Een Belegering Verbeeld: Rennenbergs beleg van Kampen (1578) in woord en beeld

Een Belegering Verbeeld

Rennenbergs beleg van Kampen (1578) in woord en beeld

door Theo van Mierlo

‘Rennenbergh hadde ses cartouwen van Utrecht ghecreghen, de welcke hij aen de landtsijde plantte ende schoot daer mede tusschen de Kalverecke ende Haghepoorte een bresse van drie en dertich treden lanck. De magistraet siende dat de stadtgracht door het instorten des muurs bedeckt was, heeft den seventienden july aen Rennenbergh geschreven ende begeert te parlementeren (onderhandelen), d’welck geern aenghenomen is; ende zijn verdraghen (overeengekomen) dat de hooch-dytsche (bezettingstroepen) behoudens lijf en goet uyt de stadt trecken souden….’

Aldus Willem Baudart in zijn in 1615 verschenen beschrijving van alle veldslagen en belegeringen onder leiding van Willem van Oranje en prins Maurits.1 [1. W. Baudart, Afbeeldinghe ende beschrijvinghe van alle de veldslagen, belegeringen ende and’re notable geschiedenissen ghevallen in de Nederlanden [….] onder het beleydt van den Prince van Oraengien ende Prince Maurits de Nassau etc. [….], 1e druk Amsterdam 1615.
Een Franse editie verscheen in 1616, een Latijnse in 1621. Een Nederlandse editie uit 1616 is te vinden in de bibliotheek van het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle onder signatuur 5A/8122.]

In deze uitgave wordt ook de belegering van de stad Kampen in juni en juli 1578 door graaf van Rennenberg, Willem van Oranjes stadhouder van Groningen en Friesland, uitgebreid beschreven. Doel van belegering was de Spaansgezinde troepen die al bijna zes jaar in de stad gelegerd waren, te verdrijven en de stad definitief te winnen voor de Staatse zaak. Van het gebeuren in de hierboven aangehaalde passage, bestaat een prachtige en overbekende prent van de Vlaamse graveur Frans Hogenberg (afbeelding 1).
Op de prent trekken de Staatse troepen via de Hagenpoort de stad binnen, terwijl de Spaansgezinde troepen de stad via de IJsselbrug verlaten. Ten onrechte zien we op de prent echter de stadsmuur tussen Hagenpoort en IJssel stukgeschoten. Immers, Baudart heeft het – terecht zoals later zal blijken – over een bres in de stadsmuur tussen Hagenpoort en Kalverhekkenpoort. In een atlas in de Bayerische Staatsbibliothek te München – één van de drie zogenaamde Robles atlassen, vernoemt naar Caspar de Robles, stadhouder van Friesland en Groningen – bevindt zich een plattegrond van Kampen, waarop niet alleen de belegeringsopstelling rond Kampen door de Staatse troepen, maar ook de stukgeschoten stadsmuur tussen Kalverhekkenpoort en de Hagenpoort staan afgebeeld (afbeelding 3). De belegering van Kampen in 1578 en de verbeelding ervan middels de prent van
Hogenberg en de manuscriptkaart te München staan centraal in dit artikel.

|pag. 97|

_______________↑_______________

[1. De inname van Kampen door de troepen van Rennenberg, 1578. Kopergravure van Frans Hogenberg
(Gemeentearchief Kampen).]

De voorgeschiedenis van de belegering van 1578

Hoewel er vooral in de 14de en 15de eeuw rond Kampen menigmaal strijd werd gevoerd, heeft de stad tot aan 1572 geen belegeringen gekend. De eerste serieuze dreiging van een beleg in de 16de eeuw kwam eerst in 1543, toen de stad berichten bereikten dat de Gelderse veldheer Marten van Rossum plannen had de stad te belegeren. Kampen was weliswaar omgeven door stadsmuren, voorzien van torens en stadspoorten. Maar met het alsmaar zwaarder wordende geschut voldeden deze zeker niet meer om serieuze belegeringen te doorstaan. De meest kwetsbare smalle zijden van de stad werden dan ook versterkt. Buiten de Venepoort werd voor de al bestaande stadsgracht een tweede gracht gegraven, terwijl met de vrijkomende grond een wal tussen beide grachten en een bolwerk opgeworpen werd. Aan de andere kant van de stad werd de al bestaande wal rond de Hagen versterkt. Besloten werd verder dat, indien noodzakelijk, de dijken doorgestoken zouden worden, zodat het buitengebied rond Kampen onder

|pag. 98|

_______________↑_______________

water zou komen te staan en het voor de vijand onmogelijk zou worden zich rond de stad te legeren. Gelukkig wijzigde Van Rossum zijn plannen en ging de dreiging aan Kampen voorbij. Een door de Italiaanse architect en vestingbouwkundige Alessandro Pasqualini ontworpen plan voor versterking van de omgeving van de Hagenpoort, werd dan ook uiteindelijk niet uitgevoerd.2 [2. Th.M. van Mierlo, Historie rond een kaart uit 1543, in: Kamper Almanak 1992, 176-179 en 183.]

In de erop volgende decennia achtte het stadsbestuur het niet noodzakelijk de vestingwerken rond de stad aan te passen en te moderniseren, dit in tegenstelling tot vele andere steden. Toen de stad in 1572 opnieuw belegerd dreigde te worden, nu door de Staatse troepen onder leiding van graaf Willem van den Bergh, een zwager van Willem van Oranje, werden alsnog maatregelen genomen. Aan de smalle noord- en zuidzijde van de stad werden aan de binnenzijde van de stadsmuren ter weerszijden van de Venepoort en tussen Hagenpoort en IJssel aarden wallen opgeworpen. Er ontstond zo meer ruimte voor het plaatsen van zwaar geschut, dat door de hogere plaatsing ook een grotere reikwijdte kreeg. In de stadsrekening van 1572 kunnen we lezen hoe raadsleden bij de Venepoort de wal en de stadsmuur hebben bekeken om te bepalen waar men ‘gateren solde breecken durch den muyren om ‘t groeve geschut daervoer te zetten’. Ook bij de Hagenpoort werden de plaatsen bepaald van in de muur aan te brengen gaten, ‘daer durch den Haegen ende Bronnope in den tijt van noot te kunnen beschieten’. Uit getuigenissen in het jaar 1573 door burgers voor het stadsbestuur afgelegd, blijkt dat tijdens de belegering van Van den Bergh ook daadwerkelijk geschut op de wallen geplaatst is geweest.3 [3. Idem, 190.]
De belegering door Van den Bergh maakte onderdeel uit van een groots door Willem van Oranje opgezet krijgsplan om de Nederlanden te bevrijden van de Spaanse troepenmachten. Daarbij zouden in de zomer van 1572 zijn broer Lodewijk met Franse steun de Zuidelijke Nederlanden binnenrukken, de Watergeuzen vanuit zee een aanval op de Hollandse kust doen en Willem van Oranje vanuit het oosten de oostelijke gewesten binnenvallen. De vroegtijdige actie van de Watergeuzen met de inname van Den Briel verraste uiteindelijk Willem en Lodewijk, die nog lang niet zover waren.
Terwijl in Holland en Zeeland na de inname van Den Briel op 1 april 1572, de ene na de andere stad zich voor de prins verklaarde, verliepen de veldtochten vanuit het zuiden en het oosten uiteindelijk minder succesvol. Als onderdeel van Oranjes campagne rukte Van den Bergh met een legertje vanuit Duitsland ons land binnen en veroverde onder meer Zutphen,

|pag. 99|

_______________↑_______________

Harderwijk, Elburg en Hattem. Vervolgens stond Oranjes zwager op 9 augustus 1572 met zijn Nassause troepen voor Kampen. Nadat de stad weigerde de poorten voor de veldheer te openen, sloeg de graaf het beleg om de stad. Hij verdeelde zijn leger in drie eenheden: een deel sloeg zijn kamp op voor de IJsselbrug op de Mastenbroekerdijk, een deel verschanste zich in de Hagen, terwijl Van den Bergh zelf met een deel zijn kamp opsloeg voor de Venepoort, alwaar hij ook geschut liet opstellen. Door de aanpassingen ter plaatse uit 1543 in de vorm van een tweede gracht en een aarden wal en bolwerk, was deze zijde van de stad nog relatief goed te verdedigen. Wel werd er al direct over en weer geschoten. Terwijl een kogel van de belegeraars dwars door het dak van de Bovenkerk vloog, belandde één van de kogels vanuit de stad afgeschoten vlakbij de tent waar Van den Bergh met zijn gevolg aan het eten was! ’s Avonds kreeg de graaf vanuit Holland versterking van enkele schepen die zich in de IJssel achter de Hagen verschansten. De volgende dag besloot Van den Bergh het geschut in de Hagen op te stellen, om de stad vanaf ’s avonds aan deze veel kwetsbaardere zijde te bestoken. De Hagenpoort raakte in brand, maar deze kon worden geblust.
Het lukte de belegeraars echter ook om springstof onder de poort aan te brengen. Hier wreekte zich nu de onwil om deze zijde van de stad aanzienlijk te versterken. Uiteindelijk zag het stadsbestuur, mede gezien de verdeelde situatie onder de burgers, zich reeds op 11 augustus genoodzaakt de stad over te geven.4 [4. Zie voor een meer uitvoerige beschrijving van de belegering: C.N. Fehrmann, Kampen vroeger en nu, Bussum 1972, 56-57; Uitreksel uit het Dagboek van Arent toe Boecop volgens een H.S. van de XVIIe eeuw, uitgeg. door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, Deventer 1862, 114-128; W. Nagge, Historie van Overijssel, Zwolle 1908, dl. 2, 397-411; C.N. Fehrmann, De Kamper burgemeester Arent toe Boecop en zijn tijd, in: Kamper Almanak 1971-1972, 163-166; E. Moulin, Historische Kamper Kroniek, deel 2, Kampen 1849, 61-75.] Kampen werd geus, zij het niet voor lang. Al drie maanden later moest Van den Bergh de wijk nemen, nadat Alva’s zoon don Frederik met een groot leger naar het noorden was opgerukt en inmiddels te Zutphen gruwelijk had huisgehouden. Afgevaardigden van Kampen en Zwolle deden in deze stad een voetval voor de Spaanse veldheer, die beide steden genade schonk. Wel moest Kampen, evenals Deventer, een Spaans garnizoen dulden.

Hoewel de geringe aanpassingen aan de verdedigingswerken uit zowel 1543 als 1572 onvoldoende waren gebleken om de stad afdoende tegen vijanden te verdedigen, werden ook na 1572 geen verbeteringen aan Kampens vestingwerken aangebracht. Opvallend, aangezien onder invloed van de voortdurende oorlogsdreiging bij vele andere steden wél moderniseringen plaatsvonden, vooral in de vorm van de aanleg van uitgebreide wallen-systemen en bolwerken buiten de verouderde stadsmuren. In hoeverre dit te wijten valt aan desinteresse van de Kamper magistraat dan wel aan geldgebrek blijft onduidelijk. Voor de laatste mogelijkheid valt echter veel te

|pag. 100|

_______________↑_______________

[2. Vestingkaart van Kampen; een ontwerp voor aanpassing van de vestingwerken, vermoedelijk kort na 1572 (Sächsiches Hauptstaatsarchiv, Dresden; foto: Ryksargyf Fryslân).]

zeggen. Kampen raakte in de jaren 1573 tot 1578 in rap tempo in financiële moeilijkheden. Enerzijds werd dit veroorzaakt door afnemende economische activiteiten. Zo was de zeehandel sinds de oorlogshandelingen van het jaar 1572 nagenoeg stil komen te liggen en waren de stadsboeren door vorderingen een groot deel van hun veestapel kwijtgeraakt. Bovenal echter drukte de aanwezigheid van de in de stad gelegerde soldaten direct en indirect op de stadskas. Met de voetval voor don Frederik had de stad ook twee vendels Hoogduitse landsknechten met hun gevolg, in totaal meer dan duizend man, binnen haar muren moeten accepteren. Een deel van het garnizoen werd in leegstaande huizen van uit de stad gevluchte burgers ondergebracht, het overgrote deel echter kreeg inkwartiering bij burgers. De verarmende burgerij moest met regelmaat door het stadsbestuur financieel ondersteund worden, terwijl het garnizoen ook allerlei diensten en producten van de stad zelf verlangde. Terwijl de uitgaven voor de stad toenamen, een verdubbeling in vijf jaar tijd, namen de inkomsten af doordat bijvoorbeeld vele boeren niet in staat waren hun pacht te betalen en vele stadslanderijen, evenals viswateren jaren lang onverpacht bleven. Alleen door jaarlijks grote leningen af te sluiten en de accijnzen te verhogen wist

|pag. 101|

_______________↑_______________

de magistraat de boekhouding nog enigszins op peil te houden.5 [5. R.J. Kolman, Traditie, trouw en tolerantie. De Kamper magistraat tussen bevrijding en religievrede (1578-1579), in: Kamper Almanak 1994, 157-159.]
Al met al zal de stad zich in deze jaren zeker geen extra uitgaven aan haar vestingwerken hebben kunnen veroorloven. Mogelijk zijn er van Spaanse zijde wel ideeën geweest over een mogelijke verbetering van de verdedigingswerken rond de stad. In twee van de drie zogenaamde Robles atlassen, waarover later meer, bevindt zich namelijk een manuscriptplattegrond van Kampen (afbeelding 2), waarop bastions zijn getekend voor de Venepoort, de Hagenpoort, de Kalverhekkenpoort en ten zuiden van de Cellebroederspoort, ter hoogte van het Bregittenklooster. Bij de laatstgenoemde is ook een (nieuwe?) stadspoort ingetekend. Op de kade voor de Louwenpoort (tegenover de Schapensteeg) is eveneens een klein bolwerk te herkennen.
Mogelijk dateert het ontwerp van kort na het vertrek van Van den Bergh.6 [6. M. Schroor en Ch. van den Heuvel, De Robles atlassen. Vestingbouwkundige plattegronden uit de Nederlanden en een verslag van een veldtocht in Friesland in 1572, Leeuwarden 1998, 136-138.]
Waarom het ontwerp niet is uitgevoerd, is niet duidelijk. Maar niet ondenkbaar is dat Brussel hiervoor geen financiële middelen heeft willen vrijmaken. Immers, ten aanzien van het onderhoud en betaling van de troepen werd de stad eveneens geheel aan haar lot overgelaten.

De belegering van 1578: proloog

Op 8 november 1576 werd te Gent een vredesverdrag gesloten tussen de Staten van de zuidelijke gewesten enerzijds en Utrecht, Willem van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland en hun bondgenoten anderzijds. Met deze zogenaamde Pacificatie van Gent leek Oranje zijn ideaal, vrijheid van de gezamenlijke Nederlanden met godsdienstige verdraagzaamheid, bereikt te hebben. Directe aanleiding voor de Pacificatie vormde de zogenaamde Spaanse Furie: de Spaanse soldaten die in geen jaren soldij hadden ontvangen, sloegen na de dood van landvoogd Requensens op 5 april 1576 uitgebreid aan het muiten, met als dieptepunt de plundering van Antwerpen begin augustus.
Terwijl vele steden in de Nederlanden hun Spaansgezinde troepen kwijtraakten, gold dit niet voor de troepen in Kampen en Deventer, die beiden onder bevel stonden van Nicolaus Polweiler. Zijn manschappen sloegen niet aan het muiten, maar bleven gewoon waar ze waren en lieten zich ter plaatse zo goed mogelijk onderhouden. Zij hielden weliswaar de Spaanse zijde, maar waren er in feite op uit om met beide steden als vuistpand de situatie geheel ten eigen voordele uit te buiten. Dit betekende dat niet alleen Kampen en Deventer, maar ook Overijssel zich niet zonder meer achter de Pacificatie konden stellen. Verzoeken vanuit Ridderschap en Steden van Overijssel aan Brussel om de garnizoenen in beide steden terug te trek-

|pag. 102|

_______________↑_______________

ken leidden tot niets. Uiteindelijk sloten een maand later Ridderschap en Steden, met uitzondering van Kampen en Deventer die zich van stemming onthielden, zich toch bij de Staten-Generaal aan. Ook in de erop volgende maanden haalden pogingen om van de garnizoenen verlost te worden niets uit. De situatie verstarde volledig toen don Juan op 24 juli 1577 bij verrassing Namen innam en Polweiler en zijn vendels zich onmiddellijk voor don Juan verklaarden. Redelijk overleg met de garnizoenen was nu haast niet meer mogelijk, terwijl de bezetters hun eisen alsmaar verhoogden. Toen het stadsbestuur bijvoorbeeld in augustus weigerde in te gaan op de eis tot verhoging van de wekelijkse uitbetaling, werd het door het garnizoen onder druk gezet: de kloosters in Brunnepe werden van hun vee beroofd, kanonnen werden voor het stadhuis opgesteld en de burgerij werd ontwapend.
Een oplossing leek aanstaande met de aanstelling in november 1577 van de Oranjegezinde stadhouder van Groningen en Friesland, George van
Lalaing, graaf van Rennenberg, tot stadhouder van ook Overijssel.
Rennenberg, zoals hij meestal kortweg genoemd wordt, nam de verdrijving van de Duitse vendels vrij snel ter hand. Nadat enkele verzoeken aan de keizer van het Duitse Rijk Polweiler tot aftocht te gelasten zonder resultaat bleven, besloot Rennenberg tot gewelddadig optreden. Dit kwam voor Kampen zeker niet te vroeg. De stad dreigde bankroet te raken toen in mei 1578 het afpersen door de garnizoensoldaten een dieptepunt bereikte. Zelfs van de rijksten in de stad kon geen lening meer afgetroggeld worden, zodat het stadsbestuur in uiterste nood besloot het stadszilver te laten omsmelten en er noodgeld van te laten slaan. Het opschrift van deze zogenaamde klipperpenningen is sprekend: ‘Extremun subsidium’.7 [7. Kolman, Traditie, 159-165; zie ook: W.J. Formsma, De nieuwe geschiedenis, staatkundig beschouwd, in: B.H. Slicher van Bath e.a. red., Geschiedenis van Overijssel, Zwolle 1970, 121-122.]

De gebeurtenissen rond Rennenbergs belegering zijn ons vooral overgeleverd via een tweetal beschrijvingen: die van de eerder genoemde Willem Baudart en van de Deventer stadssecretaris Gerhard Dumbar.8 [8. Baudart, 295-296 en G. Dumbar, Analecta seu vetera aliquot scripta inedita, ab ipso publici juris facta dl. III, Deventer 1722, 52-64. Zie ook Moulin, deel 2, 102-109. Voor een overzicht van vooral de politieke omstandigheden voor, tijdens en na de belegering: Kolman, Traditie, passim.] Baudart (1565-1640) was een vluchteling uit de Zuidelijke Nederlanden. Van 1593 tot 1596 was hij, een overtuigd Calvinist, predikant te Kampen, waar hij huwde met een Kamper burgemeestersdochter. Baudartius, zoals hij ook genoemd wordt, is meer bekend als bijbelvertaler en geschiedschrijver van het Bestand dan als predikant. Zijn al genoemde, rijkelijk geïllustreerde, beschrijving van alle veldslagen behoort tot een van zijn bekendste werken.
Voor dit werk en zijn andere werken over het Bestand, werkte Baudart veel met ooggetuigenverslagen. Het feit, dat hij enige jaren in Kampen heeft

|pag. 103|

_______________↑_______________

gewoond en gewerkt maakt het aannemelijk dat zijn beschrijving van Rennenbergs belegering van Kampen als redelijk betrouwbaar geacht mag worden. Dumbar (1680-1744) schreef naast een geschiedenis van Deventer ook een geschiedschrijving over de Republiek, waarvan tussen 1719 en 1722 drie delen verschenen. Onduidelijk is hoe Dumbar aan zijn feitelijke gegevens is gekomen. Gezien het feit dat zijn beschrijving van Rennenbergs belegering uitvoeriger is dan die van Baudart, mogen we aannemen dat ook hij met veel uit overlevering bekende feiten heeft gewerkt.9 [9. Zie voor Baudart: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 3, Leiden 1914, kolom 71-73 en J. van Gelderen, Kerkelijke geschiedenis: Zeventiende en achttiende eeuw, in: H.J.J. Lenferink red. Geschiedenis van Kampen, deel 1, Kampen 1993, 149. Zie voor Dumbar: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 1, Leiden 1911, kolom 758-759.]

De belegering van 1578: gebeurtenissen

Om de bevolking van Kampen zoveel mogelijk te ontzien besloot Rennenberg in mei de stad bij een verrassingsaanval in te nemen. De voorbereiding hiervan lag in handen van zijn onderbevelhebber Wolter Hegeman, ‘in die tijden een vermaert ende cloeck crijchsman’, aldus Baudart in zijn beschrijving van de belegering. Bedoeling was enkele soldaten als kooplieden en handwerkslieden verkleed de stad binnen te smokkelen, waarna dezen ’s morgens vroeg de wacht bij de Venepoort dienden te overmeesteren om de inmiddels in huizen voor de poort verborgen troepen van Hegeman tot de stad toe te kunnen laten. Hegeman, met een drietal vendels en 100 knechten op weg naar Kampen, werd echter in Heerde herkend en het garnizoen in Kampen werd gewaarschuwd. Toen dan ook Hegeman ’s nachts voor Kampen aankwam werd hij daar door Hoogduitse soldaten opgewacht. Maar, zo verhaalt ons Dumbar, ‘ende daer quamen sy dapper aen den anderen, hoewel het seer duyster was, soo datter veele Hoochduytsche van Campen doot bleven.’ Aan de zijde van Hegeman was slechts één slachtoffer te betreuren en de Hoogduitse soldaten konden weer terug in de stad gedreven worden.
Nu de verrassingsaanval was mislukt, restte niets anders dan een beleg, dat op 30 mei 1578 begon. Een dag later arriveerde ook Rennenberg zelf met een vendel vanuit Genemuiden, samen met een menigte boeren uit Mastenbroek, die eerder al bij de Drie Bruggen in Mastenbroek een schans hadden aangelegd om zich te beschermen tegen rooftochten van het Duitse garnizoen. Rennenberg vestigde zijn hoofdkwartier in het nog bewoonde Kartuizer klooster te Oosterholt, terwijl het vendel uit Genemuiden voor de IJsselbrug werd gelegerd. Buiten de Venepoort had Hegeman inmiddels een schans opgeworpen. Wat we ons hierbij moeten voorstellen, wordt niet duidelijk. Maar vermoedelijk moeten we denken aan verschansingen achter grote met aarde gevulde ronde tenen manden,

|pag. 104|

_______________↑_______________

die op veel prenten en schilderijen van belegeringen in de 16de en 17de eeuw te zien zijn, al dan niet verstevigd met eenvoudige aarden wallen. Bij de Venepoort een vendel achterlatend, trok Hegeman vervolgens achter de stad langs naar Brunnepe. De Hoogduitse soldaten deden echter een uitval via de Hagen. Dumbar vertelt: zij ‘vielen dapper uyt, soo dat Hegeman met den sijnen in groot pericul was. Daer bleven te beiden sijden vele dooden’.
Uiteindelijk moesten de Hoogduitsers zich toch terugtrekken, waarbij zij de huizen in de Hagen, als ook het net buiten de Hagen gelegen St. Michielsconvent in brand staken. Hegeman legde vervolgens tussen de verwoeste Hagen en de stad eveneens een schans, terwijl de troepen gelegerd werden in de kapel van het Augustinessenklooster te Brunnepe.10 [10. Vermoedelijk heeft dit klooster niet te lijden gehad van vernielingen, hoewel dit niet duidelijk blijkt. In tegenstelling tot wel verondersteld, blijkt uit de beschrijving van Dumbar niet dat bij de terugtrekking van de Hoogduitsers behalve het St. Michielsklooster ook het Augustinessenklooster in brand zou zijn gestoken. Haze meldt dat uit de bronnen geconcludeerd moet worden dat indien er al sprake zou zijn van brandschade, ook nog grote delen van het klooster intact geweest moeten zijn: zie D. Haze, Het Augustinessenklooster te Brunnepe, in: Kamper Almanak 1993, 155.]
Er ontstond een patstelling door gebrek aan troepen, maar ook omdat de meeste van Rennenbergs vendels, met uitzondering van die van Hegeman, ‘met haesten bijeen geraept’ en onervaren waren. Bovendien beschikten zij niet over de benodigde middelen als geschut, kruit, lonten en andere voor een beleg hoogst noodzakelijke middelen. Rennenberg deed dan ook een beroep op de stad Zwolle, die vervolgens 40 pond kruit en 80 pond aan lonten stuurde. Daarnaast kon Renneberg zijn troepen niet betalen ‘ende moesten des cost op den huysman haelen: maer sy cregen geweldige beuten van beesten en anders’, aldus Dumbar. Deze verwondert zich in zijn beschrijving dat Kampen tijdens de belegering geen gebruik gemaakt heeft van inundatie van het omliggende gebied. ‘Ende de gantze lantsijde is seer leege, ende can altijt met IJsselwaeter overvloeit worden, als die van der stadt willen, in welcken gevalle de stadt genoech onwinnelick soude sijn, liggende rontsom int waeter; dwelck te verwonderen is, dat het in der belegering niet gebruict is worden’. In 1543 werd wel overwogen om indien noodzakelijk, de dijken door te steken. Wellicht is dit 35 jaar later ook wel overwogen, al blijkt dit niet uit de schriftelijke bronnen. Het is echter niet ondenkbaar dat in 1578 inundatie, vanwege de extreme droogte en daardoor lage waterstanden in IJssel en Zuiderzee geen optie bleek te zijn.11 [11. J. Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, dl. 4 1575-1675, Franeker 2000, 37-38.]
Aanvankelijk was het voor de inwoners van Kampen ondanks de bezetting nog mogelijk om naar hun vee buiten de Broeder- en Cellebroederspoort te gaan. Zij kregen daarbij dekking van soldaten vanaf de molenbelten die buiten de poorten lagen.12 [12. De molens zijn duidelijk zichtbaar op de plattegronden van Jacob van Deventer uit ca. 1560: één buiten de Kalverhekkenpoort en twee buiten de Cellebroederspoort.] Dat veranderde toen er vanaf 13 juni voor Rennenberg versterking arriveerde vanuit Holland. Dankzij bemiddeling van de pas in Gelderland tot stadhouder benoemde Jan van Nassau waren de Staten van Holland bereid een bijdrage te leveren en stuurden zes à zeven vendels naar Kampen. Hierdoor groeide het totale aantal krijgslieden

|pag. 105|

_______________↑_______________

tot boven de duizend. Bovendien kwam met de Hollandse troepen als krijgsoverste Dirk Sonoy, de zeer ervaren luitenant-gouverneur van Holland, mee. Het dagelijkse belegeringswerk kwam vooral in zijn handen. De nieuwe troepen maakten het dan ook mogelijk het beleg aanzienlijk aan te scherpen. Voor de IJsselbrug, waar Rennenbergs troepen tot dan onbeschermd gelegerd waren, werd een schans aangelegd. Aan de landzijde werd ten koste van vele doden aan beide zijden de ‘uytersten’ molenberg veroverd en eveneens versterkt. Onder leiding van Sonoy werd nabij de Hagenpoort, net als tijdens de belegering van graaf Van den Bergh, munitie aangebracht om deze op te kunnen blazen. Onderwijl zette Rennenberg de onderhandelingen voort om zijn troepenmacht verder te kunnen vergroten, want de moeilijke positie waarin Ridderschap en Steden van Overijssel zich bevonden, maakte hen aanvankelijk niet toeschietelijk in het geven van militaire steun. Opnieuw door toedoen van Jan van Nassau vond er te Zutphen op 3 juli een overleg plaats, waarop afspraken werden gemaakt omtrent de kosten van de te onderhouden troepen. Besloten werd, zo lezen we bij Dumbar: ‘dat de belegering der steden Campen ende Deventer met gemeinen costen uytgevuert soude worden’. Jan van Nassau’s gewesten zouden 900 man onderhouden, alsmede de Hollandse troepen en zorgen dat de IJssel boven Deventer zou worden geblokkeerd. Rennenbergs gewesten zouden 600 man onderhouden en de IJssel bij de monding blokkeren. Terwijl Van Nassau’s gewesten het grootste deel der troepen zouden onderhouden, betaalden Rennenbergs gewesten echter het merendeel van de gezamenlijke kosten voor bijvoorbeeld bodelonen, kosten voor bespioneringen en zwaar geschut.
De gemaakte afspraken stelden Rennenberg in staat daadkrachtiger op te treden. Vanuit Utrecht werd zwaar geschut aangevoerd. Zes kanonnen werden opgesteld in de bocht tussen Kalverhekkenpoort en Hagenpoort, om van daaruit de stad te beschieten. Een goede keus. In 1572 waren de stadsmuren ter weerszijden van de Venepoort en de muur tussen Hagenpoort en IJssel aan de binnenzijde immers voorzien van een aarden wal, waardoor het moeilijk was hier een bres in de muur te schieten. De stadsmuur tussen de Kalverhekkenpoort en de Wiltvang, de muurtoren tussen Kalverhekkenpoort en Hagenpoort, was aan de achterzijde niét versterkt door een aarden wal. Onder leiding van de Overijsselse schutmeester Thomas Both werd dan ook met behulp van het zware geschut dit muurgedeelte onder vuur genomen. De stad ondernam nog wel pogingen om dit muurdeel alsnog aan de binnenzijde te versterken. In de stedelijke reke-

|pag. 106|

_______________↑_______________

ning van 1578 vinden we een op 6 juli gedane betaling aan Jan Laurensz, hoofdman, ‘dat hij 7 dagen mit 8 mans gearbeyt heft ant bolwerk bij de Hagenpoorte’.13 [13. Gemeentearchief Kampen, Oud Archief inv.nr. 451, onder ‘Hoeftmeyster (Jan Laurensz)’.
Een hoofdman was in zijn espel o.a. bij oorlogsdreiging verantwoordelijk voor de organisatie van de verdediging.]
Een week later ontving hij opnieuw een vergoeding voor 7 dagen arbeid met 7 mannen. Ook worden in juli betalingen gedaan aan soldaten die ‘mit die karren ant bolwerck bij de Calverheckenpoorte gearbeydet hebben’, alsmede meerdere betalingen aan ‘den corvemakers dat sie in de belegeringe tot diverse korven (om daermede eerde an dye bolwarcken to brengen) gemaeckt hebben’. In totaal worden er ruim 350 manden in de rekening verantwoord! 14 [14. Idem, onder ‘Betaelt an allerley onsekere oncosten’.] Uiteindelijk bleken dit tevergeefse pogingen.
Thomas Both wist met zijn geschut in de muur tussen de Wiltvang en de Kalverhekkenpoort een bres te schieten van 33 ‘treden’ lang. En nadat ‘den graft, deur ’t vallen des hoogen muers, genoech overdect was’ besloot het stadsbestuur, zoals we ook al in het citaat van Baudart aan het begin van dit artikel konden lezen, op 17 juli onderhandelingen te openen met Rennenberg. Het duurde echter nog enkele dagen eer ook de bevelhebber van de Duitse troepen en zijn manschappen wegens gebrek aan proviand en buskruit in een capitulatie toestemden. De definitieve overgave volgde dan ook drie dagen later. In de stedelijke rekening lezen we: ‘Item den 20. july als die stadt mit contract was opgegeven, sinnen vyeren van den E. Raedt gevoecht bij den welgeboren graven van Rennenborch, stadtholder, op ten Oort te gaen ende hebben den soldaten op de Hagenbrugge liggende (daer sie doer mosten passieren) geschonken, 9 stuiver’.15 [15. Idem, onder ‘Betaelt an allerley onsekere oncosten’.] De gevoerde onderhandelingen leidden onder meer tot een vrije aftocht van de Hoogduitse troepen, met daarbij een kleine afkoopsom op de koop toe. ‘De Hooch-duytsche zijn den twintichsten july met pack en sack, met vrouwen en hoeren, met honden en hanen ter stadt uyt ghetrocken’, aldus kunnen we lezen in Baudarts verslag. Om er zeker van te zijn dat de troepen zich niet elders in staats gebied zouden legeren, werden ze begeleid tot over de grens met het graafschap Bentheim. Kampen erkende Rennenberg als stadhouder en tekende de Unie van Brussel, het door de Staten-Generaal in 1577 gesloten verdrag waarin de Pacificatie van Gent nogmaals werd erkend.

Rennenberg kon nu zijn zinnen zetten op Deventer, waar de belegering aanzienlijk langer duurde. Deze stad gaf zich eerst op 19 november over en sloot zich een maand later bij de Unie aan. Kampen moest ondertussen trachten, na een zeven weken durende belegering en jaren van zware lasten, geleidelijk aan weer de draad op te pakken, een proces waarvan de beschrijving in het kader van dit artikel te ver voert. Hier zij slechts bena-

|pag. 107|

_______________↑_______________

drukt, dat de stad direct na de overgave, ondanks de slechte financiële omstandigheden, het herstel van de verwoeste stadsmuur ter hand nam.
Reeds op 27 juli werd de stadsmetselaar Mr. Hans betaald ‘dat hij die verledene weke mit sijn volck gearbeydt heft an die bresse oder nedergeschotene stadtsmuyre by den Wiltfanck’. Nog tot eind augustus volgden wekelijkse betalingen. En opnieuw werden korvenmakers betaald voor het maken en leveren van manden die onder andere werden gebruikt ‘an die bresse om het steenmot uth die grafte op den wall te brengen’. Verder zijn betalingen te vinden voor kalktonnen, voor het schoonmaken van stenen en voor het slaan van dammen in de stadsgracht. Ook hoofdman Jan Laurensz. kreeg vergoedingen voor het werken met zijn manschappen aan dammen en wallen ‘als die stadt opgegeven is’. Terwijl de meeste werkzaamheden reeds eind augustus zijn afgerond, verrichtte hij nog tot begin oktober werkzaamheden in en rond de gracht nabij de herstelde stadsmuur.16 [16. Idem, onder ‘Die bresse’ en onder ‘Hoeftmeyster (Jan Laurensz)’.]
De ervaringen van de belegering door Rennenberg moet het stadsbestuur hebben doen beseffen dat verbetering en modernisering van de vestingwerken nu niet meer uit kon blijven. Medio 1579 werd de Alkmaarse burgemeester en beroemde Nederlandse vestingbouwkundige Mr. Adriaen Anthonisz. door het stadsbestuur benaderd en uitgenodigd naar Kampen te komen om de vestingwerken in ogenschouw te nemen en te bespreken op welke manier een en ander verbeterd kon worden. Van 25 tot en met 27 juli verbleef Anthonisz. vervolgens in Kampen om ‘fortressen ofte bolwercken tot fortificatie deser stadt to ordineren, daervan hij zeker patroen ofte ontwerp gemaecket heft’. In de erop volgende decennia zouden voor alle stadspoorten en toegangswegen bolwerken worden aangelegd.17 [17. Van Mierlo, Historie, 191; Gemeentearchief Kampen, Oud Archief inv.nr. 452, onder ‘Betaelt an allerley onseker parcelen’ bij ‘wallmeister’.]

Het beleg van 1578 in beeld

De belegering door Rennenberg in 1578 is bij velen die geïnteresseerd zijn in de historie van Kampen vooral bekend van de prent van Frans Hogenberg (afbeelding 1). Deze kort voor 1540 te Mechelen geboren graveur kan wel de meest beroemde ontwerper/uitgever genoemd worden van historieprenten, prenten die concrete en actuele gebeurtenissen of situaties als onderwerp hebben. Na zijn dood in 1590 werd zijn werk door anderen voortgezet, zodat een reeks van ruim 450 gravures is ontstaan over belegeringen, veld- en zeeslagen, ketterverbrandingen en vele andere historische gebeurtenissen, bijvoorbeeld de beeldenstorm en de onthoofding van Egmond en Hoorne, gedurende de periode 1530-1610. Iets minder dan de helft van al deze prenten heeft betrekking op de Nederlandse Opstand. Nadat hij om

|pag. 108|

_______________↑_______________

politiek-religieuze redenen naar Keulen was gevlucht, bleef hij de moeizame emancipatieoorlog tegen de Spanjaarden vanuit een persoonlijk engagement volgen. Hier in Keulen gaf hij in kleine series zijn prenten uit met een Duits onderschrift op rijm, waarschijnlijk ontworpen met behulp van bestaand kaartenmateriaal en met de verhalen van ooggetuigen. Hij geeft van de verschillende gebeurtenissen vooral een realistische weergave, terwijl tot dan toe vooral een allegorische benadering gebruikelijk was. Een realistische weergave betekent echter niet altijd een geheel historisch correcte weergave. Het was er de prentontwerper in die tijd niet in de eerste plaats om te doen om een gebeurtenis exact weer te geven. De eenheid van tijd, plaats en handeling was geen eerste vereiste. Om de duidelijkheid voor de lezer te vergroten, kon de maker gebeurtenissen die zich na elkaar hadden afgespeeld in één beeld vangen. Prenten als die van Hogenberg kwamen in alle Nederlandse huishoudens voor. Als pamflet hebben nieuwsprenten, spotprenten en allegorische prenten dan ook een niet te onderschatten rol gespeeld in de opinievorming en de propaganda tijdens de Opstand. Hogenbergs serie was zeer succesvol en de prenten werden niet alleen in losse exemplaren verspreid, maar ook in boeken opgenomen.18 [18. A. van der Blom, Historieprenten 1500-1800, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden dl. 9, Haarlem 1980, 225; R. van Gelder, De oorlog in beeld, in: F. Wieringa red., Republiek tussen Vorsten, Zutphen 1984, 141 en 157-159; zie ook: L. Voet, Frans Hogenberg. De 80-jarige oorlog in prenten, Den Haag 1977.] De bekendste daarvan is de door de Oostenrijker Michael von Aitzing samengestelde en voor het eerst in 1583 verschenen beschrijving van de Nederlanden.19 [19. M. von Aitzing, De Leone Belgico, eiusque Topographica atque Histica Descriptione Liberz.; 1e druk Köln 1583. Vermeerderde drukken verschenen in 1585, 1588, 1595 en 1605. Een Nederlandse uitgave verscheen te Neurenberg in 1596. Een Duitse vertaling van E. van Meteren onder de titel Belgische Histori, zag zonder naam en buiten weten van de schrijver, nog vóór de Hollandse uitgave het licht.] Verder verschenen er verwante series prenten naar Hogenberg.
Ook ten aanzien van Hogenbergs prent van Rennenbergs belegering kan gesteld worden dat de werkelijkheid werd aangepast. Centraal op de gravure zien we de stad Kampen vanaf de Hagen. Rennenbergs troepen trekken langs de Hagentoren via de Hagenpoort de stad binnen, terwijl links op de achtergrond de Hoogduitse soldaten via de IJsselbrug de stad verlaten.
Links van de Hagenpoort is de stadsmuur grotendeels vernield door het zware geschut, dat op de voorgrond staat opgesteld tussen de eerder
genoemde grote met aarde gevulde ronde tenen manden. Brokstukken liggen in de gracht. In werkelijkheid werd echter niet tussen Hagenpoort en IJsseltoren, maar tussen de Kalverhekkenpoort en de Wiltvang een bres in de stadsmuur geschoten. Hogenberg heeft zich echter deze vrijheid veroorloofd om de aanleiding tot de capitulatie, de intocht van de overwinnaars en de aftocht van de verslagen troepen op één prent af te kunnen beelden.20 [20. Kolman, Traditie, 217 noot 90.]
Topografisch heeft Hogenberg de situatie bij benadering wel goed weergegeven. De positie van de zware Hagentoren vóór de Hagenpoort is juist. Ook de weergave van de Buitentoren benadert min of meer de toenmalige situ-

|pag. 109|

_______________↑_______________

atie: een vierkante uit een aantal geledingen bestaande onderbouw met daarboven een achtkantige lantaarn met kleine spits. Zelfs de leegte achter de stadsmuur komt overeen met de werkelijkheid. Op de betrouwbare plattegronden van Jacob van Deventer is de hoek binnen de stadsmuur nabij de IJsseltoren onbebouwd. Deze open ruimte was ontstaan nadat in 1554 de Oude Wiltvang, de veertiende eeuwse vierkante hoektoren, die na de bouw van nieuwe stadsmuren ter plaatse rond 1500, binnen de muren was komen te liggen, was gesloopt.21 [21. Van Mierlo, Historie, 189.] Frans Hogenberg kende Van Deventers plattegronden en heeft ze gebruikt voor zijn eigen stadsplattegronden, die hij vanaf 1570 in samenwerking met de Duitser Georg Braun had uitgegeven.22 [22. Th.M. van Mierlo, Paulus Utenwael en zijn ‘koeperen plaete van die contrafeytinge der stadt Campen’ uit 1598, Kampen 1996, 8-9.]
Boven de voorstelling staat in het Duits het hoofdthema van de afbeelding te lezen: ‘hoe hoofdman Ville de stad Kampen voor de Staten inneemt’.
Midden onder zien we de graaf van Rennenberg, die ook baron van Ville was, op zijn paard gezeten, met daarbij gegraveerd ‘Mons de Ville’. Links, boven de wegtrekkende Duitse soldaten, staat eveneens in het Duits vermeld hoe zij met wapens en gevolg maar zonder paspoort de stad verlaten.
Dit laatste, zonder paspoort, slaat vermoedelijk op het feit dat de troepen tot aan de Duitse grens werden begeleid en zij gehouden waren de eerste drie maanden niet tegen de Staten-Generaal te dienen. Onder de prent staan in een aantal versregels, zoals bij alle historieprenten van Hogenberg, nog eens kort de hoofdgebeurtenissen vermeld.
In de beschrijving van veldslagen en belegeringen van Willem Baudart is de voorstelling van Hogenberg in verkleinde vorm overgenomen.23 [23. De prent van Hogenberg is (inclusief de versregels onder de voorstelling) 21 cm hoog en 29 cm breed. De prent uit Baudart is 13,2 cm hoog en 15,7 cm breed. De afbeelding en de tekst in Baudarts uitgave over Rennenbergs belegering zijn afgebeeld in Kamper Almanak 1936-1937, 194-197.] De prent verschilt behalve in formaat, ook in detaillering van Hogenbergs prent. Het meest opvallende verschil is dat de wegtrekkende Duitse troepen min of meer schuil gaan achter de ra van de grote mast van het links afgemeerde schip. In zijn totaliteit is de prent uit Baudarts werk, vervaardigd door een andere graveur, ook veel minder verfijnd dan het werk van de meester in graveren die Hogenberg was.

Daar waar de prent van Hogenberg het eindresultaat van de belegering in 1578 uitbeeldt, brengt de manuscriptplattegrond in de atlas te München,
in feite een nieuwskaart, de belegeringssituatie zelf in beeld (afbeelding 3).
Op de vogelvluchtkaart zien we de stad Kampen vanaf de landzijde.
Bovenaan lezen we in het Italiaans ‘Assedio di Campen’, beleg van Kampen.
Terwijl de verkaveling binnen de stadsmuren in plattegrond is weergegeven, zijn de stadsmuren met torens en poorten, maar ook de beide stadskerken en de drie kloosters ten westen van de Burgel in perspectief afge-

|pag. 110|

_______________↑_______________

beeld. Wel zijn deze architectuurvoorstellingen betrekkelijk vrij uit de hand getekend en niet echt betrouwbaar weergegeven. Met name de smalle zijden van de stad, daar waar de krijgsactiviteiten vooral plaatsvonden, zijn proportioneel groter getekend. Geheel links zien we de Hagen, in de vorm van enkele huizen en bomen met vaag getekende muren en poorten.
Boven de stad takt het Ganzendiep zich van de IJssel af. Aan de overzijde van de IJssel liggen, verspreid op terpen, de boerderijen in de Mastenbroeker polder.
Rond de stad zien we de verschillende door de bezetters aangelegde schan-

[3. Nieuwskaart van het beleg van Kampen door Rennenbergs troepen in 1578 (Bayerische Staatsbibliothek, München).]

sen ingetekend. Rechts voor de Venepoort ligt de schans, die Hegeman direct na de mislukte verrassingsoverval op 30 mei liet aanleggen; links buiten de Hagenpoort de schans die werd aangelegd nadat de Duitse soldaten een dag later zich na de mislukte uitval naar de Hagen weer in de stad hadden moeten terugtrekken. Aan de overzijde van de brug liggen zowel direct voor de IJsselbrug als verder naar achteren een schans: moet deze laatste de door de Mastenbroeker boeren aangelegde schans bij de Drie Bruggen voorstellen? Rechts ervan zien we een kerkje afgebeeld met daarnaast een mast met vlag. Hiermee zal Rennenbergs hoofdkwartier in het Kartuizerklooster bedoeld zijn. De manier waarop de verschillende

|pag. 111|

_______________↑_______________

schansen zijn afgebeeld, doet vermoeden dat deze vooral bestaan hebben uit de al eerder genoemde en op de prent van Hogenberg afgebeelde grote met aarde gevulde ronde tenen manden. Op de eveneens in de Münchenatlas opgenomen kaart van Rennenbergs beleg van Deventer lijken de manden opgesteld achter kleine eenvoudige aarden wallen. Opvallend afwijkend van de verschansingen van manden is de schans die voor de Cellebroederspoort is getekend. Boven de schans is in het Italiaans geschreven: ‘forte fatto da quelli della citta’ (fort, gemaakt door die van de stad).
Vermoedelijk hebben we hier te maken met één van de molenbergen van waaraf de boeren op weg naar hun vee werden beschermd en mogelijk in het bijzonder met de ‘uytersten’ molenberg, die de Hollanders op de Duitse soldaten hadden veroverd, aangezien Dumbar spreekt van ‘ende beschantzten dien’. Vooral interessant is echter dat op deze plattegrond de in de stadsmuur geschoten bres wél op de juiste locatie is ingetekend. Links is de stadsmuur tussen de Kalverhekkenpoort en de eveneens zwaar beschadigd weergegeven Wiltvang in puin geschoten. Behalve de Wiltvang heeft ook de Hagentoren schade opgelopen. Bij deze toren, maar vooral bij de stukgeschoten muur, ligt volop puin in de stadsgracht. Daar waar Hogenberg vanwege zijn boodschap de werkelijkheid naar zijn eigen hand zette, lijkt deze belegeringskaart uit München met recht een betrouwbare bron voor onze kennis over Rennenbergs beleg van Kampen.

De Robles Atlassen

De atlas in de Bayerische Staatsbibliothek te München, waarin de hierboven besproken nieuwskaart van Kampen zich bevindt, is één van de drie zogenaamde Robles atlassen.24 [24. Bayerische Staatsbibliothek, München: Pagliaro-atlas ofwel Codex iconographicus 141: Piante da fortezze d’Italia, d’ungheria, di Fiandra, di francia da Giorgio Paglairo Frattino. De bladen in de atlas meten 44 cm hoog en 57,6 cm breed. De belegeringskaart van Kampen is te vinden op fol. 118r. Een microfilm met daarop alle atlaskaarten bevindt zich bij het Ryksargyf Fryslân te Leeuwarden. De atlas en zijn plaats binnen de Robles atlassen wordt beschreven in: Ch. van den Heuvel, Een derde atlas met Robles’ veldtocht door Friesland in München, Leeuwarden 1998. De andere twee atlassen en hun context worden beschreven in: Schroor en Van den Heuvel, De Robles atlassen.] De andere twee atlassen bevinden zich in respectievelijk de collecties van het Sächsiches Hauptstaatsarchiv in Dresden en van de University of Texas te Austin. Ze zijn vernoemd naar Caspar de Robles, die in 1568 als kolonel in het gevolg van Alva naar de noordelijke gewesten kwam.25 [25. Zie uitgebreid over de persoon Caspar de Robles: Schroor en Van den Heuvel, De Robles atlassen, 77-89. Zie ook: B. de Vries en S. van der Woude, Caspar de Robles, de Friese Alva??, tentoonstellingscatalogus Rijksarchief in Fryslân, Leeuwarden 1998, passim.] Hij was onder meer verantwoordelijk voor het toezicht op de aanleg van de citadel bij de stad Groningen. Na de Allerheiligenvloed van 1570 en de stormvloeden in 1572/73 liet hij met harde hand de Friese zeedijken herstellen. Hij had in dezelfde tijd ook de leiding bij het beteugelen van de opstand die in Friesland woedde na geuzeninvallen. Deze kregen vanaf begin juni 1572 een grimmiger karakter, omdat de geuzen toen probeerden vaste posities te veroveren. Vanwege De Robles cruciale aandeel in de strijd tegen de geuzen, die hoe langer hoe meer een militair karakter kreeg, en de organisatie van de verdediging in

|pag. 112|

_______________↑_______________

Friesland, werd hij eind juni 1572 benoemd tot luitenant-stadhouder van Friesland. Op 17 december 1573 werd De Robles officieel benoemd tot stadhouder van Groningen en Friesland en volgde hij hiermee Gilles de Berlaymont op, die zijn handen vol had aan zijn andere gewesten
(Gelderland en Utrecht). Zijn eigenzinnige en eigengereide optreden in het noorden leidde uiteindelijk tot zijn arrestatie op last van de Raad van State, door hem ‘rebellen des Conincx’ genoemd, op 23 november 1576. In het kader van het op 12 februari 1577 tussen don Juan en de Staten-Generaal gesloten Eeuwig Edict, werd De Robles op 16 maart 1577 weer vrijgelaten en ‘overgeleverd’ aan de al eerder genoemde Gilles de Berlaymont. Vervolgens vervulde de oud-stadhouder diverse opdrachten voor don Juan. Herhaaldelijk komt men zijn naam tegen tussen diens legeraanvoerders. In 1578 werd hij door Parma benoemd tot gouverneur van Limburg en commandant van één van Parma’s ruitereenheden. In die laatste hoedanigheid werd hij door Parma te samen met Gilles de Berlaymont in augustus 1578 naar Deventer gestuurd om deze door Rennenberg belegerde stad te ontzetten; tevergeefs, immers deze stad volgde op 19 november het Kamper voorbeeld door zich aan Rennenberg over te geven. Nadien was hij nog regelmatig betrokken bij diverse belegeringen in vooral het zuiden. Hij liet uiteindelijk het leven op 4 april 1585 tijdens het beleg van Antwerpen.

De drie eerder genoemde atlassen bevatten vooral vestingkaarten en nieuwskaarten betreffende Friese steden en dorpen. De meeste van de nieuwskaarten geven een beeld van De Robles krijgsverrichtingen in het Friese in 1572. Ook de meeste van de vestingkaarten van Friese en Groningse steden moeten uit begin jaren zeventig dateren. Vaak bevatten de kaarten niet uitgevoerde ontwerpen voor verbetering van de vestingwerken. De inhoud en uitvoering van de drie atlassen zijn niet gelijk. De atlassen uit Dresden en Austin bevatten naast kaarten van de Friese en Groningse steden ook plattegronden van steden in de Zuidelijke Nederlanden. In totaal bevat de Dresder atlas 42 kaarten, die te Austin 21.
Met in totaal 119 voorstellingen is de atlas te München veel uitgebreider: deze bevat ook kaarten van steden uit Zuidoost-Europa, Italië en Frankrijk.
Ook in de uitvoering zijn er onderlinge verschillen. Zo zijn de kaarten in de atlas te Dresden polychroom uitgevoerd en de vestingkaarten veelal in plattegrond weergegeven. De Austin-kaarten zijn getekend in lichtbruine inkt.
Daarentegen zijn belangrijke gebouwen veelal in perspectief afgebeeld. In de atlas te München zijn perspectief en plattegrond afwisselend toegepast,

|pag. 113|

_______________↑_______________

terwijl de meeste voorstellingen polychroom zijn uitgevoerd. Niet alleen tussen de drie atlassen, maar zelfs binnen vooral de München-atlas zijn verschillen te ontdekken die duidelijk maken dat meerdere personen uit opeenvolgende generaties verantwoordelijk zijn voor de afzonderlijke kaarten. Voor alle drie de atlassen geldt dat de daarin opgenomen kaarten teruggaan op deels gezamenlijke moederexemplaren. Dit geldt zeker voor de plattegronden van Friese en Groningse steden en de nieuwskaarten van De Robles Friese krijgsactiviteiten. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat De Robles zelf de opdracht voor het vervaardigen van deze kaarten heeft gegeven. Atlassen, als de drie hier besproken exemplaren, stonden niet op zichzelf, maar pasten binnen een militaire cultuur aan de hoven die ook door de lagere adel werd geïmiteerd. De opdrachtverlening voor de atlas te Dresden wordt gezocht bij de hertogen van Saksen, gezien hun historische banden met de Nederlanden en met Friesland in het bijzonder. Ook het exemplaar te Austin heeft waarschijnlijk een Duitse herkomst. De atlas te München is mogelijk samengesteld in opdracht van Willem V, hertog van Beieren, die nauwe contacten onderhield met de hertog van Parma.26 [26. Schroor en Van den Heuvel, De Robles atlassen, 45-46 en Van den Heuvel, Een derde atlas, 12-13.]
De nieuwskaarten over de belegering van Kampen en Deventer door Rennenberg in 1578 komen alleen voor in de München-atlas. Alleen in deze atlas komen zowel nieuwskaarten als plattegronden en vestingkaarten voor die beduidend eerder dan wel later dan begin jaren zeventig te dateren zijn. Gezien De Robles betrokkenheid bij de belegering van Deventer is de aanwezigheid van de nieuwskaart van Deventer niet vreemd. De Robles was echter niet betrokken bij de belegering van Kampen. Mogelijk gaan echter beide kaarten terug op een zelfde bron en zijn ze zo beide in de atlas opgenomen. De eerder besproken vestingkaart van Kampen komt, net als exemplaren van Zwolle en Deventer, zowel voor in de München-atlas als de atlas te Dresden.27 [27. München: fol. 119r; Dresden: opgenomen in de facsimile-uitgave van Schroor en Van den Heuvel, De Robles atlassen, kaart nr. 9. De plattegrond is ook afgebeeld in: J. Augustijn, Historische plattegronden van Nederlandse steden, dl. 9.1: De steden van Noordwest-Overijssel, Alphen a/d Rijn 2002, 58 (afb. 64).] Toch verschilt de kaart in München op een aantal wezenlijke punten van de kaart te Dresden (afbeelding 2). Terwijl we in de Dresden-atlas Kampen vanaf de landzijde zien, zien we Kampen op de kaart uit München vanuit het oosten. De IJssel bevindt zich dus onder aan de kaart. De voorgestelde bolwerken zijn op beide kaarten identiek. Maar daar waar op de Dresdenkaart de gebogen toegangswegen tot de bolwerken voor zowel de Hagenpoort als de Venepoort van aarde lijken, zijn ze op het München-exemplaar duidelijk getekend als houten bruggen. De gebogen vorm van de bruggen maakte eventuele belegeraars, eenmaal op de brug zijnde, extra kwetsbaar. Voor de Hagenpoort lag ook al in de oude situatie een dergelijke brug, die duidelijk is te herkennen op Alessandro Pasqualini’s ontwerp uit 1543.28 [28. Van Mierlo, Historie, 187.] Ook in het stadsbeeld zijn enkele verschillen. Zo zijn de bruggen

|pag. 114|

_______________↑_______________

over de Burgel bij het München-exemplaar duidelijker weergegeven. De Reeve bij de Cellebroederspoort daarentegen is op deze kaart niét ingetekend. Een aardigheid die ook alleen bij de kaart te München voorkomt, is dat bij zowel de Boven- als de Buitenkerk in de kerkgebouwen in plattegrond pijlers zijn ingetekend. Hoewel niet helemaal overeenkomstig de realiteit, wordt hiermee toch de grote ruimtelijke werking van beide kerken geaccentueerd.

Besluit

Het beleg van Kampen door Rennenberg in 1578 is algemeen bekend en spreekt tot de verbeelding van velen. Dit komt vooral door de prent van Frans Hogenberg. Hoewel vaak beschreven, was tot op heden in recente literatuur over Kampen geen complete beschrijving van de belegering te vinden, hoewel die in de vorm van de verslagen van Dumbar en in mindere mate van Baudart wel bestaat. Misschien heeft hierbij twijfel over de historische juistheid van beide beschrijvingen een rol gespeeld. De nieuwskaart uit München toont echter aan, dat zeker ten aanzien van de belegeringsopzet, de met name door Dumbar hieromtrent gegeven informatie als juist moet worden beschouwd. Daarmee wint ook zijn overige informatie aan waarde. De kaart te München, alsmede de beide vestingkaarten in de atlassen te München en Dresden, laten daarnaast ook zien dat zich in andere, vaak onbekende collecties, kaarten met betrekking tot Kampen kunnen bevinden, die ons nieuwe informatie over onze stad verschaffen. Zo bevindt zich een andere zestiende-eeuwse manuscriptkaart van Kampen in een omstreeks 1572 voor De Robles collega Gilles de Berlaymont samengestelde atlas.29 [29. Thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Leiden. Zie: Ch. Van den Heuvel, Een atlas voor Gilles de Berlaymont, baron van Hierges. Belegeringsscenes, stadsplattegronden en fortificatie-ontwerpen voor een ‘soldat-gentilhomme’, 1570-1578 in: Caert-thresoor. Tijdschrift voor de geschiedenis van de kartografie in Nederland, jg. 15 (1996) nr. 3, 57-69.
De kaart staat afgebeeld in: Augustijn, Historische plattegronden, 57 (afb. 63).]
Op deze kaart, met als opschrift ‘La ville de campen 1572’, zien we de stad omringd door de toen bestaande muren met poorten en torens afgebeeld. Het roept in ieder geval bij mij de vraag op: welk mooi onbekend materiaal bevindt zich nog in andere onbekende, vooral Zuid-Europese, collecties? Hopen op de volgende ontdekking!

Noten

Noten op pag. 115-118 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
 
– Mierlo, Th.M. van (2003). Een belegering verbeeld: Rennenbergs beleg van Kampen (1578) in woord en beeld. Kamper almanak, 2003, 97-118.

Category(s): Kampen
Tags: , , , , , ,

Comments are closed.