Een merkwaardige vondst

Een merkwaardige vondst.1 [1.      De hier volgende bijzonderheden over het schilderstuk en den schilder zijn ontleend aan: Het artikel van Jhr. B.W.F. van Riemsdijk in den „Bredius-Bundel” en Johannes Torrentius Schilder 1589-1644 door A. Bredius])

(Nadruk verboden).

     Eenigen tijd geleden hoorde ik, dat de familie Sachse alhier in het bezit was van een oud schilderstuk, dat reeds sedert langen tijd tusschen allerlei andere zaken bij hen op den zolder had gelegen. Ik ging eens een kijkje nemen en men toonde mij een ronde eikenhouten plank van ongeveer 50 cM. in doorsnede waarop… zoo goed als niets te zien was.
     Toen we de oppervlakte echter met een natte spons hadden gereinigd, bleek het werkelijk een schilderstuk te zijn, waarop vrij duidelijk een half gevulde wijnroemer te zien was, staande tusschen een aarden en een metalen kan op een tafel, waarop twee zeventiende eeuwsche tabakspijpjes lagen. Van die tafel hing een blad muziekpapier af, met het volgende oud-Hollandsere rijmpje:
          Wat buten maat bestaat,
          int onmaats gaat verghaat.
Het stuk leek mij zóó goed geschilderd dat ik aanried het mij ter beoordeeling op te laten zenden naar den Hoofd-directeur van het Rijksmuseum te Amsterdam den heer jhr. B.W.F. van Riemsdijk. Aldus geschiedde en genoemde heer deelde mij al spoedig mede dat de omstandigheid, dat de achterzijde van het stuk vertoonde het, ingebrande merkteeken van Koning Karel I van Engeland, de letters C(arolus) R(ex) waarboven een kroontje, waaruit blijkt dat het deel heeft uitgemaakt van de verzameling van dien kunstlievenden vorst, en de eigenaardige talentvolle compositie, die na eene voorloopige reiniging duidelijk werd hem hadden doen besluiten mij te melden, dat het stuk zeer zeker de moeite waard was gerestaureerd te worden. Na verkregen toestemming werd toen onder zijne leiding met de restauratie begonnen. Ze ging niet gemakkelijk omdat de gewone reinigingsmiddelen geen uitwerking hadden en dus andere moesten worden aangewend om de bijna ondoordringbare, ondoorzichtige olielaag, die het schilderstuk bedekte te doorbreken. Eindelijk was men zóó ver gevorderd dat de teekening duidelijk werd en toen beviel hem het stuk dermate dat hij mij den wensch te kennen gaf het voor de Rijksverzameling te willen aankoopen.
     Onderwijl met de herstelling voortgaande, kwam geheel onverwacht het monogram van den schilder, dat op een I of T geleek met het jaartal 1614 te voorschijn. Geen vijf minuten na deze ontdekking had de heer v. R. eene samenkomst met de hoogleeraren jhr. dr. Six en Aug. Allebé in het Rijksmuseum, wien hij het een en ander omtrent het schilderij mededeelde.
Toen hij het vertoonde riep de heer Six: „Dat zou wel eens een Torrentius kunnen zijn !” indachtig aan wat hem was bijgebleven uit de lezing van een boekje in 1909 geschreven over dezen schilder Johannes Torrentius door dr. A. Bredius, in verband met het monogram van Karel I op de achterzijde van het hout. Ook Prof. Allebé eveneens in het bezit van het boekje zeide bijna gelijktijdig hetzelfde.
     Toen werd de monographie geraadpleegd en tot groote vreugde der heeren vond men daarin op pag. 8 de beschrijving van het schilderij zelf als no. 1 van de lijst voorkomende in de State-Papers van Karel I vol. 155, no. 75 in het Public Record Office te Londen aldus:
     „Of Torrentius Pictures There be at friends house, lyes in Liss(e) neer Leyden 7 pieces.”
     1. On a round bred donne 1614 is his fynest piece which is a glass with wyne in it very well donne, between a tynne pot and an errthen pott, a sett song under it and a bitt of a Brydle over it.”
     Hetwelk vertaald luidt: Op een rond paneel geschilderd in 1614 is zijn fraaiste stuk, hetwelk voorstelt een glas met wijn er in, zeer goed gedaan, tusschen een tinnen kan en een aarden kan, daaronder een op muziek gezet lied en daarboven een paardenbit.

     Daar was dus het schilderstuk nauwkeurig omschreven, het jaartal stemde overeen en omtrent het monogram, dat op het platte staafje, hetwelk het eigenlijke bit met den riem van ’t hoofdstel verbindt, is aangebracht, behoefde nu geen twijfel meer te bestaan. Dit was dus een T de beginletter van den naam Torrentius, die trouwens juist zoo is gezet als de schilder gewoon was de eerste letter van zijn naamteekening te zetten, hetgeen uit het boekje van Dr. Bredius blijkt.
     Door een toeval was mij dus in handen gekomen een schilderstuk dat, zooals zal blijken, vooral voor de Kunstgeschiedenis van ons land van groote waarde is.
     Deze Johannes Torrentius was een wonderlijk heer, zooals uit het boekje van Dr. Br. blijkt, eerst als een halve God aangebeden, later tot den vuurdood veroordeeld, stak hij daarna weer als hofschilder van den Koning van Engelland het Kanaal over.
     Alvorens echter over hem zelf het een en ander mede te deelen, wil ik eerst nog iets over het stuk zeggen.
     De heer v. R. schrijft in zijn artikel:
     Het stilleven doet wonderlijk aan.
Sterke glimlichten schitteren tegen den donkeren achtergrond zonder de harmonie van het geheel te storen. De stof is bewonderenswaardig uitgedrukt. Van scherpe omtrekken geen sprake, men zou van vervloeiïng van lijnen kunnen spreken.
     Bij het aanschouwen van dit werk, kan men echter een zeker gevoel van „Unheimilichkeit” niet onderdrukken.
Het is alsof men te doen heeft met eene onscherpe fotografie in natuurlijke kleuren uitgevoerd.
     De dichter en geleerde Constantijn Huygens schrijft in zijn dagboek, dat in 1631 is voltooid, hoe hij aan eenige schilders een Camera Obscura toonde, toen nog weinig bekend, die hij uit Engeland had medegebracht en hoe hij en de andere aanwezigen den indruk kregen, dat Torrentius, die ook tegenwoordig was en quasi het ding zeer nauwkeurig bekeek, dit instrument reeds lang kende en waarschijnlijk bij het vervaardigen zijner schilderstukken gebruikte. De heer v. R. veronderstelt dan ook, dat ons schilderstuk (dus in 1614) met behulp van een camera obscura is vervaardigd 2 [2.      Deze zienswijze wordt echter door alle kunstkenners niet geheel gedeeld.]) hetgeen de merkwaardigheid van het stuk zeer zou verhoogen en dat het te schilderen stilleven verlicht is geworden door een raampje met looden ruitjes, waarvan de weerspiegeling in den wijnroemer te zien is.
     Hij vermoedt dat Torrentius met dunne verven schilderde en zijne stillevens glaceerde terwijl hij ze plat op den grond legde en nu zou daarin misschien de verklaring te vinden zijn van des schilders beweren dat bij ziin „verwsmenginge” op het paneel „dickmaels wel een geluyt ofte suyginge ontstaet, twelck eyntelyck overgaet als de verwe wel gevat heeft”, een be- beweren, dat zijne bewonderaars of wel zijne vijanden vergroot hebben door te spreken van een „soet musicaal geluydt” dat werd voortgebracht. Het is namelijk mogelijk, dat bij het bestrijken van een zeer poreus plamuur met een dunne vloeistof een sissend geluid ontstond dat ophield, toen het plamuur gedrenkt was.
     Er bestaan twee lijsten van de schilderijen van Torrentius. Eén daarvan bevát die welke aanwezig waren op zijn atelier te Haarlem bij zijne gevangenneming. Waarom dit laatste geschiedde zal later blijken.
     Die lijst noemt 9 nummers. Achter vier daarvan staart vermeld „in sequestratie (beslag) genomen bij den Heere Schout”, hetgeen wel niemand zal verwonderen, die de beschrijving dezer stukken leest !
     De tweede lijst te die in de State Papers van Karel I hiervoren genoemd en waarin als no. 1 en beste werk ons schilderstuk genoemd wordt.
     Deze laatste lijst noemt 10 stukken.
     Torrentius is een niet alledaagsch schilder geweest, wiens stillevens beter waren dan zijne meest onzedelijke naakt schilderijen. Zelfs schilders begrepen niet hoe hij zoo glad kon schilderen en hielden het voor tooverij Dr. Br. scheef in 1909:
     „Wij moeten de hoop niet opgeven nogeens een werk van den schilder te zien opduiken.”
     Welnu die Hoop is in vervulling gegaan door het hier ter stede vinden van het ronde stilleven !!
J. J. VAN DEINSE.
(Wordt vervolgd.)
 
– Deinse, J.J. van (1916, 19 februari) Merkwaardige vondst I. Twentsch dagblad Tubantia, 45 (2e Blad) (42), p. 2.

Een merkwaardige vondst.

(Vervolg.)

     Op het paneel is voorgesteld een zinnebeeld van de matigheid. De verklaring vindt men in het op muziek gezette tweeregelige versje:
          Wat buten maat bestaat
          in onmaats q(u)aat verghaat
een spreekwoord dat vriend Torrentius wel in de eerste plaats op zich zelf had mogen toepassen.
     De gedeeltelijk gevulde wijnroemer tusschen de twee kannen geplaatst en de twee tabakspijpen duiden op de onmatigheid, het paardenbit of de breidel daarboven op de beteugeling dezer zonde. Dit bit of deze breidel, van zeer eigenaardigen vorm hangt ten onderst boven. Het bestaat uit een gebroken bit met kinketting en oogen om de trensteugels te bevestigen; de scharen, in dezen stand naar boven loopend, zijn aan het ondereinde door een ketting verbonden om te verhinderen, dat de stangteugels onder de scharen slaan, een bit bij de paardenliefhebbers bekend als een gebroken Pelham-bit.
     De ware naam van den schilder is Johannes Symoonis van der Beeck.
Hij werd in 1589 te Amsterdam geboren en noemde zich later deftiger Johannes Torrentius. Hij zegt in zijn verhoor „van synder hanteringe een schilder” en hem van jongs in de schilder-konst geoeffent hebbende.”
     Over zijn werk is het oordeel van zeer bevoegde kunstkenners bekend.
Huygens zegt van hem: dat hij in het weergeven van onbezielde dingen een wondermensch is en dat er niet licht iemand zal opstaan, die glazen, tinnen, aarden en ijzeren dingen (het is alsof hij ons schilderij voor oogen heeft !) bijna doorschijnend en ontstaan onder de macht van het penseel op eene wijze, zooals men dat tot nu toe voor onmogelijk hield.
     En de schilder Joachim von Sandrart schrijft: er hat sich meistens auf kleine Arbeit gelegt, und darein über einander liegende offene und geschlossene Bücher, Sand-Uhren, Feder, Dinten auf Tischen stehende Geschirr und Blumen, Teppich, Verhäng und ander Gezeug, dermassen fleissig, sauber, glatt und stark gemahlt, dass fast die Natur sebst hierinnen seiner Kunst zu weichen Ursach gehabt und keine andere, neben seinen gemälden in dergleichen bestehen können.
     De graveur Michel le Blom verklaart in 1635 aan den resident van Zweden in den Haag over een schilderij van Torrentius:
     Also UE. sin en vermaeck heeft in ongemeene, nette en uytgevoerde dingen, so en weet ik ter werelt niets dat hierbij vergeleken mach worden, en niet t’ onrechte bij eenige van de voornaemste schilders voor Toverije geoordeelt… so en siet men nergend eenighe verhevéntheyt van verven, begintsel noch eijnde aent heele werck en schijnt meer gewassen off als eenen waessem daerop geschildert.
     Waarom werd nu deze gevierde duur betaalde schilder gevangen genomen, ter dood veroordeeld en later weer begenadigd ?
     Torrentius was blijkbaar een olijke kwant en soms wat los in den mond, maar ook los van wandel. Hij spotte met God en den godsdienst en stond als een liederlijk sujet te boek.
Schrevelius in zijn Beschrijving van Haarlem zegt van hem: „hy wist hem selven te insinueren in de gunst van voorname burgers, die veel van hem hielden, alle mans vrient, die het vrouvolck wonderbaerlick wist te believen en lief-locken, die dagelycx sijn huys frequenteerden, en konden daar niet van daan blijven al spleten en barsten haar mans”. En Huygens vermeldt, dat Torrentius een tijd lang zulk een invloed heeft gehad op sommige menschen „dat enkelen, stervende, in de angstige ure des doods Torrentius als hun Heiland hebben aangeroepen.” Over het maken zijner schilderijen liet hij zich op mystieke wijze uit, hetgeen hem verdacht maakte dat hij zich met duivelskunstenarijen ophield.
     Door zijne levenswijze had de schilder het in de eerste plaats bij de rechtzinnige predikanten verbeurd. In 1625 werd hij beschuldigd hier te lande de Rozekruis-secte te hebben willen invoeren en dit schijnt het begin van den veldtocht tegen hem te zijn geweest. Hij werd bespied, vervolgd, beschuldigd van toovenarij, spotten met den godsdienst enz.
     Zijne grappen en gesprekken werden hoogst ernstig opgenomen, overal zag men tooverij en omgang met den duivel in. 30 Augustus 1627 werd hij gevangen genomen en herhaaldelijk verhoord. Dr. Bredius noemt een paar aan hem gestelde vragen met zijne antwoorden, als bewijs, dat men de grappen van Torrentius niet begreep en dom-ernstig opnam.
     Hij zou o.a. gezegd hebben: dat hij geen sleutels noodig had om zijn atelier open of dicht te maken want „al stond de Camer daerinne syn schilderyen syn open, dat nochtans daerinne niemant er soude connen sy deden daertoe al wat zij wilden.”
     Het antwoord van Torrentius luidt:
          „Verclaert wel geseyt te hebben, dat als hij sommige verwen prepareert en toemaeckt sulcken fenynigen damp op de camer es dat een mensch deselve nyet wel en soude connen verdragen, gesont blijvende, dat derhalve de camer op die tijdt weynich slot van doen heeft dewijle de quaede dampen souffisant sijn de menschen daeruyt te houden… en als hij op te camer alsdan metterhaest eens moet wesen, zijn ooren en neus stopt omme de quaede dampen te ontcommen.”
     Men kwam met het verhooren op

__ ↓ __
|pag. 2|

deze wijze niet verder en besloot de schilder met geweld tot een bekentenis te brengen en hem daartoe op de pijnbank te leggen.
     Doch hoe gruwelijk deze pijniging ook was, men kon Torrentius geen enkele bekentenis afpersen,
     Den 25 Januari 1628 werd hij eindelijk „beregt” en het vonnis luidde: de vuurdood! Later werd de sententie gelezen: twintig jaren gevangenis met de kosten.
     Zijn moeder en eenige vrienden deden alle mogelijke moeite om hem op vrije voeten te krijgen en richtten o.a. een verzoekschrift aan prins Frederik Hendrik, die medelijden met den man kreeg en poogde hem te helpen. Gemakkelijk viel hem dit echter niet.
     Eindelijk kwam er hulp uit Engeland, Koning Karrel schiep blijkbaar groot behagen in Torrentius schilderijen. Hij had van de lotgevallen van den schilder gehoord en schreef nu eigenhandig een brief aan den Prins, dezen verzoekende den veroordeelde te doen ontslaan en over te zenden naar Engeland, waar de koning hem in dienst wilde nemen.
     Dit gebeurde ten slotte. Torrentius bleef tot 1641 of 1642 in Engeland.
Walpole in zijne „Painters in the Reign of Charles I” vertelt niet veel goeds van hem, en eindigt met te zeggen dat hij: „giving more scandal than satisfaction” naar Amsterdam vertrok en daar 1640 (dit moet zijn 1644) na een lang pijnlijk ziekbed overleed. Treurig einde van den ééns zoo gevierden door de aanzienlijksten gezochten kunstenaar !
     Dr. Bredius eindigt zijne merkwaardige en belangrijke monographie over Torrentius aldus:
     „Ondanks de talrijke gegevens, die vóór of tegen Torrentius getuigen, is het niet gemakkelijk ons een zuiver beeld van dezen zonderlingen kunstenaar te vormen. Meer nog dan door zijn kunst schijnt hij een deel zijner tijdgenooten aangetrokken te hebben door zijne interessante persoonlijkheid. Elegant, hoogstverzorgd in zijn uiterlijk, geestig, soms ondeugend causeur had hij vooral bij de dames een wit voetje verkregen. Wuft, lichtzinnig van aard, soms wat heel oneerbiedig over den godsdienst sprekende, had hij het bij het rechtzinnig en streng geloovig publiek verkorven.
Men zag in zijne disputen over den godsdienst, waarbij hij toch waarschijnnlijk wel tamelijk onomwonden zijne zeer vrijzinnige denkbeelden geuit heeft een dreigend gevaar voor het land. Daarbij werden zijne grappen ernstig opgenomen; leuke voor de gekhouderij werd als tooverij, omgang met den duivel uitgelegd. Van de aanklacht, dat hij ten onzent de Rozekruis-secte wilde invoeren, bleef niet veel over. Maar men begreep, dat voor den godsdienstzin, het vasthouden aan de gereformeerde religie, in den toeloop dien Torrentius meer en meer verkreeg, vooral van de hoogere kringen, een groot gevaar schuilde. Men moest tot elken prijs Torrentius onschadelijk maken. Men heeft dat dan ook gedaan, maar op eene wijze, die thans niet anders dan onze afkeuring weg kan dragen. Men maakte korte metten en alles werd goedgepraat door het „extra ordinaris” recht.
     Het pleit zeer voor Frederik Hendrik, dat hij bij herhaling poogde Torrentius bij te staan. Maar de Prins stuitte af op die onwrikbare gestrengheid, de angstvallige vrees voor de ketterijen van Torrentius bij de Haarlemsche Heeren. Toch waren deze misschien maar blijde dat Torrentius goed en wel naar Engeland vertrokken was.
     De geschiedenis van Torrentius doet ons een blik slaan op een eigenaardigen vorm van rechtspleging hier te lande in de eerste helft der 17de eeuw. En ik geloof dat wij ons allen mogen verheugen te leven in een tijd waarin men niet meer voor eenige onvoorzichtige uitdrukkingen op de pijnbank gebracht en tot den vuurdood veroordeeld kan worden”.
     Dr. A. Bredius heeft, werkende in het Haarlemsch archief, zooals men ziet zeer vele bijzonderheden over Torrentius gevonden en heeft zich daarom bijzonder voor dien merkwaardigen schilder geïnteresseerd. Nooit was hem echter een stuk van dezen meester onder de oogen gekomen. In oude inventarissen ontbreken schilderijen van Torrentius geheel. Dit is wel vreemd, daar men zijne stillevens toch zeker niet met zijne onzedelijke schilderijen samen vernietigde.
Het mag dan ook zeker een wonder heeten, dat naar het oordeel van een tijdgenoot, het beste stuk van den schilder plotseling hier te Enschede is voor den dag gekomen. Zooals ik in den beginne gezegd heb maakte het stuk deel uit van de verzameling schilderijen van koning Karel I van Engeland. Toen deze in 1649 onthoofd was, is de collectie door Cromwell verkocht, doch op de verkooplijst komt de naam van het stuk niet voor, wel werd het vroeger onder de bezittingen van den vorst genoemd.
Hoe het van Engeland naar Holland verhuisde is niet bekend. In 1629 bevond het zich „at a friends house” te Lisse bij Leiden.
     In het midden der vorige eeuw vinden wij het voor het eerst terug bij den bakker van Essen te Deventer.
Later kwam het in het bezit van wijlen den heer J.F. Sachse alhier en hing het in den winkel der firma Sachse— van Essen, toen gevestigd in het huis waarin de heer R.G. Cornegoor woont. Uit den grooten brand van Enschede werd het wonder boven wondet gered.
     In November 1913 vond ik het bij de familie Sachse. Het had toen soms dienst gedaan als afdekking op een aangebroken vat met krenten, waartoe het zich door zijn ronden vorm zéér goed leende!! Nu prijkt het, mooi gerestaureerd in een breede, zes kantige lijst in ons Rijksmuseum te Amsterdam, want de hoofddirecteur heeft het voor die verzameling aangekocht. Daar de oorlog toen juist was uitgebroken werd door de regeerinig geen geld voor dergelijke aankoopen beschikbaar gesteld, doch de vereeniging „Rembrandt” bleek bereid het bedrag voor te schieten, zoodat het mooie stuk van den merkwaardigen Torrentiús, dat vooral voor de kunstgeschiedenis van ons land van zoo groote waarde is, zich nu op de plaats bevindt waar het behoort. De familie Sachse komt in dezen een woord van dank toe omdat ze bereid was het schilderstuk af te staan.
 
J.J. VAN DEINSE.
 
– Deinse, J.J. van (1916, 26 februari) Merkwaardige vondst (Vervolg.) Twentsch dagblad Tubantia, 45 (2e Blad) (48), p. 1-2.

Category(s): Deventer, Enschede
Tags: ,

Comments are closed.