Paulus Utenwael en zijn “koeperen plaete van die contrafeytinge der stadt Campen” uit 1598

Paulus Utenwael en zijn
“koeperen plaete van die contrafeytinge
der stadt Campen” uit 1598

door: Th.M. van Mierlo

Een uitgave van de Stichting Dr. C.N. Fehrmann Fonds

[]

Colofon:

Titel:
Paulus Utenwael en zijn “koeperen plaete van die contrafeytinge der stadt Campen” uit 1598

Auteur:
Th.M. van Mierlo

Drukwerk:
Anker Grafisch Bedrijf-Kampen

Uitgave:
De Stichting Dr. C.N. Fehrmann Fonds

Technische gegevens brochure;
Papier: Bioset 115 en 240 gr.
Lettertype: Galliard
Illustratie omslag:
Detail van de kaart van P. Utenwael

Technische gegevens Plattegrond;
Papier: Arches Expression Crème 250 gr.

De facsimile-uitgave van de plattegrond van Kampen, zoals die in 1598 door Paulus Utenwael gemaakt is, is gedrukt in een genummerde oplage van 500 stuks.

De uitgave van de plattegrond en de begeleidende brochure zijn mede mogelijk gemaakt dankzij een financiële bijdrage van de gemeente Kampen.

Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting Dr. C.N. Fehrmann Fonds te Kampen.

Kampen, 1996

[]

PAULUS UTENWAEL EN ZIJN “KOEPEREN PLAETE VAN

DIE CONTRAFEYTINGE DER STADT CAMPEN״ UIT 1598

In de collectie van het Stedelijk Museum Kampen bevindt zich een koperen plaat waarop een plattegrond van Kampen is gegraveerd, in 1598 vervaar-digd door Paulus Utenwael. Bijna driehonderd jaar later, in 1863, liet de ‘Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis’ met behulp van deze koperplaat een groot aantal nieuwe afdrukken van de fraaie plattegrond vervaardigen. In 1996 verscheen van deze negentiende eeuwse en inmiddels uitverkochte druk op initiatief van de Stichting Dr. C.N. Fehrmann Fonds een facsimile-uitgave.
Wie nu was Paulus Utenwael, vanuit welke economische motieven gaf het Kamper stadsbestuur hem in 1598 de opdracht de plattegrond te vervaardigen en wat vertelt zijn eindresultaat ons van het Kamper stadsbeeld anno 1598? Dit zijn enkele van de vragen waarop een antwoord wordt gegeven in deze brochure, die als bijlage bij genoemde facsimile-uitgave is verschenen.

Nieuwe kansen?
De jaren 1597 en 1598 waren twee belangrijke jaren voor de stad Kampen. Het stadsbestuur spande zich namelijk intensief in om Engelse kooplieden binnen zijn muren te krijgen. De handelsvloot van Kampen was in de loop van de zestiende eeuw om verschillende redenen sterk afgenomen, wat uiteraard zijn weerslag had op de economische ontwikkeling van de stad. Aan het einde van de zestiende eeuw werden dan ook verscheidene initiatieven ondernomen om de plaatselijke welvaart te stimuleren. Zo wist het stadsbestuur, niet zonder succes, aan de reeds binnen de stadsmuur bestaande textielnijverheid nieuwe impulsen te geven. Met gunstige vestigingsvoorwaarden werden textielfabrikanten, met name protestantse immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden, naar Kampen gelokt.
In 1597 deed zich opnieuw een ontwikkeling voor, die de stad nieuwe economische perspectieven kon bieden. De hevige concurrentiestrijd die al lange tijd woedde tussen de Engelse kooplieden en die van de Hanze, werd in dit jaar beslecht in het voordeel van laatstgenoemden. Zij wisten de Duitse keizer ertoe te bewegen om de Engelsen, georganiseerd in de Merchant Adventurers, uit het Duitse Rijk te weren. Verschillende

|pag. 1|

Nederlandse steden probeerden nu de verdreven Engelse kooplieden binnen hun muren te krijgen en wel in het bijzonder het stapelrecht voor Engels laken. Tot dan was dit recht, wat inhield dat al het Engels laken in de betreffende stad te koop werd aangeboden, in handen van het Duitse Elbestadje Stade. Naast Delft, Den Briel, Dordrecht, Groningen, Middelburg en Rotterdam, ondernam ook Kampen snel en doortastend actie.1 [1. Zie voor een uitvoerige beschrijving van de activiteiten van Kampen m.b.t. de Merchant Adventurers: E. Rijpma, De ontwikkelingsgang van Kampen tot omstreeks 1600; vooral in de laatste jaren der zestiende eeuw (Groningen 1924) blz. 113-132; zie ook ‘Berigten omtrent de gewenschte vestiging der Engelsche avonturiers te Kampen in 1597 en 1598’ in: Verslagen en Mededelingen Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 2e afd., 3e stuk (1865), blz. 35-51 en E.G. van Vliet, ‘Kampen en de Merchant Adventurers’ in: De Panne, jg. 20 nr. 1 (febr. 1995) blz. 9-13. Zie voor de Merchant Adventurers in de Nederlanden in het algemeen (hoewel verouderd): C. te Lintum, De Merchant Adventurers in de Nederlanden. Een bijdrage tot de geschiedenis van den Engelschen handel met Nederland (‘s-Gravenhage 1905).] Zo werden direct brieven verstuurd naar de Engelse kooplieden die nog in Stade verbleven. Ook tijdelijk te Middelburg verblijvende Engelse kooplieden werden door het Kamper stadsbestuur aangeschreven, spoedig gevolgd door onderhandelingen met Engelse vertegenwoordigers in de laatstgenoemde stad. Eind november werd de Kamper stadsbode Gerryt Jansz met een instructie naar Engeland gestuurd. De instructie was bestemd voor Augustinus de Colenaer, advocaat in Londen en zwager van een vooraanstaand burger van Kampen, die namens het Kamper stadsbestuur in Engeland de onderhandelingen met de oversten van de Merchant Adventurers en de Engelse koningin voerde. In de instructie werden de voordelen van de stad Kampen opgesomd, die De Colenaer tijdens zijn onderhandelingen naar voren diende te brengen. Hoewel diplomatie ook toen reeds veel tijd in beslag nam, leken de vooruitzichten voor Kampen aanvankelijk zeer gunstig, temeer omdat de Engelse kooplieden uit Stade een voorkeur voor Kampen hadden. Een Engelse delegatie die de verschillende kandidaat-steden afreisde, werd in juni 1598 dan ook vorstelijk in de IJsselstad onthaald. Maar alle inspanningen ten spijt, uiteindelijk viel de keuze niet op Kampen. De grote diepgang van de Engelse schepen en de daarvoor te ondiepe IJssel bij Kampen, maakte dat de IJsselstad voor de oversten van de Merchant Adventurers onacceptabel was. Middelburg viel uiteindelijk de eer toe de Engelse stapel voor laken binnen zijn muren te mogen hebben.

Reclameprent
De instructie, die de Kamper stadsbode Gerryt Jansz. naar Londen bracht om De Colenaer tijdens zijn onderhandelingen met ondermeer de oversten van de Merchant Adventurers de nodige argumenten pro Kampen te verschaffen, ging blijkens de stedelijke rekening van 1597, vergezeld van “verscheydene chaertkens van de situatie der stadt Campen ende van de Zuyderzee”. Deze waren gemaakt door Thomas Berendtsz, schilder en architect en vanaf 1611 tevens gezworen landmeter van Overijssel, die voor

|pag. 2|

zijn arbeid 25 herenponden ontving.2 [2. GAK, Oud-Archief inv.nr. 470, onder “Uthgevent van allerleye onseeckere parcelen”: “Item Thomas Berentsz schilder betaelt van verscheydene chaertkens van de situatie der stadt Campen ende van de Zuyderzee, op Engelandt gesonden, 25 h.lb”; (de herenpond was alleen een rekeneenheid en is als munt nooit geslagen).] Behalve dat De Colenaer bij de oversten de hem door het stadsbestuur in de instructie aangereikte argumenten naar voren bracht, liet hij hen in aanwezigheid van de stadsbode ook de “affbeldinghe [der] stadt Campen met haere jpoede reeden, diepten, streken, bequame winden, haere schoone situatie met haere uutnemende riviere loopende inden vermaerden Rijnstroomm” zien.
Hoewel de hier gegeven omschrijvingen het wel doen vermoeden, bevond zich bij de instructie niet de door Paulus Utenwael gegraveerde plattegrond van de stad die wij nu nog kennen. Deze zou eerst in 1598 door Utenwael worden vervaardigd, ook al zijn de eerste betalingen aan Utenwael opgenomen in de stedelijke rekening over het jaar 1597. Blijkens deze rekening kreeg Utenwael “voer het schnijden van de koeperen plaete van die contrafeytinge der stadt Campen” boven de al van te voren van de stadssecretaris ontvangen 25 carolus guldens en datgene wat hem in 1598 zou worden betaald, het bedrag van ruim 102 carolus guldens.3 [3. GAK, Oud-Archief inv.nr. 470, onder “Uthgevent van allerleye onseeckere parcelen”: “Item mr. Pouwell Uytenwael betaelt voer het schnijden van de koeperen plaete van die contrafeytinge der stadt Campen boven alsoedanen 25 Car.g. als hij tevoerens van den secret(aris) Reiner Jacobszn. ontfangen hadde, ende ingelijcx boven ‘t gene soe hem uth de kamer de Anno ‘98 betaelt is worden, noch die somma van 102 Car.g. 4_ st. fac(it) 146 h.lb._ st.”; (de carolus gulden was wel een betaalmiddel en werd in de rekeningen omgerekend in herenponden, die als rekeneenheden werden gebruikt).] De opdracht zal echter eerst in 1598 aan Utenwael zijn gegeven, aangezien de post aan het eind van de rekening voorkomt. De stedelijke rekeningen liepen namelijk van 22 februari van het ene tot 21 februari van het volgende jaar, terwijl de netexemplaren, die alleen bewaard zijn gebleven, eerst geruime tijd na het boekhoudkundig jaar door het stadsbestuur werden afgehoord. Vandaar dat de schrijver van de netrekening bij bovengenoemde post al kon verwijzen naar datgene wat Utenwael in 1598 had ontvangen. In dat jaar namelijk, ontving “mr. Powel Uthenwaele, iserschnijder, dat hem noch restede van die plaete des contrefeytzels der stadt Campen te schnijden ende van die exemplaren daarmede affgedruckt” nog eens ruim 87 herenponden.4 [4. GAK. Oud-Archief inv.nr. 471, onder “Uthgevent van allerleye onsekeren parcelen”: “Item betaelt mr. Pouwel Uthenwaele iserschnijder dat hem noch restede van die plaete des contrefeytzels der stadt Campen te schnijden ende van die exemplaren daarmede affgedruckt 87 herenlibra 11_ st.”.] Dàt de plattegrond door Paulus Utenwael in 1598 is gegraveerd, blijkt bovendien uit de signering van de kaart met “P. Utenwael F[fecit] A’1598”. De aanleiding tot de opdracht aan Utenwael zal hoogstwaarschijnlijk het voorgenomen bezoek van de Engelse delegatie aan de stad zijn geweest. Te veronderstellen valt dan ook dat de delegatie bij haar bezoek aan de stad in juni 1598 werd vereerd met exemplaren van de fraaie stadsplattegrond van Kampen.
Zeker is dat de plattegrond moest dienen om de gunstige afspiegeling van de stad in beeld te ondersteunen. Zonder de werkelijkheid geweld aan te doen, wist Utenwael Kampen een bijzonder fraai aanzien te geven. Voor de stad wordt de IJssel druk bevaren, terwijl vele schepen aan de kade afgemeerd liggen. In de rechter bovenhoek wordt het Kamper wapen gedragen

|pag. 3|

door twee stoere leeuwen, die met elkaar worden verbonden door een bandelier met de tekst “Keiser Vrye Anzestadt Campen”. Hiermee wordt niet alleen verwezen naar het Hanze-verleden van de stad, maar ook naar de verheffing van Kampen (te zamen met Deventer en Zwolle) tot Rijksstad in 1495 door de Rooms-keizer Maximiliaan I.5 [5. Hoewel in het stadsarchief van Kampen geen enkele aanwijzing betreffende de verheffing tot Rijksstad is te vinden, wordt deze gebeurtenis wel genoemd in de Nederlandstalige uitgave van Ludovico Guicciardini’s ‘Beschryvinghe van alle de Nederlanden’, uitgegeven door Petrus Montanus te Amsterdam in 1612. De vermelding staat niet in Guicciardini’s oorspronkelijke tekst, maar in Montanus’ aanvulling betreffende Kampen: Beschryvinghe van alle de Nederlanden anderssinns ghenoemt Neder-Duytslandt door M. Lowijs Guicciardijn/Edelman van Florencen …. Nu wederom met verscheyden historien ende aenmerkinghen vermeerdert ende verciert door Petrum Montanum…, (Amsterdam 1612), blz. 156; zie ook de Inleiding door H.H. Zwager, behorende bij de facsimileuitgave (Amsterdam 1968), blz. 14.] In de linker bovenhoek is binnen een cartouche met rolwerk een gedicht in het Latijn opgenomen, waarin de stad wordt verheerlijkt. Het gedicht is een anagram, waarbij het latijnse woord Campos niet alleen als naam van de stad wordt gebruikt, maar ook in de betekenis van weide. H.M. Mulder te Kampen maakte in 1980, zoveel mogelijk de oorspronkelijke volgorde van het Latijn volgend, de volgende vertaling:6 [6. Zie voor een uitvoerige uitleg van de betekenis van het gedicht: H.M. Mulder, ‘Over “Reklame” in…het Latijn. Karakteristiek van Kampen in een Latijns gedichtje van 1598’ in: Kamper Nieuwsblad, dinsdag 22 juli 1980.]

Een keizerlijke, vrije stad, lid van de zeebond:
Weiden (Kampen) heeft God besproeid met gerechtigheid en met
het vereren van de waarheid, doordat Hij, ruig als Kampen (de
weide) was door doornen, stuk voor stuk het giftig kruid uitrukte,
dat schadelijk was geweest voor de kudde.
O, driewerf gelukkig Kampen, dank zij heerschappij, ligging en prak-
tische ervaring, rivier en gebied, indien het gegeven wordt te kennen gerechtigheid in Christelijke vroomheid.

Dat onder het gedicht de signatuur van de graveur Utenwael wordt aangetroffen, moet niet gezien worden als het bewijs dat Utenwael de maker van dit gedicht is geweest. Hoewel de toepassing van dergelijke gedichten waarin een stad, gewest of land wordt verheerlijkt zeer gebruikelijk was in de kartografie van de zestiende en zeventiende eeuw, is het niet aannemelijk dat de graveurs zelf voor de teksten hebben gezorgd. In het geval van Utenwaels plattegrond van Kampen, mag verondersteld worden dat een geletterde inwoner van de stad deze Latijnse woordspeling in opdracht van het stadsbestuur vervaardigd heeft. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan Joannes Crellius, die in 1597 als schoolmeester was aangesteld en voor de periode dat er nog geen nieuwe rector was benoemd, tevens de supervisie over de Latijnse School had.7 [7. K. Schilder, Kamper stedelijke ambtenaren; namen en aanstellingsvoorwaarden 1538-1697 (Kamper genealogische en historische bronnen dl. 14, Kampen 1994), blz. 112.]
Boven de stad geeft Utenwael de nieuw uitgegraven Reve weer, via welk water schepen, in plaats van via de door verzanding steeds ondieper wordende IJsselmonding, vanaf de Zuiderzee de stad zouden moeten kunnen

|pag. 4|

bereiken. Zouden, aangezien het uitdiepen van de oude oorspronkelijk goed bevaarbare waterloop, waarmee in 1597 werd begonnen, eerst in 1603 werd voltooid. Toch heeft Utenwael met het afbeelden van de Reve de werkelijkheid geen geweld aangedaan. Het graafwerk aan de Reve zelf was in 1599 nagenoeg gereed, terwijl mogelijk al in 1597 het eerste deel tussen de stad en de Zwartendijk was voltooid, zodat Utenwael dit deel van de Reve zonder schroom in volle glorie kon weergeven. Dat de afwerking en het graven van vaargeulen voor de kust nog tot in 1603 zou voortduren en het gehele project uiteindelijk op een mislukking uitliep, konden Utenwael noch het stadsbestuur voorzien.8 [8. Zie over dit project: Rijpma, blz.133-146.] Bovendien had het stadsbestuur in zijn aan De Colenaer gerichte instructie reeds vermeld dat de “stadt nu algereets een geheel jaer lanck in stedighen arbeyt gewest ende alnoch is״ om de nieuwe vaarweg naar Kampen te realiseren. Tijdens haar bezoek aan Kampen werd de Engelse delegatie dan ook onder meer per schip over de Reve naar de sluis in de Zwartendijk gevaren om haar met eigen ogen het werk te laten aanschouwen.9 [9. Rijpma, blz. 130. Dat met de in de stedelijke rekening genoemde “Swartesluys”, waarheen men met de Engelsen vaart, het Zwartewater bedoeld wordt, zoals Rijpma veronderstelt, lijkt onwaarschijnlijk. Eerder dient men hier te denken aan de in 1598 vernieuwde sluis in de Zwartendijk: zie Rijpma blz. 139 en GAK, Oud-Archief inv.nr. 470, onder “Reysen”.] Ook had het stadsbestuur De Colenaer in Londen aan de Engelsen laten melden, dat de stad dusdanig was versterkt, “dat men sich ghiener periculen van imande sall hebben toe bevruchten..״. Zou in deze mededeling wellicht de oorzaak kunnen schuilen van het feit dat Utenwael de Hagen – een buiten de stadsmuur, benoorden de Hagenpoort gelegen, omgrachte woonwijk – heeft weggelaten, terwijl deze wijk op andere plattegronden gemaakt voor en na die van Utenwael, wel steeds zichtbaar is?
Immers, een dergelijke wijk buiten de stadverdediging bood een eventuele vijand mogelijkheden zich er in te verschansen, hetgeen tijdens de belegering van de stad door graaf Willem van den Berg in 1572 ook was gebeurd.
Iedere schijn van onveiligheid zou in tegenspraak zijn met de door De Colenaer naar voren gebrachte veiligheid van de stad en moest derhalve vermeden worden. Of deze gedachtengang echter werkelijk het motief is geweest voor het weglaten van de Hagen, of dat hier slechts overwegingen van compositorische aard een rol hebben gespeeld, blijft onduidelijk.

Paulus Utenwael
De oorspronkelijk uit Utrecht afkomstige Paulus Utenwael was voor het Kamper stadsbestuur geen onbekende. Op 6 april 1585 werd door Ridderschap en Steden van Overijssel “Mr. Pauwel Uuytenwael” in plaats van Mr. Gijsbert Clos, die “vermits sijn olderdoem ende swackheid sijns lijves” om zijn ontslag had gevraagd, tot “ijsersnijder” ofwel stempelsnijder aange-

|pag. 5|

steld bij de Provinciale Munt, die zich te Kampen bevond.10 [10. GAK, Oud-Archief Kampen inv.nr. 2521, fol.l97r/v.] Utenwael had zich toen in ieder geval al bewezen als een niet onverdienstelijk graveur. Zo had hij in de jaren zeventig portretprenten gegraveerd van onder meer Joannus Secundus (Jan Everaerts), Boussu, Luther en Melanchton. Naast deze portretprenten, bezit het Rijksprentenkabinet te Amsterdam van zijn hand ook een zestal mythologische voorstellingen in ovale medaillons met Latijnse omschriften, onder andere met voorstellingen van de in een boom veranderde Daphne toen ze door Apollo werd achtervolgd, van Apollo die de draak Python heeft gedood, en van Aktacon die Diana in het bad verrast.11 [11. M. Flohil, ‘De graveur Paulus Utenwael als medailleur’ in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde, dl. 44 (1957), blz. 43-48, in het bijzonder blz. 44.]
Utenwael zou slechts enkele jaren in Kampen blijven. In het in het Kamper archief bewaard gebleven Register van Muntzaken, bevindt zich namelijk een ongedateerd, maar vermoedelijk 1591 te dateren stuk waarin we kunnen lezen hoe “de isersnider Mr. Pouwell sich buyten consente (= zonder toestemming) van den muntmeister Henrick Wijntges van Campen binnen Hoorn heeft begeven”, waardoor de muntmeester ontriefd was en de Landschap van Overijssel in het slaan van munten belemmerd werd. De muntmeester werd vervolgens gemachtigd door andere werkmeesters stempels te laten maken en verder opgedragen dat hij van “vors[eide] Mrs. Pouwell alle pondtsoenen (= graveergereedschap) sall weder ijschenn ende doen vorderen12 [12. GAK, Oud-Archief inv.nr. 2170, fol. 33.] Utenwael bleek zich uiteindelijk in Hoorn gevestigd te hebben als “ijsersnijder bij der munte”.13 [13. Flohil, blz. 46 en T.R. Mulder, ‘De ‘Plate’ van Medemblik en haar graveur: Paulus Utenwael’ in: West-Frieslands Oud en Nieuw, 26(1959), blz. 34-38, i.h.b. blz. 35.] Zeer waarschijnlijk was Utenwael gevraagd door Caspar Wijntgens (een broer van de eerder genoemde Kamper muntmeester Hendrik). Caspar had in 1589 zijn oudere broer Balthasar opgevolgd als muntmeester van de West-Friese Munt te Hoorn nadat hij voordien enkele jaren muntmeester van de Driesteden Muntslag te Kampen was geweest. Zijn broer Balthasar heeft de functies van muntmeester bij de West-Friese Munt èn bij de Provinciale Munt van Overijssel zelfs nog enige tijd gecombineerd.14 [14. P.J. Soetens, ‘De muntslag in Kampen’ in: Kamper Almanak 1962-1963 (Kampen 1962) blz. 270-300, in het bijzonder blz. 282-287.] Beide broers kenden Utenwael uit hun Kamper tijd en hebben waarschijnlijk ook al voor 1591 een beroep op hem gedaan, aangezien Paulus Utenwael gezien wordt als de snijder van een doorlopende reeks reken- of legpenningen van de West-Friese Munt tussen 1587 en 1604, waarin geen stijlverschillen zijn waar te nemen. Daarnaast kunnen een aantal fraaie triomfpenningen van de West-Friese Munt op naam van Paulus Utenwael als snijder èn ontwerper geschreven worden.15 [15. Flohil, passim.]
Overigens kan ook aan een aantal Overijsselse triomfpenningen Utenwaels

|pag. 6|

naam verbonden worden. Een fraai voorbeeld is een aan de Overijsselse Munt geslagen penning waarop de aansporing tot een goede verstandhouding centraal staat, en waarbij op de voorzijde Castor en Pollux staan afgebeeld, met op de achtergrond het silhouet van een stad (Kampen?) met schepen ervoor.16 [16. Flohil, blz. 45; O.N. Roovers, ‘De Noord-Nederlandse Triumfpenningen’ in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 40(1953), nr. 75.]
In Hoorn hield Utenwael zich niet alleen bezig met het vervaardigen van stempels voor munten en penningen, maar pakte er ook zijn oude professie van graveur weer op. In opdracht van het stadsbestuur maakte hij in 1596 een fraaie plattegrond van Hoorn. Het is ongetwijfeld deze plattegrond van Hoorn, gemaakt door een goede bekende, die het Kamper stadsbestuur in 1598 heeft doen besluiten Paulus Utenwael de plattegrond van Kampen te laten vervaardigen. Het niet onverdienstelijke kaartbeeld van de Hoornse plattegrond, alsmede Utenwaels bekendheid met de topografische situatie in de IJsselstad moeten voor het Kamper stadsbestuur uiteindelijk zwaarder gewogen hebben dan het plotselinge vertrek van de stempelsnijder bij de Munt zeven jaar eerder. Overigens maakte Utenwael een jaar later, in 1599, ook nog een plattegrond van Medemblik, in welke stad uitgebreide verbeteringen aan de havenaccommodatie toen juist waren voltooid.17 [17. Mulder, blz. 36-37; M. Mameleers, West-Friesland in oude kaarten (Wormer 1987), nr. 21, blz. 94-97; H.W. Saaltink, Hoorn in Kaart. “Vier eeuwen Hoornse stadsplattegronden”. (Hoorn 1981), nr. 7.]
Wanneer de plattegronden van de drie steden naast elkaar worden gelegd, wordt door de overeenkomsten snel duidelijk dat we hier met dezelfde graveur te maken hebben. De identieke weergave van de golvende waterpartijen en de weiden, maar ook die van details als bomen, tuinen, alsmede de overeenkomst in de wat naïef weergegeven mensen, zwanen en koeien is frappant. De beide aan de Zuiderzee gelegen steden worden omgeven door vele van en naar de stad varende schepen, ongetwijfeld om overeenkomstig als bij Kampen, de welvaart van de steden en hun bewoners te benadrukken.
En evenals de plattegrond van Kampen, hebben ook de beide andere plattegronden een cartouche. Bij de plattegrond van Hoorn is er een latijns gedicht in opgenomen, waarin de schoonheid van de stad verheerlijkt wordt. In tegenstelling tot bij het Kamper gedicht, wordt het Hoornse vers echter gevolgd door een Nederlandse rijmversie. De cartouche op de plattegrond van Medemblik is blank gebleven, maar ongetwijfeld zal het ook hier in de bedoeling hebben gelegen een vers ter verheerlijking van de stad op te nemen.
Omdat Utenwael de koperplaten voor de plattegronden niet als zelfstandig uitgever, maar in opdracht van de respectieve stadsbesturen gemaakt heeft, bleven deze niet in zijn bezit, maar zullen overgedragen zijn aan het stads-

|pag. 7|

bestuur. Daarmee werd de kans om niet vanuit commerciële overwegingen te worden omgesmolten, vergroot. Net als de koperplaat van de plattegrond van Kampen is ook die van Medemblik, overigens toch nog door louter toeval, bewaard gebleven. In de jaren vijftig van onze eeuw trof de toenmalige burgemeester Peters de plaat aan als beveiliging onder een kacheltje!18 [18. Mulder, blz. 38, noot 16; Hameleers, blz. 97.] De koperplaat van de Hoornse plattegrond daarentegen, is niet bewaard gebleven. Tijdens de realisatie van de vierde druk van de ‘Chronyk van Hoorn’ van Theodorus Velius in 1740, moet deze er nog wel geweest zijn aangezien de plattegrond hierin is opgenomen. Aan de eerste druk van deze kroniek, verschenen in 1604, had Utenwael overigens ook nog zijn medewerking verleend, door middel van de gravure op het titelblad.19 [19. Chronyk van Hoorn, Daar in het Begin, Aanwasch, en tegenwoordige Staat verhaalt worden … Beschreven door Theodorus Vellus, … Dezen vierden Druk met Aantekeningen vermeerdert door Sebastiaan Centen (Hoorn 1740) tussen blz. 174 en 175. De detaillering toont aan dat we hier niet met een latere nagravering te maken hebben; volgens Saaltink zou de plattegrond met de opname in de Chronyk zelfs voor de eerste keer gepubliceerd zijn. Zie ook Mulder, blz. 37.]
Paulus Utenwael kwam in 1611, kort voor de 18e november, te overlijden. Als stempelsnijder zou hij bij de West-Friese Munt worden opgevolgd door zijn zoon Jacob.20 [20. Mulder, blz. 37 en 38/noot 21.]

Utenwaels voorbeelden voor Kampen
Met de door Utenwael gemaakte plattegrond beschikte Kampen voor het eerst over een plattegrond, die een min of meer waarheidsgetrouw en betrouwbaar beeld van de stad gaf. Maar het was niet de eerste plattegrond, die van Kampen was vervaardigd.
De oudst bekende plattegrond van Kampen werd gemaakt door de, vermoedelijk ook in Kampen geboren, kartograaf Jacob van Deventer, die tussen ca. 1558 en 1570 in opdracht van Filips II alle steden in de Lage Landen in kaart bracht. Van Deventer gaf op zijn plattegronden de vorm en omvang van de respectieve steden, alsmede het stratenpatroon met een buitengewone precisie weer. Doch vanwege het militaire doel vulde hij buiten het stratenpatroon de plattegronden niet op met de stedelijke bebouwing, zoals we dat van latere plattegronden kennen. Slechts belangrijke gebouwen als kerken, kloosters, stadsmuren en poorten werden aangegeven, en dan niet overeenkomstig het werkelijke uiterlijk maar met een fictieve weergave afgebeeld. Zo zijn op Van Deventers plattegrond van Kampen bijvoorbeeld de Boven- en Buitenkerk slechts vluchtig getekend, heeft de Broederkerk slechts één in plaats van twee beuken en is de stadsmuur met zijn vele poorten en torens schetsmatig weergegeven. Hoewel de plattegronden staatsgeheim waren, wist de van oorsprong Vlaamse graveur Frans Hogenberg tijdens Van Deventers verblijf te Keulen toch een groot aantal van diens plattegronden te kopiëren ten behoeve van de door hem in samenwerking

|pag. 8|

met de Duitser Georg Braun vanaf 1570 uitgegeven stedenatlas “Civitates Orbis Terrarum”. Ook de plattegrond van Kampen, voorkomende in het in 1581 verschenen derde deel van Braun en Hogenbergs atlas, is gebaseerd op Van Deventer. Gevolg is dat de Boven- en Buitenkerk op de plattegrond in het geheel niet overeenkomen met de werkelijke situatie, dat de Broederkerk ook bij Braun en Hogenberg slechts één beuk heeft en dat alle torens en poorten er hetzelfde uitzien. Waaraan Frans Hogenberg de detaillering voor zijn plattegronden ontleende is onbekend. In ieder geval valt het op dat met betrekking tot zijn plattegrond van Kampen de weergave van de belangrijke gebouwen vele onjuistheden kent en de verdere bebouwing grotendeels fictief is. Hogenbergs plattegronden op hun beurt, hebben weer als voorbeeld gediend voor de plattegronden die de Italiaan Ludovici Guicciardini in zijn geografisch-historische beschrijving van de Nederlanden heeft opgenomen. Om ons te beperken tot Kampen, Guicciardini’s plattegrond van de stad, die voor het eerst in een uitgave uit 1582 voorkomt, volgt met betrekking tot het stadsbeeld en de bebouwing nagenoeg letterlijk de plattegrond van Hogenberg.
De eerstvolgende plattegrond van Kampen die na het werk van Guicciardini zou verschijnen, is Utenwaels weergave van de stad. Het zal duidelijk zijn, dat Utenwael de plattegronden van Hogenberg en Guicciardini met een dergelijke onbetrouwbare en onjuiste weergave van het stadsbeeld niet als voorbeeld heeft gebruikt. Alleen de oriëntatie voor zijn plattegrond heeft Utenwael wellicht van de kaart van Hogenberg overgenomen. Kijken we bij Van Deventer nog vanuit het zuid-westen op de stad, Hogenberg laat ons vanuit het oosten op de stad neerkijken, daarmee de indrukwekkende ligging van de stad aan de IJssel extra accentuerend. Voor het doel waarvoor Utenwael de plattegrond moest maken was deze oriëntatie dan ook uitermate geschikt, al ging dit ten koste van de ideale weergave van belangrijke gebouwen. Het toepassen van de in zijn tijd gebruikelijke scheve parallel-projectie, waarbij elk gebouw wordt afgebeeld door middel van een schuine projectie die overal dezelfde hoek met het kaartvlak maakt, werd er namelijk door bemoeilijkt. Ongetwijfeld vanuit deze overweging heeft Joan Blaeu voor zijn plattegrond van Kampen in zijn voor het eerst in 1649 verschenen stedenatlas “Toonneel der Steden”, de oriëntatie aangepast en wel van oost naar noordoost, waarmee Blaeu’s plattegrond van Kampen een van de mooisten uit zijn stedenatlas werd.21 [21. C. Koeman, Geschiedenis van de kartografie van Nederland. Zes eeuwen land- en zeekaarten en stadsplattegronden (Alphen aan de Rijn 1983), blz. 110-111.]
In hoeverre Utenwael zijn plattegrond van Kampen geheel naar eigen ont

|pag. 9|

werp heeft vervaardigd is niet duidelijk. Dat hij alleen als graveur van de koperplaat gezien moet worden lijkt echter onwaarschijnlijk. Daarvoor zijn de overeenkomsten met de plattegronden van Hoorn en Medemblik te duidelijk een bewijs dat men met iemand met een eigen stijl te maken heeft. Uit te sluiten is echter niet dat Utenwael een of meerdere tekeningen of schetsen uit Kampen heeft ontvangen, op basis waarvan hij de plattegrond heeft kunnen maken. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het “conterfeitzel van deze stadt” gemaakt door Thomas Berendtsz., die daarvoor in 1596 12 herenponden van het stadsbestuur ontving.22 [22. GAK, Oud-Archief inv.nr. 469, onder “Allerley onsekere parcelen”: “Item Thomas Berentsz betaelt voer het conterfeitzel van deze Stadt by hem gemaeckt, 12 h.lb”.] Ook de royale vergoeding die Utenwael van de stad Kampen heeft ontvangen, kan erop duiden dat hij toch grotendeels zelf verantwoordelijk moet zijn geweest voor de opzet van de plattegrond. Overigens moeten we wel bedenken dat Utenwael voor deze vergoeding naast de gegraveerde koperplaat ook de nodige gedrukte exemplaren van de plattegrond heeft moeten afleveren. De rekeningpost uit 1598 spreekt immers van “..ende van die exemplaren daermede afgedrukt..”.
Aan gezien Utenwael geen eigen drukpers had, heeft hij dus een drukker (in Hoorn?) afdrukken van zijn koperplaat laten maken en deze uiteindelijk mèt de koperplaat in Kampen afgeleverd.23 [23. Hiermee is dan tevens verklaard waarom Utenwael wel heel royaal werd betaald, vergeleken met de vergoeding die Thomas Berendtsz. voor het vervaardigen van de naar Engeland meegezonden kaartjes, had ontvangen; zie Van Vliet, blz. 11.]

De plattegrond opnieuw gedrukt
Paulus Utenwael maakte de stadsplattegrond niet vanuit eigen commerciële overwegingen. Het stadsbestuur van Kampen verleende hem de opdracht immers vanuit een zeer gericht doel: de werving van de Engelse kooplieden.
Het aantal door Utenwael te zamen met de koperen plaat afgeleverde plattegronden, is dan ook zeker klein geweest en zal zeer gericht door het stadsbestuur uitgegeven zijn. Het lijkt aannemelijk dat zelfs Joan Blaeu een kleine halve eeuw later, voor het vervaardigen van de plattegrond van Kampen ten behoeve van zijn stedenatlas, niet over een exemplaar van de plattegrond van Utenwael kon beschikken, zodat hij terug moest grijpen op de uitgave van Hogenberg, aangevuld met mondelinge informatie. Originele exemplaren van Utenwaels plattegrond zijn dan ook zeldzaam, in tegenstelling tot die van de plattegronden van bijvoorbeeld Hogenberg, Guicciardini en Blaeu.
Tijdens de negende vergadering van de in 1858 opgerichte ‘Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis’, gehouden op 1 juli 1862, kon het bestuur de aanwezige leden melden dat de vereniging meerder schenkingen had ontvangen, waaronder van Mr. J.C. Bijsterbos “een exem-

|pag. 10|

plaar van de gedrukte kaart of platten grond der stad Kampen, door P. Utenwael in 1598 uitgegeven”.24 [24. Verslag der handelingen van de negende vergadering der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, gehouden te Zwolle den 1 juli 1862 (Deventer, 1863), p. 5.] De schenking door de oud-archivaris van Kampen – met zijn benoeming in 1842, was Kampen de derde gemeente in Nederland die tot de aanstelling van een dergelijke functionaris overging! 25 [25. D. van der Vlis, ‘Ruim 140 jaar archiefzorg te Kampen’, in: Gemeentearchief Kampen, Jaarverslag 1972, p. 13-16. Nadat Bijsterbos in 1851 zitting nam in de gemeenteraad, werd hem eervol ontslag verleend, waarna hij nog enige tijd zijn werkzaamheden ten archieve honoris causa voortzette. Pas in 1860 werd een opvolger, de emeritus predikant P.C. Molhuysen, benoemd.] – was mogelijk ingegeven door de achtste vergadering van de vereniging, die op 5 november 1861 te Zwolle was gehouden. Tijdens deze vergadering wees de toenmalige archivaris van Kampen, tevens voorzitter van de vereniging, P.C. Molhuysen, de leden op het bestaan van de koperplaat van Utenwaels plattegrond. Aangezien “deze kaart nu zo zeldzaam is geworden, dat daarvan slechts enkele weinige exemplaren voorkomen”, zo hield de voorzitter zijn leden voor, bestond dank zij de koperplaat de gelegenheid “daarvan nieuwe afdrukken te erlangen”. Nadat de vergadering de door Molhuysen naar Zwolle meegenomen koperplaat had bekeken, werd besloten zich tot het Kamper stadsbestuur te wenden met het verzoek “om, voor zoo ver dat Bestuur zelf niet mogt voornemens zijn daarvan afdrukken te doen vervaardigen, als dan de Vereeniging te willen vergunnen die plaat op hare kosten te mogen doen drukken”.26 [26. Verslag der handelingen van de achtste vergadering der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, gehouden te Zwolle den 5 november 1861 (Deventer, 1862), p. 15.] Blijkbaar heeft Molhuysen in eerste instantie, maar tevergeefs, getracht het Kamper stadsbestuur te overtuigen in eigen beheer nieuwe afdrukken van Utenwaels plattegrond te laten maken. Eerst ruim een jaar later, in een op 30 december 1862 gedateerde brief, verzocht het verenigingsbestuur burgemeester en wethouders van Kampen de koperplaat van Utenwael ter beschikking te willen stellen van de vereniging, omdat daarmee de gelegenheid bestond om met betrekkelijk geringe kosten nieuwe afdrukken te maken van een plattegrond, die naar het oordeel van het bestuur niet alleen een der “oudste gedrukte kaarten of plattegrond van de Hoofdsteden van dit Gewest” was, maar zich “bovendien door eene uitmuntende uitvoering gunstig van anderen” onderscheidde.27 [27. GAK, Nieuw-Archief inv.nr. 470, brief d.d. 30-12-1862.]
Burgemeester en wethouders hadden geen probleem met het verzoek en verklaarden zich in hun vergadering van 6 januari 1863 “volgaarne bereid” om de koperplaat tijdelijk aan de vereniging af te staan. De secretaris van de stad, belast met de bewaring van het archief, werd derhalve gemachtigd de plaat “tegen behoorlijk reçu aan haren voorzitter, den heer Molhuysen, ter hand te stellen”.28 [28. GAK, Nieuw-Archief inv.nr. 179, blz. 315-316.] Met behulp van de koperplaat werden bij de ‘huisdrukker’ van de vereniging, J. de Lange te Deventer, in het voorjaar van hetzelfde jaar een onbekend aantal exemplaren van Utenwaels plattegrond gedrukt.29 [29. Helaas is het archief van de vereniging uit de eerste decennia van haar bestaan slechts fragmentarisch overgeleverd. Mogelijk dat na de voltooiing van de inventarisatiewerkzaamheden (in 1996) alsnog aanvullende informatie over de druk van de plattegrond aangetroffen kan worden. Dat de plattegrond bij J. de Lange is gedrukt, blijkt uit het overzicht van door de vereniging uitgegeven werken, zoals dat vanaf 1886 is opgenomen bij de gedrukte verslagen van de vergaderingen der vereniging.]Met dankbetuiging voor de vergunning tot het gebruik der koperen plaat, bevattende het plan der stad Kampen in den jaar 1597 (sic!) en op het archief

|pag. 11|

alhier voorhanden, heeft het bestuur der Overijsselsche Vereeniging voor Geschiedenis en Regt de eer, bij dese aan heeren Burgemeester en Wethouders van Kampen een twintigtal exemplaren van den afdruk der voorn, plaat aan te bieden.”, aldus luidde een 31 augustus 1863 gedateerde brief van de voorzitter van de vereniging.30 [30. GAK, Nieuw-Archief inv.nr. 471, brief d.d. 31-08-1863.] Burgemeester en Wethouders aanvaardden de plattegronden in dank en lieten het bestuur weten dat “voor ‘t geval in het archief der Gemeente nog iets anders mogte aanwezig zijn waarvan de vereniging in het belang der Wetenschap wenscht gebruik te maken” men gaarne tot medewerking bereid was.31 [31. GAK, Nieuw-Archief inv.nr. 180, blz. l67, vergadering B & W 01-09-1863.] Het aantal afdrukken dat de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis in 1863 liet maken bleek ruim voldoende om meer dan een eeuw aan de vraag naar een afdruk van de stadsplattegrond van Paulus Utenwael te voldoen. Omdat namelijk het bestaan van de negentiende eeuwse uitgave niet algemeen bekend was, kon het nog tot in het jaar 1990 door de vereniging te koop worden aangeboden.
In 1996 is er opnieuw een uitgave van de fraaie stadsplattegrond uit 1598 verschenen, ditmaal op initiatief van de Stichting dr. C.N. Fehrmann Fonds.
Veranderde ideeën omtrent het omgaan met ons cultuurbezit maken dat de originele koperplaat (afmetingen 44,5×29,5 cm), die thans deel uitmaakt van de collectie van het Stedelijk Museum Kampen, niet meer is gebruikt.
Moderne druktechnieken zorgen er echter voor dat desondanks een fraaie facsimile-uitgave van de uitgave uit 1863 kon worden gemaakt.

Beeld van een stad
Met de facsimile uitgave kan nog weer eens het belang van Utenwaels werk voor onze kennis van het laat-zestiende eeuwse stadsbeeld van Kampen onderstreept worden.32 [32. Zie voor de hierna besproken topografische aspecten (tenzij anders vermeld): Th.M. van Mierlo, ‘Ontwikkeling van het stadsbeeld tot circa 1800’ in: Geschiedenis van Kampen. Deel 1. “Maer het is hier te Campen”, H.J.J. Lenferink red. (Kampen 1993), blz. 13-55.]
Het merendeel van de belangrijke openbare en kerkelijke gebouwen is in het algemeen namelijk zeer natuurgetrouw weergegeven. Zo is bij de O.L. Vrouwe- of Buitenkerk het monumentale noorderportaal duidelijk en in zijn juiste proportie zichtbaar. En hoewel de zijabsiden en de sacristie niet door Utenwael zijn weergegeven, graveert hij in de gevel van het noordertransept wel zeer nauwkeurig overeenkomstig de nog bestaande situatie twee ramen met in de topgevel het fraai bewerkte blinde venster. Van belang is ook dat Utenwael de Buitentoren in zijn volle glorie weergeeft. De fraaie achtkantige lantaarn met kleine spits, die men kan aantreffen bij een hele reeks van torens met een achtkantige lantaarn in het Neder- en Oversticht,

|pag. 12|

gebouwd naar voorbeeld van de Utrechtse Domtoren 33 [33. Zie D.J. de Vries, Bouwen in de late middeleeuwen. Stedelijke architectuur in het voormalige Over- en Nedersticht (Utrecht 1994), blz. 346-360.], Zou in 1607 met de bovenste geleding instorten. Ook de toren van de St. Nicolaas- of Bovenkerk geeft Utenwael in zijn oorspronkelijke vorm weer. De hoge spits die de toren thans siert, zou eerst aan het begin van de negentiende eeuw worden aangebracht. De kapellenkrans rondom het priesterkoor is duidelijk zichtbaar. Ook de kerkhofmuur die om het koor liep en eerst in 1663 zou worden gesloopt, is gegraveerd. De luchtbogen die aanvankelijk het priesterkoor van de Bovenkerk omringden en nog duidelijk zichtbaar zijn op het stadsprofiel van Kampen, dat in het eerste deel van Braun en Hogenbergs “Civitates Orbis Terrarum” is opgenomen, werden in 1592 gesloopt en zijn dan ook door Utenwael weggelaten.34 [34. Zie met betrekking tot de sloop van de luchtbogen Chr. J. Kolman, ‘Naer de eisch van ’t werck’. De organisatie van het bouwen te Kampen 1450-1650 (Utrecht 1993) blz. 181 en 361/noot 82.] Wel duidelijk te zien zijn de thans nog aanwezige dakruiter op de kruising van schip en transept en de traptoren rechts, in de hoek van het koor en het noordertransept. Links van het koor is iets meer naar voren eveneens een traptoren gegraveerd. Mogelijk hebben we hier te maken met de in de jaren zeventig tijdens de jongste restauratie van de Bovenkerk, weer opgebouwde traptoren, die toegang gaf tot de librije en de erbovengelegen schatkamer. Daar waar de Broederkerk op de plattegronden in de uitgaven van Hogenberg en Guicciardini als een éénbeukig kerkgebouw wordt weergegeven, laat Utenwael ons de ware gedaante van deze kloosterkerk zien: tweeschepig, met het daktorentje op de zuidbeuk, en aan de Nieuwstraat de dubbele koorsluiting met daartussen het traptorentje. Tegenover de kerk, op de vroegere begraafplaats van de Minderbroeders, thans de Botermarkt, zien we het nieuwe in 1593-94 gebouwde vleeshuis. Het rechthoekige gebouw van steen met twee topgevels en omgeven door een op pilaren rustende luifel, is duidelijk herkenbaar.
Dat Utenwael niet altijd even betrouwbaar is, blijkt onder meer uit het feit dat hij in tegenstelling tot de kerk, de kloostergebouwen van het voormalige Minderbroederklooster niét overeenkomstig de werkelijke situatie heeft weergegeven. In werkelijkheid bevond zich tegen de noordzijde van de kerk in carré-vorm een gesloten bebouwing met binnenhof, met weer ten noorden daarvan een grote open tuin, de huidige Nieuwe Markt. Ook bij het voormalige St.Annaklooster van de Cellezusters op de hoek van de Broederweg en de Groenestraat en het Agnietenklooster aan de Vloeddijk geeft Utenwael niet de juiste situatie weer. In beide gevallen tekent hij de kloosterkapel wel correct, maar is precies zoals bij het Minderbroederklooster, geen duidelijke kloosterbebouwing te herkennen.

|pag. 13|

Zo ontbreekt bijvoorbeeld bij het St. Annaklooster de vleugel die wij nu nog kennen als het gebouw van het voormalige Linnenwevers gilde. Opgravingen op het terrein van het vroegere Agnietenklooster hebben uitgewezen dat bijvoorbeeld aan de Groenestraat vanaf het einde van de vijftiende eeuw een fors kloostergebouw gestaan moet hebben waarin de refter met erboven een slaapzaal waren ondergebracht.35 [35. R. van Genabeek, De Agnieten op de Vloeddijk. Archeologisch onderzoek van een middeleeuws stadsklooster in Kampen (‘s-Hertogenbosch 1994; doctoraalscriptie UvA), blz. 32 en 36.] Voorbeelden van onjuistheden als hier beschreven, zijn ook geconstateerd op Utenwaels plattegrond van Hoorn.36 [36. Saaltink, nr. 7.] Zij maken duidelijk, dat ondanks de gedetailleerdheid van Utenwaels kaarten en de betrouwbaarheid die zij daardoor uitstralen, men toch altijd voorzichtig dient te blijven ten aanzien van de interpretatie. Zo mag en kan men ook niet te veel waarde hechten aan de juistheid van de door Utenwael getekende woonhuizen. Bij nagenoeg iedere gedrukte plattegrond uit de zestiende en zeventiende eeuw, maakte de toegepaste schaal het onmogelijk om de gewone woonhuizen overeenkomstig de werkelijkheid weer te geven. Ook het aantal percelen tussen de verschillende straten en stegen komt niet overeen met de dan bestaande situatie. Toch geeft Utenwael ons een beter beeld van de bebouwing dan de plattegronden van bijvoorbeeld Hogenberg, Blaeu en navolgers van hen.
Daar waar men in werkelijkheid aan het eind van de zestiende eeuw een gesloten gevelwand kon aantreffen, met name in het stadsgebied tussen IJssel en Burgel, wordt dat door Utenwael weergegeven. Ook de situatie dat in dit stadsdeel nagenoeg alle panden met de nokrichting van het dak dwars op de straat staan, wordt door hem goed gegraveerd. Hogenberg, maar ook Blaeu daarentegen, laten ons vele panden zien met de nokrichting parallel aan de straat, een situatie die in Kampen nagenoeg niet voorkwam en – komt. Het gebied ten westen van de Burgel was veel opener van karakter. Zoals ook Utenwael laat zien, concentreerde de gesloten bebouwing zich hier hoofdzakelijk langs de Vloeddijk en de belangrijkste dwarsstraten Broederweg, Cellebroedersweg en Graafschap en in veel mindere mate langs de Groenestraat. Voor het overige werd dit gebied gekenmerkt door veel open ruimte, waar verschillende vormen van ruimte vergende nijverheid konden worden aangetroffen naast boerenbedrijven. Het is dan ook geen fantasie van Utenwael, dat hij in dit gebied veel hooibergen heeft afgebeeld.
Toch laat ook Utenwaels weergave van de gewone bebouwing enkele opvallende details zien. Aan de Vloeddijk valt het pand tegenover de Morrenbrug op de hoek van de huidige Nauwe Morrensteeg duidelijk op.

|pag. 14|

Bouwhistorisch onderzoek heeft uitgewezen dat dit uit 1470 daterende pand (Vloeddijk 76) een fraaie natuurstenen gevel, vergelijkbaar met het Gotisch Huis aan de Oudestraat, moet hebben gehad en daarmee niet alleen een van de όudste panden, maar ook een zeer όpvallend huis in dit gebied moet zijn geweest.37 [37. De Vries, blz. 196.] Op de Burgwal, rechts van de Broederkerk, valt een woonhuis met traptoren op. Kampen heeft meer van dergelijke ‘stadspaleizen’ met een traptoren gekend. Mogelijk hebben we bij het door Utenwael gegraveerde pand te maken met het woonhuis van het Kamper geslacht Van Breda, waarvan meerdere leden in de zestiende en zeventiende eeuw deel hebben uitgemaakt van het stadsbestuur. Rond 1570 woonde tenminste het raadslid Caspar van Breda aan de Burgwal ter hoogte van het door Utenwael weergegeven stadspaleis.38 [38. Zie GAK Oud-Archief inv.nr. 338.] Een ander opvallend detail is dat iets rechts van dit woonhuis Utenwael de bomen langs de Burgel dichter bij elkaar heeft gegraveerd, alsof hier een grotere concentratie aan bomen te vinden zou zijn. Kan dit erop duiden dat ook toen reeds het huidige Kalverhekkenbos, het pleinvormig deel van de Burgwal tussen Karper- en Schapensteeg, met meer dan een enkele rij bomen beplant is geweest?
Ook ten aanzien van andere belangrijke gebouwen in de stad is de plattegrond van Utenwael betrouwbaar en up to date. Zo tekent Utenwael bij het voormalige Brigittenklooster wèl het forse pas aan het einde van de vorige eeuw gesloopte kloostergebouw aan de Vloeddijk, maar laat hij hier terecht de reeds in 1591 gesloopte kloosterkerk weg.39 [39. GAK, Oud Archief inv.nr. 464, onder “Hiernae volcht ‘t gene wij an oncosten gedaen hebben tot affbrekinge der Bregittenkercke …”. Bij de post in de stedelijke rekening van 1641 waaruit zou blijken dat men mogelijkheden bekijkt ten aanzien van reparaties aan de kerk van het voormalige Brigittenklooster (zie Kolman, blz. 284) zal dan ook op een vergissing in het spel zijn.] Op de plaats van de afgebroken kapel en het vroegere kerkhof zijn de waarschijnlijk eerst in 1596 gerealiseerde lakenramen, waarop geverfd laken te drogen gelegd konden worden, duidelijk zichtbaar.40 [40. In de stedelijke rekening van 1596 is tenminste sprake van nieuwe lakenramen: GAK, Oud-Archief inv.nr. 469, onder “Holtsaegers”, “Timmerluyden” en “Allerley onsekere parcelen”.] Bij de Cellebroederspoort is nog het vroegere Cellebroedersklooster te herkennen, met langs de Cellesweg vermoedelijk de kapel en rechts ervan het thans nog bestaande en in 1995 gerenoveerde kloostergebouw. Achter de toren van de Bovenkerk zijn twee forse panden zichtbaar. Het gebouw links was de Latijnse School. Rechts ervan het voormalige Bovenconvent, waarin vanaf 1593 de stedelijke, later de provinciale muntslag was ondergebracht. Verder naar rechts zijn tussen Burgwal en Nieuwstraat de kapel en de eerst in 1897 gesloopte ziekenzaal van het St. Geertruiden- of Bovengasthuis zichtbaar. Minder herkenbaar, omdat het bestond uit een drietal naast elkaar gelegen panden aan de Oudestraat, is het oudste gasthuis van de stad, het Heilige Geestgasthuis.
Wel is boven het stadhuis de kapel van dit gasthuis duidelijk te zien, met op het dak de dakruiter waarin sinds 1556 een bescheiden en door de Kamper

|pag. 15|

klokgieter Willem Wegewaert gegoten carillon hing. Nadat de kapel in 1646 door brand was verwoest, zou de Nieuwe Toren op deze plaats gebouwd worden. Van het raadhuiscomplex zelf zijn het Oude Raadhuis en de Schepentoren goed herkenbaar. Links ervan valt de conglomoratie van gebouwen op, waaronder de raadskelder, de schepenkapel en de secretariskamer, waaruit uiteindelijk in de zeventiende eeuw het Nieuwe Raadhuis zou ontstaan. Rechts van het Oude Raadhuis heeft Utenwael de net in 1597 gereedgekomen nieuwe kaak weergegeven. Op een verhoogd aarden plateau, omgeven door een muur en via twee trappen bereikbaar, stond een stenen kolom, die als geselpaal diende. In een ijzeren kooi op deze stenen zuil, werden mensen voor hun gepleegde wandaden te schande gezet. De oude kaak die op de Koornmarkt tussen Bovenkerk en Koornmarktspoort had gestaan en nog te zien is op de plattegrond van Hogenberg, is op de plattegrond van Utenwael reeds verdwenen. Buiten de bij het raadhuis gelegen Vispoort vallen links van deze poort de visbanken van de vismarkt op.
Aan het water ontbreekt ook het fraaie uit de vijftiende eeuw stammende Tolhuis niet. Rechts van de Vispoort is de eveneens uit de vijftiende eeuw daterende stenen stadskraan te zien. Tussen de kraan en de brug valt een ver het water instekende steiger op. Mogelijk kreeg deze steiger eerst in 1597 zijn opvallende forse vorm. In dat jaar namelijk, bezichtigde de Raad van de stad “den steyger tusschen die craene ende die Isselbrugge … om die te laten hooghen”.41 [41. GAK, Oud-Archief inv.nr. 469, onder “Reysen”.] Ook het huisje aan het begin van de IJsselbrug is historisch verantwoord. Onder meer in 1594 wordt dit “bruggehuysken” in een stedelijke rekening genoemd.42 [42. GAK, Oud-Archief inv.nr. 1594, onder “Uthgevent van allerleye onseckere percelen”, waarin sprake is van reparaties aan de “..IJsselbrugge, tusschen ‘t vall ende bruggehuysken..”.] Tot slot moeten we onze aandacht richten op de IJsselbrug zelf. In het laatste kwart van de zestiende eeuw, maar zeker voor 1590, werd een deel van de oorspronkelijk geheel vaste brug, op schepen gelegd. In de jaren tachtig en negentig werden blijkens de stedelijke rekeningen, brug en schepen door hoog water en zware ijsgang herhaaldelijk ernstig beschadigd. Mede daarom werd het aantal jukken verminderd. Om de draagkracht van de brug niet te verkleinen, werden op de brug in de jaren negentig een tweetal zogenaamde ‘galgen’ aangebracht, enorme uit balken samengestelde driehoeken die, zoals op de plattegrond van Utenwael te zien is, ter weerszijden van het brugdek werden geplaatst en van juk tot juk reikten. Mogelijk gebeurde dit zelfs eerst in het voorjaar van 1598, toen de IJsselbrug op zeer ingrijpende wijze werd hersteld, nadat “die bruggeschepen mit een deel van die Isselbrugge, vermits ijsganck affgedreven weren..”.43 [43. GAK, Oud-Archief inv.nr. 470, onder “Berghgelt van masten, balckens ende plancken als die bruggeschepen mit een deel van die Isselbrugge, vermits ijsganck affgedreven weren”, en inv.nr. 471 passim.] Uiteindelijk zou het aantal galgen in het begin van de zeven-

|pag. 16|

tiende eeuw nog tot vijf uitgebreid worden.

De plattegrond van Paulus Utenwael geeft ons niet alleen een beeld van de stad binnen de stadsmuren, maar is ook van groot belang voor onze kennis van de verdedigingswerken aan het einde van de zestiende eeuw. Allereerst geeft Utenwael ons de oudst betrouwbare weergave van het uiterlijk van de middeleeuwse ommuring van de stad en in het bijzonder van de stadspoorten. Van de meeste grote stadspoorten zijn ons afbeeldingen van de situatie uit de zeventiende eeuw of later overgeleverd. Maar het uiterlijk van het vijftiende eeuwse voorwerk van de Venepoort, dat aan het begin van de zeventiende eeuw gesloopt zou worden, is ons alleen dank zij Utenwael bekend.
De situatie bij de Hagenpoort, die door twee hoge stenen muren en een brug over de Burgel met de omstreeks 1500 gebouwde ronde Hagentoren was verbonden, is weliswaar in het platte vlak bekend via een kaart van de omgeving van Hagenpoort uit 1543, maar alleen via de plattegrond van Utenwael weten wij hoe de situatie ter plekke er in opstand heeft uitgezien.
De in 1467 gebouwde Kalverhekkenpoort, een fors half geopend rondeel met in de zuidwesthoek een hoog oprijzende toren met spits, is eveneens correct door Utenwael weergegeven. Dit beeld wordt namelijk bevestigd door enkele bewaard gebleven tekeningen van de beroemde Kamper schilder Hendrik Avercamp. Ditzelfde geldt ook voor de Broederpoort die Utenwael in zijn oude middeleeuwse vorm laat zien, zonder het dak en de torenspitsen, welke eerst in 1616 naar ontwerp van Thomas Berendtsz werden toegevoegd. Niet bevestigd door een tekening van Avercamp maar wel door schriftelijke bronnen en bouwhistorisch onderzoek, is de door Utenwael getekende Cellebroederspoort. Ook hier ziet men de poort nog in zijn oorspronkelijke gedaante, voordat Thomas Berendtsz de poort in 1617 gedeeltelijk sloopte en het restant weer ophoogde en van een nieuwe huid en kappen voorzag. Bouwhistorisch onderzoek, uitgevoerd tijdens de restauratie van de poort in 1993-94, heeft verder laten zien dat in 1598 inderdaad alleen de linker zijtoren door een spits gedekt moet zijn geweest.44 [44. Th.M. van Mierlo, ‘De Avercamps en hun betekenis voor de topografische kennis over Kampen’ in: IJsselakademie, jg.12, nr. 1 (mrt 1989), blz. 6-13. M.b.t. tot de torenspits van de Cellebroederspoort: vriendelijke mededeling van D. Spoel te Hattem.]
Ook zichtbaar op de plattegrond van Utenwael zijn de aarden wallen die in 1572 in verband met de dreigende belegering van de stad door graaf Willem van den Berg, aan de smalle noord- en zuidzijde van de stad aan de binnenzijde van de stadsmuur tegen deze muur waren opgeworpen. Zo was er meer ruimte ontstaan voor het plaatsen van zwaar geschut, terwijl tevens de

|pag. 17|

stevigheid van de muren ter plaatse werd vergroot.45 [45. Th.M. van Mierlo, ‘Historie rond een kaart uit 1543’ in: Kamper Almanak 1992 (Kampen 1992), blz. 169-193, i.h.b. blz. 190.] Daarnaast geeft Utenwael ons dank zij zijn werk, een beeld van de stand van zaken met betrekking tot de grootscheepse verbetering van de vestingwerken middels de aanleg van bolwerken. De werkzaamheden vonden vanaf 1579 plaats naar ontwerp en onder leiding van de Alkmaarse burgemeester en beroemd vestingbouwkundige Mr. Adriaen Anthonisz.46 [46. Zie voor een beknopt overzicht: Kolman, blz. 302-305 en 386-387.] Als eerste werd vanaf 1580 het bolwerk voor de Venepoort gerealiseerd. Tussen 1609 en 1611 zou dit bolwerk uiteindelijk te zamen met het voorwerk van de poort weer verdwijnen en vervangen worden door twee bolwerken op de beide hoeken aan deze zijde van de stad. In 1584 maakte men een begin met de aanleg van het bolwerk voor de Hagenpoort. Hier werd het werk waarschijnlijk in 1591 voltooid met de bouw van de rechtsonder bij de Hagenpoort afgebeelde nieuwe poort die toegang gaf tot het bolwerk.47 [47. GAK, Oud-Archief inv.nr. 464, onder “Dit naebeschreven hefft die nye poorte anden haeven in den Haeghen gecostet”.] Onder deze poort is ook op de plattegrond te zien hoe de stadsgracht ter plaatse van de IJssel is afgesloten middels een gemetselde stenen beer, om te voorkomen dat bij laag water de gracht droog zou komen te staan. Op de beer is een rond torentje te herkennen. Deze zogenaamde monnik diende te verhinderen dat de vijand over de beer de stad zou kunnen bereiken. In 1610 zouden beer en monnik door extreem hoog water worden weggeslagen en vernieuwd worden. De toen geplaatste nieuwe monnik heeft de tand des tijds overleefd en staat thans onder de naam van St. Nicolaastorentje opgesteld op het bolwerk in het plantsoen tegenover de Oranjesingel.48 [48. E.G. van Vliet, ‘Het “Sint-Nicolaastorentje”’ in: Kamper Courant, woensdag 4 maart 1987.] Vanaf 1587 werd gewerkt aan de aanleg van de bolwerken voor de Kalverhekken- en de Cellebroederspoort. Het laatstgenoemde bolwerk werd mogelijk nog in 1597, dus kort voor de realisatie van de plattegrond, vergroot.49 [49. GAK, Oud-Archief, inv.nr. 470, onder “Reysen”: “den 3. martii hebben scepenen ende raedt het bolwerck buyten Cellebrodersporte besichtiget om’t selve eetwes te doen vergroeten, …”.] Tussen 1589 en 1591 werd tenslotte het fort aan de overzijde van de IJssel ter bescherming van de toegang tot de IJsselbrug aangelegd. Onderwijl werkte men vanaf 1586 tot zeker in 1590 op de welle, de IJsseloever voor de stad, aan de aanleg van de langgerekte bolwerken, parallel lopend aan de stadsmuur. Deze bolwerken werden ondermeer opgeworpen met mestafval en met baggerspecie uit de Burgel, waarna de wallen met stenen muren werden verstevigd.50 [50. GAK, Oud-Archief inv.nr. 459, onder “Oncosten gedaen om den mes op die welle ende die bolwerken op toe werpen (fol. 125r-126r) en onder “Eerde van den Burgel” (fol. 162v-163v), inv.nr. 460, onder “Oncosten van den mes op de welle op toe werpen” en inv.nr. 463, onder “Fortificatie der stadt op de welle”.]
In de jaren negentig is er blijkbaar een kleine adempauze ingelast. In de stedelijke rekeningen van die jaren komen geen posten betreffende werkzaamheden aan bolwerken voor. Het is de stand van zaken tijdens deze adempauze die Utenwael ons toont. Eerst met de aanleg van het bolwerk voor de

|pag. 18|

Broederpoort in 1606, zou de draad weer worden opgepakt.

Tot slot nog enkele aardige details die Utenwael ons buiten de stad laat zien. Zo vallen de bleekvelden buiten de Venepoort en bij de schans voor de IJsselbrug op. Links van de schans tekent Utenwael een aantal fraaie met bomen beplante lanen en enkele fraai aangelegde tuinen met bouwsels die wel iets weg lijken te hebben van theekoepels. Hoewel dit misschien niet geheel overeenkomstig de werkelijke situatie zal zijn, geeft het wel aan dat hier veel Kampenaren hun vertier zochten en menig Kamper regentenfamilie hier en in de richting van IJsselmuiden haar ‘buiten’ had. Geheel rechts zien we het Ganzediep zich van de IJssel afsplitsen. Links ervan zijn vissers bezig een met een roeiboot uitgezet net binnen te halen. Als men goed kijkt zijn de drijvers van het net als een halve boog tussen de golven te herkennen.
Zo laat ons Paulus Utenwael niet alleen de stad Kampen aan het einde van de zestiende eeuw zien, maar geeft hij ons ook, zij het zeer bescheiden, een indruk van het alledaagse leven rondom deze stad. Het is te hopen dat dank zij de facsimile-uitgave van het Fehrmann Fonds vele mensen zullen kunnen genieten van de fraaie stadsplattegrond die Utenwael ons van de “Keizer Vrye Anzestad Campen” anno 1598 heeft nagelaten!

Kampen, voorjaar 1996
Th.M. van Mierlo.


|pag. 19|

Noten:

De noten op pag. 20 t/ 24 zijn nu als zijnoten in de tekst opgenomen.

________________
– Mierlo, Th.M. van (1996) Paulus Utenwael en zijn “koeperen plaete van die contrafeytinge der stadt Campen” uit 1598 Kampen: Stichting Dr. C.N. Fehrmann Fonds.

Category(s): Kampen
Tags:

Comments are closed.