Deze poort zoo genoemd naar het klooster der minrebroeders, vroeger gelegen in de straat naar hen genoemd, stond weleer aan ’t eind dier straat bij den Burgwal en wordt in 1435 de ,,broder doele’’ genoemd, maar werd later, na de uitlegging der stad in 1465, gebouwd op de plaats waar men haar thans nog vindt. Aanvankelijk uitsluitend voor verdedigingswerk bestemd, besloot de stad in 1615 dat daarop ,,tot ornament van de stadt’’ een woning zou gebouwd worden. Het muurwerk zal toen ongeveer tot op de helft der hoogte afgebroken zijn, en daarop werd een geheel nieuw bovenstuk gebouwd naar het ontwerp dat dezelfde Mr. Thomas Berends leverde.
Een aanwijzing hoe hoog de oude poort is blijven staan, levert o. a. het feit, dat zich boven den ingang aan den stadkant een nisje bevindt, om er een heiligen beeld in te plaatsen. Die nis dateert ongetwijfeld van vóór de verbouwing.
In den zomer van 1615 is men druk met bouwen bezig. Mr. Crijn Coenraets houwt de leeuwen en an-
[pag. 87]
der steenwerk, en Mr. Thomas Berends verguldt zelf ,,de ses coperen appels op die broederpoorte.’’
Deze poort vertoont een geheel anderen bouwtrant dan de Cellebroederspoort, oogenschijnlijk zou men haar voor ouder houden; intusschen is ook deze constructie fraai en rank.
Ze werd vroeger meest bewoond door stedelijke ambte-naren, zoo vinden we o. a. dat in 1645 de praeceptor der latijnsche school, Gerhardus Sas, haar tot woning had.
De zware ijzeren ankers, die men door het muurwerk gelegd heeft, bewijzen, dat dit niet zoo hecht en stevig is als dat der Cellebroederspoort.
Sedert 1697 had het chirurgijnsgilde zijn gilde- of vergaderkamer op deze poort.