Ommen, Herman Jansz van 85
Ommen, Herman van 95, 125
Oostrum, joffer Van 73, 74
Otsen, Herman 67
Ottensz, Feyte 96
Ottensz, Gerrit (te Emmerich) 122
Ottensz, Gerrit (mr., uit Groningen) 116
Ottensz, Meinart (uit Workum) 93, 124
Ottensz, Mey 96
Ottensz, Roelof 146
Ottosz, Johan (molenaar) 85
Overlander, Hendrik de 5, 6
Packbergen, Marriken van 147
Palets, Jan 71, 72
Palmert, Cornelis 57
Pannebacker, Jan 105
Pelser, Herman 17, 18
Pelser, Johan Hendriksz 113
Pelser, NN 8, 9, 10, 15
Peters, Anna 50
Peters, Annigje (uit Kerkrade) 61, 62, 63
Peters, Geertje 73, 75
Peters, Geertruit (uit Leeuwarden) 82
Peters, Grietje 62
Peters, Jannigje 73, 75
Peters, Lijzabeth 46
Peters, Nele (uit Leiden) 83, 84
Peters, Reiner 1, 3, 4, 5
Peters, Trijntgen 48, 62
Petersz, Alart (uit Amersfoort) 83
Petersz, Broeder (uit Hamburg) 145
Petersz, Claas (uit Blokzijl) 85
Petersz, Crijn (uit Leiden) 82
Petersz, Dirk 49, 50, 127
Petersz, Evert 73, 74, 75, 136
Petersz, Goert (verwalter-schout) 57, 58
Petersz, Goetgen (uit Sloten) 133
Petersz, Hendrik (brouwer) 146
Petersz, Hendrik 90
Petersz, Hendrik (uit Franeker) 154
Petersz, Huibrecht 30, 31
Petersz, Jacob 33, 34, 88, 100
Petersz, Jacques 43
Petersz, Jan 106
Petersz, Joachim 45, 46, 48
Petersz, Johan (uit Vlieland) 94
Petersz, Johan (alias Grote Kales, uit
Egmond) 109
Petersz, Lolle 100
|pag. 168|
Petersz, Marten 114
Petersz, Roelant (soldaat) 104
Petersz, Wolter 98
Pfor/Phoer, Hans Caspar van (hopman) 100,
101, 145, 152, 153, 157
Picksack, NN 17
Piers, Anna (uit Schaal) 137
Piers, Anne 123
Pijckere, Laurens 41
Pilgrums, Gerritgen 146
Pilgrumsz, Hendrik (uit Kuinre) 146
Pilgrumsz, Johan 137
Pille, Johan (uit Olfen) 151
Plancius, dominee 73, 74, 75
Polwijler en Wijlenthal, Constantijn van
127-156
Polwijler, Nicolaas van (overste) 20, 86-149
Pommeren, hertog Ernst Ludwig van 156
Pompeio, graaf 68
Poorten, Hendrik 21, 22
Porck, Jelle (schipper) 133
Portevilt, Johan (soldaat) 104
Potgieter, Adriaan 115
Potinter, NN (soldaat) 37
Pouwelsz, Hitte (uit Hoppenhuisen) 143
Pouwelsz, Johan (uit Kampen) 144
Poyt, Hendrik (luchtenmaker) 87
Poyt, Hendrik 154
Puitman, Willem 143
Putten, Jeroen van der 31
Quartin, Nicolaas (soldaat) 107
Quellenburch, Lucas van 113
Raalte, Hendrik van 149
Rademaker, Hendrik Hendriksz 111
Raert, Hendrik van (uit Leeuwarden) 142
Raes, Augustinus 97
Ranst, Hendrik van 112
Raven, Jacob Arentsz 108
Ravenwits, Peter 61, 62, 63
Reb, Hans (van Rust) 21
Rebel, Jan Hendriksz 31, 32
Reden, Hans (Hanne) van 13
Reenstoem, Jeppe (uit Leeuwarden) 123
Reinders, Peter 62
Reinersz, Floris (uit Staverden) 137
Reinersz, Haijge 134
Reinersz, Hendrik (alias Duit) 109
Reinersz, Hugo 143
Reinersz, Ott (uit Sneek) 145
Reinersz, Peter (uit Westenholte) 102
Reinersz, Sibolt (schipper) 131
Reinersz, Wijbrant 32
Reinertsz, Floris 96
Reingensz, Vetge (uit Franeker) 94
Reinkens, Winke 150
Remmelsz, Willen 22
Remmersz, Harper 126
Remmoltsz, Dirk (te Deventer) 121
Revers, Here 89
Ricoltsz, Evert 145
Ridder, Claas 99
Rieff, kapitein De 63
Rijksz, Johan 86, 99
Rijnvis, Evert (stokmeester) 69
Rijsener, ritmeester 68
Rijsinck, NN 15
Rijssen, Egbertt van 22
Rijswijck, commandeur 64
Rippertsz, Jelle 39
Roede, Thomas 156
Roelofsz, Arent (tingieter) 77
Roelofsz, Engbert 100
Roelofsz, Johan (schepen, stokmeester) 73,
74, 75, 77, 78, 79
Roelofsz, Johan (alias Mennist) 55
Roelofsz, Johan (uit Emden) 94, 98
Roelofsz, Johan (schipper) 128
Roelofsz, Lambert 74
Roelofsz, Timan (uit Meppel) 94
Roelofsz, Windelt 78
Roeper, Johan 127
Roessinck/ Ruissinck, Albert 121, 123, 126,
132, 144, 152
Roever, Karsten 126
Rogge, Johan 110
Roobroeck, kapitein 63
Roon, Boldewijn van (kanselier) 140, 141,
142, 143
Root, Jurien (hopman) 106
Ros, Mathijs (scherprechter) 20, 21
Rotgarts, NN 66
Rotgersz, Dirk (uit Emden) 123
Rotgersz, Johan 100, 126, 148, 149
Rotgersz, Johan (wijnheer) 95, 125, 133
Roubolts, Jan 68
Rovecamp, Berent (uit Deventer) 127
Ruissinck, Zie Roessinck
Rugersz, Timan (waterschipper uit
Amsterdam) 116
Ruidenhoop, Willem op de 25
Ruitenburg, Arent van (schepen) 64
Ruitenburg, NN (schepen) 79
Ruitenburg, Steven van (verwalter-scout) 49
Ruitenburg, Steven van 31
Ruiter, Dirk 22
Rulman, Hans 142
Runkers, Wybe (schipper) 88
Rutgersz, Bessel 77
Sabé, NN 69
Saksen, vorst Hans Hendrik de jonge van
148
Sandresz, Gerbrant 138
|pag. 169|
Santen, Gerrit van (stokmeester) 63
Santen, Hendrik van 23
Santen, Hendrik van (de jonge) 105
Sarissen, Johan (schepen, stokmeester) 49,
52
Saske, Hendrik van 107
Schaep, Johan 95, 97
Schaepsschot, NN 3
Scharenberch, Willem van (uit Tiel) 89
Scheer, Jacob (uit Brugge) 81
Schellingen, Adriaan/Arigaan/Arijs van der
15, 16, 17, 18, 19
Schepelar, Caspar (schepen, stokmeester) 18, 21
Schoeninck, Johan (schepen) 32, 33, 34
Schoenouw, Hans Caspar van (bevelhebber)
137, 138, 139, 140
Schram, Johan Hermansz 144
Schroer, Gerrit 134, 135, 138, 156
Schroer, Gerrit (mr.) 133
Schroer, Herman (uit Damme/Den Dam) 91,
92, 129
Schroer, Jacob 136
Schroer, Maurits 16
Schulte, Gerrit (uit Bremen) 96
Schulte, Timan 101
Schultien, Willem 73, 74
Schultinck, Coenraad (te Steenwijkerwold) 121
Schut, Berent 105
Schutte, Johan (uit Meppel) 90
Schypkes, Schypke (schipper) 88
Seger, Thomas 56, 57, 58
Seisinck, Jaspar 119
Semmensz, Reinar (uit Vlieland) 93
Semmensz, Reiner 124
Severijn, Laurens (uit Duitsland) 152
Seysinck, Aleit 101
Seysinck, Jaspar 118
Siboltsz, Sibolt (uit Leeuwarden) 90
Sibrantsz, Jelle (uit Franeker) 139
Siepoge, Melchior 2, 6
Sijbrantsz, Arent 34, 89
Sijbrantsz, Ocke 86
Sijbrantsz, Thomas 89
Simansz, Peter (uit Schael) 137
Simler, Hans (van Kupenberch) 20
Simonsz, Herman (uit Oldersum) 81
Simonsz, Imme 88
Simonsz, Isebrant 91
Simonsz, Jacob 130
Simonsz, Johan (uit Dokkum) 87
Simonsz, Yme 86
Sitser, Willem (kapitein) 63
Sitten, Peter van 92
Siversz, Gerbrant (uit Hindelopen) 122
Slauerda, ritmeester 66, 67
Slaverken, Hendrik 96
Slewert/Slebers, Kerstgen 126, 133
Sloet, Johan (de jonge, drost) 113
Sloot, Arent (stokmeester) 55
Sluiter, Jan 73, 74
Sluiter, Johan (uit Wesel) 95
Sluiter, Leonard (uit Munster) 120
Smeinck, Claas (alias Maler) 108
Smit, Berent 101, 104
Smit, Dirk (uit Harlingen) 88
Smit, NN (uit Groningen) 13
Smit, NN (uit Antwerpen) 13
Smit, Willem 83
Snoeck, Grete 23
Snoeck, Hans (uit Leiden) 81
Snoeck, Johan 99, 100, 119, 133, 153
Snoeck, Thonis 100
Sobekes, Johan (uit Staverden) 137
Soenst, Johan (uit Deventer) 138, 139
Soest, Dirk Petersz van 52
Sondergelt, NN (waard te Enkhuizen) 26
Sonsbeke, Jan van 2
Spanjaart, Coenraad Albertsz 37, 39, 40
Speltgen, Hendrik 117
Spenckhusen, Hans (in Amsterdam) 119
Stal, Willem in de 19
Stalmeester, Jan 71
Staveren, Trijne van 15
Steenberch, Johan 97
Steenberch, Johan (uit Vaassen) 98, 146
Steenberch, Johan 130
Steenberg, Thonis Roelofsz (schepen,
stokmeester) 59, 65, 66, 67, 69, 70
Steenberg, Thonis (schepen) 79
Stege, Johan ter 87
Stege, Winolt ter 140
Stegger, Arent 28, 29
Stenvorden, Warner van 144
Stevens, Claasje 16
Stevensz, Albert 104
Stevensz, Hendrik (in Dronthen) 68
Stevensz, Herman 15, 16, 17, 18, 19
Stevensz, Seent 17
Stick, Johan (uit graafschap Bentheim) 96
Sticker, Lambert 37
Stip, Anthonis 134
Stoeldraaier, Wicher 104
Strauss, Michael (van Alschheusen) 21
Stuirman, Anna 107
Stuivesant, Johan 120
Suickerbusch, NN 10
Suijmen, Anna 108
Swaentgen, Timan 95, 97
Swaentgen, Willem 95, 97, 98
Swartekoet, Jan 115
|pag. 170|
Swartken, Peter Berentsz 29
Sweertsz, Arent 118
Swolle, Jan van (jonge) 15
Swolle, Snijder van 13
Sybbesz, Sypke (uit Schael) 137
Syckes, Jouke (uit Workum) 95
Synersz, Peter 134
Syversz, Syver (uit Staveren) 96
Syvertsz, Syveert (uit Staverden) 147
Syzen, Hans (uit Emden) 129, 130
Telvoren, Hilbrant 147
Teusz, Jan (uit Voorst) 112
Thijsz, Claas 29, 30, 42
Thijsz, Michiel 114
Thijsz, Willem 149
Thomas, Grietgen 51
Thomas, Hans 113
Thomasz, Peter 88
Thomasz/Thamesz, Peter 142, 143, 154
Thonisz, Albert 44
Thonisz, Andries (uit Harderwijk) 120
Thonisz, Arent (uit Leeuwarden) 153
Thonisz, Cornelis (uit Wijk) 123
Thonisz, Geert 31
Thonisz, Hendrik 104
Thonisz, Herman 118
Thonisz, Lambert (uit Zaltbommel) 82
Thonisz, Robert 41
Thonisz, Sweer 134
Tibbe, Lambert 85, 87, 122, 138
Tiel, Snijder van 13
Tijkensz, Feycke (schipper) 128
Tijsz, Peter (te Wesel) 58
Timansz, Bruin 148
Timansz, Cornelis 86, 135, 138, 152
Tjara, Johan mr. 87, 90, 129, 120, 121, 124,
131, 135, 139, 143, 144, 146, 148, 150, 151,
153
Toemsleger, Johan 92
Toites, Goiken 25, 26
Tongeren, Jan van 56
Toorn, Albert ten 29
Toorne, Johan ten 133
Top, Kaarts 5
Tour/Turri, Hendrik de la (med. dr.) 120,
121, 139
Trebbin, Caspar 118
Trier, Willem van 56, 58
Troestnerf, Lambert (uit Keulen) 94
Troetelman, NN 75
Turri/Tour, Hendrik de (med. dr.) 120, 121,
139
Twickelo, Roelof van (schout) 24, 28, 29,
31, 35
Tyacksz, Sijbrant 96
Typkes, Synordt (schipper uit Harlingen) 88
Ukinghe, Warner van 82
Ulms, Folte van 102
Ulricks, Femme 118
Ulsen, Claas van 119
Claas/Nicolaas van (secretaris) 84, 117-121,
125, 138-143, 146, 150, 155
Utrecht, Hans van 9
Vaaren, Geert (uit Emden) 94
Vaartjes, NN (te Heerde) 68
Valckenborch, Benjamin 103
Vecht, Coenraad van der (stokmeester) 17
Vecht, Hendrik van der (licentiaat) 101, 134
Vekeman, Dionisius (uit Groningen) 105
Velget, Robert 43, 43
Vene, Jacob (stokmeester, schepen) 31, 32
Vene, Jacob 123, 134, 135
Vene, Jan (in Grafhorst) 16, 17
Vene, Jan van den 86
Vene, Johan van den 90, 122, 127, 130, 137,
145, 153
Vene, NN (schepen) 76
Verloe, Bartholomeus 100
Vette, Herrman (mr.) 91, 117, 129, 132,
133, 136, 137, 138, 139, 148, 152, 155,
156
Vierhuis, Berent 125
Vigemond, Claas 111
Vleriks, Jan 115
Voessen, Claas Dirksz 91
Vogelaar, Albert Egbertsz 103
Vogeler, Albert 109
Volckersz, Claas (schipper) 134
Volckersz, Dirk (schipper) 127
Volkersz, Dirk 96
Voorn, Gerrit (jonker) 77
Voorne, Hendrik (stokmeester) 24
Voorne, Hendrik 121
Voorthuisen, Jacob van 91
Vos, Egbert 119
Vos, Johan 123
Vos, Laurens de (uit Emden) 129
Voskens, Arent 121
Vreden, Roelof van 142
Vrese, Arent 84
Vrese, Cruepel 15
Vrese, Geert Jansz 100
Vrese, Imme 109
Vrese, Johan (te Amsterdam) 55
Vrese, Johan Albertsz 123
Vrese, Peter Albertsz 122, 123, 129, 135
Vrese, Willem de 4, 5
Vrick, Dirk 67
Vrijhof, Geert (uit Cleef) 92
Vroegverdorven, Johan 24
Vroelinck, kapitein 63
Vuist, Dirk 67
|pag. 171|
Waalwijk, Jaspar Jansz van 14
Waalwijk, Peterken van 13
Wachter, Gerrit 156
Warnersz, Claas 86
Warnersz, Herman 118, 131, 138
Wassenaar, ritmeester 67, 68
Weerd, Dirk op de 112
Wegewaart, Hendrik Woltersz (schepen,
stokmeester, verwalter-schout) 48, 50, 55
Wesel, Dirk van 61, 62
Wesel, Peter van 121
Wesel, Peter van (te Deventer) 122
Wesel, Willem van 148
Wesselsz, Marten (uit Workum) 127
Westhof, Macharis 141
Wever, Gerrit 41
Wever, NN 13
Weverinck, Hendrik (uit Emmerich) 93
Wevert, Johan van (hopman) 113
Wibbesz, Wibbe (uit Staverden) 151
Wicherlinck, Alijt (joffer) 117
Wichmers, Peter (uit Emden) 144
Wieringen, Albert van 117
Wieringen, Gerrit van 131
Wijber, Berber 66
Wijbes, Douwe 154
Wijbrantsz, Peter 91
Wijnkensz, Geert 146, 147
Wildeniet, Kerst 147
Willemsz, Dirk 136
Willemsz, Frederik (uit Harlingen) 89
Willemsz, Herman 89
Willemsz, Isebrant 88
Willemsz, Johan 32, 89, 123, 128, 130, 142
Willemsz, Johan (uit Zwartsluis) 151
Willemsz, Johan (uit Meppel) 90
Willemsz, Timan 126
Wilp, Johan van 112
Wilsem, Bartolt van (stokmeester) 19
Winssen, Willem van 84
Winter, Balthasar 107
Winter, Hans 117
Winter, Stijne (joffer) 117
Wissinck, Wolter (schepen) 77, 78
Witgen, NN 27
Wittemberch, Laurens van 102
Witten, Arent (uit Leeuwarden) 86
Witten, NN 63
Witvoet, NN 9
Woldenburch, kapitein 37
Wollebrantsz, Johan (uit Egmond aan Zee)
94
Wolters, Alijt (uit Tiel) 127
Woltersz, Gerrit (waterschipper) 115
Woltersz, Heiman 91
Woltersz, Lambert (waterschipper) 115
Woltersz, Peter 100, 101
Wonder, Roelof Albertsz 106
Workum, Peterken van 8
Wormsturp, Johan van 107
Worst, Dubbelt 142, 155
Worst, Hans 85, 122, 125, 135, 141, 142
Wreijt, Willem 73
Wullen, Jan van 31, 32
Wullens, Cornelis Cornelisz 54, 55, 56
Wylouw, Claas 97
Wyntes, Foppe (uit Wierdum) 88
Ybesses, Johan (uit Workum) 95
Zevenbergen, Hugo van 13
Zobell, Coenraad (van Wische) 20, 21
Zwyl, Hendrik to (uit Keulen) 94
|pag. 172|
Alfabetisch register op topografische namen
Aken (rijk van -) 57
Aken 63
Alkmaar 113
Ameland 89, 93
Amersfoort 10, 28, 38, 40, 83, 98, 110, 128
Amersfoort (gerechtsplaats) 41
Amsterdam 9, 13, 15, 24, 26, 27, 28, 29, 30,
40, 46, 47, 53, 60, 66, 67, 69, 82, 104, 114,
116, 118, 119, 129, 153, 154
Amsterdam (de Beurs) 55
Amsterdam (Warmoestraat) 55
Amsterdam (eerste kassa vanaf de
Warmoesstraat) 55
Amsterdam (Regulierspoort) 55
Amsterdam (in de Blanckenham) 55
Amsterdam (de Golden Berch) 65
Amsterdam (Bantammerstraat) 65
Amsterdam (Karnemelksmarkt) 43
Amsterdam (Oudebrug) 66
Amsterdam (Kamper steiger) 55
Amsterdam (Haarlemmerpoort) 55
Amsterdam (in de Vergulde Wagen) 55
Amsterdam (herberg Het Zeepeert) 54
Amsterdam (Beschuitmarkt) 43
Amsterdam (lombart) 43
Amsterdam (Oudekerk) 43
Amsterdam (Warmoesstraat) 45
Amsterdam (de Hal) 43
Amsterdam (Bierkaai) 27
Amsterdam (Haarlemmersluis) 43
Amsterdam (Sint-Annadwarsstraat) 26
Amsterdam (Schoolsteegje) 26
Amsterdam (brouwerij De Hoeijberch) 45
Amsterdam (de Silveren Cop) 43
Amsterdam (schout) 43
Amsterdam (Jan Roedenpoort) 43
Amsterdam (Oudezijdskerkhof) 26
Amsterdam (Warmoesstraat) 10
Amsterdan (Nieuwe Brug) 7
Anderlecht 82
Angeren 119
Angermondt bij Dusseldorf 62
Antwerpen 6, 13, 28, 30, 41, 45, 47, 114,
117, 118
Apeldoorn (kopermolen bij) 38
Apeldoorn (aan de Grifte bij) 38
Apelo op de Veluwe 49
Appingedam 83
Archiel (Algiers) in Barbarije 117, 118
Aremberg 8
Arkelstein (huis) 60
Arnhem 6, 41, 53, 115
Averaet 56
Baal 13
Balk in Friesland 115
Balk 143
Barbarije 117, 118
Barrick 5, 6
Barspijk 7
Bathmen 6
Bentheim, graafschap – 96
Bentheim (huis) 6
Berck/Barrick 2, 3, 5, 6
Berg (graaf van den -) 84
Berg (land van) 56, 57
Bergen op Zoom 82
Bergen in Noorwegen 92, 96, 121, 140, 141,
142, 143, 151
Beynvliet 82
Bilt, het, in Friesland 37, 38
Bisslixewolt/Bijslijck 67
Blankenburg 56
Blokzijl 85, 121
Boeken 94
Boeningen 98
Bohemen 51
Boksbergen 5
Bolsward 90, 154
Bolsward (Oudekerk) 43
Bommel 12
Bonn 49
Bourgondië (bisschop David van -) 64, 65
Brabant 4, 5, 9, 25
Breda 13, 41, 46, 105
Bredevoort 79
Bremen 95, 96, 125, 126
Breskens 55
Breukelen 66, 67
Broeckel 82
Brueten bij Sint Truiden 83
Brugge 41, 81, 82
Brummen 38
Brunswijck 106
Brussel 41
Buirinck 5
Buren 70, 105
Calkar 16
Cleef (land van) 2
Cleef/Kleef 44, 92, 149
Cleef (gasthuis) 6
Cleefsland 138
Clingen 92
|pag. 173|
Coevorden 6
Coevorden (drost) 107
Cuick (land van) 56
Culemborg 53
Dalen 23
Dam, den – 92, 129
Damme 91
Danzig 94
Darmuiden/Darmonde 54, 55
Delfshaven 27
Delft 46, 47, 48, 55
Denemarken 128, 132
Deventer 2, 5, 6, 7, 8, 11, 13, 14, 21, 23, 38,
41, 44, 53, 57, 60, 68, 69, 79, 86, 90, 92, 96,
102, 107, 108, 109, 111, 121, 122, 123, 124,
125, 126, 127, 130, 134, 135, 137, 138, 139,
140, 141, 142, 151, 153, 155
Deventer (Brink) 23
Deventer (Korte Bisschpsstraat) 23
Deventer (Heilige-Geestgasthuis) 13
Deventer (schans bij) 105
Deventer (herberg De Wildeman) 38
Deventer (Lange Bisschopsstraat) 23
Deventer (Vismarkt) 23
Deventer (in de Brabantsche Wagen) 54
Deventer (Papenstraat) 23
Dickninge (klooster) 4, 5
Diemen 2
Diepenveen 8, 9
Diest 82
Diest in Brabant 25
Doerningen, land van – 95
Doesburg (veer) 60
Doesburg 41, 53, 60
Doesburg (gouverneurshuis) 44
Dokkum, 7, 9, 11, 15, 39, 42, 87, 90, 93, 97,
132, 150
Doornspijk 38, 39, 40
Doornspijk 37
Dordrecht 30, 47, 54, 55, 83
Dorth (huis) 30
Drenthe 4, 64
Duitsland 57, 152
Dusseldorf 62
Eerwich 93
Egmond 109
Egmond aan Zee 94
Elburg 28, 37, 40, 102
Emden 3, 5, 14, 30, 42, 86, 94, 96, 97, 98,
99, 120, 122, 123, 124, 129, 131, 133, 135,
137, 138, 139, 144, 155
Emden (herberg Het Roede Hart) 42
Emden (jood in -) 42, 43
Emmerich 5, 14, 58, 63, 93, 122, 128, 139
Enkhuizen 40, 85, 92, 94, 95, 96, 97, 98,
117, 118
Enkhuizen (veerschip) 25, 26
Enkhuizen (in het Paternoster) 55
Enkhuizen (Westerstraat) 55
Ens 93, 135
Ens (schout) 14
Enschede 83
Epe 67
Ermelo 38
Esens 83
Fijnaard 7
Franeker 37, 87, 94, 96, 139, 147, 154
Friedland (hertog van) 63
Friesland 4, 37, 38, 39, 56, 93, 98, 115, 121,
130, 136, 138, 139, 143, 144, 146, 150, 156
Friesland (tuchthuis van) 39
Friesland (de Wouden) 40
Friesland (zeedijk) 39
Geersberg 103
Geertruidenberg 13
Geervliet 9
Geesteren 30
Gelderland 6, 42, 115
Genemuiden 3, 4, 25, 51, 76, 92, 93, 94,
109, 148
Genemuiden (kapitein te -) 85
Genemuiden (huis te -) 123
Genemuiden (gasthuis) 3, 4
Genemuiden (in brand) 24
Genemuiden (aanslag op) 24
Genen 106
Gennep 133
Gent 41, 54
Goch 138
Gorkum 12, 53, 54, 82
Gouda 41
Grafhorst 7, 16
Grave 41
Grave (de Vijf Raderen) 13
Gravenhage ’s 27, 28, 41, 47, 48
Gravenhage ’s (in het Hoff Iser) 55
Greifswald 148
Grevenbroeck ’s- in het land van Gullick 81
Gripswolde\Greifswald 148
Grolle 58, 60
Gronbergen 81
Groningen 4, 7, 8, 11, 12, 13, 30, 31, 40, 42,
55, 64, 67, 82, 86, 90, 91, 100, 105, 116,
122, 144, 145, 146, 147, 151
Groningen (in de Drie Distels) 54
Groningerland 90, 115
Grotemsolte 106
Gulick/Gullich 62, 76, 101
Gulpen 85
Haarlem 13, 30, 35, 41, 47, 49, 69, 97, 113,
124, 126
Haarlem (in de Vergulde Valck) 54
|pag. 174|
Halteren 113
Ham, den 102
Hamburg 37, 40, 92, 93, 94, 132, 133, 145,
148, 149, 152, 155
Harderwijk 10, 28, 91, 115, 120, 135, 153, 154
Harderwijk (scherprechter) 37
Haren 31
Harlingen 38, 39, 46, 88, 89, 135, 137, 139, 143, 150, 151, 154, 156
Harlingen (op de Vijver) 45
Harlingen (de Prins nabij -) 39
Harlingen (De Vlessche) 47,48
Harlingen (lombart) 40, 42
Harlingen (Havenpoort) 45
Harlingen (de Pynasse) 54
Harlingen (Franekerpoort) 45
Harlingen (op de Ramen) 45
Hasselt 7, 26, 64, 84, 99
Hattem 14, 134
Hattern (drost op het huis te -) 139
Hattem (Homoet) 68
Heerde 60, 68, 79
Heerde (IJsseldijk) 38
Heerenberg ’s 58
Heerenbroek ’s 22
Hees bij ‘s-Hertogenbosch 11, 12
Heidelberg 101
Helderen 115
Helpman 31
Henneburch [Edinburg ?] in Schotland 41
Hertogenbosch (den Bussche) 1,7, 12, 13, 26
Hertogenbosch (in de Steur) 54
Herzogenrath 63
Heusden 66, 67
Hindelopen 122
Holland 3, 5, 15, 42, 47, 84, 102, 120
Holland (Raad van -) 119
Holstein (land van) 70
Holstein, hertog van 133
Holtwert bij Leeuwarden 66
Holtwolde 23
Hoogstraten 13
Hoorn 3, 96, 115, 120
Hoppenhuisen 143
Horst bij Venlo 83
Huissen 128, 142
Hulsbergen 2
Hulst in Vlaanderen 100
Ulst 88, 90, 139, 155
IJssel 13, 16, 60
IJsselmuiden 61, 62
IJsselmuiden (schout) 17, 19,22
IJsselmuiden (Oosterholt) 23
IJsselmuiden (drost) 16, 19, 63, 64
Jewerden 3
Joure 81, 137
Kamerijk 43, 47
Kamperveen 3, 4, 15, 63, 64, 70, 145
Kamperveen (de Coelelucht) 65
Kamperveen (schout) 63
Keisersweert 2
Kempenland 6
Kerkrade in het land van Gulick) 62
Kerkrade (de Banck) 63
Kerkrade (de Vloet) 63
Kerkrade (het heilige huisje) 63
Keulen 2, 5, 56, 83, 94, 96, 97, 101, 132
Kollum 55
Kollum (grietman van -) 121
Koningsbergen in Pruissen 93
Kuinre 92, 94, 98, 99, 122, 136, 138, 146, 148, 149
Kuinre (graaf in-) 131, 136, 137, 138, 139, 140, 145, 146, 147
Kuinre (Kuinredijk) 5
Kupenberch 20
Landau 71
Langstraat 8, 10, 14, 116
Lauwenburg 94
Leeuwarden 8, 9, 11, 30, 37, 38, 39, 64, 65, 66, 67, 82, 86, 88, 90, 94, 121, 122, 123, 136, 138, 142, 143, 144, 145, 147, 148, 149, 150, 151, 153, 154, 156
Leeuwarden (tuchthuis) 39
Leeuwarden (Hofstraat) 66
Leeuwarden (lombart op het Vliet) 38
Leeuwarden (Hoecksterpoort) 66
Leeuwarden (Broelbrug) 39
Leeuwarden (Herenstraat) 66
Leiden 30, 45, 46,47, 53, 81, 82, 83
Leiden (in de Geldersche Bloeme) 54
Leiden (Amsterdamse veer) 54
Lembeke in Munsterland 5
Lemmer 25, 122
Lemmingo 28
Lier 111
Lochem 30
Londen 28
Loon 13
Lotharingen 56
Lübeck 92, 94, 95, 117, 129
Lubeck (hoofdman van de wijnkelder) 152
Luneburg, hertog van 133
Luxemburg 79
Mander bij Ommen 6
Mars bij Utrecht 66, 67
Marsum in Friesland 37
Marsum (herberg De Drie Vreesen) 38
Mastenbroek 9, 21
Mastenbroek (Drie Bruggen) 15
|pag. 175|
Mecklenburg, hertog van – 152
Memerlick (drost van) 15
Meppel 3, 6, 90, 92, 94
Middelburg 30, 54, 55, 56
Middelburg (Nieuwe Damspoort) 54
Muiden 152, 154, 155, 156
Muiden (drost) 153
Munster (Sticht) 32, 36
Munster 6, 120
Munsterland 5
Namen 120
Nederlanden (gouverneur van de koning in
de-) 120, 127, 132, 133, 135
Nentewyck 93
Nijkerk 38, 39
Nijmegen 6, 13, 41, 89
Norwich in Engeland 79
Nuis 5
Oisterwijk 12
Oldebroek 67
Oldenburg (land van) 64
Oldenzijl bij Dokkum 39
Oldersum 46, 81
Olfen 151
Olst 2, 4, 22, 41, 60
Ommen 5, 6, 85
Oost-Friesland 64, 71
Oostburg 55
Oosterbeek bij Arnhem 41
Oosterholt 23, 73, 74
Ooserwijk 9
Osnabrück (Sticht) 52
Oudenbos 13
Overijssel 42
Overijssel (landschap) 112, 113
Overijssel (Hof van kanselier en raden te
Zwolle) 94, 120, 134, 140, 141, 142, 143,
156
Pommeren 148, 156
Pommeren, hertog van – 156
Putterdijk 38
Quellenburg 113
Ranst 112
Reden 13
Rees (schans bij) 63
Rhenen 52
Riga 94, 101, 117, 119
Rijn 5
Rijp, de, bij Franeker 37
Rijssen 22
Roden 42
Rotterdam 45, 46, 47, 55
Rotterdam (Rotterdamse tonnen) 73
Rotteyl 21
Rottum 135
Rust 21
Salland (drost) 4, 64
Santen 23
Schaal 137
Schagen 3, 5, 24
Schelling, ter 15, 16, 17, 18
Schotland 41
Schuilenburg (huis) 60
Sibculo 2, 5
Sienserburen 38
Sinsich in het land van Gulick 76
Sint Truiden 83
Sint-Johanskamp 7
Sloten 96, 133
Sneek 11, 88, 145, 146, 153
Soest bij Amersfoort 49
Soest 52
Somerdijck in Zeeland 81
Sonsbeke 2
Spaarndam 27, 47
Spanje 85
Speckerheide bij Kerkrade 62
Staveren/Staverden 15, 89, 96, 99, 123, 131,
134, 137, 147, 150, 151, 155
Steenhuisen bij Geersberg 103
Steenwijk 8, 25, 26, 40, 43, 44, 99, 105
Steenwijk (gasthuis) 11, 12
Steenwijkerwold 43, 121
Stickhuijsen in Oost-Friesland 64
Straatsburg 20
Stralen 68
Terschelling 124
Texel 96, 97, 127, 154, 155
Tiel 127
Tiel 11, 12, 13, 89
Tilburg 12, 13
Tolhuis 58
Tongeren 56
Trier 56, 57
Tuk bij Steenwijk 40
Ukinge 82
Ulms 102
Ulsen (richter in -) 119
Ungersheim 20
Utrecht 9, 10, 30, 40, 41, 45, 46, 47, 66, 85
Utrecht (het Blauwe Rokje) 56
Utrecht (de Ganzenmarkt) 54
Utrecht (in de Bijbel) 54
Utrecht (Hof van de Dom) 56, 57
Vaassen 98, 146
Vaassen (de Grifte bij) 38
Veecaten 21
Veere 54
Veluwe 37, 38, 68
Venlo 83
Vianen 8
Visvliet 40
|pag. 176|
Vlaardingen 55
Vlieland 93, 94, 97, 98, 124, 125, 127, 130,
132, 133, 140, 153
Voessen 91
Vollenhove 106, 106, 123, 148
Vollenhove (drost) 107, 113, 134
Vollenhove (impost) 113
Vollenhove (Toutenburg) 113
Voorst 25, 26, 112
Voorthuisen 91
Vreden 35
Vrouwkensland 3
Vullegast/Volgast in Pommeren 156
Waalwijk 13, 14
Waalwijk (gasthuis) 12
Wageningen 42
Wanroij 56
Wantraet 56
Werkeren (huis) 10, 11
Wesel 5, 56, 57, 68, 93, 95, 121, 151
Wesel (in de Sonne) 58
Wesel (Bruinsche poort) 67
Wesel (Boustraat) 67
Wesel (in de Dimmer) 67
West Vlieland 125
West Friesland 42, 47
West-Friesland 90
Westeinde op Vlieland 98, 124
Westenholte 102
Westerwaal in de Friese wouden 40
Wetering 10
Wierde bij Leeuwarden 38
Wierden 40
Wierdum 88
Wieringen 125
Wijhe 25
Wijk 53, 109, 112, 123
Wijk bij Duurstede 70
Wijk aan Zee 94, 126
Wilsum 1, 9, 10, 21, 22, 102, 103, 115
Wilsum (Hogebeen) 22
Wilsum (veer) 22
Wilsum (gasthuis) 3, 5
Wilsum (Stouwdijk) 22
Wilsum (Costverloren) 22
Wilsum (Harstenhorst) 21
Windesheim/Winshem 10
Winterswijk 6
Wirdum 96, 102
Wisch 20
Witmarsum in Friesland 40
Wittemberg 102
Wittewieringen/Wittewierum (klooster) 4
Woerden 115
Workum 8, 38, 66, 87, 93, 94, 95, 98, 124,
126, 127, 135, 137, 143
Woudsend 87
Woutum 40
Xanten 2
Zalk 73, 74, 75
Zalk (veer) 22
Zaltbommel 82
Zeeland 30
Zevenbergen 13
Zierikzee 54
Zierikzee in Zeeland 82
Zutphen 3, 4, 5, 6, 24, 38, 106
Zutphen (herberg Upten Lucht nabij -) 1, 2,
3, 5
Zutphen (herberg Inden Zwarten Haen) 1,2,
3, 4, 5
Zutphen (Voorstad) 1, 5
Zwartsluis 64, 151
Zwartsluis 151
Zwolle 3, 4, 6, 7, 9, 10, 11, 13, 15, 21, 22,
37, 53, 64, 81, 91, 102, 103, 105, 112, 134
Zwolle (Markt) 23
Zwolle (Nieuwstad) 44, 67
Zwolle (Waterpoort) 44
Zwolle (gasthuis) 8, 9
Zwolle (Hof van kanselier en raden te -) 156
Zwolle (in de Swaen) 55
Zwolle (Vismarkt) 8
Zwolle (vrouwenklooster) 9
Zwolle (Broerenkerk) 64
|pag. 177|
Gebouwen, straten en zaken in Kampen
Kampen, aan de ijzers, voor het raadhuis,
aan de kant van de schepenkamer 44
Kampen, aan de ijzers, voor het rechthuis,
onder de schepenkamer 39, 40
Kampen, bij het ijzer, voor het raadhuis 77,
78
Kampen, voor de schepenkamer aan de
ijzers gezet 46, 48, 49, 53, 55, 57, 58,
60, 64, 70
Kampen, secreet in de gevangenis onder in
het raadhuis 56
Kampen, executie op de kaak 78
Kampen, executieplaats bij het waakhuis 52
Kampen, executieplaats achter het waakhuis
60, 63
Kampen, stenen gericht 32
Kampen, stenen galg buiten de stad 78
Kampen, galg buiten de Venepoort 37
Kampen, galg bij de Nateers 27, 48
Kampen, gevangenis onder het raadhuis 58,
64, 74, 75
Kampen, Hagenpoort als gevangenis 59
Kampen, Hagenpoort 100, 114, 115
Kampen, Wiltvanck 30, 48, 49, 52, 66,
67, 68, 71, 78
————————————-
Kampen, aantreden van de wacht 116
Kampen, Achter de Nieuwe Muur 34, 49,
69
Kampen, Aextersteeg 52
Kampen, ameien bij de brug 59
Kampen, beier in het H. Geestgasthuis 82
Kampen, beugelbaan 15, 16, 17
Kampen, bleek op de Oord 49
Kampen, boterbank 33
Kampen, Bovenkerk 69, 76
Kampen, Bovenkerkhof 50, 53
Kampen, Broederpoort 71
Kampen, Broederstraat 77
Kampen, brughuisje 82
Kampen, Brunnepe 10, 60, 73, 82, 105
Kampen, Brunnepe op den Oord 53
Kampen, Brunnepe, kermis 83
Kampen, gasthuis in Brunnepe 7
Kampen, Buitenkerk 69
Kampen, Burgel 20
Kampen, burgerwacht 78
Kampen, Burgwal 52, 53, 73
Kampen, Cruishoop 7
Kampen, Dronthen 68
Kampen, Eilanden 56, 57, 73, 76, 104, 106
Kampen, erf Opt Oever 69
Kampen, gasthuis 7, 8
Kampen, Geertruiden- en Cathrijnengasthuis
78
Kampen, Greente 75, 79
Kampen, Groenestraat 73, 74
Kampen, Haatland 78
Kampen, de Hagen 60, 105
Kampen, Heilige-Geest-erf op de Vloeddijk
118
Kampen, Heilige-Geestkerk 83
Kampen, Heilige-Geestkerkhof 35, 52
Kampen, herberg De Drie Claverbladen 32,
33
Kampen, herberg De Spoele 31
Kampen, herberg De Munster 32, 33, 34,
35
Kampen, herberg de Eenhoorn 54, 90, 95,
121, 123, 126, 127, 128, 130, 133, 135,
138, 139, 140, 142, 146, 150, 151, 153,
155, 156
Kampen, herberg de Complete 114
Kampen, herberg De Bruinvisch 89, 95,
124, 126, 136
Kampen, herberg over de IJssel 83
Kampen, huis/herberg over de IJssel 16, 18
Kampen, huis in het Witte Cruis 54
Kampen, huis in de Hagen 99
Kampen, het Raas 36, 37, 68
Kampen, hoerenhuizen 20
Kampen, Hofstraat 73
Kampen, Houtzagerspoort, bolwerk bij de –
73, 75
Kampen, huis Oudestraat nabij St.
Nicolaaskerk 99
Kampen, huis Vloeddijk tot Groenestraat
118
Kampen, IJsselbrug 8, 34, 89, 112
Kampen, Kalverhekkenbrug 75
Kampen, Kalverhekkenweg 74
Kampen, kermis in Brunnepe 83
Kampen, Keulvoetsweg 31
Kampen, klooster in Brunnepe 83
Kampen, Koeburgerschans 60, 63
Kampen, kolfbaan in de Koeburgerschans 62
Kampen, Koommarkt 19, 21, 22
Kampen, kraan 83
|pag. 178|
Kampen, lombart 15, 38
Kampen, Mandemakerswaard 8
Kampen, Melissteeg 119
Kampen, de Munt 50
Kampen, Muntensteeg 69
Kampen, Nieuwstraat in de Hagen 97
Kampen, Onze-Lieve-Vrouwenpoort 35
Kampen, Oordklooster 82
Kampen, Oudestraat in de Hagen 97
Kampen, Pannenbakkerssteeg 75
Kampen, Ruidenhoop 25
Kampen, Sint-Geertruidengasthuis 102
Kampen, Stadsdiep 112
Kampen, Venestraat 85
Kampen, vergadering 16
Kampen, vicarie in de Bovenkerk 115
Kampen, visbanken buiten de Vispoort 59
Kampen, Vismarkt 8, 79
Kampen, Vispoort 33, 34, 58, 59
Kampen, vleeshuis 70, 77
Kampen, Waakhuis 52, 60, 65
Kampen, Warmoesmarkt 32
Kampen, wede/wedeme over de IJssel 15
Kampen, weide op Seveningen 83
Kampen, de Welle 60, 89, 90, 92, 120, 121, 127
Kampen, Zuidergat 25, 26
|pag. 179|
Alfabetisch register op beroepen
afslager 54
bakker 64, 85, 115, 116, 120, 136
ballenmaker 84
barbier 53, 59
bevelhebber 137 e.v.
biersteker 25
boer 4, 5, 15, 22, 53, 60, 71
boerenknecht 82
bonnettenmaker 82
brouwer 64, 73, 87, 146
brouwster 62
cassewerker 49
chirurgijn 34, 35, 50
chittermaker 43
commandant 30
commandeur 64
constapel 61, 62
daghuurder 21
damastwerker 49
diaken 66
doctor 64
doctor in de rechten 129 .v.
dominee 73, 74
doodgraver 69
drost 15, 19, 63, 64
goudsmid 7, 55, 119
gouverneur 133 e.v.
handschoenmaker 43
hellebaardier 64
hoefsmid 35
hoer 5, 20, 65
hoofdmeester 22
hopman 24, 25, 26, 104, 106, 113, 137, 138
houtkoper 44
kapitein 24, 30, 37, 40, 60, 63, 73, 79, 95,
123
kistenmaker 28
kleermaker 9
klerenkoopster 11
knevelaar 2, 61
knopenmaker 71, 74, 75
kolonel 71
koopman 42
koperslager 56
kornet 66
korporaal 67, 68
korvenmaker 146
kousenbreier 58, 59
kremer 8, 22, 35, 39, 41, 47, 48, 53, 64, 108
kuiper 120
licentiaat 101
lijndraaier 83
linnenwever 31
luchtenmaker 87
luitenant 63, 79, 105
medisch doctor 120, 121
meier 36
messemmaker 7
metselaar 112, 115, 118
moeder van het gasthuis in Cleef 6
moeder van het gasthuis in Gorkum 12
moeder in het gasthuis in Genemuiden 3
moeder van het gasthuis in Kampen 78
molenaar/mulder 29, 102, 103
moordbrander 2
nastelmaker 82
onderschout 40
oudeklerenkoper 7
overste 20, 63
pannenbakker 105
pijpenmaker 73
piloot 112
provoost 20, 124, 131
richter 119
ritmeester 66, 67, 68, 104
rotmeester 103
ruiter [cavalerist] 58, 60, 68, 70, 104
scherprechter 20, 73, 74, 75
scherprechter van Harderwijk 37
schipper (algemeen)
schoenlapper 26, 38, 70
schoenmaker 9, 11, 30, 83, 99
schoolmeester 56, 57, 69
schout 14, 17, 19, 22, 43, 53, 63
schroeder 81, 82, 116, 119
secretaris 64
smid 33
snijder 6
soldaat 24, 37, 38, 44, 58, 74, 79, 101, 102,
103, 105
speelman 50, 51
speldenmaker 16
stadsdienaar 14, 32, 63
stadshoefsmid 51
stadsmetselaar 23
stadsomroeper 53
stalmeester 51, 70, 71
stoeldraaier 82, 104
|pag. 180|
teemsmaker 66
timmerman 54
trasant 155
trijpwerker 49, 52
trompetter 37
uitdraagster 40, 47
vasbander 32, 34
veerschipper 66
vennis [knecht] 60
verver 82
vilder 52
visser 62
vlaskoper 64
vleeshouwer 41, 44
voerman 60
voorspraak 121, 124
waard, algemeen
waardin, algemeen
wachtmeester 34
waterschipper 115, 116
wijnheer 95, 125
wijntapper 142
zeemleerloeier 82
zeilmaker 85, 120, 150
zemenmaker 23
zilversmid 45
zoetelaar 70
|pag. 181|
Lijst van munten
angelot 25
claaskens 7
daalder van 30 stuivers (algemeen)
dubbele lampher [dubbel lam/mouton ?] 42
Engelse schillingen van 10 stuivers per stuk 27
Engelse munten van vijf stuivers per stuk 39
geld van Luik 23
gouden koningsdaalders 27
goudgulden van 28 stuivers (algemeen)
gulden (algemeen)
Henricusnobel 27
Italiaanse pistolet 27
Karelsgulden/Carolusgulden van 20 stuivers (algemeen)
keizersgulden van 20 stuivers (algemeen)
knapkoek 5
koningsdaalder 7, 8, 9, 10, 12, 13
kroon 7, 8, 10
realen (gouden) 4, 27
realen 8
realen-reaaltjes (drieplakkenstukken) 5, 25
rozenobel 27, 44
stuivers brabants (algemeen)
Valse Zeeuwse schellingen 28
Valse realen van vijf stuivers per stuk 28
Valse stoters 29
Valse rijksdaalders 28
Valse Spaanse realen van vijf stuiver per stuk 28
Valse Friese schellingen 28
Valse Engelse vijfstuiverstukken 28
Valse halve statendaalders 28
zilveren keizersgulden 27
|pag. 182|
Bijzondere zaken
aanslag op het Enkhuizer veerschip 26
beugelbaan over de IJssel 15, 16, 17
bordeel 2
brandmerken 24, 30, 45, 46, 47, 54, 56
burgers van Kampen door Mastenbroekers vermoord 21, 22, 102, 103
executie op de kaak 78
executie bij het waakhuis 52, 60, 63
executie bij de Nateers 27, 48
gemeenschap in de Bovenkerk 76
gestraft met werken op de galeien 5, 39, 41, 42, 45, 46
gevangenis onder het raadhuis 74, 75
gevangenschap in Barbarije 117, 118
halve galg bij het stenen gericht 32
herkenningsteken en wachtwoorden van bendeleden 3, 24, 25
jus patronatus van een vicarie in de Bovenkerk 115
kindermoord 24
knevelstaven 1, 4, 6
lombart 14, 15, 38, 43, 48
lopen met valse bedelbrieven 56, 57, 58
moordpartij tussen Wilsum en Zwolle 21, 22, 102, 103
nalatenschap van de cartograaf Jacob van Deventer 101
onenigheid over de jurisdictie van Kampen 64
ontvoering voor losgeld 25
oor afsnijden 48
plan om Kampen in brand te steken 24
plan om Genemuiden in brand te steken 24
poging tot verkrachting 2, 4
polygamie 114
procederen in juridische zaken 80
scherprechter hield hoeren 29
stenen galg buiten de stad 78
suikerkamer/zuyckerkamer als gevangenis 108
touwspinnen in de Baan 16
uitgegaan om te “muijsecoppen” 31
valse munters 28, 29
verdacht van ketterij of heresie 97
vonnis voorgelezen in de nieuwe kamer van het raadhuis 79
voorbeeld van een oervede 80
vrijgeleide 19
wijntransporten voor Duitse vorsten 133, 148, 152, 156
zelfmoordenaars 31, 32, 36, 37
zwavelstokken 1, 4
|pag. 183|
Goederenvervoer langs Kampen in de periode
24 december 1573 – 29 april 1575
Alle genoemde goederen werden in Kampen gecontroleerd en gewaardeerd door ambtenaren of militairen in dienst van de koning van Spanje. Voor de goederen verder mochten worden vervoerd, moesten de schippers en kooplieden zweren dat zij de goederen niet in handen van de vijanden van de koning zouden laten vallen. Hiervoor moesten in Kampen borgen worden gesteld die de waarde van de goederen aan de koninklijke ambtenaren moesten betalen als die goederen onverhoopt toch in handen van de vijand vielen.
Munten en geld.
De (keizers)guldens waren gewaardeerd op 20 stuivers, de goudguldens op 28 stuivers, de daalders op 30 stuivers, de rijksdaalders op ca. 50 stuivers en de pond Vlaams op 6 gulden.
N.B. Het laatste getal van de regels van de opsommingen is het nummer van de bladzijde waarop het transport iets uitvoeriger wordt beschreven.
Wijn
Oude wijnmaten:
Voeder 921 liter, toelast 500 liter, okshoofd 230 liter, aam 153,6 liter, anker 38,4 liter.
De term “last” werd meestal gebruikt om de inhoud van een schip aan te geven. Nu zouden we zeggen “tonnage”. Maar voor heel veel goederen, vooral voor turf en graan, had de eenheid “last” een vastgestelde waarde.
Verkorte opsomming van wijntransporten via Kampen.
- 40 lasten wijn naar Leeuwarden 86
- 1½ aam wijn naar Leeuwarden 86
- 19 aam wijn ter waarde van 300 goudguldens naar Leeuwarden of Sneek 88
- 13 voeder wijn ter waarde van 50 ponden Vlaams naar Groningen 90
- een partij wijn ter waarde van 900 daalders naar Groningen 90
- 10 aam wijn ter waarde van 200 daalders naar koningsgetrouwe steden 91
|pag. 184|
- een lading wijn van Kampen naar Hamburg of Lübeck 92
- 10 toelasten wijn naar Friesland 93
- 9 voeder wijn naar Koningsbergen in Pruissen 93
- 57 toelasten wijn naar Hamburg 93
- 36 toelasten wijn naar Danzig of Riga 94
- 41 toelasten wijn naar Hamburg of Lübeck 94
- 44 toelasten wijn naar Hamburg of Lauwenburg 94
- 18 toelasten wijn naar Emden 94
- een partij wijn naar Lemmer of Kuinre en vandaar naar Emden 122
- 11½ aam wijn naar Leeuwarden 122
- 5 lasten wijn ter waarde van 500 daalders naar Leeuwarden 123
- 33 toelasten wijn, gewaardeerd op 1687½ gulden, via Kampen naar Hamburg 132
- 22 toelasten wijn, gewaardeerd op 1155 gulden, via Kampen naar Denemarken ? 132
- 32 toelasten wijn, gewaardeerd op 1545 gulden, via Kampen naar Hamburg 133
- 12 voeder wijn, gewaardeerd op 800 gulden, via Kampen naar Hamburg 133
- 12 voeder wijn, gewaardeerd op 1000 gulden, via Kampen naar Lunenburg 133
- 4 stukken Rijnse wijn, gewaardeerd op 100 daalders, via Kampen en Kuinre naar Leeuwarden 138
- 4 kleine stukken wijn, gewaardeerd op 100 gulden, via Kampen naar Kuinre en verder 140
- 24 aam Rijnse wijn, gewaardeerd op 300 gulden, naar Leeuwarden 142
- 17 aam wijn, gewaardeerd op 150 gulden, naar Harlingen 142
- 15 voeder wijn, geladen in elf kleine schuiten, totaal ter waarde van 1000 keizersgulden, naar Leeuwarden 144
- 5½ voeder Rijnse wijn, ter waarde van 70 daalders per voeder, naar Kuinre 146
- 21 aam Rijnse wijn, ter waarde van 15 daalders per aam, naar Leeuwarden 147
- 7 aam wijn, ter waarde van 13½ daalders per aam, naar Leeuwarden 147
- 24 voeder wijn, ter waarde van 82 daalders per voeder, naar Hamburg 148
- 47 aam Rijnse wijn, ter waarde van 600 daalders, naar Greifswald in Pommeren 148
- 144 aam Rijnse wijn, gewaardeerd op 14 daalders per aam, naar Hamburg 149
- 14 voeder Rijnse wijn, gewaardeerd op 1000 gulden, naar Leeuwarden 149
- 30 voeder wijn, gewaardeerd op 3000 gulden, naar Hamburg 152
- 100 stukken wijn, gewaardeerd op 1000 gulden, naar Lübeck 152
- 12 voeder wijn, gewaardeerd op 2172 gulden, naar het hof van de hertog van Mecklenburg 152
- 9 aam wijn, gewaardeerd op 90 gulden, naar Leeuwarden 153
- 10 aam Rijnse wijn, gewaardeerd op 150 daalders, naar Leeuwarden 153
- 2 aam rijnse wijn, een aam brandewijn, 5 mudden eek, 100 stenen kannen en een aantal Deventer koeken, naar Vlieland, samen gewaardeerd op 80 daalders 153
- 4 aam brandewijn, 6 aam Rijnse wijn, 6 aam wijnedik en 20 riem papier, samen gewaardeerd op 400 daalders, naar Leeuwarden 154
- 7 toelasten wijn, gewaardeerd op 400 gulden, naar Hamburg 155
- 16 toelasten wijn, gewaardeerd op 700 gulden, naar Volgast in Pommeren 156
|pag. 185|
Bier
Bremer, Hamburg en Lübecks bier werd aangevoerd uit genoemde steden.
Dit bier was zeer gewild en duurder dan de meeste binnenlandse bieren.
Jopenbier werd in Danzig gebrouwen.
Stuiversbier was bier dat verkocht werd voor een stuiver per kan. Dit bier werd ook in de IJsselsteden gebrouwen.
Verkorte opsomming van biertransporten.
- Bremer bier via de Zuiderzee naar Kampen of verder 96
- een partij jopenbier uit Emden 97
- een partij bier van een stuiver per kan naar koningsgetrouwe plaatsen 100
- 9 tonnen stuiversbier naar koningsgetrouwe plaatsen 100
- een partij Bremer bier ter waarde van 200 gulden naar Kampen of verder 125
- Bremer bier naar Deventer 126
- 11 tonnen Lübecks bier
- 60 tonnen Hamburger bier, ter waarde van 120 gulden, van Hamburg naar Kampen 145
- 10 tonnen stuiversbier, ter waarden van 30 gulden, naar Kuinre 146
- 3 vierendelen bier, en 22 bossen twijg, samen ter waarde van 5 gulden, naar Kuinre 146
- 24 tonnen stuiverbier, ter waarde van 48 daalders, naar Kuinre 146
- 58 tonnen stuiversbier, gewaardeerd op 116 daalders, naar Kuinre 148
- 14 tonnen stuiversbier, gewaardeerd op 42 gulden, naar Vollenhove 148
- 16 tonnen stuiversbier, gewaardeerd op 32 daalders, naar Kuinre of verder 149
Twijg, hout, eek
Twijg voor de mandenmakers uit de twijgwaarden langs de IJssel, eek voor de leerlooiers uit de eikenbossen van de Veluwe en verschillende soorten hout, werden via Kampen vervoert naar het noorden. Ook gerede producten werden via Kampen verscheept.
Eek werd verkocht per last en per mud. Twijg werd verkocht per bos of per vim van ongeveer 100 bossen.
Verkorte opsomming van de transporten
- een partij twijg naar Leeuwarden 86
- een partij van 600 eiken talhout naar Emden 86
- een partij schiphout, kromhout en planken in Kampen gelost 86
- het kromhout voornoemd vervoerd naar IJlst 88
- een lading twijg naar Workum 87
- een partij schoenmakers eek naar Harlingen 88
- schoenmakerseek en twijg naar Harlingen 88
- twijg en planken ter waarde van 50 gulden naar Harlingen 89
- een partij veilingen en kromhout ter waarde van 25 goudguldens naar Friesland 90
- radenmakersvelgen naar Harderwijk 91
- een lading eek van Kampen via Genemuiden naar ….. 93
|pag. 186|
- een lading twijg naar koningsgetrouwe steden 93
- schreenplanken naar koningsgetrouwe steden 93
- schoenmakerseek naar een plaats die trouw is aan de koning 97
- een partij gemalen eek naar Friesland 98
- een partij twijg naar Friesland 98
- een partij twijg van Deventer naar Kampen 109
- 4000 banden naar Leeuwarden 123
- 150 eeks ter waarde van 100 daalders naar Friesland 130
- een lading eek, gewaardeerd op 50 daalders, naar een koningsgetrouwe stad 131
- met eikenhout geladen scheepjes van Kampen naar Kuinre 136
- 2 met planken geladen schuiten via Kampen en Kuinre naar het noorden 139
- 22 bossen twijg en 3 vierendelen bier, samen ter waarde van 5 gulden, naar Kuinre 146
- 11 bast en enig eek, ter waarde van 30 daalders, naar Friesland 146
- 2½ vimmen twijg, ter waarde van 40 gulden, naar Groningen 146
- 3 vierendelen twijg, 318 stukken schreenhout en 27 eiken planken, samen gewaardeerd op 46 gulden, naar Staveren 147
- twijg en hout, gewaardeerd op 40 gulden, naar Leeuwarden 148
- 5500 “tonneboeden”, gewaardeerd op 55 gulden en 4 stukken “colldoeck”, gewaardeerd op 14 daalders, naar Harlingen of Leeuwarden 150
- een partij eek, gewaardeerd op 40 gulden, naar Dokkum 150
- een partij eek, gewaardeerd op 40 gulden, naar Staveren
- een partij tonboeden en schreenplanken, gewaardeerd op 20 gulden, naar Harlingen 151
- een partij eikenhout, gewaardeerd op 30 gulden, naar Muiden 152
- een partij “ribben” ter waarde van 10 gulden, naar Leeuwarden 153
- 150 schreenplanken en 150 “veilingen” , gewaardeerd op 10 daalders, naar Texel 154
- 2 aam rijnse wijn, een aam brandewijn, 5 mudden eek, 100 stenen kannen en een aantal Deventer koeken, naar Vlieland, samen gewaardeerd op 80 daalders 153
- 3 vierendelen eek, vier rollen leer en 16 tonnen mede, samen gewaardeerd op 40 gulden, naar Harlingen 154
- een partij hout, gewaardeerd op 50 gulden, naar Muiden 155
- 2 schuiten met hout, gewaardeerd op 40 gulden, naar IJlst of Staveren 155
- een lading hout naar Leeuwarden 156
- 3 scheepjes, geladen met paalhout, gewaardeerd op 100 gulden, naar Muiden, 156
- een partij “veilingen”, gewaardeerd op 20 gulden, naar Muiden 156
|pag. 187|
Metaal
IJzer werd langs Kampen vervoerd van zuid naar noord, misschien was het afkomstig uit plaatsen in het oosten of zuiden van ons land waar het ijzer werd gewonnen uit oer, maar het zou ook afkomstig kunnen zijne uit meer zuidelijk gelegen streken waar ijzererts uit mijnen werd gehaald. Namen wordt genoemd als een plaats of gebied waar ijzer vandaan kwam.
Verkorte opsomming van metaaltransporten
- een partij van 10 scheepsankers en 5 bussen met banden ter waarde van 100 guldennaar Emden 87
- 8 vaten met nagels en ander ijzerwerk ter waarde van 50 goudguldens naar Groningen 90
- 800 lange staven Namens ijzer vervoeren naar Emden 120
- 5 kleine scheepjes, geladen met ijzeren staven, gewaardeerd op 2500 gulden, via Kampen naar Friesland of naar Emden 139
- 6000 ponden ijzer naar Leeuwarden 150
- een partij ijzeren staven, gewaardeerd op 100 gulden, naar Leeuwarden of Groningen 151
- een partij ijzeren staven, gewaardeerd op 220 gulden, naar Staveren 151
Smidskolen
Smidssteenkool werd aangevoerd vanuit het zuiden en verkocht per hoed of hoet van ongeveer 1172 liter.
Verkorte opsomming van kolentransporten
- 6 hoet smidskolen ter waarde van 38 gulden naar Franeker 87
- 2 hoet smidskolen naar Leeuwarden 88
- twee keer 2 hoet smidskolen naar Leeuwarden 88
- een kleine hoeveelheid smidskolen naar Harlingen
- een partij smidskolen naar Harlingen 88
- een partij smidskolen naar Leeuwarden 88
- een partij smidskolen naar Staveren 89
- 2 hoet smidskolen, gewaardeerd op 8 gulden, naar Workum in Friesland 143
- 4 hoet smidskolen en een vimme twijg, samen ter waarde van 32 gulden, naar Friesland 143
- 8 hoet smidskolen, ter waarde van 32 gulden, naar Friesland 143
- 8 hoet smidskolen, ter waarde van 32 gulden, naar Harlingen of Leeuwarden 143
- 8½ hoet smidskolen, ter waarde van 36 gulden, naar Groningen of Emden 144
- 13½ hoet smidskolen, ter waarde van 40 gulden, naar Friesland 144
- 16 hoet smidskolen, gewaardeerd op 80 gulden, naar Leeuwarden of Groningen 145
- 3 hoet smidskolen, gewaardeerd op 14 gulden, naar Bolsward 154
|pag. 188|
Voedsel
Gerst en rogge verkocht men per last of per mud. Op markten werd graan, bonen, noten, kastanjes, appelen en andere droge waar verkocht bij schepel of spint. De hieronder genoemde rogge en gerst kwam uit het Oostzeegebied en werd stroomopwaarts langs Kampen vervoerd.
Boter, verkocht per ton of vat, en kaas, verkocht per schippond van ongeveer 300 ponden, kwam uit Friesland en werd naar Kampen en stroomopwaarts vervoerd.
Verkorte opsomming van voedseltransporten
- een hoeveelheid koeken naar Leeuwarden 88
- een hoeveelheid koeken naar Leeuwarden 88
- een partij noten naar Leeuwarden 88
- 6 lasten gerst ter waarde van 200 goudguldens naar Nijmegen (was in Kampen geruild tegen hop) 89
- een partij appelen naar koningsgetrouwe steden 93
- een partij rogge naar Kuinre 99
- 10 lasten en 8½ mudden Rigase rogge 119
- appels, noten en kastanjes naar koningsgetrouwe plaatsen 120
- een partij kaas en boter van Kollum naar Kampen of verder 121
- 9½ lasten rogge naar Deventer 122
- boter en kaas van Friesland naar Kamper of verder 122
- 10 lasten rogge naar Deventer 123
- 3½ vat boter en 3½ schipponden kaas van Kuinre naar Kampen 136
- 3 vaten boter en 3 schipponden kaas van Kuinre naar Kampen 138
- een vat boter van Kuinre naar Kampen 136
- 8 vaten boter en 10 schipponden kaas, van Friesland via Kuinre naar Kampen of verder 136
- 3 lasten groene kaas van Kuinre naar Kampen of verder 136
- 1 last groene kaas van Kuinre via Kampen of verder 136
- 12 mudden rogge en 20 tonnen appels langs Kampen 137
- 4 lasten gerst via Kuinre naar Kampen of verder 137
- 4 achtendelen boter, ter waarde van 20 gulden, via Kuinre naar Kampen 145
Vis
Grote hoeveelheden haring, schol, rog, kabeljauw en schelvis werden al dan niet gezouten per last of per ton naar of via Kampen vervoerd. Vooral uit Bergen in Noorwegen werd veel vis aangevoerd door Deventer kooplieden. Ook vanuit Texel, Vlieland en Terschelling werd veel vis verscheept. Een last haring bestond uit 14 tonnen, soms uit 16 tonnen. Deze tonnen hadden een inhoudsmaat van 121 liter.
Verkorte opsomming van vis-transporten
- een lading vis uit Bergen in Noorwegen naar Deventer 92
|pag. 189|
- schollen en roggen via de Zuiderzee naar Kampen of verder 94
- een partij schol via de Zuiderzee naar Kampen of verder 95
- 100 tonnen vis van Texel naar Kampen of verder 96
- een grote partij Berger vis en traan 96
- een partij schol uit Texel 97
- 11 tonnen met schelvis en schol via de Zuiderzee naar Kampen of verder 98
- 20 lasten haring naar Munster [?] 120
- een partij gezouten schol naar Deventer 121
- een lading vis uit Bergen ter waarde van 1300 gulden naar koningsgetrouwe plaatsen 121
- 2 lasten haring van Blokzijl naar Kampen of verder 121
- vis van Vlieland naar Kampen of verder 124
- een lading schelvis van Terschelling, aldaar gezouten, waarde 150 gulden, naar Deventer 124
- een lading aal van Wieringen naar Deventer 125
- een lading gezouten schelvis van Vlieland naar Deventer 125
- 250 tonnen schol, waarde 200 goudguldens, naar Deventer 126
- 4 lasten gezouten schelvis, schol en schambalch zijn vrij van aanspraak 127
- 550 tonnen schol en 400 tonnen kookharing, waarde 10 stuivers per ton zijn vrij van aanspraak.
- 380 tonnen schol ter waarde van 10 stuivers per ton, uit Vlieland 127
- 235 tonnen schol, ter waarde van 10 stuivrs per ton, uit Texel 127
- 1000 tonnen schol, ter waarde van 10 stuivers per ton, uit Texel 127
- 18 tonnen traan en 30 tonnen schol naar Emmerich 128
- 100 tonnen schol naar Huissen 128
- een halve ton traan 129
- 3000 roggen, gewaardeerd op 75 gulden, van Vlieland naar Kampen en verder 130
- 100 tonnen schol, gewaardeerd op 10 stuivers per ton, van Vlieland naar Kampen en verder 130
- een partij schol 132
- 9 tonnen haring en schol
- 3½ lasten haring via Kampen naar Deventer 134
- 14 vaten haring via Vollenhove en Kampen naar Zwolle 134
- haring van Harlingen of Emden naar Deventer 137
- een partij schelvis via Kuinre naar Kampen 137
- 9½ lasten haring, ter waarde van 500 gulden, van Emden naar Kampen of verder 138
- een schuit met Berger vis, gewaardeerd op 40 daalders, naar deventer 140
- een potschip met vis, geladen in Bergen, gewaardeerd op 225 gulden, naar Deventer 140
- 9 schepen met vis en traan uit Bergen, geladen op Vlieland, per schip gewaardeerd op 40 gulden, naar Deventer 140.
- een potschip met Berger vis, gewaardeerd op 100 daalders, naar Deventer 141
- 4 schepen met Berger vis, gewaardeerd op 150 rijksdaalder, naar Deventer 141
- 2 schepen met Berger vis, gewaardeerd op 200 daalders, naar Deventer 141
- 4 schepen met Berger vis, gewaardeerd op 150 rijksdaalders, naar Deventer 142
- 14 schepen met Berger vis, samen ter waarde van 363 rijksdaalders, naar het zuiden 142
|pag. 190|
- een karveelschip, half geladen met Berger vis, ter waarde van 40 rijksdaalders, en een klein schip met Berger vis, ter waarde van 20 rijksdaalder, naar het zuiden 143
- een partij schelvis, ter waarde van 30 daalders op ”slesen” van Leeuwarden naar Kampen 144
- een partij schelvis en kabeljauw, ter waarde van 40 gulden, gekocht in Sneek en vervoerd naar Kampen 145
- 300 tonnen schol, gewaardeerd op 300 gulden, van Texel naar Deventer 155
- 300 tonnen schol, 1 ton kabeljauwkoppen, 200 roggen en 200 gedroogde kabeljauwkoppen, van Texel naar Deventer 155
Diverse producten
Verkorte opsomming van de transporten van de producten
- 2 of 3 steen (een steen is 6 a 8 ponden) vlas naar Harlingen 88
- verf uit Doeringen via Bremen naar Kampen 95
- een partij koopmansgoed naar Bergen in Noorwegen 96
- 5 pakken huiden via de Zuiderzee naar Kampen of verder 97
- twee scheepsvrachten hop naar Leeuwarden 121
- een partij in Bremen gekocht glas naar Cleef 126
- een partij potaarde ter waarde van 50 gulden 128
- een partij van 3000 huiden ter waarde van 1000 gulden 130
- een partij kalfshuiden in twee scheepjes langs Kampen naar Deventer 130
- een partij huiden 132
- 6½ lasten potas via Kampen 134
- huiden van Harlingen of Emden naar Deventer 137
- 140 deker kalfsvellen (een deker is tien vellen) van Kuinre naar Kampen of verder 136
- twee schuiten met “sallpannen” via Kampen en Kuinre naar Friesland 139
- 3 tonnen met allerlei kramersgoederen, gewaardeerd op 500 gulden, naar Kuinre 147
- 17 tonnen mede, 3 groene Deventer lakens, 7 aam wijn in drie kleine stukken, 1½ schipponden touw, een vat met kramersgoed en een tonnetje met Deventer koeken, naar Bergen in Noorwegen 151
- 2 lasten turf, gewaardeerd op 18 gulden, naar Harderwijk, Muiden of Amsterdam 153
- 2 aam rijnse wijn, een aam brandewijn, 5 mudden eek, 100 stenen kannen en een aantal Deventer koeken, naar Vlieland, samen gewaardeerd op 80 daalders 153
- 2 lasten turf, gewaardeerd op 18 gulden, naar Harderwijk, Muiden of Amsterdam 154
- 4 aam brandewijn, 6 aam Rijnse wijn, 6 aam wijnedik en 20 riem papier (een riem is ongeveer 500 vellen), samen gewaardeerd op 400 daalders, naar Leeuwarden 154
- 3 vierendelen eek, vier rollen leer en 16 tonnen mede, samen gewaardeerd op 40 gulden, naar Harlingen 154
- 16 lasten teer van 14 tonnen per last, gewaardeerd op 400 gulden, naar ? 156
|pag. 191|
Zout
Voor de conservering van vlees en vis waren grote hoeveelheden zout nodig. Veel zout kwam uit Frankrijk, waar het werd gewonnen in zoutpannen. Ook werd er zout gehaald uit mijnen in bergachtige gebieden in Duitsland, Oostenrijk en elders, maar dat er met dit zout ook in onze streken werd gehandeld, blijkt niet uit de bronnen.
Zout werd verhandeld in vaten van 184 liter maar waarschijnlijk plaatselijk ook in andere hoeveelheden. Zout bestemd voor Kampen en verder stroomopwaarts gelegen plaatsen werd aangevoerd van of via Harlingen, Emden, Staveren, Vollenhove en Kuinre. Een partij zout in Staveren gezoden, komt in onderstaande lijst voor. In de 17de eeuw stond er in Kampen een zoutziederij, waar zout werd gewonnen uit zouthoudende veengrond, darik genaamd.
Verkorte opsomming van zouttransporten
- een partij zout via de Zuiderzee naar Kampen of verder 96
- 100 tonnen fijn zout via de Zuiderzee naar Kampen of verder 96
- 100 zouts via de Zuiderzee naar Kampen of verder 97
- 4 lasten zout via de Zuiderzee naar Kampen of verder 97
- getuigenis over ingescheept zout 99
- 30 tonnen zout van Vollenhove naar Deventer 123
- 63 tonnen zout, gezoden in Staveren, naar Deventer 123
- 100 zouts van Emden naar Kampen of verder 123
- 150 tonnen zout ter waarde van 225 gulden 128
- 200 zouts ter waarde van 300 gulden
- 100 zouts uit Emden 129
- 500 zouts uit Emden ter waarde van 500 daalders 129
- 200 zouts via Kuinre naar Kampen en verder 131
- 200 zouts, gewaardeerd op 100 daalders, via Kampen naar het noorden 133
- 3 kwartier [!] zout via Staveren naar Kampen 134
- 3 kwartier zout via Kampen 134
- ½ last zout via Vollenhove en Kampen naar Zwolle 134
- 106 tonnen zout van Harderwijk via Kampen naar het zuiden 135
- 7 met zout geladen schepen via Kampen naar Deventer. De waarde van het zout is geschat op 586 gulden 135
- 150 kwartier zout geladen in twee schepen via Kampen vervoerd 135
- 100 zouts via Kampen vervoerd 135
- zout van Harlingen of Emden naar Deventer 137
- een ½ honderd min een kwartier zout via Kuinre naar Kampen of verder 138
- 7 kwartier zout, gewaardeerd op 200 gulden, van Emden naar Kampen of verder 138
- 150 zouts, gekocht in Harlingen, gewaardeerd op 70 ponden vlaams, naar Kampen of verder 139
– Schilder, K. (2011). Misdaad en Handel: Liber Confessiones Delictorum 1560 – 1638. (Kamper genealogische- en historische bronnen 32A) Kampen: Gemeente Archief Kampen