De veertiende-eeuwse woonhuizen in Zwolle


__ ↓ __

|pag. 117|

Bouwkundige benamingen
A vliering, B begane grond, C kelder
1 spoor, 2 hanebalk, (1 + 2 is gespan), 3 lipverbinding met zwaluwstaart, 4 langsbalk, 5 nokstijl, 6 korbeel, (4 + 5 + 6 is langsverband), 7 fliering (worm), 8 windschoor, 9 jukdekbalk, 10 spantbeen, (9 + 10 + 6 is juk), 11 muurplaat, 12 gootblokkeel, 13 borstwering, 14 kinderbalk, 15 moerbalk, (14 + 15 is samengestelde balklaag), 16 sleutelstuk, 17 muurstijl, (16 + 17 + 6 is korbeelstel), 18 natuurstenen konsole, 19 randbalk, 20 enkelvoudige balklaag, 21 onderslagbalk, 22 enkelvoudige venster, 23 kloostervenster, 24 tussendorpel, 25 duimblokje, 26 muuranker.

__ ↓ __

|pag. 118|

De veertiende-eeuwse woonhuizen in Zwolle

door ing. D. J. de Vries

     In de nacht van 12 op 13 juli 1324 werd de stad Zwolle door een enorme brand in de as gelegd. Volgens een vers dat Albert Snavel een eeuw later opschreef, waren er amper vijf huizen overgebleven, waarschijnlijk gespaard omdat ze, zoals Snavel meedeelt, bij de stadsmuur stonden 1 [1. 1]. Nog een eeuw later noteerde de kroniekschrijver van het Zwolse klooster Bethlehem, Gerardus Coccius, dat de brand amper negen huizen en een deel van het klooster Bethlehem had gespaard 2 [2. 2].
     Dat een stadsbrand een dergelijke omvang kon krijgen, werd, zoals ook Coccius bevestigt, sterk bevorderd door de aanwezigheid van organische bouwmaterialen, waarbij vooral de dakbedekking van riet of stro erg kwetsbaar was.
     Het oudste Zwolse Stadsboek, in de loop der 14e eeuw ontstaan, bevat de bepaling dat ’nye tymmer in suolle’ niet ’onvelich’ gedekt mogen worden 3 [3. 3].
Ter verduidelijking heeft iemand het woord ’onvelich’ doorgestreept en veranderd in ’decken zal met pannen oft mit leyen’ (I, Latere bepalingen, 15). Toch moeten vóór de publicatie van dit voorschrift nog huizen gebouwd zijn met een bedekking van ’dake’ (stro), omdat bepalingen over reparaties aan dit soort daken nog tot na 1463 van kracht zijn (III, 7:21).
     Aangenomen mag worden dat Zwolle in de loop van de 14e eeuw al behoorlijk wat stenen huizen telde. Dit wordt mogelijk bevestigd door de uitgebreide bepalingen inzake ’steenwerke’ in het oudste Stadsboek (I, 50), waarin tevens het bouwen van ’gemene’ muren wordt gestimuleerd. Ir. R. Meischke meent op grond van de aantallen verplichte brandemmers te kunnen opmaken dat Zwolle in de loop van de 15e eeuw voor het grootste deel een stenen stad was geworden 4 [4. 4]. Deze tendens tot ’verstening’ vinden wij ook in de andere IJsselsteden.

__ ↓ __

|pag. 119|

     Veertiende-eeuwse bescheiden in het Zwolse stadsarchief vermelden sporadisch bijzonderheden over de bouwwijze van een huis. Van een man, Vridach genoemd, weten wij dat hij in 1344 een stenen huis bezat, waarvan de nadere ligging niet wordt genoemd 5 [5. 5]. In 1365 zijn Bernd van Pynsteren en zijn vrouw Oyland eigenaren van een nieuw stenen huis in de Koestraat6 [6. 6].
Willem van Asperen bezit vier jaar later een stenen huis aan de Wolvessteghe (Goudsteeg)7 [7. 7]. Hetzelfde geldt voor Ludiken Hudeman in 1375 in de Nyer Waterstrate 8 [8. 8].

     In de Zwolse archiefbescheiden worden houten huizen niet als zodanig genoemd. Uitzonderlijk is een passage uit 1371 in een aanhangsel bij het oudste stadsrecht, waarin schepenen en raad bepalen dat ’Heyne Wuedestaken ende syn erfgenamen butendykes of binnendykes in dat water een hofstede werveden; doer solde hy een huys op timmeren’ (timmeren = bouwen, ook wel van stenen huizen)9 [9. 9]. Het gaat hier om een stadsdijk richting Genemuiden. ’Ende tot den huys te timmeren soel wij hem gheven te volste zes stilen van 12 voeten, ende zes balken lang tusschen 18 voeten ende 20, ende zes sparen tot alsoe gueder tijt dat hij ghenen scade en neme daerby aen sijnre tymmeringhe’.
     We kunnen ons afvragen of het genoemde aantal balken voldoende was om er een huis van op te trekken. Bij een huis ter lengte van zes gebinten zou men zes stijlen (stilen) en zes sporen (sparen) tekort komen. Of had men de gewoonte het balkhout voor stijlen en sporen te delen, zoals wel bij middeleeuwse jukbenen is aangetoond? Een minder waarschijnlijke mogelijkheid is, dat het hier een huis betreft ter lengte van slechts drie gebinten, zodat dan het aantal stijlen en sporen wel volstaat. Opvallend is het ontbreken van balkhout voor windschoren, regelwerk, gebintplaten en haanhouten. In elk geval is er overeenkomst in het aantal stijlen en sporen, hetgeen kan wijzen op een huistype gebouwd volgens het ’gebonden’ systeem. Van dit systeem heb ik een hypothetische reconstructie gemaakt10 [10. 10].

     Om te komen tot een nauwkeurige ouderdomsbepaling van een gotisch woonhuis, blijkt de traditionele kunsthistorische benaderingswijze ontoereikend te zijn 11 [11. 11]. Het 14e-eeuwse woonhuis wordt vaak niet herkend temidden van 15e- en 16e-eeuwse exemplaren, omdat bepaalde architectonische kenmerken ontbreken of in de loop van de tijd verdwenen zijn. Gebouwen van omstreeks 1300 laten zich op grond van hun architectuur iets makkelijker herkennen, maar van zulke vroege woonhuizen zijn in Zwolle wegens de genoemde stadsbrand geen voorbeelden te vinden.
     Om toch tot een ouderdomsbepaling van het gotische woonhuis in Zwolle te komen, wordt hierna de constructieve opbouw als uitgangspunt genomen, waarbij de geleidelijke typologische verandering de datering dichterbij brengt. Onderzocht zijn in de Zwolse binnenstad ruim 80 middeleeuwse woonhuizen op hun constructie. Slechts vier bezitten een houtskelet of restanten daarvan 12 [12. 12]. Deze vier panden, die alle in de late middeleeuwen

__ ↓ __

|pag. 120|

moeten worden gedateerd, bevinden zich aan de buitenrand van de toenmalige Zwolse binnenstad.
     Van dezelfde 80 onderzochte woonhuizen bleken er zeker zestien kenmerken te bevatten uit de 14e eeuw. Van deze zestien bevatten er zeker tien oorspronkelijk muurwerk; bij de zes overige woonhuizen betrof het secundair gebruikte kapsporen waarvan de bijbehorende onderbouw derhalve niet bekend is. Van deze zestien 14e-eeuwse woonhuizen worden hierna alleen de meest complete uitgebreider besproken, met verwijzingen naar voorbeelden in andere steden.
     Het stadswoonhuis ondergaat in de loop van de 14e eeuw constructief gezien belangrijke veranderingen, die nog in diezelfde eeuw leiden tot een standaard-huistype dat tot na de middeleeuwen in vrijwel ongewijzigde vorm zal worden toegepast. In de 14e eeuw wordt, als er eenmaal is gekozen voor een basisvorm, steeds meer gewerkt volgens een materiaal- en tijdbesparende bouwwijze.

1. De oudste stenen huizen.

     In Noord-Nederland dateert slechts een klein aantal stenen woonhuizen van omstreeks het jaar 1300. De meeste bevinden zich te Utrecht, Deventer en Zutphen 13 [13. 13]. Het muurwerk van deze panden, die vaak een verdieping hebben, is doorgaans twee stenen dik. Tot in de tweede helft der 14e eeuw blijft het steenformaat behoorlijk groot, 28 tot 31 cm, waarbij de lagenmaat voor tien lagen metselwerk varieert van 75 tot 88 cm.
     De huizen ’Drakenburg’ en ’Te Putten’ aan de Oude Gracht (resp. nr. 114 en nr. 187) te Utrecht, omstreeks 1300 gebouwd, hebben als vloerdrager een enkelvoudige dennehouten balklaag. De balken hebben in deze gevallen een sterk rechthoekige doorsnede. De kap is opgebouwd uit achter elkaar geplaatste gespannen zonder langsverband 14 [14. 14]. Het dennen kaphout heeft een rechthoekige doorsnede; als verbindingsmiddelen zijn houten nagels en gesmede spijkers met platte koppen gebruikt; de plaats van de sporen houdt geen verband met de vloerbalken. De gespannen zijn opeenvolgend genummerd; ieder onderdeel van een gespan draagt (hetzelfde) telmerk, meestal aangebracht in de buurt van de verbinding 15 [15. 15].
     De eerste veertien gespannen van het Utrechtse huis ’Drakenburg’ (ca. 1295) zijn nog voorzien van het meest primitieve nummeringssysteem: het gewenste getal wordt uitgedrukt in een aantal streepjes. Van nummer 15 af worden, volgens de moderne methode, ook symbolen ingevoerd:
     A+ (15), IA+ (16), T (20), IT (26). Alle zgn. gesneden telmerken, die tot het midden der 16e eeuw in kapconstructies worden toegepast, zijn in principe gebaseerd op dit systeem.
     Eén van de oudste voorbeelden van een vroeg 14e-eeuws woonhuis in de IJsselstreek is het pand Kerksteeg 12 te Deventer, waarvan helaas de hout­constructie bij de restauratie van 1962 goeddeels is verdwenen. Uit opmetingstekeningen blijkt dat dit pandje, dat twee bouwlagen hoog is, enkelvoudige balklagen had en een kap met gespannen waarvan de sporen waren ge-

__ ↓ __

|pag. 121|

Fig. 1. Grote Markt 3 Zwolle (XIVb).

__ ↓ __

|pag. 122|

koppeld door middel van twee haanhouten. De sporen rustten op blokkeeltjes en standzoontjes; deze standzoontjes liepen bij het middelste gespan langs de borstwering door tot op de zoldervloer. Een vergelijkbare kap komt voor te Zutphen, in het pand Raadhuissteeg 3.
     In Zwolle heb ik dit kaptype, maar dan zonder standzoontjes en blokkeeltjes, meerdere malen aangetroffen. Het betreft dan steeds secundair gebruikt sporenhout, in een latere kap verwerkt.
     Een mooi voorbeeld hiervan is de kap op het pand Grote Markt 3 (fig. 1). Soortgelijke, secundair verwerkte sporen en haanhouten komen te Zwolle verder voor op Diezerstraat 68 en 17, Grote Markt 8, Kamperstraat 11 en Melkmarkt 53. De belangrijkste kenmerken van deze oude eikehouten sporen zijn: sterk rechthoekige doorsnede, lipverbinding met zwaluwstaart of hak, het type telmerk en de vorm van de verbindingsmiddelen.
     In tegenstelling tot de stad Utrecht wordt in de IJsselstreek in de vroege 14e eeuw meestal eikehout gebruikt in plaats van dennehout. Wel is dennehout verwerkt in het oudste deel van de kap van de Broederenkerk te Deventer (XIV A) en voor de zoldervloer van het pand Korte Hofstraat 16/18 te Zutphen (XIV a)16 [16. 16].

2. Langsconstructies in kappen.

     In de eerste helft van de 14e eeuw wordt er geëxperimenteerd met ondersteuningsconstructies voor kappen en vloeren. Kappen met achter elkaar geplaatste gespannen zijn in de lengterichting minder stabiel, ze hebben de neiging te schranken (uit de haakse stand te zakken). Omstreeks 1300 wordt vanuit het Zuiden (Frankrijk, Zuidelijke Nederlanden) het zgn. langsverband geïntroduceerd 17 [17. 17]. Dit type kap heeft in de lengterichting centraal geplaatste balken die de haanhouten koppelen. Deze langsbalken worden door één of meer op regelmatige afstand geplaatste nokstijlen gedragen en door middel van korbeels op de nokstijlen afgeschoord. Sinds de komst van deze langsverbanden worden aan de telmerken zgn. richtingstekens toegevoegd om onderscheid te kunnen maken tussen links en rechts. Ze hebben de vorm van bijvoorbeeld een visje, een pijltje of streepje. Ze worden in de IJsselstreek tot omtrent het midden der 14e eeuw toegepast.
     De IJsselstreek kent diverse kappen met een langsverband. In Zwolle zijn het de panden Melkmarkt 50 (fig. 2) en Oude Vismarkt 6/8 (fig. 3), kappen die kort na de stadsbrand van 1324 gedateerd mogen worden. Deze voorbeelden zijn misschien niet zo gaaf als enkele kappen met een langsverband in Zutphen en Deventer. Het zijn te Zutphen: Zaadmarkt 101 (Bornhof), Oude Wand 22, Korte Hofstraat 16/18, Houtmarkt 42/44; in Deventer: Bergschild 14, Stromarkt 19, Kerksteeg 6/8/10. In al deze gevallen is sprake van een enkelvoudige vloerbalklaag, behalve dan bij Houtmarkt 42/44 te Zutphen en Melkmarkt 50 te Zwolle, waar ook het hierna besproken samengestelde constructies voorkomen.
     Bij het Zwolse huis Melkmarkt 50 (fig. 2) staat de nok dwars op de straat; de toppen van de kopgevels zijn er verwijderd en het muurwerk is in

__ ↓ __

|pag. 123|

Fig. 2

Fig. 3

__ ↓ __

|pag. 124|

de 19e eeuw onherkenbaar bepleisterd. Oorspronkelijk moeten er in de kap drie langsbalken boven elkaar hebben gelegen, maar alleen de bovenste is ten dele bewaard. Ter plaatse van spoor (9) en +HII (18) bevinden zich de nokstijlen, waarvan het onderste deel is afgezaagd. De zolderdragende balklaag kon slechts beperkt worden waargenomen, maar er is een balk (28 x 28 cm) aangetroffen waarin een gat voor een korbeel is uitgespaard.

     Het Zwolse pand Oude Vismarkt 6/8 (fig. 3) is aan de achterzijde mogelijk circa 6,5 m ingekort; dit valt af te leiden uit de excentrische plaatsing van de twee nokstijlen. Van deze nokstijlen ontbreekt het onderste deel, omdat men later jukken heeft aangebracht. De plaats van deze nokstijlen is uitzonderlijk in vergelijking met voorbeelden elders: zij bevinden zich ter plaatse van de sporen 11 en 15, hetgeen betekent dat er slechts drie sporen (gespannen) tussen zitten. In dit tussengebiedje liggen de langsbalken hoger, ontbreken de onderste haanhouten en korbeels, en is één van de bovenste haanhouten sterk gekromd. Er is nog geen bevredigende verklaring gevonden voor deze onderbreking in de kap. Mogelijk wijst zij op de vroegere aanwezigheid van een rookopening. De verdieping- en de zolderdragende balklaag zijn enkelvoudig en er werd één konsole aangetroffen (fig. 12). Het baksteenformaat is 28 x 13-13,5 x 6,5; 10 lagen = 78 cm.
     Melkmarkt 50 en Oude Vismarkt 6/8 hebben beide kelders met tongewelven, die zich slechts over een deel van de plattegrond uitstrekken en waarvan betwijfeld mag worden of ze bij de oudste bouwfase horen. Kelders uit de eerste helft der 14e eeuw blijken immers veelal te zijn afgedekt met een enkelvoudige balklaag, zoals is aangetoond bij het pand Houtmarkt 42/44 te Zutphen. Uit de bijdrage van ir. G. Berends tot deze bundel blijkt dat te Zwolle ook het Meente- en het Mosterthuis aan de Sassenstraat houten balklagen boven de kelder hebben gehad die kunnen teruggaan tot het tweede kwart der 14e eeuw. Ook de balkgaten ter hoogte van de verdiepingsvloer in het Meentehuis wijzen op een enkelvoudige, vroeg 14e-eeuwse balklaag, mogelijk van dennehout, gezien de hoogte van deze gaten.
     Het type kap-met-een-langsverband komt in zuivere vorm na omstreeks 1350 in Nederland niet meer voor, in tegenstelling tot landen als Frankrijk en Duitsland.

3. Samengestelde balklagen en jukken.

     De invoering van de samengestelde balklaag (moer- en kinderbalken) blijkt ongeveer gelijk op te gaan met de komst van de kapjukken in de eerste helft van de 14e eeuw. Constructief hebben ze gemeen dat resp. de vloer- en kapbelastingen in één punt worden geconcentreerd door elementen die dwars op de lengte-as van het huis staan.
     Een van de oudste voorbeelden van een huis met zulke dwarse elementen is het pand Rode Torenstraat 12/14 te Zutphen (fig. 4). Net als bij de zojuist behandelde langsverbanden staan de jukken op dezelfde plaats als de nokstijlen, en ook nu zijn de jukken overeenkomstig de nokstijlen meege-

__ ↓ __

|pag. 125|

Fig. 4. Rode Torenstraat 12/14 Zutphen (XIVA), tek. R.D.M.Z. Zeist.

Fig. 5. Bethlehemkerk Zwolle. Hoofdbeuk- Westzijde (1333-1367).

__ ↓ __

|pag. 126|

nummerd met de gespannen. Het langsverband, dat aanvankelijk centraal in de kap stond, is nu verhuisd naar de zijkanten en krijgt de naam fliering of worm. De flieringen vormen met de windschoren – die in de 14e eeuw meestal boven gelipt en onder gepend zijn – en de spant- of jukbenen een stijf vlak in de lengterichting. Andere vroege kenmerken zijn: de onderste haanhouten lopen over de flieringen door, eventuele blokkeels zijn in de spantbenen gepend, en de jukdekbalk is aan de sporen gekoppeld. De jukken staan altijd boven een moerbalk, die met de sleutelstukken, muurstijlen en korbeels één solide geheel vormt.
     Een ander vroeg voorbeeld waarin jukken zijn verwerkt, is het pand Oude Gracht 307 te Utrecht. Daar zijn sommige onderdelen nog van dennehout en is ook nog de enkelvoudige balklaag toegepast.
     In het tweede kwart en het midden van de 14e eeuw verschijnen ook overgangsvormen, bijvoorbeeld bij Bergschild 7 te Deventer (XIVb), Beukerstraat 65/67 te Zutphen (XIVm), bij de kap op het schip van de Bethlehemkerk te Zwolle (tussen 1333 en 1367, fig. 5), het westelijk deel van de kap der Broederenkerk te Deventer (XIVb) en de schipkap van de N.H. kerk te Nijbroek (XIVm). In al deze gevallen is het dwarsverband gecombineerd met een langsverband, soms volledig door elkaar zoals bij Beukerstraat 65/67, soms boven elkaar geplaatst zoals bij Bergschild 7 en de Bethlehemkerk 18 [18. 18].
     Tegen het midden der 14e eeuw gaat men de jukken meer los zien van de gespannen, hetgeen tot uiting komt in het zelfstandig nummeren van de jukken. Dit is o.m. het geval bij de kappen van Vijzelstraat 7 te Arnhem (XIVb), Beukerstraat 65/67 te Zutphen en de Bethlehemkerk te Zwolle. Bij de kap op het schip van deze Bethlehemkerk (1333—’67) en bij de transeptkap van de Jacobikerk te Utrecht (ca. 1334)19 [19. 19] wordt in Nederland voor het eerst richtingonderscheid gemaakt door toepassing van zgn. gebroken telmerken. Deze gebroken telmerken worden in houtconstructies gebruikt tot ongeveer het midden der 16e eeuw.

Uiteindelijke vorm van het 14e-eeuwse woonhuis.

     In de tweede helft van de 14e eeuw verdwijnt een aantal vroege kenmerken. Het wordt dan moeilijker deze periode te onderscheiden van de 15e eeuw.
     In de kappen zijn vlieringvloeren op haanhouten verdwenen en hebben plaats gemaakt voor vlieringvloeren op kinderbalkjes; de jukken staan onafhankelijk (qua nummering en qua koppeling) van de sporen.
     Wat echter blijft, en wel tot het begin van de 15e eeuw, zijn: spoorhout met een rechthoekige doorsnede, gootblokkeels die gepend zijn in het spantbeen, windschoren die in het spantbeen gepend worden en met een lipverbinding aan de fliering zijn gekoppeld 20 [20. 20]. De windschoren zijn nu meestal om het andere spantbeen aangebracht. De balklagen zijn vrijwel altijd samengesteld en van korbeelstellen voorzien; de vorm van het sleutelstuk of de konsole kan een goede ouderdomsindicatie zijn.

__ ↓ __

|pag. 127|

Fig. 6
Fig. 7

__ ↓ __

|pag. 128|

     Het baksteenformaat en de lagenmaat worden kleiner (resp. ca. 25-28 cm, en 70-76 cm voor tien lagen). In de borstweringen worden sparingen aangebracht. De bakstenen klooster- en kruisvensters hebben vaak rechte tussen- en3 bovendorpels, hoewel bij het Zutphense pand Beukerstraat 65/67 (XIVm) ook al getoogde dorpels voorkomen. Tot het begin van de 15e eeuw worden ook nog tufsteen, rode zandsteen, bazaltlava en trachiet toegepast, die later bijna geheel worden verdrongen door Bentheimer zandsteen.
     Het pand Kamperstraat 27 te Zwolle (fig. 6) heeft, gezien zijn telmerken, oorspronkelijk een lengte gehad van zes balkvakken en was niet voorzien van een verdieping, maar wel van twee vlieringvloeren (op kinderbalken) in de kap. De nokrichting is evenwijdig aan de straat en de bovenste jukken hebben geen windschoren gehad. Bij de onderste jukken kon ondanks brandschade vastgesteld worden dat de spantbenen om en om voorzien zijn geweest van windschoren die boven gelipt en onder gepend waren. De originele kapsporen hebben een rechthoekige doorsnede (17 x 5; 12 x 8; 13 x 6 cm). De moerbalken, met een overspanning van ruim 8,5 meter, zijn alleen ter plaatse van de achtergevel nog voorzien van korbeelstellen, omdat de voorgevel later vervangen en verhoogd is. Bij de borstwering aan de achterzijde werd een baksteenformaat gemeten van 28 x 12 x 6 (10 lagen = 74 cm); iets lager aan de oostzijde een formaat van 28 x 14 x 7 (10 lagen = 82 cm). Mede om de vorm van de sleutelstukken (fig. 12) kan dit pand worden gedateerd in de tweede helft van de 14e eeuw.
     Verderop in de Kamperstraat verbergt een barok-gevel met de alliantiewapens van het echtpaar Van Haersolte21 [21. 21] een belangrijk middeleeuws huis (nr. 10). Dit huis met verdieping heeft de nok evenwijdig aan de straat, is vijf balkvakken lang en ruim acht meter breed (fig. 7). De kap bevat dubbele (gestapelde) jukken, waarvan het bovenste, net als de kapsporen en de kelder, in later tijd gedateerd moeten worden. De onderste jukken zijn om en om voorzien van windschoren, die onder gepend zijn en boven gelipt.
De bovenste en de onderste jukdekbalken tonen sporen van kinderbalkjes.
In de spantbenen zitten gootblokkeels gepend, die aantonen dat de muurplaat oorspronkelijk hoger gelegen moet hebben. Onder de zoldervloer bevindt zich een samengestelde balklaag met sleutelstukken en konsoles. H3et profiel van de sleutelstukken vertoont overeenkomst met exemplaren van omstreeks 1300 (fig. 12), maar de consoles van de strijkbalken zijn voorlopers van een type dat Meischke typisch Zwols noemt 22 [22. 22] en dat voorkomt van de vroege 15e eeuw af. Het baksteenformaat van de topgevels is 25-26 x 12 x 6 (10 lagen = 76 cm). Ook dit pand moet in de tweede helft van de 14e eeuw gedateerd worden.

     Bijzondere aandacht vergen nabij de Sassenstraat (ten dele achter nr. 33 = het ’huis (met de buste van) Karel V’23 [23. 23]) enkele geschonden maar niettemin aanzienlijke bouwdelen van wat tot 1700 de ’huysinge’ was van de familie Van Ittersum. Dit bouwwerk stootte aan de noordzijde tegen de Bethlehemkerk en stond ook met de lange oostzijde tegen de grens van het terrein van

__ ↓ __

|pag. 129|

Fig. 8.

Fig. 9.

__ ↓ __

|pag. 130|

het Bethlehemklooster. In 1397 werd een accoord gesloten tussen eigenaar Roelof van Ittersum en zijn eerwaarde buren, die toen bezig waren met forse nieuwbouw de gemeenschappelijke afscheiding te naderen 24 [24. 24]. De kloosterlingen zouden een afstand van 2,5 voet in acht nemen, nodig voor de Zuid-Noord-afvoer van het hemelwater uit de richting van de kloosterkerk.
Dit water werd geloosd onder Roelofs ’cleyne camer’ in zijn ’stille’. Het nieuwe muurwerk zou onder de ’glasevenster’ (= meervoud) van de ’zael’ van Roelofs huis moeten blijven.
     Over de vensters bevat de overeenkomst van 1397 een interessante passage: ’dat Roloff van Ittersem noch sine erfgenamen gheen opgaende vensteren (opengaande luiken 25 [25. 25]) en sal hebben an sine vors, woninge tegens den vrijthoff (tegenover het kerkhof alias kloosterpand) boven noch beneden, mer de glasevenster sal hi beholden an zinen zael, ende de (die) mach hi maken lucht to crigen, soe hi de onder zinen nedersten solre (verdiepingsvloer) best gemaken kan. Voert de opgaende venster de hi heeft boven sinen nedersten solre, de sal hi af nemen ende mit steene to muren (dichtmetselen), mer daerboven, boven deselve venster mach hi glasevenster setten ende de sal hi alle tijt dichte van glasen holden sonder argelist, ende daerboven sal hi alle gate ten cloester werd to muren ende neet weder apenen’.
     Ook al was de doorzichtigheid van het glas toen slecht, toch zullen de kloosterlingen door deze en andere bepalingen hebben willen verhinderen dat er te veel visueel en ander contact zou bestaan tussen de stille beslotenheid van hun nieuwe kloosterpand en hun nabuur.
     Wij hebben gepoogd dit kloosterpand op papier te reconstrueren aan de hand van 17e-eeuwse opmetingen uit de tijd waarin plannen bestonden tot herverkaveling van een deel der voormalige kloostergebouwen, een verkaveling die zou leiden tot de afbraak van het grote kloosterpand uit 1397 26 [26. 26].
Van de woning van Van Ittersum zijn, als gezegd, nog interessante bouwdelen ter plaatse aanwezig (fig. 8).
     Het accoord van 1397 onderscheidt in het huis van Van Ittersum een ’zael’ en een ’cleyne camer’. De ’cleyne camer’ is een gebouw dat oorspronkelijk een kelder met tongewelf had, met daarboven een begane grond, een verdieping en een zolder (fig. 9). Het tongewelf is in de laatste decennia gesloopt, net als de balklaag van de verdiepingvloer en de top van de kap. De ’cleyne camer’ is vier balkvakken lang en de jukken zijn om en om voorzien van windschoren. Opmerkelijk is, dat de jukbenen waarin de windschoren zijn gepend, een grotere breedte hebben dan de jukbenen zonder windschoren. Zoals te verwachten, zijn de windschoren gelipt op de flieringen en, evenals de gootblokkeeltjes, gepend in de spantbenen. De jukken zijn genummerd met gebroken telmerken. Op de jukdekbalken ligt het restant van een vlieringvloer op kinderbalken. De verdiepingdragende balklaag is samengesteld, maar niet voorzien van korbeelstellen. Er zijn echter onder de moerbalken forse consoles aangebracht, voorzien van twee kralen, waarvan één met een neuslijstje (fig. 12). Het muurwerk van de borstwering bevat alleen aan de oostzijde sparingen. Het baksteenformaat van de muur

__ ↓ __

|pag. 131|

Fig. 10.
Fig. 11.

__ ↓ __

|pag. 132|

     tussen de ’cleyne camer’ en de ’zael’ is 27-28 x 12-13 x 5 cm (10 lagen = 75 cm). In de oostelijke buitenmuur (aan de zijde van het kloosterpand dus) zijn ter plaatse van de verdieping twee dichtgemetselde ’klooster’-vensters zichtbaar, die rechte bakstenen tussen- en bovendorpels vertonen. Deze beide vensters zijn waarschijnlijk origineel.
     Secundair daarentegen zijn in de oostelijke gevel van de ’zael’ op beganegrond-niveau een tweetal eiken bovendorpels van vensters en een gelede zandstenen bovendorpel van een kruisvenster. Van deze ’zael’, oorspronkelijk breder en hoger dan de ’cleyne camer’, is trouwens minder bewaard gebleven. Uit de wijze waarop de doorgangen in de (gemene) muur tussen beide elementen van het Van Ittersumhuis zijn aangebracht, zou kunnen worden afgeleid dat ze gelijktijdig gebouwd zijn. De oostgevels van beide liggen in één lijn.
     Van de oorspronkelijke, verdiepingdragende balklaag van de ’zael’ is alleen het meest noordelijke balkvak nog aanwezig, bestaande uit een strijkbalk zonder console en een moerbalk met een korbeelstel dat het telmerk |||| (4) draagt. Het geprofileerde sleutelstuk van dit korbeelstel is afgebeeld in figuur 12. De oorspronkelijke lengte van de ’zael’ was vermoedelijk vijf balkvakken. Het kunnen er ook vier zijn geweest, want we weten niet of de strijkbalk meegenummerd was.
     In de muur tussen de ’cleyne camer’ en de ’zael’ bevindt zich een rookkanaal, dat aansluit op een schouw die zich bevindt op de begane grond van de ’zael’.
     De datering van beide gebouwen moet gezocht worden tussen het midden van de 14e eeuw en het jaar 1397.

     Tenslotte vestigen we de aandacht op twee Zwolse panden met een verdieping, die gezien de vorm van resp. de kap en de sleutelstukken moeten worden gedateerd omstreeks 1400.
     Het eerste is het huis Diezerstraat 88, waarvan alleen een deel van de kap en de achtergevel waargenomen konden worden (fïg. 10). De sporen van deze kap, waarvan de nok evenwijdig loopt aan de Mandjesstraat, hebben nog een sterk rechthoekige doorsnede: ca. 15 x 5 cm. Op de sporen en jukken komen gesneden telmerken voor; op het enige zichtbare juk zien we het gebroken telmerk. Windschoren of restanten daarvan zijn niet aangetroffen, maar in de spantbenen zitten wel gootblokkeeltjes gepend. De trapgevel aan de achterzijde is gedekt met ezelsruggen. Centraal in deze achtergevel bevindt zich een rookkanaal dat op zolderniveau geflankeerd wordt door twee enkelvoudige venstertjes. Het baksteenformaat van deze achtergevel is 25,5 x 11-12 x 6—6,5 (10 lagen = 74,5 cm).
     Het andere gebouw is het pand Grote Markt 9 (Waanders), in de 15e en 16e eeuw bekend als ’De Blanckensteyn’ (fig. 11). Achter de rechte lijstgevel, die mogelijk uit 1772 dateert 27 [27. 27], bevindt zich een middeleeuwse kern die oorspronkelijk liefst acht balkvakken lang was. Merkwaardig genoeg is de verdieping hoger dan de begane grond. Op beide verdiepingen zijn moer- en

__ ↓ __

|pag. 133|

Fig. 12. Profiel konsole/sleutelstuk (ca. 1300-1400).

1. Houtmarkt 42/44 Zutphen en Stromarkt 19 Deventer, zolders XIVa
2. Houtmarkt 42/44 Zutphen, b.g. XIVa
3. Rode Torenplein 12/14 Zutphen, 1e verd. XIVA (b?)
4. Bergschild 7 Deventer, b.g. XIVA (b)
5. Beukerstraat 65/67 Zutphen, zolder XIVm
6. Oude Vismarkt 6/8 Zwolle, b.g. XIVb
7. Kamperstraat 10 Zwolle, 1e verd. XIVB
8. Kamperstraat 10 Zwolle, 1e verd. XIVB
9. Oude Vismarkt 40 ’Cleyne Camer’, 1e verd. XIVB
10. Sassenstraat 33 Zwolle ’Zael’, b.g. XIVB
11. Stadhuis Sassenstraat Zwolle ’Meentehuis’, 1e verd. XIVB
12. Grote Markt 9 Zwolle ’De Blanckensteyn’, b.g. ca. 1400-XIVd
13. Grote Markt 9 Zwolle ’De Blanckensteyn’, b.g. ca. 1400-XIVd
14. Kamperstraat 27 Zwolle, b.g. XIVB
15. Kamperstraat 27 Zwolle, b.g. XIVB


__ ↓ __

|pag. 134|

kinderbalken zichtbaar, gesteund door korbeelstellen waarvan de korbelen en veelal ook de muurstijlen (op consoles) tijdens de laatste restauraties gereconstrueerd zijn. De vorm der sleutelstukken sluit nog aan bij de 14e-eeuwse traditie (zie fig. 12), maar de kap, waarvan overigens de top gesloopt is, vertoont merkwaardigheden. De windschoren zijn wel om het andere juk aangebracht, maar ze zijn geheel gespijkerd; gootblokkeeltjes of sporen daarvan ontbreken. Dit nu zijn relatief jonge kenmerken, evenals de nissen die op de verdieping zijn aangetroffen en die vergeleken kunnen worden met die in het oude Raadhuis (gebouwd in 1447—’48).
     Misschien staan we in dit geval voor een combinatie van meerdere bouwperioden of met een uitzondering op de algemene tendens. Het geval Grote Markt 9 illustreert dat een datering aan de hand van typerende kenmerken in de constructieve opbouw moeilijk werkt als die kenmerken elkaar weerspreken of als er sprake is van meerdere, moeilijk te onderscheiden bouwperioden. Een meer diepgaand onderzoek in en een beroep op mogelijk nog aanwezige archivalische bronnen is dan wenselijk.

Lijst van besproken bouwwerken

Arnhem
Vijzelstraat 7: 127

Deventer
Bergschild 7: 127
Bergschild 14: 123
Broederenkerk: 123, 127
Kerksteeg 6/8/10: 123
Kerksteeg 12: 121
Stromarkt 19: 123

Nijbroek
N.-H. kerk: 127

Utrecht
Jacobikerk: 127
Oude Gracht 114 ’Drakenburg’: 121
Oude Gracht 187 ’Te Putten’: 121
Oude Gracht 307: 127

Zutphen
Beukerstraat 65/67: 127, 129
Houtmarkt 42/44: 123, 125
Korte Hofstraat 16/18: 123
Oude Wand 22: 123
Raadhuissteeg 3: 123
Rode Torenstraat 12/14: 125
Zaadmarkt 101: 123

__ ↓ __

|pag. 135|

Zwolle
Bethlehemklooster: 119, 131
Bethlehemkerk: 127
Diezerstraat 17: 123
Diezerstraat 68: 123
Diezerstraat 88: 133
Goudsteeg: 120
Grote Markt 3: 123
Grote Markt 8: 123
Grote Markt 9: 133
Kamperstraat 10: 129, 135
Kamperstraat 11: 123
Kamperstraat 27: 129
Koestraat: 120
Melkmarkt 50: 123, 125
Melkmarkt 53: 123
Nieuwe Waterstraat: 120
Oude Vismarkt 6/8: 123, 125
Sassenstraat 33: 129, 131, 133
Sassenstraat, Meentehuis: 125
Sassenstraat, Mosterthuis: 125
Walstraat34: 137

Noten

Noten op pag. 136 en 137 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

__ ↓ __

|pag. 137|

 
– Vries, D.J. de (1980). De veertiende-eeuwse woonhuizen in Zwolle. Overijsselse Historische Bijdragen, 95, 118-137.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.