STAD VOLLENHOVE IN DE JAREN 1780 – 1787, 1. Inleiding

STAD VOLLENHOVE IN DE JAREN 1780 – 1787

 

Inhoud
Stad Vollenhove in de járen 1780 – 1787. Blz.
1. Inleiding 1
1.1 Algemeen 1
1.2 De visie van P. Geyl 1
1.3 De visie van C.H.E. de Wit 3
1.4 Probleemstelling 6
2. De patriottentijd in Overijssel 7
3. Stad Vollenhove in de jaren 1780 – 1787 11
3.1 Bestuursindeling 11
3.2 Oppositie tegen het oude systeem binnen Overijssel 14
3.3 Pogingen tot vernieuwing van het stadsbestuur, verzet hiertegen en de invloed van de burgerij. 19
3.4 Restauratie 23
4. Conclusies. De ontwikkeling te Vollenhove en het schema Geyl/De Wit. 26
Bijlage: Magistraatspersonen en leden van de gezworen gemeente. 31

 

Inleiding.

1.1 Algemeen.

Over de patriottenbeweging van 1780 tot 1787 zijn, naast de verschillende handboeken, een aantal studies geschreven, waarvan de belangrijkste die van P. Geyl en C.H.E. de Wit zijn.
De visie van Geyl is voornamelijk te vinden in zijn “De Patriotten­beweging, 1780-1787”, verschenen in 1947.
In zijn in 1965 verdedigde dissertatie “De strijd tussen Aristocratie en Democratie in Nederland, 1780-1848”, plaatst De Wit de periode 1780-1787 in breder verband, waarna deze jaren in zijn nieuwste werk “De Nederlandse Revolutie van de achttiende eeuw, 1780-1787”, verschenen in 1974, uitvoeriger worden behandeld.

1.2 De visie van P. Geyl.

Geyl gaat uit van Willem IV’s stadhouderschap, de burgerbeweging en de regentenklasse om na de behandeling van de Vierde Engelse Oorlog, die als een katalysator in de vernieuwingsdrang gewerkt heeft, de stromingen rond 1780 te analyseren. Grondige studie van de bronnen heeft hij niet gemaakt, evenmin eigen archiefonderzoek verricht.1 [1. De Patriottenbeweging, p. 15]
Het rampzalige verloop van de oorlog tegen Engeland heeft in ons land de geesten nog meer tot denken en schrijven aangezet over het staatsbestel van de Republiek. In de laatste helft van de achttiende eeuw werd er overigens veel geschreven over de staatsvormen in vele landen.2 [2. zie R.R. Palmer, The age of democratic revolution.]
Naast de twee politiek-bewuste groepen, Oranje en de Oranje-gezinde regenten tegenover staatsgezinde of vaderlandse regenten, komt in deze halve eeuw een derde, al veel langer bestaande 3 [3. zie D.J. Roorda, Partij en Factie.], stroming tot institutionalisering met eigen nieuwe politieke opvattingen: een groeiend aantal burgers uit de middenklasse met belangstelling voor politiek en verlangen naar invloed op het landsbestel.
Staatsgezinden en politiek-geinteresseerde burgers worden gezamenlijk patriotten genoemd. Geyl onderscheidt wél verschillende vleugels binnen deze beweging, maar hij werkt dit niet uit: “Wat was dit Patriottisme anders dan een herleving van de regenten-Oranje-strijd!.
De regenten pogen bij het leven van Willem V een stadhouderloos regiem op te zetten, elk baas in zijn eigen stad, in zijn eigen gewest…. Maar al was dit het eigenlijke doel van de Patriotse regenten in Holland en elders, zij begrepen wel dat zij hun kans te danken hadden aan de ineenstorting van het Engelse systeem van de Oranjes niet alleen, maar aan de bittere ergernis bij de brede burgerstand…. Die stemming aan hun eigen oogmerken dienstbaar te maken, dat was hun politieke methode”4 [4. zie noot 1, p. 75]…….

|pag. 1|
__ ↑ __

“Het Volk krijgt een eresaluut, maar hoe de Staten ervan moeten komen af te hangen, wordt niet nader aangeduid…… om de ontvoogding van het Statenregiem is het te doen”5 [5. idem, p. 84].
Van der Capellen noemt hen al aristocraten. Dit lid van de Overijsselse Ridderschap wordt door Geyl gezien als de democratische patriot hij uitstek, die met gelijkgezinden de aristocratisch-patriottische regenten duidelijk maakt, dat de democratische ideeën verder gaan dan deze regenten willen.
Zij komen dan ook meer en meer huiverig te staan tegenover de democraten en vragen zich af in hoeverre “het burgerlijk wapen” dat zij hanteerden tegen Oranje zich tegen hén zal keren.
Duidelijk blijkt dit verschil in politieke doelstelling uit het “Utrechtse voorbeeld”6 [6. idem, p. 101-112]. De eis der democratische patriotten is “ene regering bij representatie des volks….. met een daaraan ondergeschikt Stadhouderschap; (zij verwerpen) een alleenheersing, of onafhankelijke…. familieregering, met versmoring van de….. volksstem”7 [7. idem, p. 140]
Geyl wijst erop dat het patriottisme in elke provincie een eigen beeld vertoont: “Zeven bewegingen, wat zeg ik ! binnen elke provincie vertoont elke stad haar eigen physiognomie, en er is maar een heel onvolkomen provinciale synthese van de talloze stedelijke conflicten, die elk volgens eigen privileges, naar gelang van bizondere onstandigheden, verder gevoerd worden, vaak nog door de provinciale actie van verschillend samengestelde en gezinde adellijke standen mee bepaald”8 [8. idem, p. 136].
De derde groep, de prinselijke aanhang, bestaat uit verschillende groepen, die alle één zaak gemeen hebben: hun politiek heil verwachten ze van de stadhouder en zij verwachten ambten te verkrijgen door de instandhouding van het patronage-systeem: “Behalve… de regenten, (zijn) begunstigden en trawanten, behalve de orthodoxe predikanten, die toch zelfs onder de gegoede burgerij alle gezag lang niet verloren hebben, staat daar de schamele gemeente, het grauw, de boerenstand… Politiek onmondig zeker, maar altijd de bron waaruit onlusten wellen kunnen, die gevaarlijk worden als de burgerwachten er gemene zaak mee maken”9 [9. idem, p. 79].
De Engelse gezant Harris wordt, daar Willem V faalt, het middelpunt van een aktieve partij van weerstand tegen het patriottisme. Met Engels geld wordt een groep gevormd rond de prins, maar vooral de prinses, die het verzet moet organiseren, waaronder G.K. van Hogendorp wel de belangrijkste is. Met Pruisisch-Engelse hulp wordt het patriottisme tenonder gebracht.

|pag. 2|
__ ↑ __

1.3 De visie van C.H.E. de Wit.

In zijn beide werken gaat De Wit uit van de standenmaatschappij en de standenrevolutie tegen de landsheer in de zestiende eeuw. Als de landsheer is uitgeschakeld, weten de regeerders, zowel stedelijke als plattelandsbestuurders, een aristocratie dus, de macht in handen te krijgen, door niemand gecontroleerd en aan niemand verantwoording schuldig. De stadhouder was de enige die deze volledige macht van de heren of regenten kon intomen, wat ook gebeurde, bijvoorbeeld in 1672 en 1748. Naar aanleiding van de “volkswil” die Willem III in 1672 aan de macht brengt, ziet deze de kans schoon om in elk geval in de op Lodewijk XIV heroverde gewesten Utrecht, Gelderland en Overijssel de macht stevig in handen te krijgen. Bij de wederopneming in de Unie worden deze gewesten in 1674/75 de zogenaamde regeringsreglementen opgelegd. De voornaamste bepalingen ervan zijn dat de stadhouder uitgebreide bevoegdheden krijgt inzake de benoeming van gewestelijke, stedelijke en plattelandsbestuurders: raden, burgemeesters, schepenen, gemeenslieden, landdrosten, ambtenaren, rechters schouten, secretarissen der kwartieren en steden, leden van de Generaliteitscolleges worden door hem benoemd naar vrije verkiezing of uit twee- of drietallen. Voor de kleine steden van Overijssel die niet in het landsbestuur vertegenwoordigd zijn, moet de keuze geapprobeerd worden door de erfstadhouder of “in Hoogstdeszelfs naam door de Heeren Gedeputeerden”10 [10. zie hoofdstuk 3.3].
Na de dood van Willem III worden de reglementen afgeschaft, doch als Willem IV, wederom door de “volkswil”, in 1747 stadhouder wordt, worden ze in 1748 weer ingevoerd.
Door deze reglementen verdwijnen de regenten niet, maar ze raken nog meer verdeeld in stadhouderlijken en anti-stadhouderlijken. Bij de indeling en benaming van alle groepen rond 1750 en later hanteert De Wit in zijn nieuwere studie een genuanceerder schema dan in zijn dissertatie. In dit laatste werk spreekt hij van aristocraten, Oranje-gezinden en de gezeten burgerij. Deze laatste groep ijvert vaak tegen aristocraten én Oranje, daar deze een verbond was aangegaan met de aristocratie na 1748. Een groep aristocraten (en zij worden dan vaak patriotten genoemd, samen met de burgers) verlaat dan na 1780 de zijde van Oranje en wil met de burgers samenwerken tegen Oranje, die de ellendige afloop van de engelse oorlog en de economische achteruitgang verweten wordt.
“Gezamenlijk heetten zij patriotten, doch hun doelstellingen waren verschillend: terwijl de aristocraten de stadhouder bestreden, richtten de burgers zich hoofdzakelijk tegen de bestaande orde, feitelijk tegen de aristocratie, al werd dat aanvankelijk verbloemd.

|pag. 3|
__ ↑
 
Werkelijk een vreemde coalitie, want spoedig genoeg zouden aristocratie en democratie de twee onverzoenlijke tegenstanders blijken te zijn”11 [11. Aristocratie, p. 26].
De Wit onderscheidt deze beide vleugels binnen de patriotten zeer scherp en verwijt Geyl dat hij dit niet deed.
De Wit meent te kunnen aantonen dat “Grondwettige Herstelling” het program der aristocratische patriotten is, met als belangrijkste doel: de macht van de stadhouder elimineren met behulp van de bredere burgerij, die echter geen wezenlijke invloed zal krijgen.
Het program van de democratische patriotten is volgens De Wit vooral te vinden in “de acte van verbintenis die de nationale vertegenwoordiging vqn de burgers in 1785 te Utrecht aanvaardde: “Eene Volksregering bij Representatie, waarbij het laatste woord vertegenwoordiging krachtens verkiezing betekent”12 [12. idem, p. 43]. Ze willen het stadhouderschap hieraan ondergeschikt maken.
De Oranje-partij wil niet met de democraten samenwerken en met Engels geld en onder leiding van de gezant Harris weet deze partij te zegevieren, mede door het ingrijpen van de Pruisen. Het doel van deze partij is de handhaving van de bestaande orde onder Willem V.
Belangrijk voor deze studie is nog dat ook De Wit wijst op grote lokale verschillen, maar hij komt ook wat dit betreft, tot een andere conclusie dan Geyl: “Van stad tot stad, van gewest tot gewest verschilden de conflicten dier dagen, maar… het grondpatroon was duidelijk: de standen tegen de stadhouder, de burgers tegen de regenten”13 [13. idem, p. 34].
In zijn nieuwere studie hanteert De Wit, zoals reeds vermeld is, een genuanceerder schema. Uitgangspunt blijft de standenmaatschappij en de rol van de stadhouder hierin, vooral in 1674/75 en 1748, wat een totaal patronage-systeem inhoudt voor enkele gewesten: gunstelingen van Oranje die door hem op allerlei posten in de gewesten en de generaliteit worden benoemd 14 [14. Ook in een kleine stad als Vollenhove, zie hoofdstuk 3.1].
Onder Willem V en in het bijzonder tijdens en na de Vierde Engelse Oorlog ontstaat er een groeiend verzet tegen dit systeem. Verzet uit verschillende groepen, die beslist niet hetzelfde doel beogen.
De Wit onderscheidt nu een viertal partijen, waaronder drie binnen de oppositie tegen Oranje.
Als eerste kunnen de orangisten genoemd worden: edelen, regenten, die baat hebben bij het patronage-systeem van de stadhouder, predikanten in de Hervormde Kerk, doch beslist niet alle !, een deel van de burgerij en tenslotte de grote massa in de steden en de plattelandsbevolking,

|pag. 4|
↑ __

de laatste twee groepen veelal uit traditionele overwegingen van Oranje-liefde.
De regenten die de stadhouder van zijn macht willen beroven, maar terugschrikken voor vergaande inschakeling van de burgerlijke ingezetenen, worden door hem aristocraten genoemd en nu dus afgezonderd van de patriotten (Rendorp, burgemeester van Amsterdam, Van Berckel, De Gijselaar en Zeeberg, pensionarissen van Amsterdam, Dordrecht en Haarlem).
Binnen de patriottengroep onderscheidt de auteur dan nog democraten (over hen later) en oud-patriotten; regenten die “de risico’s der burgerlijke hulp bij hun politiek (de stadhouder en zijn stelsel klein krijgen, terwijl de burgerij geen wezenlijke invloed zal krijgen) incalculeren”15 [15. Nederlandse revolutie, p. 26].
Leider van deze groep is Joan van der Capellen. Hun program staat in “Grondwettige Herstelling”.
Bovengenoemde drie groepen gaan uit van het Oudeuropese staatsrecht: “door geboorte behoorde iemand tot de klasse der heren, en zo’n regent regeerde krachtens eigen recht”16 [16. idem, p. 28].
“Alle drie groeperingen…… streefden naar hetzelfde doel van ambten macht en geld, naar politiek, sociaal en economisch prestige, maar ze verschilden van taktiek: de orangisten stelden hun hoop op hun patroon, de aristocraten op eigen macht, de oudpatriotten op de hulp van de burgerij. Deze groeperingen of partijen vormden losse verbanden van lokale cabalen of facties, die steeds in beweging waren, naar gelang de kansen wisselden. Regenten van de orangistische cabaal stapten over, beter, gleden naar de oudpatriotten, om tenslotte bij de aristocraten te belanden. Deze ontwikkeling had vooral plaats in de landen die bij uitstek gepatroniseerd waren, zoals Utrecht, Overijssel….”17 [17. idem, p. 29].
Tenslotte zijn er dan nog de democraten of patriotten als Paulus, Vreede en Fijnje. Zij gaan uit van het Moderneuropese staatsrecht: “Zij komen op voor een democratische staat, voor de politieke rechten van het volk of middengroepen en bestrijden het ancien régime. Deze groep groeit gaandeweg, de leden treden eerst gewestelijk op, maar in toenemende mate is er sprake van nationale gezindheid en politieke gelijkheid voor iedereen, de bezitslozen uitgezonderd”18 [18. idem, p. 63].
Verschillende revoluties zijn volgens de auteur gedurende 1780-1787 te onderscheiden: een aristocratische in de eerste tijd na het begin van de Engelse oorlog, “toen de meeste regenten en met name de voormalige orangisten van Utrecht en Overijssel de strijd met de patroon aanbonden”19 [19. idem, p. 60].

|pag. 5|
__ ↑ __
 
Vervolgens een democratische revolutie, waarbij de burgers, in het bijzonder hun vrijcorpsen en sociëteiten, een rol spelen en die zich toespitst in Utrecht van 1784 tot 1786. Belangrijke democratische geschriften uit die tijd zijn de Acte van Verbintenis van 1785 — volksregering bij representatie – en het Leids Ontwerp van oktober 1785 met eenzelfde program. Tenslotte is er dan de contra-revolutie, waarbij orangisten en aristocraten, eenzelfde monsterverbond als dat tussen oud-patriotten en democraten volgens de auteur, uit angst voor de democratie, meer en meer gaan samenwerken, geldelijk gesteund en geleid door de Engelse gezant Harris.
Van Hogendorp werkt van harte met hem samen en ontwerpt de akties van het gepeupel om de orangistische zaak te doen zegevieren onder de dekmantel van de Pruisische inval.
De Wit besteedt zeer veel aandacht aan de orangistische taktiek en aan de georganiseerde terreur-groepen, zowel op het platteland als in de steden, waarbij plundering en molestatie van vooral patriotse bezittingen en personen op grote schaal plaatsvinden.
Uitvoerig wordt deze intimidatie, op grond van de bronnen, aange­toond voor gewesten als Gelderland, Zeeland en Holland.
Tenslotte geeft De Wit aan hoe deze intimidatie-politiek van de orangisten in de historiografie totaal verdwenen is.20 [20. idem, p. 287, 288]

1.4 Probleemstelling.

In studies over de patriottentijd van 1780 tot 1787 noemen Geyl en De Wit verschillende groeperingen of partijen met verschillende uitgangspunten en doelstellingen.
De Wit hanteert een meer omlijnd schema dan Geyl, terwijl er enkele fundamentele verschillen zijn: de twee staatsopvattingen, de oude en de moderne, die in deze periode verdedigd worden en op grond waarvan De Wit zijn hoofdindeling maakt en de intimidatiepolitiek van de orangisten, eveneens een belangrijk onderdeel van De Wit’s laatste studie, spelen bij Geyl nagenoeg geen of een zeer kleine rol.

Uitgaande van de werken van Geyl en De Wit, waarin beiden wijzen op lokale verscheidenheid, kan de vraag opgeworpen worden in hoeverre voor zo’n lokale eenheid, namelijk Stad Vollenhove 21 [21. De twee begrippen “stad” en “Vollenhove” zijn een eenheid geworden door het herhaalde gebruik van de term “de stad Vollenhove” in tegenstelling tot “het land van Vollenhove”, later “Stad Vollenhove” en “Ambt-Vollenhove”, een gemeente die in 1942 opgeheven is.], de periode 1780 tot 1787 aan de hand van de bronnen kan worden beschreven en ingepast in de schema’s van Geyl en De Wit.

|pag. 6|
__ ↑ __

Noten bij 1. Inleiding.

Noten zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.