De belegering van Steenwijk in 1580 en 1581


_____↓_____

|pag. 145|

De belegering van Steenwijk in 1580 en 1581.

     Trouw pal te staan op zijnen post, als alles om ons heen ons daartoe aanmoedigt, is loffelijk en

prijzenswaardig; maar groot mag men den man noemen, die omringd door eene weifelende, vreesachtige menigte, alleen moed behoudt, en wat men hem ook in het oor moge blazen, steeds luistert naar de stem van eer en pligt. De held, die daartoe de noodige geestkracht bezit, werkt gewoonlijk wonderbaar op degenen, die onder zijnen invloed staan; ja, de geschiedenis levert voorbeelden op, dat zoo doende één enkel man in staat is geweest, om eene wanhopig staande zaak te redden. Wie er aan twijfelen moge leze het verhaal der merkwaardige belegering van Steenwijk in 1580 en 1581 en zie de rol, daarbij door den braven Johan van den Kornput gespeeld. De geheele loopbaan van dezen krijgsman, die in 1542 te Breda uit een aanzienlijk geslacht werd geboren en onder wiens nakomelingen ook de beroemde Johan de Witt be-

_____↓_____

|pag. 146|

hoorde, is loffelijk. Hij bezat meer dan gewone kennis in de vestingbouwkunde en deed aan ons vaderland, gedurende den Spaanschen Oorlog belangrijke diensten; maar nooit blonk zijn moed en zijne geestkracht schitterender uit, dan bij de genoemde belegering. De zaak des vaderlands had in den loop van 1580 plotseling eene ongunstige wending genomen. Parma bragt in de zuidelijke Nederlanden de eene plaats na de andere, door list of geweld, onder het gezag van Spanje terug. In Friesland en Groningen had de Graaf van Rennenberg tot nu toe voor den Prins van Oranje bevel gevoerd; maar op eens was deze edelman, die bij vele goede hoedanigheden een weifelend karakter bezat, van partij veranderd en had hij zich met Spanje verzoend.
Niet slechts ging Groningen daardoor naar de Spaansche zijde over, maar weldra stond Rennenberg aan het hoofd van eene vrij aanzienlijke krijgsmagt en bemagtigde daarmede de eene plaats na de andere. Hij was geen wreede dwingeland, zoo als Alva. Daarom ook opende de burgerij van meer dan ééne stad, die zich tegen dezen heldhaftig zou hebben verdedigd, voor hem hare poorten; wetende, dat zij daardoor de ijsselijkheden des oorlogs ten minste voor het oogenblik ontging. De moedeloosheid onder de vrienden der goede zaak werd in Friesland, Groningen en Overijssel algemeen, en overal staken de Spaanschgezinden in die streken het hoofd op. Weldra beraamde Rennenberg een aanslag op Steenwijk, toen nog eene vrij goed versterkte plaats, die als de sleutel der genoemde drie provincien beschouwd kon worden. Den 18den October 1580 verscheen zijne krijgsmagt, in het geheel omstreeks 6,000 man sterk, voor die vesting en werd ze opgeëischt. De meerderheid der burgerij neigde tot de overgave, en er is geen twijfel aan, dat deze weldra gevolgd zou zijn, zoo niet de Staten kort te voren een paar vaandelen krijgslieden daarheen hadden gezonden, en vooral zoo Kornput niet over een daarvan bevel had gevoerd. Die dappere krijgsman oefende niet eens in de vesting het hoogste gezag uit; er was daarin geen eigenlijk opperbevelhebber; maar door zijn zedelijk overwigt was hij dit, zoo niet in naam, dan toch in het wezen der zaak. Bij het binnenrukken te Steenwijk had hij eene aanspraak aan zijne soldaten gedaan, en hen zoo zeer in geestdrift doen ontvlammen, dat zij met eede beloofden niet van overgave te zullen spreken, zoo lang hij zelf dit niet deed. Werkelijk toonden die krijgslieden bij een uitval, dien zij kort na de verschijning van Rennenbergs troepen deden, dat zij moed en stoutheid bezaten. Maar een geheel andere geest heerschte onder de burgerij van Steenwijk, en vooral bij de stadsregering. Deze laatste schreef dadelijk een brief aan de Staten, waarin zij op een dadelijk ontzet aandroeg en er bijvoegde, dat de stad het anders slechts acht dagen zou houden. Blijkbaar was het doel van dit schrijven, om aan de overgave der stad, die deze lafhartige regenten in den zin hadden, reeds dadelijk een glimp te geven. Daarom lieten zij den brief ook door de krijgsbevelhebbers teekenen. Allen deden dit, behalve Kornput Hij zeide, dat het schandelijk was, de Staten met onwaarheden op te houden; dat er wel voor zes maanden leeftogt in de stad was; en dat hij van zijne zijde aan de Staten zou schrijven, dat zij zich met het ontzet niet behoefden te haasten. Hij deed dit werkelijk, en ofschoon de Steenwijksche regering ook inwendig den onversettelijken krijgsman verwenschte, zoo dorst zij toch van geene overgave spreken. Kornput was intusschen onvermoeid bezig, om de

_____↓_____

|pag. 147|

stad inwendig te versterken, en had daarbij mede met vrij wat moeijelijkheden te kampen. Maar haast werd de zaak van een anderen aard. Rennenberg had batterijen voor de stad laten opwerpen en begon haar daaruit met gloeijende kogels te beschieten. Hij wilde aan ’t beleg een einde zien, ook omdat er eene zeer felle vorst was ingevallen. Tegen den raad van Kornput aan, had men de rietendaken, waarmede toen vele huizen te Steenwijk gedekt waren, niet allen afgenomen. Er ontstond brand en zeventig huizen der stad werden te gelijk eene prooi der vlammen. Toen werd de burgerij radeloos; zelfs sommigen der krijgsbevelhebbers drongen op overgave. Kornput alleen stond pal en de anderen moesten zich wel naar hem schikken. Een dag later echter brak een wezenlijk oproer uit. Kornput vertoonde zich te midden der razende volkshoopen en sprak hen zoo nadrukkelijk aan, dat de Steenwijkers meerendeels naar huis droopen.
Een slagter alleen bleef staan, en vroeg met grimmig gelaat, wat men zou doen als al de mondbehoeften vèrteerd waren ? « Ook dan nog de stad niet overgeven, maar eerst schelmen, zoo als gij, opeten; » beet Kornput hem toe. Intusschen had dese brave bevelhebber allerlei maatregelen genomen, om nieuwen brand voor te komen.
Van tijd tot tijd liet híj de bezetting, die 600 man sterk was, kleine uitvallen ondernemen. Voor alles droeg hij zorg, en zoo gelukte het hem, in weerwil van menigen aanslag tot overrompeling van Rennenberg en van menige moeijelijkheid van binnen, om de stad tot den 23sten Februarij 1581, en dus volle vier maanden te houden. Toen werd Steenwijk door eene legerafdeeling onder Norrits, die zich vroeger in de nabijheid vertoond had, en met welke Kornput door allerlei vernuftig uitgedachte middelen gemeenschap had weten te houden, geheel ontzet. Rennenberg moest met schande aftrekken, en overleefde zelfs niet lang dezen tegenspoed. Nog één trek van Kornput, die bewijst, dat hij zelfs het bijgeloof zijner onderhoorigen zich ten nutte wist te maken, moeten wij verhalen. Op een oogenblik, dat er reeds gebrek aan leeftogt te Steenwijk heerschte, en eenigen zijner onderhoorigen op de markt heen en weer gingen, streken drie veldhoenders, door de felle koude verkleumd, op de markt neder, en wel zoo, dat men die vogelen met de hand vangen kon. Men hield dit voor iets zeer wonderbaars.
Kornput, wien men het kwam verhalen, zeide, dat hij in die gebeurtenis een teeken zag, dat de stad na drie weken ontzet zou worden.
Men zag hem verbaasd aan, en omdat hij zoo stout sprak, waren er, die aan zijne voorspelling geloof sloegen. Vreemd is het intusschen, dat werkelijk juist na drie weken, de stad ontzet was.

_______

 
– (1839). De belegering van Steenwijk in 1580 en 1581. Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd, 5, 145-147.

Category(s): Steenwijk
Tags: , ,

Comments are closed.