Geschiedkundige brieven, 1568, 1583, 1584, 1624.
Medegedeeld uit het archief der stad Hasselt door den heer Ebbinge Wubben te Staphorst.
De heer van Groesbeek vermaant den magistraat van Hasselt, om het drukken, verkoopen en verspreiden van eenige oproerige geschriften, waarvan hij de titels geeft, op te sporen en te doen straffen. 15 Nov. 1568.
Erentfeste, wijse, voorsichtige, mijne guede vrunden. Soe sich in eruaringe gecomen sij, dat van dese seditiose luijden, Co. Matijts vijanden, tot aghterdeel und blasphemie des hartogen van Alua, generale stadtholder etc., allerweget gedruckt und vercoft worden ende jn desen landen verspreit veijts elderhaude buccxkens, daervan jck u de tijtulen hierbij gevuecht toeseijnde, ende van wegen Co. Matijts. beuel, dat ghij alle neerstigheijt doet van de selue allerwegen na ten vernemen wie diese verbreiden und vercopen, naemaehtigh te maken, om
|pag. 312|
die seluent nae Co. Matets. rechten te apprehenderen en ten eijnde voorts uaren, und oick anders als mit saments wegen na rechte behoort te laten straffen, opdat de guede geesten jn vrede mogen leuen, ende dat quade verdruckt. Ende zult wel doen tot dienste van zijne Co. Matijts. ende v liedes landen vreden eendracht te maken, bij grootte sommen die auteurs ofte princepale vercoopers, die se melden solde, te beneerstigen und dieselue anbringen, und mij daervan verwittigen binnen aght of thien dagen, zoo ghij dat selue moget ondersoecken laten bij de printers und bouckvercoopers, zoe wie van de ghene jn uwe stadt wonende als aldaer vrempt jncomende, daer ghij doch nae Co. Mat. placcaeten een groot opsicht behoert gehadt te hebben zonder mijne vermaninge, und wij die ouer gesonden te hebben, op dat de landen jn geen wijders ongeual geraeken ende jn Co. Mats ongenaede.
Daer in, Erentfeste, wijse, voorsichtige, mijne guede vrunden, onsen Heer Godt beuelen. Dat. Deventer den XV November
1568. Seijger van Groesbeeck, heer algen. Co. Co. Matets. und der welgeboren grauen tot Megen gouverneer luitenant in Vrieslant, Ouerissel, Groeningen und Lingen, luiten. ouerste.
Daer op volgd:
De titulatie van drije Francoise libellen offt boecxkens,
luijdende aldus:
Des eersten boeks.
Verclaringe en vuijtschrijfft des duerluchtigen, hoichgeboren fursten ende heeren, heern Wijllem prince van Oranien etc. ende Sijner Excell. noetsaeckelijken defensie tegens dije Ducq de Alba ende sijnne gruwelijcke tijrannije. Gedrukt jnt jaer ons Heeren 1568, inholdende acht blaederen, en stont jn fine Gog den XV Julij, anno 1568.
Des tweeden boechs.
Oorigine ende oirspronck, waeromme de christelijcken Prince seer verradelijck in Spangien geuangen js, getranslateert ut den Franchoise in onse gemene Nederlantsche spraeke, ge
|pag. 313|
druckt bij toelatinge van den Prince der Princen, ende beholt acht bladeren sonder eenighen dato.
Des derden boecks.
Wijllem, bij der gracien Gods prince to Oranien, graue to Nassau, Catzenellenbogen, Vijanen, baron to Breda, Dijest, Grimberghen, Arlan, Nosereij, en borchgreue to Antwerpen ende Besanson, allen getrouwen ondersaeten der Co. Mats. in der Nederlanden saluijt. Gedruckt jnt Jaer 1568, jnholdende soeuen bladeren, dato den XXXI Augustij 1568. Onderstont gescreuen: Pro lege, rege et grege.
Hierbij geuoeght dat vierde boecxke geintituleerd:
Die verantwoerdinge des Princen van Oranien tegens die valsche loegenen, daermede sijne teegenspreeckers hem soecken te onrechte tbeschuldighen, jnholdende 11c XV zijden.
Het stuk is overigens in alles zeer defect en bijna onleesbaar. No. 1198.
Franciscus de Verdugo, vernomen hebbende, dat de magistraat der stad Hasselt van voornemen is het platte land in brand te steken en af te loopen, verzoekt hun van dit plan af te zien, zullende anders genoodzaakt zijn, geweld met geweld te keeren. 31 Maart 1583. n.s.
Erntfeste, waelachtbare, waelwijse unde voorsichtige guede vrunden nae gelegentheijdt. Jck can V.L. bedroeflicker gestalt unde meijninge nijet verhalden, wie dat ick geloeffwerdich beright ben, dwelck ick nochtans mij in mogen vorsien, als dat dieselue tot grondige onderganck ende verderffenisse der arme onschuldige onderdanen onbillicks voornemens sijn, het platte landt met brandt ende andere ongebeurlicke ende moetwillige daeden te laeten ouervallen, dwelck, soe bouen toeuorsicht alsoe geschiet, sal ick genootsaeke sijn, hoe wael ongaerne, gelijcke datelicke wegen unde middelen voortenemen, tot vuijterste verderf van landt ende luijden, dwelck wijse ernstclich ick wes hier toe hebbe vermijdet, en voergecommen ijdier mennelick meer dan becant is, unde vermijne geensins
|pag. 314|
dat die saecken daer hier sullen verloopen, dat durch moetwille ende vreuelmoet van deen oft deander soe een tijrannish oft onchristen handel toelatelich ofte jnslaendet sal worden, doch soe hem anders nijet sijn en mach, ende ick tot enige ongebeurlicke unde onbestadige aenslach alsoe geuordert worde, wil mij Gode en alle die werelt desfals ontschuldigt hebben.
Met beuelinge Godt Almachtich. Dat. Oldenzael den 31 Mertz, anno 1583
v.l. goede vrundt na gelegentheyt
Was met een ander hand geteekend Franciscus de Verdugo.
Het opschrift luidt: Den erentfesten walachbare unde waelwijse heeren borgemester, scepen ende raedt der stad Hasselt, mijne guede vrunden naer gelegentheijdt. (De brief is overigens zeer defect en vervuurd). No. 1191.
De magistraat van Hasselt antwoordt, dat het bovengemelde berigt onwaar is. 24 Maart 1583. c.s.
Edele, strenge, manhafte ende frome, gunstige, guede vrundt nae gelegentheijdt. VL. missiue, gedateert den 31 Martz tegenwoerdiger jaers, bij ons ouerlezen sijnde, hebben wij ouer desseluigen inholtz niet minner vervreempt, als sich die selue bouen toeversicht sulx niet toe geschapen vermoeden, ende verclaren hijer mit voer die waerheid, dat sulx be- scheijt niet voer onsen auer gecomraen, veel wheiniger dat whij sulx ongebeurlicke of moetwillige daden solden willen anuangen. Des van VL. voer een andwoerd niet hebben willen onderlaten auer toe scrijuen , mit beuelinge Godes des Almechtigcn. Datum Hasselt desen 24 Mertz, anno 1583 stilo communi. VESTL goede vrunden, burgemeesleren, schepen en raedt der stadt Hasselt. No. 1192.
De graaf van Leicester vermaant den magistraat van Hasselt tot trouw en volharding in de goede zaak, bij gelegenheid van den overgang der beide steden Grave en Venlo in handen der Spanjaarden, en belooft den noodigen bijstand te verleenen. 8 Julij 1584.
|pag. 315|
Robert Graue van Leijcester etc.. Gouuerneur ende Capn. Generaal etc. Eersaeme, lieue, besundere. Wij en twijuelen niet oft liet verlies van de twe steden Graue ende Venloe, die soo schandel. den vijandt zijn ouergegeuen, deene deur onachtsaemheijt ende ontrouwe van den ouersten ende hopluijden, ende ander deur de quaetwillicheijt der burgerie, eenige verslaegentheijt veroorsaeckt. Dies niettemin willen wij verhopen, dat gijluyden wel zult hebben ouerlecht ende bedacht het swaer verdriet en vuyterste slauerneije, welcke sij hun ouer den hals gehaelt hebben, die hun soe lichtveerdich in der vijandten macht hebben ouergegeuen; want bouendien dat zij nu het onuerdraglicke joek der Spaignaerden ende heure aenhangheren, doot vijanden deser Nederlanden, sijn onderworpen, die nae heuren moetwille met hun zoo vijandelijck handelen alst hun lust, soo sijn zij nu beroofft vande waere christelijcke relegie ende des Goddelijcken Woorts, welcke alleen opregte christenen meer ter harten behoorden te gaene ende in weerde te wesen dan sijn eijgen leuen; ende derhalue wij vastel. vertrouwen dat ghijl. in uwer gewonelijcke cloekheijt ende stantvastigheijt sult willen volherden gebruijckende de middelen, die v Godt de Heere jn handen geeft gestelt, ende Hem die saecke beuelende; waertoe v luyden des te meer moet verwecken ende den goeden moet geuen, dat ghij verseeckert mooght wesen, dat wij v in den noot niet en sullen verlaeten, maer met alle onse middelen, soo van volck, vivers, munitien, ende andersints verseeckeren; soo wij v luden bij desen verclaeren, dat haere Mat. ons almede soe goede mid-delen in handen heeft gegeuen ende daegelijx hoe lange hoe meer gegeuen sullen worden, dat wij niet en twijuelen oft wij sullen hier corts eenen zoo geweldigen leger van ruijteren ende knechten te velde hebben, zulcx dat wij den vijant wel sullen konnen thooft bieden ende met Godes hulpe vuijten velde verdrijuen. Maer alsoo het daertusschen sunderlinge van noode is, de goede steeden te verseeckeren ende met garnisoen
|pag. 316|
te besetten, welcke den vijant (zoo wij dies seekerlijck onderright sijn) trachtet doer sijne boose jnstrumenten affuallich te maecken: soo is ons ernstigh begeren ende versoeck, ghij luijden wilt toch rijpelijck ouerleggen wat groote ellenden v lueden ende uwe bontgenooten soude ontstaen, soe ghij des vijants verbloemde redenen eenich gehoor geuende, v seluen, v goet ende bloet uijt vuijterste verderff wilde brengen; om d’welck te verhoeden wij willen ende bereijdt sijn, soe wij v bij desen aenbieden, tot v eijgen bescherminge te seijnden soo vele kreijgsvolcx ende alle prouisie ende noticheden tot behoudenisse uwer stede dienende, als ghij luijden sult mogen begeren; vruntelicke versoeckende, dat ghij ons ter stont, dese gesien, wilt ouerschrijuen, was v enigsints sal moghen wesen.
Hierop uwer goede andtwoorde verwachtende, bidden Godt den Almogende, eersaeme, lieue, besundere, v luiden te hebben in zijne bescherminge. Tot Vtrecht den 8sten Julij XVc LXXXVI. V lueden goede vrundt, get. R. Leicester. lager Gilpin.
Op den kant stond: Den brenger van desen js genaemt doctor Jacobus, een van onsen hoffraden; wat hij verder woorden van onsen wegen sal aenseggen, bidden wij u den seluen jn als credence ende gelooff te geuen, alsoo wij hem te dien eijnde expressel. naer uwe quartieren hebben afgeveerdight. No. 1218.
Krijn de Blaeu, kommandeur van Koeverden, doet mededeeling aan den magistraat van Hasselt, omtrent de beweging en bedrijven des vijands. 4 Febr. 1624.
Edele etc. Ick heb niet connen naerlacten VL te adverteren, dat voorseeker is, dat den vijant, ongeveer vier ofte vijff en twintigh hondert mannen soo te voet als te peerde starck sijnde (edoch meest ruijterije), omtrent de Bourtange ende in liet clooster ter Apel geweest sijn, nemende alsoo voorts haren tocht na het Oldeambt te doen, wesende hare meeste troupen gelogeert in ’t carspel Haren, maer, alsoo de comman,
|pag. 317|
deur van Bourtange soo van mij als van den prior ter Apel geadverteert sijnde, dat se voernemens waeren een grooten rooff uijt het Oldampt te halen, soo heeft sijn E. middernaght drie van de swaarste stucken doen lossen ende een vuurteecken opgetrocken ende die arme huijsluijden vant Oldampt daermede gewaerscheut van haarn ouercomste, waerdoor de vijant soo seer verschrickt is geworden, ende hebben haren ruijterij uijt het clooster ter Apel tot Haren ontboden, ende aldaer te samen geresolueerd (mits datse vermoedende waren dat eenige compnien van onsen rujterije omtrent Couerden waren, ende dat het lossen van tcanon de leuse was, dat sic tot Haar ouer het moer sich solden begeuen, alsmede int Oldampt), dat sic alsoo met schanden weder een ieder in haer guarnisoen solden trecken, gelijck die van Lingen gister auont weder in haer guarnisoen sijn gecomen, ende die anderen hebben ter nacht weder inde Wijtmarsen gelegen, ende comen van dage in haer guarnisoen tOldenzeel, ende dandere ongetwijuelt naer Grolle ende Wesel, twelck een wonderbaerlick werck Gods is, sonder tegenstant haer harten so versaget te maeken. Ick hebbe niet connen laten, mijne heeren, V L. tselue te aduerteren. Hiermede edele etc. Actum Couerden den 4 Febr. a°. 1624, V L. dienstwillige Krijnne de Blaeu.
No. 2000.
Deze brief is belangrijk en betreft der vijanden inval in Westerwolde onder het bestuur van Gauchies en Lucas Cairo.
Volgens het gevoelen van den heer archivarius Feith zoude Haren zijn het gehucht ter Haer, digt bij en ten noorden ter Apel. De navolgende brief sub. n°. 1199 staat met dezen brief in verband en toont, dat de vermoedens in den vorigen brief opgegeven niet bevestigd werden, want de vijand verbrandde grootendeels Winschoten, Hilligerlee, Scheemda, Exta Noordbroek, en zelfs Slochteren.
Krijn de Blaeu aan de magistraat van Hasselt. 14 Febr. 1624.
|pag. 318|
Edele, wijse, agtbaere, seer voorsienige heeren, zich erbiede mij seer dienstigh ten dienste van VL.
Mijne heeren. Ick hebbe mitt eenen laten VL. te schrijuen, datt ick des datelicke seeckere tijdinge becomen hebbe, dat den vijandt gister auont heeft beginnen te marcheeren ende weder tot het Oldettambt sijn getoogen, twelck die meeste nacht tott huijden morgen toe geduert heeft; sij hebben mett die eerste trouppen wel dartich off meer geuangen voer aff gezonden; hett schijntt datt sij van de comste van onse ruiterij in de neuse gehadt hebben, daerom sij haer te eerder hebben wechgemaeckt. Monsieur Stakenbrouck is met 250 wtgelesen musquettiers neffens sijn bijhebbende ruiterij ende noch wel vijffhondert soldaten tott Groningen derwaerts, ende veruolgen haere hindertocht; sij hebben jn een durp, twelck jck nogh niet can noemen, eenige huisen verbrantt ende mede het huis van den drost van het Oldeambtt. Andersins is daer van de brant weinig schaede geschiett. Ditt alles heb jck, mijn heeren, in aller haest niet verbargen cunnen te schrijuen.
Hier mett, wijse aghtbaere, seer voersienige heren, mij jnbiedende ten dienste van v l., biddende Godtt Almagtich gelieue VL. in lanckduirige gesontheitt ende gelucksalige regieringe te beholden. Datum Couerden den 14 Februarij anno 1624, des auouts omtrent negen ure.
V L. seer dienstwilige,
Krijnn de Blaeu. N°. 1199.
_____________________
– Ebbinge Wubben, F.A. (1849) Geschiedkundige brieven, 1568, 1583, 1584, 1624. Medegedeeld uit het archief der stad Hasselt door den heer Ebbinge Wubben te Staphorst. Kronijk van het Historisch Gezelschap, 5, 311-318.