H. 4.1. Samenvatting.
Van het vorige hoofdstuk is het volgende samenvattende overzicht van de jaren 1780-1787 te geven:
1. De eerste jaren worden beheerst door de strijd om het herstel van de aloude rechten: het jachtrecht en het recht gehoord te worden in de Staten van Overijssel m.b.t. kwesties van oorlog en vrede. In bijna alle kleine steden van Overijssel worden dergelijke eisen gehoord. De magistraat van Steenwijk werkt samen met de burgerij ter realisering van deze eisen en geeft dus – waarschijnlijk om moeilijkheden te voorkomen – gehoor aan de patriotse eisen. De stadsregering kondigt op 23 september 1783 een publicatie af, waarin het oude jachtrecht in ere wordt hersteld. Zo hoopt zij de grote ongerustheid onder haar burgers weg te nemen. Tevens wordt duidelijk gemaakt, dat wijziging van het reglement van de jacht in Overijssel alleen kan geschieden als ook Steenwijk aan de deliberatiën kan deelnemen in de Staten van Overijssel. Voor zover ik kan nagaan is er pas sprake van een definitieve regeling in 1789.
De strijd om het herstel van het recht gehoord te worden in kwesties van oorlog en vrede, is in deze jaren succesvol verlopen. Reeds sedert vele jaren werden Steenwijk en Hasselt eveneens op dit punt genegeerd in de Staten van Overijssel. Mede dankzij de Ridderschap, die voor haar dalende prestige in dit gewest steun probeert te vinden bij enkele kleine steden, wordt dit recht in de Staten naar voren gebracht. Het herstel vindt in 1785 plaats door tussenkomst van een commissie uit de Staten-Generaal en is o.a. gebaseerd op uitspraken gedaan in 1657, die in 1748 opnieuw waren bekrachtigd.
|pag. 48|
2. Met betrekking tot het rekest van de burgers van de stad voor het herstel van het jachtrecht, vormt zich in Steenwijk een groepering die patriottische trekken vertoont. Voordien is er ook al een gebeurtenis aan te wijzen die in die richting wijst, nl. de magistraatskeuze van 1779. Duidelijk zichtbaar wordt deze groep patriotten pas in het voorjaar van 1785. Zij wil dan overgaan tot de oprichting van een genootschap van wapenhandel. De meerderheid in de Staten van Overijssel is inmiddels patriottisch geworden door de regeling van de Overstemming zoals de steden die wensten. De patriotten in Steenwijk worden kennelijk hierdoor aangemoedigd, maar de magistraat van Steenwijk, die stevig in het zadel zit, weet de approbatie tot juli 1785 uit te stellen.
De stadssecretaris W. de Lille staat in de jaren 1779-1783 in nauw contact met de Erfstadhouder. Door de veranderende politieke situatie ten gunste van de patriotten, legt hij zijn functie neer en “loopt” over naar de andere “partij”. De Prinsgezinde magistraat stelt nu A. Fledderus aan als stadssecretaris. Hij is een zoon van H.C. Fledderus die in 1749 tijdens de moeilijkheden in Steenwijk door de anti-prinsgezinden aan de galg is gehangen. De wrok om deze gebeurtenis steekt Fledderus niet onder stoelen of banken. Mede hierdoor worden de gebeurtenissen van 1748-1750 in verband gebracht met de moeilijkheden van 1780-1787. Het lijkt er op alsof achter de “partijenstrijd” van 1780-1787 de factiestrijd van 1748-1750 schuil gaat. Zij die in 1750 door de Prins in het zadel geholpen worden, behouden de macht in de stad. De onderliggende partij probeert nu “iets” van de verloren gegane invloed terug te winnen via de oprichting van een genootschap van wapenhandel. De oud-secretaris De Lille ondertekent in juli 1785 een andermaal ingediend rekest tot oprichting van een genootschap. Deels onder druk van de patriotse Staten van Overijssel, keurt de magistraat op 29 juli het genootschap goed.
Onder invloed van de prinsgezinde stadsregering dienen, als reactie hierop, enkele prinsgezinde burgers een verzoek in tot oprichting van een Qranje-vrijcorps. Dit corps wordt uiteraard zeer snel geapprobeerd. De scheiding der geesten is nu een feit in de stad Steenwijk. Deze scheiding loopt door tot in de magistraat.
Een van de burgemeesters, Van Ruinen, steunt het eerste genootschap. Een andere burgemeester, Van Linde, sympathiseert eveneens met het eerste genootschap, zij het op afstand. Hij is fel tegen de oprichting van het tweede genootschap. Van Linde steunt het eerste genootschap niet daadwerkelijk, wat Van Ruinen wel doet.
De Meente bestaat uit overwegend prinsgezinde leden. Enkele Meenslieden stellen zich wel wat “kritisch” op tegen het tweede
|pag. 49|
vrijcorps. Van een relatie tussen Van Linde en de “kritische” Meenslieden is mij niets gebleken.
Na een periode van toenemende spanningen in Steenwijk tussen de verschillende groeperingen, zien de Staten van Overijssel de “oplossing” van alle moeilijkheden in een vereniging van de twee genootschappen. De magistraat maakt dit wel aan de burgers van de stad en de genootschappen bekend via een publicatie, maar laat de zaken verder zoals ze zijn. In het voorjaar van 1787 wordt het Oranje-vrijcorps opgeheven. Als reden wordt opgegeven dat het gevaar van rovende partijen afgenomen is. De echte reden zal wel zijn dat de politieke druk van de patriotse Staten op de magistraat kennelijk erg is toegenomen, zodat opheffing nog de enige mogelijkheid blijkt te zijn. Trouwens het lijkt er op dat de invloed van de patriotten in het gewest steeds meer toeneemt. Burgemeester Van Ruinen wordt in januari 1787 echter uit de magistraat gewerkt.
Van Linde, die verklaard heeft zich bij de meerderheid van de stadsregering te zullen neerleggen, blijft gehandhaafd. Al heeft de magistraat t.a.v. de hereniging van de genootschappen bakzeil moeten halen – tenslotte blijft het patriottische vrijcorps alleen over – zij zit nog steeds stevig in het zadel en heeft de macht dan ook nog in handen. Dit houdt natuurlijk ook verband met de wijze waarop de magistraat wordt verkozen. Zij benoemt de meenslieden en een deel van hen, met een aantal geselecteerde burgers uit de stad, moeten het kiescollege vormen dat de magistraatskeuze verricht. In de drie grote steden van Overijssel zijn juist de meenten patriots en die zetten dan ook de stadsregeringen onder druk met het stellen van hun eisen. De meente van Steenwijk is dus, evenals de magistraat van die stad, prinsgezind. Vanuit de meente worden dan ook geen patriotse eisen gehoord. De patriotten moeten het in deze stad stellen zonder de hulp van de meenslieden. Het lijkt er op dat zij om deze reden zo’n zwakke positie innemen.
De omwenteling van 1750 zal echter ook nog wel zijn sporen nagelaten hebben in de tachtiger jaren en waarschijnlijk van invloed zijn geweest op de sterke cliëntèle verhoudingen binnen de stad.
In de zomermaanden nemen de ongeregeldheden toe. Oud-leden van het tweede genootschap, onder wie stadssuppoosten, verstoren de vaandeluitreikingen van het eerste genootschap.
3. In het najaar van 1787 verandert de politieke situatie snel.
De Pruisen komen de Prins van Oranje te hulp. Vele patriotten vluchtten o.a. naar Frankrijk, waarschijnlijk ook De Lille. Het eerste genootschap wordt geannuleerd, evenals de sociëteit. Het blijft nog onrustig in Steenwijk. Er worden ruiten ingegooid van
|pag. 50|
woningen van belangrijke patriotten. Als de “overwinningsroes” van de Oranje-aanhangers aan het verdwijnen is, wagen de patriotten – november en december – het in grotere groepen bij elkaar te staan. Ook worden hun kleuren weer gezien. Pas als de leiding van een binnengekomen detachement soldaten krasse maatregelen neemt en het dragen van de oranje kleur verplicht wordt door de magistraat, keert de rust langzaam terug. Een commissie uit Steenwijk, bestaande uit het meest Prinsgezinde deel van de magistraat, betuigt haar aanhankelijkheid aan de Erfstadhouder door naar Den Haag te reizen. Deze is eind september in al zijn waardigheden hersteld. Het enige – mij bekende – slachtoffer van de Restauratie is de gerechtsbode: hij wordt vervangen door een oud-officier van het Oranje-vrijcorps.
Bij het afleggen van de eed op de constitutie en de regeringsvorm in het voorjaar van 1788, is ook de bekende patriot J. Poorte.
Hij vindt het blijkbaar toch verstandiger de gevraagde eed af te leggen en niet zoals zovelen te vluchten. Een predikant die ervan verdacht wordt sympathie te hebben voor de patriotten, legt eveneens de eed van trouw af. Dat mensen zoals Poorte uiteindelijk in Steenwijk kunnen blijven, wijst eveneens op het gematigde karakter van de omwenteling van september 1787. Het zou ook een aanwijzing kunnen zijn voor het feit dat de patriotten in Steenwijk nooit werkelijk een bedreiging gevormd hebben voor de Prinsgezinde stadsregering. Misschien is hun aantal daar toch te gering voor geweest. En dat zou misschien verklaard kunnen worden door het feit dat de beroering van de jaren 1747-1750 de oppositie t.a.v. de stadsregering, die in 1750 Prinsgezind werd, haast heeft doen verdwijnen. Velen zijn toen de stad uit gevlucht. Dit zou dan op de getalsterkte van de patriotten in de tachtiger jaren van invloed kunnen zijn geweest. Grotere macht van de patriotten in de stad zou zeker fellere reacties van de kant van de magistraat teweeg gebracht hebben en dan zou Poorte waarschijnlijk niet veilig geweest zijn in Steenwijk.
H.4.2. Tot besluit.
Er zal tot slot nog ingegaan moeten worden op de in hoofdstuk 1.3. gestelde vragen.
1. Het bestaan van een relatie tussen de sociaal-economische en de politieke sfeer in Steenwijk is niet precies aan te geven. De stad is een centrum van bestuur en handel. Aan het eind van de 18e eeuw vindt er een toename van bedrijvigheid plaats tengevolge
|pag. 51|
van de verplaatsing van de turfwinning naar noordelijker gelegen delen in N.W.-Overijssel. Slicher van Bath rekent deze stad dan ook tot de meest gespecialiseerde steden van Overijssel. Dit blijkt ook uit Inventaris-nr. 213(1 ). De grote beroependifferentiatie valt hieruit eveneens af te lezen en is bij de leden van het patriottische vrijcorps terug te vinden. Aangenomen kan worden dat dus velen uit de middengroepen zich bij dit vrijcorps hebben aangesloten. Van het Oranje-vrijcorps is bekend, ook uit genoemd Inventarisnummer, dat de leiding behoort bij de heersende klasse uit Steenwijk. Het grootste deel van de “gemenen” van dit vrijcorps behoort tot de lagere stand. Zij bevinden zich in een afhankelijke positie ten opzichte van de regenten van de stad.
Er blijkt eveneens uit Inventarisnummer 213 dat vele leden van het patriottische vrijcorps uit andere gewesten en het omringende platteland komen. Misschien is dit te verklaren uit het feit dat er in Steenwijk nog al wat bedrijvigheid is, waardoor er een grotere kans op werk bestaat. Of komen juist velen naar Steenwijk om de relatief zwakke positie van de patriotten te versterken? Uit de “Politieke Kruyer” blijkt de zwakke positie van de patriotten overduidelijk en tevens de grote macht van de “Aristocratische Cabaale”.
Uit het bovenstaande blijkt volgens mij, dat er wel een zekere relatie bestaat tussen de sociaal-economische en de politieke sfeer.
Uit de bestudeerde bronnen komen echter te weinig gegevens naar voren om een compleet beeld van deze relatie te ontwerpen.
2. Toetsing van de fase-indeling die De Wit noemt in “De Nederlandse revolutie van de 18e eeuw en Frankrijk” levert vooral t.a.v. de eerste jaren een enigszins afwijkend beeld op. Hij noemt die eerste jaren – 1780/1782 – de jaren van de aristocratische revolutie. De regenten willen hun zelfstandigheid t.o.v. de Erfstadhouder proberen terug te winnen. Dit is in Steenwijk niet aan de orde. Wel probeert de magistraat overigens pas in 1783 tot 1785 de verloren gegane invloed in de Staten van Overijssel m.b.t. het recht gehoord te worden in kwesties van oorlog en vrede, terug te winnen, maar dat behoort eerder in de tweede fase thuis dan in de eerste. Een ageren tegen de Erfstadhouder vindt in Steenwijk niet plaats. Trouwens gedurende de hele periode van 1780-1787 blijft de stad Prinsgezind. De stad is aan te duiden als een Oranje-enclave in een overwegend patriottische gewest.
De tweede fase van De Wit omvat de jaren 1782 tot 1785. De gezamenlijke oppositie van Oud-patriotten (zij wensen herstel van de
|pag. 52|
oude rechten; hun program heet Grondwettig Herstelling) en de patriotten (zij wensen verder te gaan op de democratische weg naar politieke gelijkheid) valt in 1785 in Utrecht uitéén. Deze fase begint in Steenwijk ook in 1782 met de indiening van een rekest tot herstel van het oude jachtrecht door een aantal burgers. In 1783 gaat de magistraat dit rekest steunen, zodat er dan voor de buitenwereld een grote eensgezindheid lijkt te heersen in Steenwijk. Waarschijnlijk heeft de stadsregering de burgers gesteund om voorlopig van de moeilijkheden af te zijn. Van een echt tijdelijk samengaan van Oud-patriotten en Democratische patriotten is, voor zover ik kan nagaan, in Steenwijk nauwelijks sprake. Het zou best zo kunnen zijn dat door de waarschijnlijk geringe aanhang van de Oud-patriotten, de hele patriottenbeweging zo zwak blijft. Vandaar wellicht dat deze stad, gezien de ontwikkelingen elders, zo achteraan loopt. In september 1783 waarschuwt de magistraat van Hasselt die van Steenwijk al voor een te grote invloed van de burgerij. Mede waarschijnlijk o.i.v. de Ridderschap lijkt het er op dat in 1784 het Steenwijker stadsbestuur een andere houding gaat aannemen ten opzichte van de patriotten. Een verzoek tot oprichting van een patriots vrijcorps wordt tot juli 1785 tegengehouden.
Onder druk van de patriottische Staten van Overijssel zit er uiteindelijk voor de magistraat niets anders meer op dan het gewenste vrijcorps goed te keuren. Er ontstaat als reactie hierop binnen enkele dagen een Oranje-gezind genootschap onder invloed van de stadsregering. Zo laat de oprichting van het patriotse vrijcorps in Steenwijk is, zo vroeg is de oprichting van het Opanje-vrijcorps. Daaruit blijkt wel hoe stevig de magistraat in het zadel zit. Door deze gebeurtenissen is de scheiding der geesten in deze stad een feit geworden.
Tijdens de derde fase die De Wit onderscheidt, van 1785 tot 1786, neemt de macht van de patriotse burgerij sterk toe, zowel in politiek als in militair opzicht. De ontwikkeling in Steenwijk geeft enigszins dit beeld te zien. De macht van de patriotse burgerij neemt echter alleen toe d.m.v. politieke druk van buiten af en wel o.a. van de Staten van Overijssel. Daarbij neemt de spanning tussen de twee partijen wel voortdurend toe. De Prinsgezinde regenten weten hun macht te consolideren. Via een patriots krantje “De Politieke Kruyer”, wordt de situatie van het najaar van 1785 in Steenwijk belicht. In januari 1786 vinden de eerste openbare geweldplegingen plaats. Tijdens de zomermaanden van datzelfde jaar proberen Oranje-aanhangers de vaandeluitreikingen van het eerste genootschap van wapenhandel te verstoren. In datzelfde jaar komen de Staten van Overijssel met de oplossing van de problemen in
|pag. 53|
Steenwijk nl. “hereniging” van de twee vrijcorpsen. Uiteindelijk wordt in het voorjaar van 1787 het Oranje-vrijcorps opgeheven. Dit zal wel gebeurd zijn onder druk van de Staten van Overijssel, alhoe wel in de memorialen een andere reden wordt opgegeven. De patriotten zullen dit als een overwinning beschouwd hebben. Het stadsbestuur blijft bij dit alles onaangetast. Zij weet haar positie nog te verstevigen door de opposant Van Ruinen te wippen. Maar de rust keert niet terug in de stad. In juni 1787 vinden er ernstige ordeverstoringen plaats op de stadswallen. Al neemt dan de macht van de patriotten toe, de orangisten behouden hun posities. In Steenwijk treden er pas in september 1787 de grote veranderingen op, zodat gesteld kan worden dat deze derde fase in deze stad doorloopt tot september 1787.
De vierde fase noemt De Wit de fase van de orangistische contrarevolutie; het zijn de jaren 1786-1787. Een dergelijke revolutie vindt in Steenwijk eigenlijk niet plaats. De Wit noemt als kenmerk van deze tegen-revolutie dat die “van bovenaf” georganiseerd wordt en dat het volk op een slimme manier op straat gebracht wordt om tegen de patriotten te ageren. Juist dit “van boven af” vindt in Steenwijk wel plaats, maar dan pas eind september. De magistraat geeft opdracht dat de wapens van het genootschap ingeleverd moeten worden en annuleert eigenhandig de sociëteit. Tevens verplicht zij een ieder de oranje kleur te dragen. Het volk gaat ruiten ingooien bij bekende patriotten. Of dit georganiseerd is, blijkt niet uit de door mij bestudeerde gegevens. De stadsregering zal dit waarschijnlijk wel stilzwijgend toegestaan hebben. Dat de restauratie zo weinig slachtoffers oplevert, pleit voor de stelling dat de patriotten in Steenwijk nooit een echte macht hebben gehad. Wraakneming van Oranje-aanhangers vindt dan ook niet op grote schaal plaats. De rust keert echter pas echt terug als de gezaghebbers van een binnengekomen detachement soldaten krasse maatregelen neemt tegen de ordeverstoorders. Het stadsbestuur verplicht een ieder de oranje kleur te dragen. Vele patriotten zijn reeds gevlucht, De vierde fase begint in Steenwijk erg laat. De restauratie geschiedt van “bovenaf” en dan pas als de Pruisen naderen. Het volk speelt een beperkte rol bij de intimidatie van de patriotten, wat volgens mij niet georganiseerd is. Van een Orangistische tegen-revolutie in de zin zoals De Wit dat bedoelt, is maar zeer ten dele sprake.
Resumerend kan tenslotte vastgesteld worden dat de fase-indeling van De Wit voor Steenwijk maar beperkt opgaat. Van een ageren tegen de Erfstadhouder in de eerste fase is geen sprake. Het samengaan van Oud-patriotten en Democratische patriotten in de tweede
|pag. 54|
fase vindt nauwelijks plaats. Het toenemen van de patriottische invloed in de derde fase vindt wel plaats, maar alleen met steun van buiten af en deze is toch niet zo groot. Van een bewuste Orangistische tegen-revolutie in de 4e fase voor de restauratie is in Steenwijk weinig te merken. De restauratie zelf verloopt tamelijk gematigd. De conclusie moet luiden, dat Steenwijk een eigen ontwikkeling heeft gekend, waarin later dan elders en ook op veel beperktere wijze dan elders, wel het een en het ander van de fase-theorie van De Wit valt terug te vinden. Dit eigen patroon vindt zijn verklaring in het feit dat de heersende Prinsgezinde partij te sterk blijkt te zijn voor de patriotse tegenkrachten.
3. De derde vraag heeft betrekking op het vinden van een persoon die in relatie zou staan met de Erfstadhouder. Gedurende de jaren 1780-1784 is dat de stadssecretaris W. de Lille. Hij voert de correspondentie met de Prins over aangelegenheden betreffende de stad. Hij wijst ook op een gevaarlijk politieke stroming die haar oorsprong vindt in de jaren 1750. Maar De Lille verlaat het kamp van de Prins en sluit zich aan bij de “partij” van de patriotten.
Hij hoopt zo zijn politieke carrière veilig te stellen. Voor De Lille loopt dat voorlopig nog uit op een misrekening. Na de ommezwaai van de voormalige stadssecretaris treden de 4 Prinsgezinde burgemeesters in contact met de Erfstadhouder in september 1785. Overduidelijk zijn hun orangistische gevoelens in de volgende jaren, maar er is geen direct contact meer met de Prins, althans daar heb ik geen bronnen voor kunnen vinden. Het enige contact met de Erfstadhouder vindt plaats door de jaarlijkse approbatie van de magistraatsverkiezing.
Patriotten en Prinsgezinden met hun nuanceringen hebben het leven in Steenwijk gedurende de jaren 1780-1787 beheerst, zoals ze dat ook in de hele Republiek hebben gedaan. Een oplossing van vele moeilijkheden zien de Staten van Overijssel in de “hereniging” van de twee corpsen. Dit zou betekenen dat het Oranje-vrijcorps met de zinspreuk “Door eendracht worden kleine zaken groot” en het Patriotse vrijcorps met de zinspreuk “Voor Vreede en Vrijheid” zouden moeten samenwerken. Voor samenwerking van deze twee verschillende groeperingen is de tijd nog niet rijp, evenals elders in den lande. Het bestaande en het nieuwe weten elkaar nog niet te vinden. Met behulp van de Pruisen en met geweld kunnen de aanhangers van de oude staatsinstellingen nog staande blijven; de definitieve veranderingen komen pas in 1795. Dat is dan tevens het einde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.