ZWOLLE.
Zwolle is niet alleen de hoofdstad der provincie Overijssel, maar tevens eene der merkwaardigste steden des lands. Zij is luchtig gebouwd, van eene echte hollandsche zindelijkheid, en heeft eene
voortreffelijke ligging voor den koophandel. Langs het Zwartewater heeft zij gemeenschap met de zee en langs de in 1819 geopende Willemsvaart met den IJssel, waarvan zij slechts een half uur verwijderd is.
In de 13de eeuw was Zwolle een bloeijend dorp, maar verkreeg toen van bisschop Willebrand van Oldenburg, ter vergoeding van verstrekte geldsommen, de vrijheid zich met muren te omringen.
Twee vreesselijke branden in 1324 en 1361 veroorzaakten dat de houten huizen door steenen werden vervangen. Zwolle werd toen eene hanze-, ja eene vrije rijksstad, ten minste beweerde zij zulks in hare menigvuldige geschillen met de bisschoppen van Utrecht, heeren van Overijssel.
Hare twisten met Kampen over den tol aldaar en met Hasselt over eene brug over het Zwartewater, hebben bijna anderhalve eeuw de burgerij en dier steden tegen elkander in het harnas gejaagd, ja belegeringen en bloedige geschillen ten gevolge had. Gedurende die geschillen, in 1521 den hertog van Gelre als bondgenoot ingeroepen hebbende, raakte zij in dubbel gevaar. En door keizer Karel V voor oproerig verklaard, door de oostenrijksche troepen en die van den utrechtschen kerkvoogd beoorloogd, door het naburige Hasselt van toevoer afgesneden en van het overige Overijssel gescheiden, door zijnen beschermheer onderdrukt, in de onmogelijkheid den buitenlandschen handel uit te oefenen, en gedrukt door armoede wegens het stilstaan der handwerken, was het daarenboven aan inwendige beroerten prijs. De burgerij het geldersche juk moede, ving aan te morren en zich tegen de geldersch-gezinde regeringsleden te verzetten. Drie vaandels Gelderschen, tot voor de Diezerpoort genaderd, werden buitengesloten en aan eene hereeniging met het overige der provincie gewerkt. Zijnen aanhang binnen Zwolle willende versterken, in de hoop onbeperkt heer der stad te worden, deed hertog Karel besluiten, in eigen persoon naar Zwolle te trekken. Op den 4 Maart 1524 toog hij bij het Katerveer over den IJssel. Daar ontving hem de Burgemeester Reinier van den Bussche aan het hoofd van 300 schutters. Van den Bussche begroette den vorst, doch betuigde tevens zijne bevreemding over het aantal krijgslieden waardoor de eerste werd verzeld, verklarende in het einde, naar de stad te zullen terugkeeren, aangezien de hertog ruim genoeg van geleide was voorzien. De Gelderschen volgden hem op den voet.
Intusschen had de magistraat, van ’s hertogs komst verwittigd, het bevel gegeven dat men alleen den vorst en zijne edelen zou binnenlaten.
En naauwelijks was dus de hertog met zijne hovelingen binnen, of de burgers lieten het valhek neder, waarop Karel zich tusschen de binnen- en buitenpoort opgesloten ziende, vol verlegenheid rondzag en zeide: „Hoe zit ze nu hier en kiekt, als de rot in de val!” Eenen uitweg meenende te bespeuren, riep hij: „Hier wil se durch!” doch ook hierin zag hij zich teleurgesteld.
De raad, de binnenpoort geopend hebbende, noodigde den hertog de stad binnen te komen.
Gramstorig weigerde hij, maar om niet in den engen doortogt opgesloten te blijven, voldeed hij eindelijk aan de uitnoodiging. Den volgenden dag werd de hertog beleefdelijk uitgeleide gedaan, en weinige dagen later een verdrag van hereeniging door de stad met het Oversticht aangegaan. Eene kort daarop gevolgde belegering door den teleurgestelden vorst (April) werd dapper afgeslagen.
In 1585 voegde Zwolle zich bij de unie, en weigerde kort daarop volstrekt om het krijgsvolk van den graaf van Leicester binnen te laten. Het
verraad van Stanley te Deventer en eene verschrikkelijke pest in 1602 vermeerderden den druk der tijden; doch een aanslag van Spinola in den jare 1606 op deze stad mislukte door het manhaftig gedrag van den drost van Salland, die het daartoe afgezonden volk met eenig voetvolk en eenige ruiters te gemoet toog.
Na den dood van prins Willem II ontstonden er geschillen, zoo over de vervulling van het stadhouderschap, als over de aanstelling van eenen drost van Twenthe. Daar de burgers van Hasselt, even als vroeger, ook nu de tegenovergestelde zijde van Zwolle omhelsd en eenige maatregelen ten nadeele dezer stad genomen hadden, werden de inwoners van Zwolle dermate in toorn ontstoken, dat zij eerst den toevoer naar Hasselt afsneden en vervolgens het beleg voor de plaats sloegen. Deze gewelddadigheden tusschen twee zoo naburige steden eindigden met een verdrag, waarbij de Hasselaars onder anderen beloofden, de schepen van of naar Zwolle, het Zwartewater bevarende, niet meer te zullen aanhouden, voordat hun regt daartoe bij wettige uitspraak of door minnelijke schikking zou vastgesteld zijn.
In 1665 werd de stad door Barend van Galen met eene belegering bedreigd, doch bleef hiervoor gelukkig door den vrede van 1666 bevrijd.
Bij den rampvollen toestand des lands in 1672 werd Zwolle in staat van tegenweer gebragt, doch door oneenigheid der stedelijke regering en het krijgsvolk, werd de stad op bepaalde voorwaarden aan de Munsterschen en Keulschen overgegeven. Veel had zij gedurende deze vreemde overheersching te lijden. Behalve het verduren van de baldadigheden des krijgsvolks, moesten zware schattingen opgebragt worden, terwijl prins Willem, door de overgave der stad verstoord, daarom alle zwolsche goederen die ter berging naar Holland gezonden waren, wilde verbeurd verklaard hebben. In Mei 1674 werd de stad eerst van de Keulschen en daarna van de Munsterschen bevrijd, die echter bij hun vertrek aanzienlijke brandschattingen vorderden. Zoo bekwamen de Keulschen 10,000 gulden en de Munsterschen 26,100 rijksdaalders.
Eenige staatsgeschillen in het begin der 18de eeuw aangaande de stedelijke regten, alsmede ettelijke verschrikkelijke watervloeden, vooral die van de jaren 1775 en 1784, en de burgergeschillen omstreeks het laatstgemelde jaar leveren al te treurige tooneelen om daarbij lang stil te staan.
In 1787 ontving de stad voor eenige weken een pruissisch legercorps binnen hare muren onder den overste von Blücher, en deelde sedert Januarij 1795 tot aan het jaar 1813 ruimschoots in de rampen die het Vaderland troffen.
Op den 12 November 1814 verschenen op het onverwachtst eenige Donsche Kozakken voor de Diezerpoort en kwamen door begunstiging der inwoners spoedig binnen. Zij verspreidden zich door de stad, en namen de hier liggende gensd’armerie, die zich met de vlugt trachtte te redden, gevangen. Spoedig rigtten de burgers hierop eenige corpsen op, bezetteden de omliggende dorpen en hielpen Deventer, waarheen zich de meeste Franschen begeven hadden, insluiten. Bloei en welvaart keerden nu weldra terug, en deden de schoonste uitkomsten geboren worden. Hiertoe werkten bijzonder mede de opening van de Willemsvaart, de uitbreiding der fabrijken in Twenthe en van den zwolschen koophandel, alsmede de bijzondere belangstelling der stedelijke regering ten opzigte van het volksonderwijs en den staat der armen.
Van 1823 tot 1846 is de bevolking van Zwolle van 13,371 zielen tot 16,995 gestegen.
De Groote- of Michielskerk, van 1324—1366 gebouwd, wordt voor eene der schoonste van Nederland gehouden: haar gewelf, haar orgel met 4275 metalen pijpen, haar kansel en een kunstige steenen trap maken haren roem uit, maar de eens 122 ellen hooge toren is ten jare 1682 ingestort.
De voornaamste toren dien de stad tegenwoordig bezit, is die der Lieve-Vrouwe- of Kruiskerk der R. Katholijken, in 1480 gesticht.
Andere aanzienlijke gebouwen zijn het raadhuis, het geregtshof (zie de plaat op blz. 188), het odeon, het gebouw der sociëteit de Harmonie en de Binnen-Sassenpoort. De armen-inrigting is voorbeeldig.
Zwolle bezit twee merkwaardige wetenschappelijke verzamelingen, eene stedelijke boekerij en een ten jare 1846 geopend kabinet van natuurlijke historie. Het eerste bevat belangrijke en zeldzame werken voor de aardrijkskunde en geschiedenis van Overijssel. Het laatste had in den aan vang van 1847 bereids 498 delfstoffen, 423 versteeningen en 48 fossielen uit de provincie, alsmede 1192 uitheemsche delfstoffen, 27 zoogdieren, 465 vogelen, 94 inlandsche eijersoorten, 376 horens en schelpen, 53 slangen en 373 inlandsche vlinders.
De minnaar der natuur vindt hier uitmuntende gelegenheid tot verlustiging. De wallen zijn deels als een park aangelegd, deels door hooge oude boomen tegen de zomerhitte beveiligd. Buiten de poorten zijn bekoorlijke wandeldreven, vooral ten oosten en zuiden, die naar het landgoed Boschwijk, eens het eigendom van Feith, naar de geliefde speelplaats der jeugd, den Spoolderberg, en andere punten in den omtrek geleiden. Aan de noordzijde der stad ligt het kerkhof, waarop drie gedenkteekenen worden aangetroffen, een voor den dichter Rhijnvis Feith, een voor den armen- en kindervriend Jan ter Pelkwijk, en een voor den verdienstelijken godsdienstleeraar J. A. Oostkamp.
W.
– (1848). Zwolle. Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd, 14, 185-189.