De Stad Deventer

DE STAD DEVENTER.

     Deventer, aan den regteroever van den IJssel, is de oudste, en na Zwolle de aanzienlijkste der overijsselsche hoofdsteden. Haar oorsprong en naamsreden schuilen in het duister; doch reeds in de 8ste eeuw wordt van haar als van eene voorname handelsplaats gewag gemaakt. Zij werd in dezelfde eeuw door de Saksers ingenomen en hare kerk in brand gestoken. In 882 werd de stad door de Noormannen geplunderd, en in 1046 kwam zij aan de utrechtsche kerk, welke reeds in het laatst der vorige eeuw met het regt van den tol te dezer plaatse was beschonken.
     Een geschil tusschen bisschop Godebald en keizer Hendrik V gaf aanleiding, dat de Keizerlijken de stad belegerden en innamen (1124). Lotharius, hertog van Saksen, een van ’s bisschops bondgenooten, poogde Deventer te herwinnen, doch zijn aanslag werd door de burgers verijdeld, die niet gaarne aan Utrecht gehoorzaamden.
Eindelijk na twee jaren, toen Lotharius keizer was geworden, keerde de stad Deventer onder haren vorigen landsheer, den bisschop, terug.
     In het laatst der 12de eeuw, en wel in 1184, 1187 en 1196, werd de stad vruchteloos voor de eerste reize door graaf Gerhard en vervolgens door graaf Otto van Gelder aangevallen. In 1202 gelukte het echter aan laatstgenoemden graaf, de geldersche vaan op de muren van Deventer te planten, doch deze werd er spoedig door bisschop Dirk van der Are weder afgerukt. Bisschop Otto van der Lippe had in alle oorlogen welke hij voerde, Deventer standvastig op zijne zijde, en Jan van Nassau koos deze stad tot zijne residentie, toen Utrecht hem door Gijsbrecht van Amstel was ontweldigd.
     In den jare 1334 vernielde een verschrikkelijke brand twee derden der stad, die twee jaren later in een geschil met Amsterdam werd gewikkeld, hetwelk echter door bemiddeling van den hertog van Gelder uit den weg werd geruimd. Vervolgens trad Deventer insgelijks tot het hanzeverbond, en speelde eene groote rol in het vernielen van de kasteelen der heeren van Voorst, van Vorden, van Eerde en anderen. In 1395 werd de stad zonder aanmerkelijke gevolgen door den heer van Bronkhorst aangevallen, en raakte in 1397 in geschil met den keizer wegens eene door hem ingevoerde bepaling, dat geene veem-, vrij- of rijksschepenen voortaan den stoel des raads zouden mogen vervullen.
     In 1407 stremden de Gelderschen den koophandel van Deventer met eenige gewapende schepen, die bij Hattem op den IJssel gelegen waren, en eenen ongewonen tol van de op- en afvarende schepen eischten. Vriendelijke vertogen hiertegen niets kunnende uitwerken, begeleidden de Deventerschen hunne schepen met krijgsvolk tot aan Kampen en voerden anderen, die zich daar be-

_____↓_____

|pag. 175|

vonden, op dezelfde wijze wederom huiswaarts.
Dit werd wel aanvankelijk door den hertog van Gelder euvel opgenomen, doch de zaak had geene verdere gevolgen, maar werd in het volgende jaar tot wederzijdsch genoegen geschikt.
     De postulaat Rudolf van Diephout bevoorregtte de stad Deventer door onderscheidene giften, als belooning voor de standvastigheid waarmede zij zijne belangen steeds had aangekleefd, terwijl hij in een geschil tusschen Deventer en Amersfoort de regten van eerstgemelde stad erkende. Daar Deventer een der voornaamste tegenstanders was van David van Bourgondië, besloot hertog Filips, om haar door een beleg te dwingen, deze zijnen zoon als bisschop te ontvangen. Vergezeld van David en geholpen door den hertog van Kleef, sloeg hij in het midden van Augustus 1456 het beleg voor Deventer, welks inwoners, door vele edelen en mindere personen versterkt, zich met eene groote standvastigheid verweerden. Bijzonder kwam de overstrooming der rivier den belegerden te stade; dan toen de rivier binnen hare oevers terugkeerde, zou zij voor het geweld hebben moeten bukken, indien niet twee monniken, over en weder gaande, een gunstig verdrag hadden tot stand helpen brengen. Kort hierna werd bisschop David met veel praal te Deventer gehuldigd.
     Het eerste vierde der 16de eeuw werd voor deze stad gekenmerkt door hevige inlandsche onlusten en door aanvallen van de Gelderschen. In 1510 sloeg de hertog van Gelder zijn leger rondom de stad, doch de dappere verdediging der burgerij deed hem den aftogt blazen. Iets later poogde hij haar te vergeefs door twee nieuw gestichte blokhuizen te beheerschen.
     Door koning Filips II tot eenen bisschopszetel verheven, werd eerst Johannes Mathusius tot bisschop van Deventer aangesteld, doch deze van zijne waardigheid afstand gedaan hebbende, werd kort daarna, en wel in 1570, Aegidius de Monte plegtig als bisschop van dit nieuw opgerigte bisdom ingehaald.
     In 1571 smeedde de prins van Oranje een ontwerp om Deventer te bemagtigen, doch onvoorziene gebeurtenissen verhinderden hem den aanslag uit te voeren. Pacieco, de bevelhebber der Spanjaarden, ontdekt hebbende dat eenige der burgers van deze onderneming kennis hadden gedragen, liet hen welke hij te regt of te onregt verdacht hield, in den kerker werpen, en eenige moesten het met den dood bekoopen; ja de wraakzucht ging zoo verre, dat verscheidene Doopsgezinden, zoo mannen als vrouwen, levend verbrand werden.
Toen Kampen door den graaf van den Berg was ingenomen, en Zwolle zich aan dat legerhoofd had overgegeven, werd Deventer met eene belegering bedreigd, doch de bezetting, den naderenden vijand te gemoet getrokken, sloeg de staatsche troepen dermate, dat deze het niet weder wagen durfden de stad te genaken. Schoorvoetende ging Deventer in 1577 — te dien tijde rijkelijk van spaansche benden voorzien — tot de pacificatie van Gent over en leverde een tooneel van verwarring op, toen met het einde van Augustus deszelfden jaars, de duitsche en spaansche soldaten de huizen binnendrongen en zich met geweld van de wapens der burgerij meester maakten. Het dralen der overijsselsche steden om Rennenberg tot stadhouder aan te nemen, veroorzaakte, dat ook deze stad door de Algemeene Staten voor eenen vijand des lands werd verklaard en zij eerst na eene zware belegering in 1578 tot de Staatschen overging.
     In 1585 teekende Deventer de unie van Utrecht, doch werd in 1587 door het verraad van Stanley, den engelschen bevelhebber, weder aan den ko-

_____↓_____

|pag. 176|

ning van Spanje gebragt, onder wiens bestuur de stad bleef, tot dat, na eene vruchtelooze poging tot herwinning door Norrits, prins Manrits baar in 1591 weder aan de republiek hechtte.
      Weinig had de stad sedert van vijandelijke aanvallen te lijden, doch ook algemeene rampen, pest en watersnood, troffen haar meermalen, hoezeer deze geenszins in staat waren om den bloei van Deventer te keeren; want nog in het begin der 17de eeuw werd Deventer, na Amsterdam en Antwerpen, de voornaamste koopstad des Lands geheeten.
     In 1618 deelde de stad in de geschillen tusschen de remonstranten en contra-remonstranten en was van 1654 tot 1658 een ijverig deelgenoot in de staatsgeschillen van dien tijd. Zonder de laatst-

HET ATHENÆUM TE DEVENTER.

gemelde verderfelijke tweespalt, ware Deventer welligt niet zoo spoedig voor eene vijandelijke magt bezweken, als in het jaar 1672 plaats greep. In Junij van dat jaar werd het door de Münsterschen en Keulschen berend, twee dagen daarna opgeeischt, en op den 11 derzelfde maand na eenige flaauwelijk voortgezette krijgstoerustingen bij verdrag overgegeven. De stad keerde niet onder de gehoorzaamheid der Staten terug voor den 3 Mei 1674, en werd niet eer ontruimd, dan nadat de vijand de brug over den IJssel had afgebroken en eene zware brandschatting bedongen.
     De burgergeschillen welke in het midden en laatste gedeelte der 18de eeuw het Vaderland beroerden, vonden ook in Deventer eenen weêrklank, en gaven onder anderen aanleiding, dat deze stad in den jare 1787 eene pruissische bezetting ontving. Van November 1813 tot April 1814 moest zij nogmaals een beleg doorstaan, gedurende hetwelk de Franschen die haar in bezit hielden, de schoone wandelplaats de Worp grootendeels vernielden.
     Het aantal inwoners bedroeg volgens de volkstelling van 1840, met uitzondering van het garni-

_____↓_____

|pag. 177|

zoen, 14,007 personen, namelijk 10,339 Protestanten, 3386 Roomsch-Katholijken, 280 Israëliten en twee wier gezindheid niet aangeteekend was.
In 1847 was dit getal tot 14,978 gestegen. De ingezetenen van Deventer vinden hun bestaan in den handel, de handwerken en fabrijken, als eene

SCHILDERIJ VAN TER BURG.

groote ijzergieterij, eene belangrijke tapijtfabrijk, twee aanzienlijke boekdrukkerijen, eene bierbrouwerij, twee looijerijen, twee fabrijken van kartonnen doozen, eene zeepziederij, eene fabrijk van verwstof, eene lijmmakerij, veelvuldige koekbakkerijen, die den beroemden deventer koek le-

_____↓_____

|pag. 178|

veren, eene kousenfabrijk, eenen door stoom gedrevenen olie-, cement-raspmolen, eenen runmolen, eenen waterkorenmolen, drie windkorenmolens, twee oliemolens, enz.
     Deventer bezit in den Brink, het Kerkhof, de Stroomarkt, de Nieuwe markt, en de Houtmarkt 5 ruime pleinen, doch het heeft daarentegen veelal smalle straten. De stad is eene vesting en met talrijke verdedigingswerken omgeven, doch de wallen leveren geene aangename wandelingen op; gelukkig dat de schoone verlustigingsplaats de Worp, aan de overzijde van den IJssel, en eenige regt landelijk fraaije wegen in den omtrek dit gemis vergoeden.
     De eerste vestingwerken van Deventer bepaalden zich in het eerst alleen waarschijnlijk bij die, welke ter versterking dienden eener burgt die op het hoogste gedeelte was aangelegd. Na de invallen der Saksers versterkte bisschop Albrik de stad door nieuwe werken, en werd hierin nagevolgd door bisschop Radbodus, die haar door hooge muren deed omringen en met sterke torens voorzag. Later was prins Maurits voor de volmaking dezer vestingwerken bijzonder werkzaam.
Van den ouden binnenmuur en zijne torens is nog een groot deel, hoewel in vervallen staat aanwezig.
     Deventer heeft vijf poorten: de Duinpoort, de Vischpoort, de Noorderbergpoort, de Santpoort en de Melksterpoort. Doch niet eene heeft aanspraak op bouwkundige schoonheid of belangrijkheid; de Melksterpoort bestaat uit een ijzeren hek, de Vischpoort uit twee zware torens, op welke in 1839 een observatorium gesticht is.
     Het stadhuis, aan het kerkhof gelegen, is een groot en schoon gebouw. Inzonderheid verdient de fraaije gevel, in 1693 van nieuws opgetrokken en versierd door een balkon van de toskaansche orde, de ruime gang, de groote zaal met een fraai schilderstuk boven den haard, van Gerhard ter Burg, en eenige andere vertrekken de opmerkzaamheid. Behalve de reeds genoemde schilderij, berusten er op dit raadhuis nog eenige andere belangrijke werken der kunst, waaronder vier afbeeldingen der Evangelisten door Henricus ter Brugghen.
     Het geregtshof, de zetel van de arrondissementsregtbank, aan den Brink staande, is een schoon en welingerigt gebouw, grenzende aan het gevangenhuis, hetwelk zijnen ingang naar de zijde van de Walstraat heeft.
     Een der belangrijkste gebouwen van Deventer is de waag, welke tevens voor eene hoofdwacht der bezetting is ingerigt. Het gebouw aan den Brink gelegen, dankt zijne stichting aan de volgende gebeurtenis. Hertog Karel van Egmond had tegenover de stad aan den IJssel twee bolwerken doen oprigten, welke den naam Morgenster en Altena droegen. Het eerste werd ook wel om de lastige nabuurschap Kijk in de Pot genoemd. De bezettingen dezer sterkten, op eenen dag in 1528 door de tijding, dat eene groote afdeeling bourgondische ruiters den IJssel naderde, verschrikt, verlieten met overhaasting deze forten, die terstond door de burgers van Deventer werden geslecht.
De bouwstoffen naar de stad vervoerd zijnde, dienden nog in hetzelfde jaar tot de stichting van eene waag. Eenige beelden en beeldwerken, meestal tot spot der Gelderschen ter harer versiering toegevoegd, zijn grootendeels in 1532 weggenomen, doch de sterren en het hoofd dat in eenen pot kijkt, zinspelingen op den ouden naam der Blokhuizen, zjjn tot heden behouden. Aan de noord-westzijde leest men de woorden:

IN ’T JAER ONS HEREN MD ENDE XXVIII.
OP SUNTE MARIENDACH
WHERD DEN ERSTEN STEN VAN DE8E WAGHE GELACHT.
1528.


_____↓_____

|pag. 179|

     Nog ziet men aan een’ der zijmuren eenen grooten koperen ketel, welke, hoezeer door de lucht aangedaan en vol kleine gaten, nog 68 ponden zwaar is. Zijne middellijn is 90, de diepte 61 duimen. Deze ketel heeft naar alle waarschijnlijkheid gediend om daarin een’ valschen munter te koken, en is later tot afschrik voor anderen in het openbaar ten toon gehangen.
     Ter dienste der bezetting heeft Deventer drie kasernen. Nog vindt men in deze stad een landsmagazijn, merkwaardig dewijl de eerste kerk binnen Deventer op dezelfde plaats is gebouwd. Deze door den evangelieprediker Lebuinus gestichte tempel was aan de maagd Maria toegewijd, doch werd eerlang na deszelfs stichting door de Heidenen vernield, en na de herbouwing verscheidene malen eene prooi der vlammen.
     Deventer heeft eene fraaie kade langs den IJssel en eene schoone schipbrug over den stroom.
Deze brug, aanvankelijk meer noordwaarts gelegen en menigmalen vernield, ís ongemeen fraai en van eene aanzienlijke breedte. Aan de tegenovergestelde zijde der stad is buiten hare muren het nieuwe kerkhof.
     De Hervormden te Deventer bezitten twee kerken, waarvan de Groote kerk een der schoonste en belangrijkste godsdienstige gebouwen in Nederland is. Deze kerk in 1040 gesticht en mede aan den H. Lebuinus toegewijd, werd in 1235 door de vlammen vernield. Herbouwd zijnde, maakte de brand in 1334, die twee derden der stad vernielde, haar weder tot een’ puinhoop. Zij herrees op nieuw luisterrijk en werd in het midden per 15de eeuw met eenen toren versierd, die evenwel slechts door eenen vierkanten korten kap gedekt was. Tot aan het jaar 1578 bewaarde men in deze kerk het gebeente van Lebuinus nevens die van Marcellinus en bisschop Radboud, in eene kostbare zilveren kist; doch in de beroeringen van dat jaar is dit alles grootendeels verstrooid. In 1613 werd de toren aanmerkelijk verfraaid, de houten kap weggenomen en vervangen door eenen sierlijken koepel, meestal van bentheimer steen. In 1646 werd het laatstgenoemde door een beter vervangen, hetwelk sedert door nog meer klokken werd vergroot. De kerk heeft met het koor 94 ellen lengte en 34;5 ellen breedte Hare gewelven rusten op 24 ranke pilaren. Zij bezit een nieuw groot en eenvoudig schoon orgel, in 1839 ingewijd, een fraai koor, eene onderaardsche kerk of crypt, en andere oudheden.
     De st. Nicolaas of Bergkerk, met het einde van de 12de of het begin der 13de eeuw gesticht, neemt de kruin des bergs in waarop in vroegere eeuwen de reeds genoemde burgt, door sommige oudheidkundigen Dovo’s slot genoemd, gestaan heeft.
Dit slot in lateren tijd afgebroken zijnde, maakte plaats voor eene groote kruiskerk, die met twee naast elkander staande torens prijkt en van dezelfde gedaante is. De Luthersche en Doopsgezinde kerken zijn nette, welingerigte gebouwen. De Broêrenkerk, eertijds tot het Minderbroedersklooster behoord hebbende en in of omtrent den jare 1338 aangelegd, was de eerste die aan de Hervormden werd ingeruimd. In lateren tijd werd zij veelal door de waalsche gemeente gebruikt en is thans aan de Roomschgezinden teruggegeven, die hier nog eene tweede kerk, zijnde het voormalige klooster der Minimen, bezitten. Onder anderen bezit deze kerk de overblijfselen van de zilveren kist, waarin de beenderen van Lebuinus, Mareellinus en Radboud zijn besloten geweest, alsmede drie uitmuntend geschreven en prachtig versierde evangelieboeken, op een van welke de graaf van Arrenberg als vertegenwoordiger van Filips in 1556 den eed, in betrekking als landsheer, aan

_____↓_____

|pag. 180|

de Staten heeft gedaan. De Israëliten, welke eerst in 1795 zich hier mogten nederzetten, hebben in 1798 een nederig gebouw tot eene synagoge ingerigt.
     Onder de gestichten welke aan de liefde tot den noodlijdenden natuurgenoot hun’ oorsprong verschuldigd zijn, bekleedt het burgerweeshuis, reeds in 1560 ten behoeve van ouderlooze kinderen gesticht, de eerste plaats. Verder vindt men hier het gasthuis de Heiligengeest, het st. Elizabethsgast- of krankzinnigenhuis, het st. Jurriensgasthuis (eene liefdadige inrigting voor oude mannen en vrouwen), het st. Geertruidsgasthuis, het Stappenconvent, het militair hospitaal, eene bank van leening, eene instelling tot het betalen van pensioenen beneden de ƒ 200, een genootschap van moederlijke weldadigheid, enz.
     Aan het hoofd der geleerde instellingen prijkt het athenæum. Anna van Twickelo, weduwe van Martinus Boedeker, en haar eenige zoon Balthasar Boedeker, maakten in Maart 1584 een testament, waarbij zij een gedeelte hunner natelatene goederen bestemden tot de oprigting van eene universiteit of hoogeschool. Na den dood van Balthasar Boedeker op den 2 February 1617, geraakte de magistraat gedeeltelijk, en na den dood zijner weduwe, op den 25 October 1630, in het bezit van al de bij het testament bepaalde goederen. Hierop werden eenige geleerden als hoogleeraren naar Deventer beroepen, zoodat reeds op den 16 Februari 1630 het athenæum door Hendrik Guthberlet en David Scanderus plegtig werd ingewijd.
Verscheidene geleerde mannen hebben aan hetzelve onderwijs gegeven. Eerst in onzen tijd verkreeg het deventersche athenæum een zijner waardig gebouw, hetwelk in 1838 volbouwd werd. (Zie de plaat op bladz. 176). Het beslaat de plaats van het vroegere Stads Wijnhuis en heeft eene uitmuntende gehoorzaal, eenige fraaije vertrekken en eenen deftigen voorgevel.
     De latijnsche school, opgerigt door de kannoniken der kerk van st. Lebuinus, en door Gerardus Magnus beroemd geworden, werd in 1839 overgebragt naar het zoogenaamde Landshuis, een ouderwetsch doch fraai gebouw, aan het kerkhof naast het stadhuis. Tot in het laatst der vorige eeuw diende het landshuis voor eene provinciale griffie, tot eene vergaderplaats der gedeputeerde staten en bij gelegenheid der landdagen tot de bijzondere bijeenkomsten van de ridderschap en van commissiën uit de ridderschap en steden. Later werd het voornamelijk gebruikt tot een lokaal voor het houden van openbare verkoopingen.
     Deventer heeft nog voor het onderwijs twee bloeijende teekenscholen, een voornaam instituut voor jonge heeren, een voor jonge jufvrouwen, 2 bewaarscholen, 4 burgerscholen, enz. Tot aankweeking der wetenschappen en van het gezellig verkeer is er een physisch genootschap, hetwelk’ zijne bijeenkomsten in het gebouw van het athenæum houdt, eene talrijke afdeeling der maatschappij Tot nut van ’t Algemeen, eene afdeeling van het bijbelgenootschap, een aanzienlijk societeitsgebouw waarin eene concert- en schouwburgzaal gevonden wordt, een zangcollegie, enz.
     Deventer is de geboorteplaats van de letterkundigen Geert Groete (Gerardus Magnus), Alexander Hegius, Gerlacus Petri, Johannes Sinthemius, Gillebertus Longolius, Johannes Guilemius van Zwolle, Johannes Bronkhorst, Ambrosius Magirus de Jonge, Nicolaas Peterszoon, Gualterus Sylvanus, Joan Pz. Zweling, Gerhard Dumbar enz.; van den scheepvaarder Barend Heink, van den zeeheld Jacob Steenbach, van den raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck. Ook heeft de reedsgenoemde schilder ter Burg, van wiens bekwaam-

_____↓_____

|pag. 181|

heid men zich een denkbeeld kan vormen naar de op blz. 177 gedrukte plaat naar een zijner meesterstukken gevolgd, te Deventer zijn verblijf gehouden.
     Het wapen der stad bestaat uit eenen zwarten adelaar met uitgespreide vleugelen op een gouden veld. Het regtsgebied van Deventer bevat de beide stadsweiden de Teuge en de Marsch. Aan het einde van de eerstgenoemde staat het Koerhuis, eene herberg met de overblijfselen van eenen ouden wachttoren. Op de Marsch stonden oudtijds twee dergelijke sterkten: de IJperenberg en het Bolwerk, die thans boerenwoningen uitmaken. A.
 
– (1949). De Stad Deventer. Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd, 15, 174-181.

Category(s): Deventer

Comments are closed.