H.3. Steenwijk en de revolutie van de achttiende eeuw.
Nadat er in het vorige hoofdstuk geschreven is over de Patriottenbeweging en de sociaal-economische situatie in Overijssel, zal in dit hoofdstuk Steenwijk in de jaren 1780-1787 behandeld worden. Tijdens de jaren 1748-1750, welke niet tot het onderwerp van deze scriptie behoren, was Steenwijk door kerkelijke en politieke moeilijkheden in twee kampen verdeeld. Deze twee groeperingen zijn: Burgemeester Ram en zijn volgelingen en de “partij” van H.C. Fledderus, mr.H. Tuttel en G. Vogelzang. De laatsten weten de Prins zo ver te krijgen dat hij in 1749 naar Steenwijk komt. Hij is getuige van vechtpartijen tussen de aanhangers van de twee groepen en ook van woordbreuk van de kant van de Burgerwacht van Burgemeester Ram. Wanneer de rust in de daarop volgende maanden nog niet terugkeert, komt er op 28 juli 1750 namens de Prins een commissie die een paar dagen later het stadsbestuur ontslaat. De “Prinsgezinden” krijgen nu de belangrijkste posten in de stad in handen. Burgemeester Ram en zijn aanhang verlaten de stad. (1 ) Deze gebeurtenissen spelen voor een deel nog door in de jaren die het onderwerp van deze scriptie zijn.
Een periodisering van die jaren leidt tot een indeling in drie kleinere tijdvakken: de eerste jaren tot aan 1784 staan in het teken van de strijd om het herstel van de aloude privilegiën, de jaren 1784 tot 1787 worden beheerst door de twee elkaar vijandig gezinde burgervrijcorpsen waarvan er één
|pag. 16|
duidelijk patriots is, De periode 1784-1787 is er een van radicalisering en polarisering. De restauratie die in september 1787 begint, vindt baar eindpunt in het voorjaar van 1788 met het afleggen van de eed van trouw tot handhaving van de constitutie en de regeringsvorm.
H.3.1. De strijd om de handhaving van de aloude privilegiën.
Oude voorrechten die al aangetast waren of die aangetast dreigen te worden, zijn het jachtrecht en het recht van de stad Steenwijk om gehoord te worden in de Staten van Overijssel in zaken betreffende oorlog en vrede. Wat het jachtrecht betreft, beroept de magistraat van Steenwijk zich op een publicatie uit 1628. Het recht gehoord te worden baseert zij op een uitspraak uit 1657, die in 1748 bevestigd wordt. In beide geschilpunten worden tot op zekere hoogte successen geboekt. Ten aanzien van de erkenning gehoord te worden in de Staten van Overijssel in zaken betreffende oorlog en vrede, wordt de strijd van tijd tot tijd gevoerd samen met Hasselt. De magistraat van Hasselt voelt zich op dit punt ook tekort gedaan. De beide steden voelen zich meer dan de steden in Twente. Zij wensen dan ook niet met deze steden samen te werken en moeten van het daar opkomende patriottisme niets hebben. Hasselt en Steenwijk gaan hun eigen gang.
H.3.1.1. Het Jachtrecht.
Op 24 december 1782 begint de strijd om het jachtrecht met de indiening van een verzoek tot handhaving bij de magistraat door een “menigte burgers” uit Steenwijk. zij wijzen er op dat zij dat recht al meer dan 300 jaar bezitten. Ook wordt meegedeeld dat andere steden van Overijssel eveneens voor het behoud van het jachtrecht opkomen. Van de magistraat wordt verlangd dat zij zo spoedig mogelijk besluiten neemt omtrent de uitoefening van de vrije jacht. In totaal zetten 50 inwoners van Steenwijk hun handtekening. Bij de 7 gecommitteerden die namens de burgerij het verzoekschrift overhandigen aan de magistraat, zijn er 5 die later in het eerste genootschap van wapenhandel een belangrijke rol spelen. (2 )
Is er enige aanleiding tot het indienen van een rekest? Er wordt alleen gesproken over de grote bezorgdheid aangaande de uitoefening van de vrije jacht. Wat uit andere gegevens blijkt, is dat herziening van het reglement op de jacht op
|pag. 17|
de Landdagen aan de orde is. (3 ) De burgers van Steenwijk vrezen, naar ik aanneem, herziening van dit reglement voor de stad Steenwijk in negatieve zin. De magistraat neemt het rekest pas in april 1783 in behandeling. Kennelijk is er volgens de magistraat niet zo veel haast mee en de rekesterende burgers worden zo aan het lijntje gehouden. Op 24 april volgt er een voorlopig besluit over de vrije uitoefening van de jacht, dat op 20 mei ter goedkeuring ligt bij de gerechtsbode. (4 ) Helaas is de inhoud van dit besluit niet bekend. Blijkbaar – gezien het vervolg – is de burgerij er niet zo tevreden over, want op 29 augustus 1783 dienen weer enkele gecommitteerden van de burgerij een rekest in. De magistraat bespreekt dit verzoek samen met de Gezworen-meente.
Het rekest begint onder andere met het noemen van de “tijdsomstandigheden”, waardoor “bijna overal regenten, burgers en ingezetenen” bezield zijn en met “eene lof waardige patriottische ijver zich bevlijtigen om herstel van de vrijheden”. Dit is het programma van de nog tamelijk gematigde beginfase van de patriotten. Verder wordt de uitspraak van 1657 aangehaald, betreffende “een zekere gelimiteerd aandeel in de hoge regering van de Provincie”. Hierdoor worden Hasselt en Steenwijk boven de kleine steden in de provincie geplaatst. Ondanks deze uitspraak worden deze steden toch in hun enigszins bevoorrechte positie beperkt. De klachten worden als volgt samengevat: 1. de vrijdom van tol in Zwartsluis en Blokzijl is Steenwijk ontnomen, 2. het aandeel van de brandewijn-accijns en andere gebrande wateren is Steenwijk ook ontnomen, 3. sedert 1752 is de vrije jacht binnen het eigen gebied van Steenwijk beperkt, 4. het recht om te spreken in de Staten van Overijssel wordt de stad al sedert enige tijd onthouden en tevens het deelnemen aan de beraadslagingen. De Raad en meente van Steenwijk onderschrijven deze punten en zullen met de Raad van Hasselt in overleg treden. Zij wensen tevens vernieuwing van het verbond met Hasselt. Dat verbond dateert al vanaf 1628, maar is sedert enige tijd in onbruik geraakt. (5 )
De conferentie met Hasselt vindt plaats in Meppel.
Daar zijn op 3 september aanwezig als afgevaardigden van Steenwijk de burgemeesters W. ten Wolde en A. van Linde, en de secretaris W. de Lille. Van de magistraat van Hasselt zijn aanwezig de burgemeesters De Vries en Bode, en de secretaris Exalto of d’Almaras. De heren van Hasselt zijn “ongelast”, zodat de conferentie de 17e wordt voortgezet, eveneens te Meppel. Naast de
|pag. 18|
reeds eerder genoemde klachten die op 29 augustus door de gecommitteerden van de burgerij in Steenwijk geformuleerd zijn, wordt Hasselt ook nog eens extra belast met de kranentol. Dit is volgens hen eveneens onjuist. De steden beloven elkaar te zullen helpen. Het verbond van 1628 wordt hersteld. (6 ) Hasselt heeft tot nu toe nog vrijwel geen beperkingen ten aanzien van de jacht ondervonden. Het zal wel met Steenwijk adressen richten aan Ridderschap en Steden van Overijssel. De secretarissen van de twee steden zullen afzonderlijk hun verzoeken versturen. Tevens wordt in overweging genomen om adressen te richten aan de Erfstadhouder. Hieruit blijkt dat het richten van adressen aan de Prins niet zo maar aangedurfd wordt. De magistraten van Hasselt en Steenwijk zijn tenslotte van hem afhankelijk. Bij het versturen van de adressen is volgens de conferentieleden wederzijds overleg noodzakelijk.
In Steenwijk ligt gedurende de eerste dagen van september het rekest van 29 augustus 1783 ter ondertekening, hetgeen ongeveer 300 inwoners van de stad onderschrijven. (7 )
Op 20 september bespreekt de magistraat van Steenwijk een binnengekomen brief van die van Hasselt. De meente der stad Steenwijk zou een brief verstuurd hebben naar de meente van Hasselt, handelend over de afgelopen conferenties. De magistraat van Hasselt vindt deze handelwijze niet juist. Het zal zelf de meente wel inlichten of vreest de meente van Steenwijk soms, zo stelt de magistraat, dat het de gebeurtenissen niet goed zal rapporteren? Ook het feit dat de gezworen meente zich bezig houdt met de stadsprivilegiën is volgens de regering van Hasselt niet juist. Dergelijke zaken behoren alleen Raad en meente te doen, niet de meente alleen. Adressen van de Burgerij, zoals die in Steenwijk waren opgesteld, moeten helemaal vermeden worden. Het stadsbestuur van Hasselt wil zich daar helemaal niet mee conformeren. Ook het verbond van 1628 wordt in deze brief genoemd. Het was een verbond tussen de Burgemeesters, schepenen en Raden alleen. De burgerij en de meente worden er niet in genoemd, horen er dan dus ook niet bij. Het verbond is echter van tijd tot tijd in onbruik geraakt. De magistraat van Hasselt vindt het niet nodig daar nu zo over uit te wijden. Laat ieder verder maar afzonderlijk doen wat goed is in zijn ogen. (8 )
De magistraat van Steenwijk weet niets van een dergelijke brief die de meente verstuurd heeft. Na haar gehoord te hebben, komt de stadsregering tot de conclusie dat de wijze waarop het bestuur van Hasselt over deze zaken spreekt, niet correct is.
|pag. 19|
De meente geeft de verzekering dat er geen verkeerde hatelijke bedoelingen achter het zenden van de brief schuilgaan. Dat de meente en de burgerij zich bezig houden met het welzijn van de stad juicht de magistraat van Steenwijk toe. Dat Hasselt zo’n plechtig bezworen verbond als dat van februari 1628 zo gemakkelijk loslaat, vinden de Steenwjjkers verschrikkelijk. Zo’n bondgenoot kunnen ze beter missen, In een brief, gedateerd 23 september 1783, wordt het bovenstaande aan de stadsregering van Hasselt kenbaar gemaakt. De onderhandelingen worden afgebroken en de desbetreffende commissie wordt van haar taak ontheven. (9 ) Vermoedelijk vreest de overheid van Hasselt een te grote invloed van de burgerij op de magistraat van Steenwijk. Een te grote invloed van die burgerij zal juist het patriotse streven doen toenemen en Hasselt is daarvan kennelijk niet gediend.
Nog diezelfde dag, op 23 september 1783, vaardigt de Raad en meente van Steenwijk de publicatie uit betreffende de vrije jacht in het kwartier van Vollenhove. Ze beroepen zich op de publicatie van 10 juni 1628 en hopen zo alle onzekerheden bij de bevolking weg te nemen. Een nieuw “Algemeen Jagt Reglement” zal pas dan erkend worden als dat met medewerking van de stad Steenwijk in de vorm van “vrije deliberatiën en stem” tot stand wordt gebracht. (10 )
Over de situatie die is ontstaan op de Landdag van december 1783 (11 ), komt op 28 januari 1784 een schrijven binnen van Ridderschap en Steden van Overijssel (12 ). Het voorstel van Deventer m.b.t. het jachtrecht wordt aan Steenwijk meegedeeld.
Het houdt in dat de burgers van de grote steden in de hele provincie en die van de kleine steden alleen in hun kwartier mogen jagen. Naar aanleiding hiervan komt de oude kwestie van de Overstemming weer om de hoek kijken. Steenwijk laat de Staten van Overijssel weten dat het wat de Overstemming betreft, geen uitspraak doet. Zich beroepend op de uitspraak van 20 augustus 1657 kan er alleen maar een regeling worden getroffen als Steenwijk ook gehoord wordt. Er zijn vele gevallen bekend, waarin Steenwijk genegeerd werd in het verleden. De vele protesten hebben toen niets geholpen. Maar op de eerstkomende Landdag eist de stadsregering deelname aan de deliberatiën en erkenning van de Publicatie van 23 augustus 1783 betreffende het Jachtrecht. Tegen iedere andere publicatie zal het zich verzetten. (13 ) De magistraat maakt tevens aan de Staten duidelijk dat het de burgerij is geweest die heeft aangespoord om het jachtrecht te verdedigen. Hieruit is dus af te leiden dat magistraat en burgerij
|pag. 20|
voorlopig nog op één lijn zitten. Tenslotte zou opgemerkt kunnen worden dat het er op lijkt alsof de stadsregering maar met de burgerij is gaan meedoen om zo eventuele moeilijkheden te voorkomen. Voorzover ik kan nagaan is er pas sprake van een definitieve regeling van het jachtrecht in 1789.
H.3.1.2. Het recht om in zaken betreffende oorlog en vrede gehoord te worden.
Rusland probeert in de oorlog tussen Engeland en de Republiek een bemiddelende rol te spelen. Het komt met vredesvoorstellen. Op 15 mei 1782 wordt een commissie uit de stadsregering samengesteld die te Zwolle volgens ? oude gewoonte advies moet uitbrengen. De commissie bestaat uit burgemeester G. Vogelzang en St. de Bock, en secretaris W. de Lille. De gegevens over de vredesvoorstellen zijn nog niet in Steenwijk aangekomen, zodat intern overleg niet kan plaats vinden. Bij aankomst in Zwolle treden zij met de gecommitteerden van Hasselt in overleg. Ook zij hebben geen nadere gegevens gekregen. Na een onderhoud met de landdrost van Salland, de voorzitter van Ridderschap en Steden, blijkt dat er nog geen gegevens voor hen beschikbaar zijn. Als zij de volgende dag nog geen informaties krijgen, vertrekken de gecommitteerden van Steenwijk en Hasselt naar huis. (14 ) De Staten van Overijssel vinden deze handelwijze kennelijk niet zo erg. Blijkbaar is de tijd nog niet aangebroken dat de stadjes wat meer bij de één of andere “partij” in aanzien komen.
Hasselt en Steenwijk worden m.b.t. de voorlopige vredesonderhandelingen van 1783 tussen Engeland en de Republiek helemaal genegeerd, hetgeen grote ontevredenheid bij deze steden te weeg brengt. Eerst in het begin van 1784 toont de Ridderschap belangstelling voor de steden en zoekt er in de persoon van Mr. P. Putman, griffier van de Ridderschap, contact mee. Hij wil graag met enkele gecommitteerden van beide steden in overleg treden. Deze conferentie zal plaatsvinden op 15 mei 1784 ten huize van de oud-pander Lambert ten Heuvel te Meppel.( 15 )
Uit Steenwijk worden burgemeester W. ten Wolde en A. v. Linde en secretaris A. Fledderus naar Meppel afgevaardigd. Alvorens af te reizen probeert de magistraat van Steenwijk eerst nog wat meer te weten te komen omtrent het doel van de conferentie en consulteert hiervoor de magistraat van Hasselt. Samen komen ze tot de conclusie dat het onderwerp van gesprek wel zal zijn de moeilijkheden die er zijn omtrent de oude voorrechten. De magis-
|pag. 21|
traat komt ook tot een opsomming van de zaken waarin Steenwijk gekort wordt: het zijn dezelfde punten die ook genoemd worden in de brief van 24 april 1782 van de burgerij aan de magistraat van Steenwijk. Met betrekking tot het recht gehoord te worden in zaken betreffende oorlog en vrede volgt er nu wat meer informatie. Er blijkt naast de uitspraak van 20 augustus 1657 ook nog een advies te zijn van 25 juni 1748. Twee zeer vooraanstaande advocaten van de provincie, A. Besier en S.E. ten Brinke, hebben dit advies gegeven. Zij erkennen in dat advies dat Steenwijk geenszins tot de mindere en kleine magistraten behoort. Steenwijk heeft aanzienlijke voorrechten, bijv. deel aan de soevereiniteit en vrije deliberatie met de oudere respectievelijke leden dezer provincie. Ook de uitdrukkelijke verschrijving ten Landdage behoort tot zijn rechten. De Ridderschap en Steden hebben toen dit advies overgenomen en in een resolutie vastgelegd.( 16 ) Tijdens de conferentie met Hasselt worden de moeilijkheden van september 1783 bijgelegd. Kennelijk hoopt de stadsregering van Hasselt dat door de interventie van de Ridderschap Steenwijk weer volledig in het anti-patriottistische kamp terecht zal komen.
Dit zou dan de reden kunnen zijn dat de beide steden vanaf nu weer samen gaan werken.
Als resultaat van de conferentie van 15 mei 1784 kan genoemd worden dat Steenwijk op 5 juni een verslag krijgt van de laatst gehouden Ridderschapsvergadering. Daaruit blijkt dat de Ridderschap de naar voren gebrachte punten, waarin Steenwijk meent gekort te worden in zijn voorrechten, in de Statenvergadering zal verdedigen. De rechten verkregen op 20 augustus 1657 zullen door de Ridderschap zonder meer worden “gemainteneerd”.
Nog diezelfde dag laat de magistraat van Steenwijk de Ridderschap weten zeer tevreden te zijn over deze gang van zaken. Wanneer zij diezelfde dag tevens een uitnodiging van de Gedeputeerde Staten krijgt om over de vredesvoorwaarden met Engeland te komen delibereren, blijkt reeds het eerste resultaat. De Steenwijkers worden erkend in hun oude rechten. Zij geven de Ridderschap te kennen niets te zullen ondernemen zonder overleg vooraf. Blijkbaar is het Steenwijk deze tegendienst aan de Ridderschap voor de erkenning van zijn rechten wel waard. De Ridderschap slooft zich dus nog al uit voor de oude rechten van Steenwijk. Het lijkt er wel op alsof zij in de Statenvergadering met de steun van de beide steden sterker hopen te staan tegenover de patriottische elementen.
Naar Kampen, waar de Staten vergaderen, gaan burge-
17
18
|pag. 22|
meester W. ten Wolde en St. de Bock en secretaris A. Fledderus.
11 juni worden zij in Kampen verwacht. Samen met de gecommitteerden van Hasselt worden zij in de vergadering van Ridderschap en Steden gelaten. De drost van Vollenhove is voorzitter van de vergadering. Na Hasselt geeft Steenwijk zijn oordeel over de vredesvoorwaarden. Die worden bekrachtigd, maar van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om er nog eens met klem op te wijzen dat de beide steden niet tevreden zijn over de wijze van handelen t.a.v. de voorlopige vredesonderhandelingen van 1783. Zij zijn toen niet naar behoren gekend. Hierna neemt de drost van Vollenhove het woord en antwoordt de gecommitteerden van Hasselt en Steenwijk dat er bij het eindoordeel over de vredesvoorwaarden met Engeland rekening met hun oordeel gehouden zal worden.
Bij de afgevaardigden van Hasselt en Steenwijk heerst grote vreugde
over deze gang van zaken. Zo is hun macht ook weer toegenomen.
Dit is ook volgens de uitspraak van 20 augustus 1657.(19 )
Over een definitief tractaat met Frankrijk zijn de beide steden nog niet gehoord, De secretaris van Hasselt treedt hierover met Steenwijk in overleg. Hij komt zelfs naar Steenwijk om daarover met de magistraat van gedachten te wisselen. Er wordt besloten een brief te schrijven aan Ridderschap en Steden de Staten van Overijssel. Ook dit is een kwestie van oorlog en vrede. De twee steden moeten gehoord worden. Wanneer dat niet gebeurt, is dit een, inbreuk op de wettig verkregen rechten en privileges.(20 )
In oktober 1784 brandt er een groot deel van de stad Zwartsluis af. In een rondschrijven van de Staten van Overijssel wordt Steenwïjk verzocht deel te nemen aan een geldelijke inzameling voor de wederopbouw van Zwartsluis. Op grond van de rechten van Steenwijk hadden niet de Staten van Overijssel dit aan Steenwijk moeten vragen, maar de stad Zwartsluis zelf. Over dit punt treedt burgemeester A. van Ruinen van Steenwijk in overleg met de magistraat van Hasselt. Er zal gesproken worden over de te nemen maatregelen.(21 ) Een ander geschilpunt met de Staten van Overijssel hangt samen met de toegenomen dreiging aan de zuidelijke grenzen van de Republiek, De Staten verzoeken om een opgave van alle mannen van 18 tot 60 jaar. Het verzoek wordt toegestaan, de mannelijke bevolking zal geteld worden, maar dit is ook een kwestie die in verband staat met oorlog en vrede.
Steenwijk en ook Hasselt hadden gehoord moeten worden. Zij maken hun ongenoegen aan de Staten kenbaar.(22 ) Het blijkt dus dat de steden in juni 1784 te vroeg gejuicht hebben over het toen bereikte succes.
|pag. 23|
Begin 1785 is het geduld van Hasselt en Steenwijk ten einde. Op 5 januari roepen ze de hulp van de andere gewesten in.
Een commissie van de Staten-Generaal gaat zich met de moeilijkheden tussen de twee steden en de Staten van Overijssel bezighouden. Het is dezelfde commissie die ook het punt van de Overstemming moet uitzoeken, Op 24 januari wordt een brief met bijlagen o.a. over de uitspraak van 1657 overgegeven aan de heer Van Linde, gecommitteerde van de provincie Gelderland.(23 ) Een paar dagen later reageert de commissie al. Zij wijst er op dat de uitspraak van 1657 alleen gedaan is door het gewest Holland en West-Friesland. Als er zich een gunstige gelegenheid voordoet, zullen zij de Staten van Overijssel er op wijzen de “welherbragte rechten” van de twee steden “te bewaren”. Zij geloven ook wel dat die rechten in de loop van de tijd enige infractie hebben ondergaan.(24 )
Alle verschilpunten schijnen tot volle tevredenheid te zijn opgelost, want er worden nu geen klachten meer vernomen in de memorialen. De magistraat van Steenwijk wordt op tijd ingelicht over de op 20 september 1785 gesloten voorlopige vrede met de Keizer van Oostenrijk. De magistraat krijgt de vredesartikelen in een vroeg stadium in haar bezit en krijgt tevens in de Statenvergadering de gelegenheid er over mee te praten naar aloude gewoonte.(25 ) Zo wordt zij ook uitgenodigd om tegen 5 december in Zwolle aanwezig te zijn om over de definitieve versie van het op 8 november met Frankrijk gesloten bondgenootschap te delibereren.
De steden worden op 6 december gehoord in de Statenzaal en de voorzitter van de vergadering deelt mee dat met het advies van de twee steden rekening zal worden gehouden.(26 ) Zo raken deze beide steden nauw betrokken bij kwesties betreffende oorlog en vrede en vindt herstel van de aloude rechten nu definitief plaats.
H.3.2. De Patriottische en Prinsgezinde burgervrijcorpsen.
Tot nu toe is er nog een betrekkelijke “eensgezindheid” in Steenwijk. Maar in het voorjaar van 1785 of eigenlijk al in december 1784 lijkt deze verbroken te worden. De politieke situatie in de Staten van Overijssel verandert in dat voorjaar drastisch.
In maart wordt de Overstemming geregeld naar de wens van de steden. Dit betekent een verandering in Patriottische zin. Eén enkele edele en de 3 hoofdsteden vormen nu een meerderheid. Kennelijk hierdoor aangemoedigd durven enkele ingezetenen van Steenwijk weer pogingen in het werk te stellen om een genootschap van wapenhandel van de grond te krijgen. Zij vragen voor
|pag. 24|
de oprichting ervan toestemming aan de magistraat. Deze weet het tot eind juli steeds te verhinderen. Pas dan volgt erkenning van dat genootschap. Dit is in vergelijking met de oprichting van vrijcorpsen elders in de provincie vrij laat. Mede door de politieke druk van de Staten van Overijssel durft de magistraat zich hier niet langer tegen te verzetten. Als enige tegenmaatregel lijkt het wel alsof de stadsregering van Steenwijk met de oprichting van een tweede corps de situatie nog naar haar hand meent te kunnen zetten. De invloed van de magistraat in dat tweede genootschap van wapenhandel is dan ook duidelijk aanwezig. De scheiding der geesten is overigens nu een feit geworden. Dit levert in de komende tijd de nodige moeilijkheden in de stad op. Deze situatie verandert niet als in het voorjaar van 1787 het Oranje-vrijcorps wordt opgeheven. In het najaar van 1787 verdwijnt ook het andere genootschap van wapenhandel. De rust in de stad keert pas in het voorjaar van 1788 enigszins terug.
H.3.2.1. Burgerwacht en toenemende onrust.
In het begin van de jaren tachtig is er een toenemende onrust merkbaar in de stad Steenwijk, ook op politiek gebied.
Er wordt erg veel gestolen, niet alleen in de stad maar ook van de veldgewassen in de directe omgeving van de stad. Het lijkt er op alsof de magistraat van deze onrust gebruik maakt om een burgerwacht in te stellen en misschien tevens op zo’n manier de heersende politieke onrust te lijf te gaan. Deze burgerwacht zal moeten dienen “tot conservatie van de politieke onzekerheid”. Op 12 december 1780 vangen de werkzaamheden aan: de leden van de burgerwacht moeten iedere nacht op het raadhuis aanwezig zijn, er moet gepatrouilleerd worden en zij moeten in het algemeen zorg dragen voor de veiligheid van de ingezetenen van de stad.
De wijkmeesters moeten toezicht houden op hun wijken.(27 ) Een jaar later – op 22 december 1781 – volgt er nog een publicatie van de magistraat omtrent de burgerwacht. Hierin wordt aangegeven waaraan de burgers van de stad zich hebben te houden. Dit ter voorkoming van alle “confusie”.
De politieke onrust blijkt uit een briefwisseling tussen de Erfstadhouder en de stadssecretaris Mr. W. de Lille op 2 februari 1779. Hij schrijft dat hij nu 10 jaar lang geprobeerd heeft “de partijschappen te smoren, alle disputen af te snijden en de finale afdoening der agterstedige zaken, zowel van Regeering als Finantie te bevorderen”. De Lille moet toe-
|pag. 25|
geven dat zijn pogingen mislukt zijn. Ook voorziet hij een toename van de moeilijkheden, omdat in plaats van M. Tuttel, J. Poorte tot burgemeester is verkozen.(28 ) Door de verkiezing van J. Poorte tot burgemeester wordt de bestaande structuur doorbroken.
De Lille weet kennelijk wel dat J. Poorte niet behoort tot de groep waaruit de magistraat bestaat. Hij weet vermoedelijk eveneens dat Poorte patriottische neigingen heeft. De volgende brief aan de Erfstadhouder geschreven door De Lille is gedateerd 23 november 1782. De secretaris van de stad brengt hierin verslag uit van een door hem ingesteld onderzoek naar de slechte financiële situatie der stad Steenwijk. Hij voorziet verdere onaangenaamheden en vraagt aan de Erfstadhouder of hij de post van secretaris van de stad “vaarwel” mag zeggen. In een andere brief – ook gedateerd 23 november 1782 en eveneens gericht aan de Erfstadhouder – stelt De Lille hem op de hoogte van de moeilijkheden omtrent de vervulling van de vacante post van thesaurier van deze stad door het overlijden van burgemeester G. Vogelzang. Het is niet onverschillig, schrijft De Lille, wie deze post nu gaat bekleden. Intussen blijft De Lille toch nog secretaris tot februari 1784. Dan legt hij zijn ambt neer en wordt opgevolgd door A. Fledderus, zoon van H.C. Fledderus die in 1749 is omgekomen tijdens de toen heersende moeilijkheden. Als reden
voor zijn ontslag noemt De Lille “de onverdragelijke verkeerdheid van de Burgerij”.(29 ) Maar de werkelijke reden zou wel eens kunnen zijn dat overal in den lande de ideeën van de patriotten in opmars zijn. Voorziet De Lille in de naaste toekomst een algehele omwenteling met het gevolg dat de Oranje-klanten moeten verdwijnen? Het lijkt erop – zoals verderop zal blijken – dat De Lille nu reeds eieren voor zijn geld kiest en al vast – vooruitlopend op die verwachte omwenteling – het Oranje-kamp verlaat.
H.3.2.2. De strijd om de erkenning van het patriottische vrijcorps “Voor Vrede en Vrijheid”.
Sinds enkele maanden beoefenen ingezetenen van Steenwijk zich in de wapenhandel. Zij doen dit zonder toestemming van de magistraat, maar op 7 december 1784 wordt officiële toestemming en goedkeuring gevraagd van de stadsregering. Deze toont zich zeer ingenomen met de goede intenties, het gaat tenslotte om de verdediging van de stad tegen vijandelijke elementen. De toestemming kan verkregen worden mits de gecommitteerden die namens de burgerij het rekest indienen, kunnen aantonen hoeveel inwoners van de stad het rekest mede ondertekenen.(30 )
|pag. 26|
Het plan tot oprichting van een genootschap van wapenhandel gaat voorlopig nog niet door en of de magistraat werkelijk zo ingenomen is met de oprichting van een genootschap valt – gezien het vervolg – te betwijfelen.
Een zekere mate van verontrusting maakt zich in die tijd meester van de Steenwijkers. De toegenomen spanning aan onze zuidgrens met de Oostenrijkse keizer doet de burgerij in Steenwijk vragen aan de Staten van Overijssel om 12 kanonnen en ook nog 400 geweren met de nodige patronen. Of de oorlogsdreiging werkelijk zo groot is, betwijfel ik. Het zou wel eens kunnen zijn dat men dit aangrijpt om aan de nodige wapens te komen. Deze wapens kunnen geëist worden op grond van het feit dat Steenwijk ook meebetaalt aan de provinciale lasten. Nu hulp nodig is, eisen de Steenwijkers die ook.(31 ) De burgerij wacht het resultaat van het rekest niet af, maar gaat alvast tot actie over. De grachten zijn verwaarloosd. De bruggen functioneren niet meer. Uit oprechte liefde voor Stad, vaderland en vrijheid wordt er een inzameling gehouden en anderen bieden aan om op eigen kosten te gaan werken om zo de stad weer in staat van verdediging te brengen. 156 mensen geven geld, 115 man gaan 5 tot 8 dagen werken. De inwoners uit de gehuchten rond Steenwijk bieden ook geld aan en anderen stellen arbeidskracht beschikbaar. Om de plannen uit te kunnen voeren moet een ingenieur zorgen voor de ontwerpen. Er zal een begroting moeten worden samengesteld.
Wat er van dit alles terecht gekomen is, is uit de memorialen niet op te maken.(32 )
In de Staten van Overijssel wordt in maart de Overstemming geregeld. De drie hoofdsteden Zwolle, Kampen en Deventer met één enkele edele vormen nu een meerderheid. Dit is een verandering in patriottische geest. Het lijkt wel alsof enige gecommitteerden van de burgers in Steenwijk hierdoor aangemoedigd worden om op 29 maart 1785 weer naar de magistraat te gaan. De gecommitteerden zijn: A.L. Reinders, apotheker, H. Meesters, gemeensman, E. Kuyper, chirurgijn en G. van Ruinderwold, grootburger van Steenwijk. Zij overhandigen de magistraat een rekest, bevattende een verzoek tot oprichting van een genootschap van wapenhandel en een bijbehorend reglement. Maar de stadsregering geeft geen approbatie af. Er worden eerst nog nader bepalende omschrijvingen van het genootschap geëist. Op deze manier wordt de officiële goedkeuring nog wat uitgesteld. Vermoedelijk verwacht de Raad en meente te veel oppositie van dit genootschap, wat tevens een bedreiging voor de heersende groeperingen in Steenwijk zou kunnen vormen.(33 )
|pag. 27|
Op 26 juli 1785 wordt er weer een rekest ingediend met het doel tot oprichting van een genootschap van wapenhandel te komen. De indieners van het rekest zijn Jan Steggers, afkomstig uit Amsterdam, J. Poorte, bekend procureur, A.L. Reiners, apotheker en F.R. Robbé afkomstig uit Noord-Holland. Mede ondertekenaars zijn o.a. W. de Lille, de oud-secretaris van Steenwijk die nu definitief de zijde van de patriotten heeft gekozen, F. Nijsink, afkomstig uit Drente, R.F. Robbé, ook afkomstig uit Noord-Holland, E. Kuyper de chirurgijn en G. van Ruinderwold, grootburger van Steenwijk. H. Meesters komt nu in dit rekest niet meer voor. Hij schijnt kennelijk van gedachten veranderd te zijn.
Het totale aantal ondertekenaars bedraagt 55 personen. Daarbij behoren ook een aantal ingezetenen van het platteland. Op grond van de publicatie van Ridderschap en Steden van 24 maart 1785 heeft een genootschap, waarvan ook inwoners van het platteland deel uitmaken, eveneens goedkeuring van Ridderschap en Steden nodig. De Statenresolutie eist verder een nauwkeurige omschrijving van de veld- en onderscheidingstekens. Voor dit genootschap zijn deze tekenen als volgt: zwarte zijden strik aan de hoed en in het midden een rond koperen plaatje met de zinspreuk “Voor Vreede en Vrijheid”, de officieren dragen een roodzijden dragon aan de degen van de sabel. Van het vaandel zijn de kleuren dan nog niet bekend. Het rekest van 26 juli begint met het noemen van het 8e artikel van de Unie van Utrecht waarin sprake is van burgerbewapening.
Ook biedt het stadsrecht van Steenwijk, hoofdstuk 18 artikel 1 en 2, de ingezetenen de gelegenheid zich te bewapenen. De vereiste approbatie van Ridderschap en Steden is snel verkregen. De Raad van Steenwijk raadpleegt eerst de Meente. Waarschijnlijk onder politieke druk van de Staten geven Raad en Meente nu de vereiste toestemming. Wel wordt nog eens duidelijk gemaakt dat het enige doel moet zijn en blijven de beoefening van de wapenhandel. Het koperen plaatje met de spreuk “Voor Vreede en Vrijheid” wordt kennelijk toch te provocerend geacht, het moet nl. achterwege blijven.(34 )
H.3.2.3. De oprichting van het tweede corps.
De magistraat ontvangt op 9 augustus 1785 uit handen van “gekwalificeerde gecommitteerden van een aantal ingezetenen uit Steenwijk” andermaal een rekest tot oprichting van een schuttersgenootschap. De gecommitteerden zijn: P. Vogelzang, N. Banen, R. van Veen en H. van Sleen.(35 ) Zij wijzen in hun verzoek op de
|pag. 28|
pogingen die reeds in december 1784 gedaan zijn om een schuttersgenootschap op te richten. De dreiging van de troepen van de Oostenrijkse Keizer aan onze zuidgrens deed toen de belangstelling in de wapenhandel sterk toenemen. Maar die pogingen zijn op niets uitgelopen omdat er toen geen officieren werden aangesteld. De remonstranten menen echter dat de lust om zich te oefenen in de wapenhandel niet is verflauwd. Zij wijzen er ook op dat er in de stad reeds een genootschap aanwezig is met hetzelfde doel. Volgens de indieners van het rekest is het bezwaar tegen dit corps, dat de officieren buiten de magistraat om worden benoemd. Daarom wensen de leden van dit op te richten corps dat de officieren door de magistraat zullen worden benoemd. Eveneens beloven zij de wettige overheid te zullen blijven “aankleven” en tegen “alle aanvallen en geweld van onverhoopte kwaadwilligen te defenderen”. Van de magistraat wordt verwacht dat die de middelen beschikbaar zal stellen voor de aanschaf van geweren en wapens, trom en vaandel. De geweren moeten eigendom blijven van de stad: een ieder moet zijn eigen geweer onderhouden.
Als oefenterrein wordt gedacht aan de Grote Kerk, de Markt en het Rondeel achter de kerk op de wal. De remonstranten zijn bereid eventueel hun genootschap van wapenhandel te veranderen in een Burgerschutterij en de “Nagtwagte” te houden. Kennelijk zien de indieners van het rekest geen verschil tussen een genootschap van wapenhandel en een Burgerschutterij. Er leeft blijkbaar de hoop dat met de goedkeuring en medewerking van de stadsregering tenminste iets gedaan kan worden tegen de toenemende patriottische invloed in Steenwijk. Vooruitlopend op de gebeurtenissen van het najaar van 1787, kan hier al opgemerkt worden dat de oud-leden van het toen reeds opgeheven tweede genootschap opgeroepen worden om deel te nemen aan een burgerwacht.(36 )
H.3.2.4. De oppositie van twee burgemeesters.
Burgemeester A. van Linde is op de vergadering van de Raad waar het rekest m.b.t. de oprichting van een tweede genootschap wordt overhandigd, niet aanwezig. Als hij er nadien iets van verneemt, zet hij zijn bezwaren op schrift en overhandigt die nog dezelfde dag – 9 augustus – aan de Raad. Volgens hem zal het gevolg van twee corpsen zijn, dat de onderlinge partijschappen zullen toenemen. Hij vreest dan ook de “totale ruïne van de stad”. Hij vindt dat er buiten het reeds geapprobeerde genootschap geen enkele meer mag worden toegestaan. Hij weet al wel dat de meerderheid van de magistraat voor dit tweede corps
|pag. 29|
is en verzoekt de magistraat vervolgens of zijn afwijkende mening in het Memoriaal van de stad mag worden “geregistreert”. Burgemeester A. van Ruinen schaart zich achter Van Linde en schrijft de volgende dag – 10 augustus 1785 – zelf ook nog een bezwaarschrift. Hij zou geen bezwaar hebben tegen een algehele burgerbewapening op stadskosten. Maar de plannen die er nu zijn, vindt hij niet juist. Ten eerste is hij het niet eens met een corps waarvan de bewapening door de magistraat wordt bekostigd. Het reeds bestaande corps heeft alles zelf moeten betalen. Een ander punt is dat Van Ruinen vindt dat het verzoek tot oprichting van nog een corps alleen maar is ingegeven uit hoofde van verregaand partijschap. En gaat het bewapenen van een corps de mogelijkheden van de stad op financieel gebied niet ver te boven? Van Ruinen vindt bezwaar maken alleen niet voldoende, hij protesteert tevens met klem tegen deze gang van zaken. Hij is tegen alle besluiten die genomen zullen worden m.b.t. een tweede corps en wenst eveneens zijn advies en protest opgenomen te zien in de Memorialen der stad.(37 )
Op 10 augustus wordt de Meente al uitgenodigd om over het verzoek en de memorie van Burgemeester Van Linde en Van Ruinen te delibereren. De binnengekomen stukken worden door de secretaris voorgelezen. Het rekest is in “zulk een welvoegelijke termen gesteld als ooit van weldenkende burgers verwacht kan worden”. De indieners van het rekest willen zich in alles richten naar de magistraat. Volgens de resolutie van 24 maart 1784 van Ridderschap en Steden is de mogelijkheid van meerdere vrijcorpsen in één stad opengelaten. Het aantal burgers dat nu een genootschap wenst op te richten, is aanzienlijk meer dan bij het reeds geapprobeerde corps. Onder het rekest staan 76 namen. Op grond van dit alles kan de magistraat het rekest niet ter zijde leggen, zoals Van Ruinen en Van Linde zouden wensen. Aan de angst voor het ontstaan van partijschappen tilt de magistraat niet zo zwaar. Zij zijn tenslotte toch allen bezield van de meest vreedzame bedoelingen. Zou er slechts één corps zijn, dan is het gevaar volgens de magistraat juist groter dat er moeilijkheden zullen komen. De magistraat gaat dus accoord met de oprichting van nog een genootschap van wapenhandel in Steenwijk en heeft ook geen bezwaar t.a.v. de plaats om te exerceren. De remonstranten moeten maar met een nominatie komen van officieren, dan zal de magistraat de verkiezing wel doen. De thesaurier van de stad krijgt al vast de volmacht om de wapens en andere benodigdheden te bestellen. Wanneer dit corps uitgegroeid zal zijn, kan
|pag. 30|
er een burger- en wachthoudende schutterij van gemaakt worden, vindt de magistraat.(38 )
Er volgt nu nog een tweede advies van burgemeester Van Linde. Hij schrijft dat als de lust tot wapenhandel toeneemt, door Raad en Meente geen betere weg bewandeld kan worden dan door er één groot corps van te maken. Ieder die er zin in heeft, moet dan wel toegang tot dat ene corps verkrijgen. De leden moeten wel hun eigen wapens betalen. De stadsgelden kunnen volgens Van Linde voor andere noodwendigheden worden gebruikt. Hij protesteert nu in dit tweede advies ook tegen de approbatie van het tweede corps.(39 )
Een paar dagen later, op 16 augustus, overhandigen de gecommitteerden van het tweede schuttersgenootschap de nominatie van officieren aan de magistraat. De functieverdeling wordt daarna vastgesteld. Burgemeester W. ten Wolde wordt commandant van de beide compagnieën. A. Tuttel krijgt de functie van eerste kapitein. Hij is een broer van burgemeester M. Tuttel en hij is een gemeensman. Tweede kapitein wordt S.G. de Bock, ook hij is een gemeensman en tevens rentmeester van het kapittel en Gasthuis.
Een familielid van hem is tot 1785 burgemeester geweest. Tot eerste luitenant wordt W. Wagter benoemd. Hij is gemeensman en een zwager van P. ten Wolde. Dus ook weer een familierelatie met burgemeester Ten Wolde. De 5e en 6e sergeant zijn oomzeggens van burgemeester Jac. Cornelis. De adjudant van de beide compagnieën is W. ten Wolde, een oomzegger van burgemeester Ten Wolde. Het bovenstaande toont aan dat het 2e schuttersgenootschap belangrijke relaties heeft met de magistraat en eveneens met de meenslieden.(40 )
Een publicatie van het stadsbestuur op 19 augustus afgegeven, bevat de oproep aan de burgerij om zich in alles als stille en vreedzame inwoners van de stad te gedragen. Ook de beide schuttersgenootschappen hebben zich er aan te houden. De erkenning van de twee genootschappen van wapenhandel wordt op deze manier officieel bekend gemaakt aan de ingezetenen van de stad Steenwijk. Eveneens op 19 augustus wordt de kleur van het vaandel van het tweede schuitersgenootschap bekend gemaakt: blauwe grondkleur met het wapen van de stad er op. De achterkant van het vaandel stelt het wapen van de zeven provinciën voor met het opschrift: Door eendracht worden kleine zaken groot.(41 )
Maar de eendracht blijkt juist door de oprichting van dit tweede genootschap definitief te verdwijnen binnen de wallen van Steenwijk,
|pag. 31|
H.3.2.5. De onderlinge moeilijkheden.
De burgemeesters M. Tuttel, J. Lampe, W. ten Wolde en J. Cornelis schrijven op 20 augustus 1785 een uitvoerig verslag van de gebeurtenissen van de afgelopen tijd aan de Erfstadhouder.
Daaruit blijkt dat de magistraat (dit deel althans) zeer verwonderd is over de handelwijze van oud-secretaris W. de Lille. Hij is nu commandant van het eerst geapprobeerde genootschap. Zij beschikken over bewijzen dat velen van hem afhankelijk zijn en zo min of meer gedwongen worden met het genootschap mee te doen. Volgens de inlichtingen van de burgemeesters kunnen eventueel bij weigering repressaille-maatregelen volgen. Nog enkele andere punten wekken eveneens verwondering: achterhouden van zijl- en schutgelden en het uit eigen vrije wil bedanken voor het secretariaat van de stad. De oud-secretaris weigert nog steeds een deel van alle bescheiden over te dragen aan de nieuwe stadssecretaris A. Fledderus. Er volgt in de brief aan de Prins een verwijzing naar de situatie rond 1750 in Steenwijk. Sommigen zouden, zo wordt gesteld, een omwenteling willen voorbereiden. Dit zou dan ook de reden zijn dat de officieren van het eerste vrijcorps niet door de magistraat mochten worden aangesteld. Met het toestaan van het tweede vrijcorps beoogt de magistraat de bevordering van de rust in de stad. De burgemeesters A. van Linde en A. van Ruinen nemen binnen de magistraat een afwijkend standpunt in. Dit kan ook niet anders, volgens de vier genoemde heren want Van Ruinen heeft zijn naam gezet onder het rekest van het eerste vrijcorps. Dus hij is in dezen niet objectief. Een vereniging van de twee corpsen zit er volgens dezelfde heren ook niet in. Velen in de stad willen niet onder de leiding staan van De Lille. Dit is ook niet aan de orde, want er bestaat nergens een verbod om meerdere vrijcorpsen in de stad te hebben. Het tweede corps is zo snel goedgekeurd omdat de verzoeken redelijk zijn. Trouwens dit genootschap van wapenhandel zal, daar gaat de magistraat van uit, wel beletten dat het eerste vrijcorps zich met de regering van de stad zal gaan bemoeien. In het slot van de brief aan de Prins noemen de vier heren de publicatie van 19 augustus waarin zij de burgerij tot rust en kalmte manen. Dit schetst wel de gespannen situatie in Steenwijk.(42 )
Op 16 september ontvangt de magistraat een schrijven van de krijgsraad van het eerste vrijcorps. Er wordt meegedeeld dat de leden van dat corps pas 9 augustus op de hoogte waren van wat er gaande is. Zij betreuren het dat zij voordien alleen
|pag. 32|
via geruchten iets gehoord hebben. Om onderling wantrouwen te voorkomen, vraagt de krijgsraad om copieën van alle rekesten en de daarbij behorende stukken. Tevens verzoeken zij om het vrije gebruik van de Kerk, Rondeel en Markt voor de exercities van het vrijcorps.(43 ) De Raad houdt dit in beraad. Een paar dagen later wordt er in gezelschap van de Meente hierover gedelibereerd. Alle verzoeken worden afgewezen. Hieruit blijkt dat de Meente achter de prinsgezinde magistraat staat. De krijgsraad van het eerste vrijcorps wordt niet erkend. Voor het exerceren moet maar een andere plaats worden gezocht. Nu zijn er een aantal Meenslieden die het hier niet mee eens zijn: H. Meesters, H.J. Benthem en P. Olffsen. Zij zijn van mening dat ieder corps recht heeft op de genoemde plaatsen. Zij moeten die onderling dan maar verdelen. Alleen H. Meesters meent uitdrukkelijk tegen deze resolutie van Raad en Meente te moeten protesteren.(44 )
Nog diezelfde dag verbiedt de Raad en Meente het exerceren van de buitenlieden in de stad en het dragen van sabels ook binnen de stad.
Begin oktober neemt de spanning tussen de verschillende groeperingen toe. J. Kortenhorst, lid van het eerste genootschap, raakt met A. Fledderus in een twistgesprek gewikkeld. Kortenhorst beklaagt zich bij de magistraat over de wijze waarop Fledderus zich uitlaat over De Lille en Poorte. De stadssecretaris is van mening, zo stelt Kortenhorst, dat ieder lid van het eerste genootschap een vijand is van de magistraat, leden van het eerste genootschap zouden door hun optreden de jaren 1748-1750 weer doen herleven in Steenwijk.
Eveneens begin oktober verschijnt er in de “Politieke Kruyer”, een patriottisch weekblad, een artikel over de situatie in Steenwijk. Daarin wordt in fel patriottische bewoordingen de magistraat uitgemaakt voor “Aristocratische Cabaale”. Eveneens komt het tweede vrijcorps er niet goed af. Het wordt het Contra-Corps genoemd dat mede opgericht wordt door de heersende regenten van de stad. Een van die regenten stelt zich, volgens het artikel, aan het hoofd van dit corps waarvan het enige doel zou zijn het eerste wettige Genootschap “in deszelve heilzame oogmerken te dwarsbomen en desnoods met geweld tegen te gaan”. In de memorialen van de stad Steenwijk wordt de prinsgezinde visie gegeven op dit artikel in de “Politieke Kruyer”: het zijn natuurlijk de tegenstanders van de stadsregering die niets willen weten van hun goede bedoelingen. De magistraat wil nu “in de courant” de rekesten m.b.t. de oprichting van genootschappen van wapen-
45
|pag. 33|
handel – dus de rekesten van 27 juli en 9 augustus 1785 – laten plaatsen. Het doel van deze publicatie is de negatieve berichtgeving in de “Politieke Kruyer” te ontzenuwen.(46 )
De copieën m.b.t. de rekesten en andere bescheiden die het eerste genootschap heeft gevraagd en niet gekregen, worden nu door burgemeester Van Ruinen opgevraagd. Hij wil de copieën wel op eigen kosten laten maken, maar hij laat tevens blijken dat hij dit niet verplicht is. Wat het exercitieterrein betreft, het eerste corps vraagt nog eens om het gebruik van de Grote Kerk.
Op 14 november 1785 wordt dit verzoek afgewezen.(47 )
Begin januari 1786 is er dan de eerste openlijke geweldpleging. Het zijn de gebeurtenissen rond het huis van Roelof Stevens, die lid is van het eerste genootschap van wapenhandel.
De leden van de verschillende “groeperingen” bewerken elkaar met messen. Nauwkeurige gegevens ontbreken in de Memorialen, omdat alles nog in onderzoek is. Wel belooft de magistraat passende maatregelen te zullen nemen.(48 )
Nog diezelfde maand beklaagt het eerste genootschap zich bij de Staten van Overijssel. Het verzoekt de Staten om tussenkomst. Kennelijk verwacht het eerste genootschap hulp van deze Staten waarin de meerderheid patriottisch gezind is. In een brief worden de problemen uiteengezet en er wordt o.a. gewezen op de cliëntèle samenstelling van het tweede genootschap en de moedige oppositie van de twee burgemeesters. Over burgemeester Ten Wolde wordt geschreven dat hij zich “Prinsens Colonel” noemt. Andere vooraanstaanden uit Steenwijk die lid zijn van het tweede vrijcorps, zeggen uitdrukkelijk voor de Prins te exerceren. Het protest van Van Ruinen en Van Linde en de gemeenslieden Meesters, Olffsen en Benthem wordt genoemd. De houding van de meerderheid van de magistraat wordt door henzelf alleen maar verklaard als zorg voor de stad. In feite gaat het er volgens de leden van het eerste genootschap alleen om hen weerloos te maken en op den duur te kunnen vervolgen.(49 )
Om de gemoederen niet nog meer te verhitten, volgt er op 7 maart 1786 een publicatie van de magistraat; 8 maart is de verjaardag van de Erfstadhouder. Op die dag wordt er verboden te vlaggen. Schreeuwen en die “zaken te doen waardoor de rust verstoord zou kunnen worden” worden eveneens verboden.(50 ) De magistraat hoopt zo de rust te kunnen bewaren.
H.3.2.6. De opdracht tot vereniging van de twee corpsen.
De Staten van Overijssel doen op 21 april, een schrijven
|pag. 34|
aan het stadsbestuur toekomen inzake de moeilijkheden binnen de stad. De Staten zien de oplossing alleen in een vereniging van de beide genootschappen en wel zo dat het laatste geapprobeerde genootschap zich moet verenigen met het eerste.(51 ) Hiermee zou dan het nieuw te vormen vrijcorps geheel patriottisch worden.
Zo’n oplossing was te verwachten van de Staten van Overijssel. Enkele leden van het eerste genootschap komen een paar dagen later op het Raadhuis en overhandigen daar het verzoek tot vereniging. Deze leden zijn zich bewust van de invloed van de magistraat op het tweede genootschap. Toch hopen zij dat de magistraat evenals de Meente zullen proberen die vereniging tot stand te brengen.(52 ) Naar aanleiding hiervan geeft burgemeester A. van Ruinen nog eens zijn standpunt te kennen. In een resolutie gedateerd 9 mei, maakt de magistraat de wens van de Staten van Overijssel bekend. Ieder genootschap krijgt een extract van wat de Staten geschreven hebben. Maar de magistraat en Meente voldoen nog niet aan de “oplossing” van de Staten.
Gedurende de maand juli 1786 is het erg onrustig in en om de stad. Tijdens de uitreiking van de vaandels aan het eerste genootschap vinden ordeverstoringen plaats. Vooral de stadssuppoosten proberen tijdens het exerceren onrust te veroorzaken.
Er klinken allerlei leuzen: Oranje en blauwen boven. Zwarten en patriotten onder. Zelfs de “brave” dominee Kappelhof wordt door de suppoosten niet gespaard. J. Poorte en W. de Lille, leden van het eerste genootschap, wensen nu zo spoedig mogelijk een in te stellen onderzoek door de magistraat. Onder de herrieschoppers bevinden zich ook nog een zoon en een neef van burgemeester Cornelis. Gemeensman De Bock heeft tot grote ergernis van het eerste vrijcorps door de straten van de stad gelopen met een oranje lint om.(53 )
Raad en Meente vergaderen eind oktober over de klachten van het eerste genootschap, welke alle naar advocaat A.N. Fabius te Zwolle worden gezonden. Van hem wordt een uitspraak over deze kwestie verwacht. De gemeenslieden H. Meesters en W. Wachter beschuldigen de magistraat van onrechtvaardigheid. Als reactie op deze beschuldiging laat de magistraat weten dat genoemde heren niet weten waar ze over spreken. Voordat deze vergadering aanvangt, overhandigt burgemeester Van Linde een schrijven waarin hij meedeelt tijdens deze vergadering afwezig te willen zijn. Hij wil niet meer over de klachten delibereren. Hij zal zich bij de besluiten, genomen door de meerderheid van Raad en Meente, neerleggen.( 54 ) Op deze wijze hoopt Van Linde de harmonie
|pag. 35|
in de stadsregering nog enigszins te kunnen redden.
Pas in het voorjaar van 1787 komt er wat verandering in de moeilijke situatie in Steenwijk. Op 31 januari bedankt burgemeester Ten Wolde als colonel van het tweede genootschap van wapenhandel, hetgeen op 2 februari bekend wordt in Steenwijk. Vermoedelijk is Ten Wolde bezweken voor de druk van de Staten om toch maar af te treden. De kwestie van de vereniging komt ook weer aan de orde. Van Linde is van mening dat de resolutie van 9 mei 1786, waarin de magistraat van Steenwijk de wens van de Staten van Overijssel bekend maakt betreffende de vereniging van de beide genootschappen, in sterkere bewoordingen had moeten plaatsvinden. Tevens verwijt Van Linde de stadsregering dat ze bijna niets gedaan heeft om die “Statenoplossing” te realiseren.
Op 13 februari komt Van Linde weer met een memorie. Hij vraagt zich nu af waarom de magistraat de wens van de Staten, verwoord in de resolutie van 9 mei, niet heeft uitgevoerd. Het eerste genootschap heeft wel enkele malen de vereniging naar voren gebracht, wat van het tweede vrijcorps niet gezegd kan worden. De burgemeesters Tuttel, Cornelis, Lampe en Ten Wolde reageren hierop met de mededeling dat het allemaal “stijfhoofdigheid” is van het eerste genootschap. Volgens hen wordt er niemand gedwongen van een bepaald genootschap lid te worden. Ook willen zij een eenmaal gegeven approbatie niet zo maar weer intrekken. De burgemeesters erkennen Statenresoluties wel, mits die maar niet in tegenspraak zijn met de privilegiën van de Stad.(55 )
Op deze manier probeert de meerderheid van het stadsbestuur de Statenresolutie te omzeilen.
Inmiddels is burgemeester Van Ruinen uit de magistraat verdwenen. N.A. Benthem wordt nu gekozen en de Prins keurt dit goed. Van Ruinen blijft nog ouderling van de Nederduits Hervormde kerk tot de volgende verkiezing. Eind februari komt er een verklaring van kapitein de Bock van het tweede genootschap waarin de opheffing van het corps bekend wordt gemaakt. De opheffing wordt gemotiveerd met de mededeling dat er nu geen stropende partijen zijn te vrezen. Alle andere leden bedanken nu ook. De Staten van Overijssel worden hiervan in kennis gesteld.(56 ) Toch worden er nog moeilijkheden gevreesd, vandaar dat de resolutie van 7 maart 1786 opnieuw bekrachtigd wordt. Op de verjaardag van de Erfstadhouder wordt een lijst met 92 namen overgegeven aan de magistraat; deze zijn allen lid geweest van het tweede genootschap van wapenhandel.(57 ) De opheffing van het tweede genootschap is daarmee een feit. Dat er nu geen stropende partijen
|pag. 36|
meer te vrezen zijn, zal wel niet de werkelijke reden van deze opheffing zijn. Ik vermoed dat het stadsbestuur danig met de “oplossing” van de Staten in de maag zat en tenslotte onder politieke druk van zowel het eerste genootschap als van de Staten van Overijssel tot liquidatie van het tweede genootschap besloot.
H.3.2.7. Toenemende moeilijkheden in de stad.
In de komende maanden blijft het zeer onrustig in de stad Steenwijk. Herhaaldelijk worden pamfletten gevonden met leuzen als: vivat de Prins van Oranje boven en Patriotten onder. Enkele inwoners die lid zijn van, of sympathiseren met het eerste genootschap, vinden briefjes bij hun huizen met galgen er op getekend. Dominee Kappelhof wordt ook vaak in die pamfletten genoemd: “Patriotten onder, die gaan met Kappelhof de kansel hoe seere naar de donder”. In een resolutie, waarvan de magistraat van Steenwijk een extract krijgt, delen de Staten van Overijssel mee dat juist het tweede genootschap oorzaak is van alle moeilijkheden in de stad. Zij wijzen er met nadruk op dat er nu geen andere genootschappen meer mogen worden geapprobeerd.(58 )
Op de stadswallen ontstaan in de maanden juni en juli onenigheden tussen sommige inwoners van de stad en leden van het eerste genootschap. Er worden smadelijke liederen gezongen. Andere leden van het eerste genootschap komen zich daar over beklagen bij burgemeester Comelis. Na onderling overleg gaat de secretaris Fledderus een kijkje nemen op de stadswallen. Enkele schutters van het eerste genootschap komt hij tegen, maar ze groeten hem niet wat uit oogpunt van burgerlijk fatsoen wel behoort te gebeuren. Naar aanleiding van dit voorval verschijnen enkele leden van het eerste genootschap – A.L. Reiners, G. van Ruinderwold en Dr. Kok – op het Raadhuis. Zij wijzen op de vele “onrustige geesten” in de stad, die de wandelwegen op de stadswallen onveilig maken. Hen wordt meegedeeld dat de magistraat verwacht dat getracht zal worden de schutters van het eerste genootschap in de hand te houden en dat ordeverstoringen zo veel mogelijk zullen worden voorkomen.(59 )
Op 22 juni 1787 wordt er in de Memorialen opgetekend dat er ondanks de “vriendelijke” bedoelingen van de magistraat toch een bittere haat tussen de ingezetenen van Steenwijk is ontstaan. Vooral op zondagavonden zijn er herhaaldelijk onenigheden. De magistraat ziet kennelijk geen andere oplossing meer dan de uitvaardiging van een verbod om met meer dan 4 personen bij elkaar te staan. Ordeverstoringen zullen aan den lijve worden
|pag. 37|
gestraft. Enkele rellenmakers zijn bekend onder wie een jongen van 13 jaar. Hij krijgt een ernstige waarschuwing. Op 31 juli komen weer enkele leden van het eerste genootschap met klachten. Vijandige elementen zijn met een hooiwagen door een detachement van de schutters gereden. De magistraat zal informaties inwinnnen. Eind juli maakt de magistraat officieel bekend dat tijdens de jaarmarkten niet op muziekinstrumenten mag worden gespeeld. De herbergen mogen slechts tot 8 uur ’s avonds geopend blijven.(60 )
Begin augustus ontstaat er in de stad grote deining.
Er gaan namelijk geruchten dat er huizen geplunderd zullen worden. Het zou gaan om de woningen van o.m. Jan Steggers en Reinders, twee bekende leden van het eerste genootschap. Ook werd de sociëteit in de Woldstraat in dit verband genoemd. Jan Koets, hoedenmaker van beroep en oomzegger van burgemeester Van linde, weet te melden dat wanneer er geplunderd gaat worden, er zeker 200 à 300 personen de Oranjepartij zullen helpen. In een publicatie waarschuwt de magistraat tegen het rondstrooien van geruchten en lasterpraatjes. Er zal streng tegen worden opgetreden.(61 ) De verantwoordelijkheid voor de ordeverstoringen van juni en juli en voor de verspreiding van de geruchten, zal wel bij de anti-patriottische aanhangers van de magistraat liggen.
De patriotten hebben het in elk geval in de stad niet gemakkelijk. Toch mag niet onvermeld blijven dat deze laatsten zich wel eens wat te provocerend hebben gedragen.
Ridderschap en Steden zijn op de hoogte van de situatie in Steenwijk. De geruchten over eventuele plunderingen hebben ook zij vernomen. Zij waarschuwen de stadsregering de uiterste zorg te dragen voor de rust en vrede in de stad. Bij eventuele ongeregeldheden zullen de Staten niet onverschillig toe blijven kijken. Ook bij het in gebreke blijven van de nodige maatregelen kunnen de leden van de magistraat ter verantwoording worden geroepen. Raad en Meente maken de Staten van Overijssel duidelijk dat er voorshands nog weinig bewijzen te vinden zijn voor eventuele plunderingen. De volgende maatregelen worden evenwel genomen:
verdubbeling van de nachtwacht en stille wachters worden hieraan nog toegevoegd.(62 )
Twee leden van het eerste genootschap, A.L. Reiners en G. van Gunst, die namens de krijgsraad afgevaardigd zijn naar de magistraat, delen mee dat een publicatie van Ridderschap en Steden verscheurd is. Dit zou wel veel vaker gebeurd zijn. Een week later proberen deze beide afgevaardigden uitbreiding te krijgen van de mogelijkheid te oefenen in de Grote Kerk. Het
|pag. 38|
blijkt nu dat de aanvankelijke weigering om in de kerk te exerceren, toch iets is afgezwakt. De mogelijkheid blijft ook nu alleen beperkt tot de zaterdag.(63 )
Er hoeft trouwens niet lang meer over vergaderd te worden. De politieke situatie is reeds aan het veranderen. Op 19 september zijn Raad en Meente bijeen. Zij vergaderen over de eerder aangenomen Statenresolutie van 24 maart 1785 inzake het verbod om de oranje kleur te dragen. Er wordt nu besloten dit in te trekken. De burgers van de stad mogen zelf uitmaken of ze de oranje kleur willen dragen of niet. Enkele dagen later besluit de magistraat een gewapende burgerwacht ter handhaving van de openbare orde aan te stellen. De vroegere leden van het tweede genootschap worden hiervoor aangezocht. De magistraat behoudt ten allen tijde het recht officieren te benoemen of te ontslaan. Gemeensman A. Tuttel wordt weer kapitein evenals St. de Bock. Zes dagen later wordt het eerste genootschap ontwapend. Reiners en Kuiper moeten, geassisteerd door de gerechtsdienaar, geweren en andere wapens ten stadhuize brengen. Dezelfde dag wordt de komst van de Pruisische troepen aangekondigd (die overigens volgens mijn gegevens niet in Steenwijk geweest zijn). Om niemand onder de wapenen te vinden, moeten ook de schutters van de burgerwacht hun wapens weer inleveren. Zo hoopt de magistraat eventuele moeilijkheden bij de komst van de Pruisen te voorkomen.(64 )
De periode van de Restauratie is aangebroken.
H.3.3. De Restauratie in Steenwijk.
Door het eerste genootschap worden 89 geweren met bajonetten en 89 patroontassen met draagriemen ingeleverd, benevens 93 sabels. De onrust blijft in de stad. Er worden ramen ingegooid bij Poorte en Bavinck, leden van het reeds ontwapende eerste genootschap. De officieren van de wacht krijgen opdracht beter toe te zien. Op 27 september houdt de secretaris op de Markt een toespraak in opdracht van de magistraat. Hij verzekert de inwoners van de stad, dat wanneer zij zich zullen gedragen als stille en vreedzame burgers, er niets met hen zal gebeuren. Aan hen die nu nog wapens in bezit hebben wordt verzocht deze spoedig in te leveren. De commandant van de troepen van de Pruisische koning zal rustige burgers met rust laten(65 ), zo verzekert de stadssecretaris. Een dag later wordt de gerechtsbode van zijn functie ontheven. Hem wordt verweten dat hij sedert enige tijd zijn bezigheden niet naar behoren heeft vervuld. In zijn plaats wordt nu R. ten Veen aangesteld. In het tweede vrijcorps is hij
|pag. 39|
6e sergeant geweest. Hij is tevens oomzegger van burgemeester J. Cornelis. Op 3 oktober moet op aandrang van Ridderschap en Steden het vrijcorps voor “Vrede en Vrijheid” geannuleerd worden. De magistraat maakt dit officieel bekend via een publicatie. Er wordt nog meegedeeld dat de oude constitutie in deze stad bewaard is gebleven, maar om een ieder in de gelegenheid te stellen die nog eens te lezen, wordt die oude constitutie ook nog eens in de publicatie openbaar gemaakt. De Erfprins is reeds op 28 september in al zijn waardigheden hersteld. De Predikanten moeten dit het kerkvolk goed inprenten vanaf de kansel. Weigeren zij dit, dan moet het tractement worden ingehouden.(66 )
Op 6 oktober verschijnt een deel van het tweede Bataljon van het Regiment infanterie van Generaal-Majoor Graaf van Welderen in de stad. Zij zullen tot nader order in de stad garnizoen houden. Ondanks de aanwezigheid van dit Regiment gaan de ordeverstoringen gewoon door. Inslaan van ramen is nog aan de orde van de dag. Ook het inleveren van de wapenen van het eerste vrijcorps verloopt niet naar wens. Zij krijgen nog een korte tijd om hieraan te voldoen. Nalatigheid komt ten laste van de officieren van het corps. Enkele dagen later blijkt het geweer van Alb. van Ruinen, zoon van de oud-burgemeester, nog te ontbreken. Er wordt beweerd dat hij het geweer naar de vrouw van de Drost van Salland heeft gebracht. Het geweer van W. de Lille ontbreekt ook nog. Enkele andere leden van het corps hebben hun wapens meegenomen naar Amsterdam.(67 )
De magistraat besluit om een commissie naar de Erfstadhouder te zenden om de aanhankelijkheid van de stad Steenwijk over te brengen. Ten Wolde, Cornelis, Fledderus, Tuttel en De Bock zullen naar Den Haag gaan. Zij zullen de Erfstadhouder meedelen dat de magistraat van Steenwijk zeer ingenomen is met diens eerherstel op 28 september 1787. De commissie ontmoet de Prins op 7 november en wordt zeer vriendelijk ontvangen. Op 16 november deelt de commissie haar bevindingen mee aan de magistraat.(68 )
De sociëteit ten huize van Bavinck wordt nu op last van de stadsregering geannuleerd met als reden dat het een gevaar vormt voor de rust in de stad. Doch rustig wordt het ook nu nog niet in Steenwijk. Op 3 december geven Reiners en Kuyper een lijst van leden van het eerste genootschap over aan de magistraat. Alle andere papieren blijken reeds verdwenen.(69 )
Nog steeds gaat het afscheuren van publicaties door. Burgemeester Ten Wolde legt dit aan de militaire gezagshebbers
|pag. 40|
voor. Majoor Spengeler kondigt aan dat hij eventuele daders zal straffen met o.a. geseling, verbanning en confiscatie van goederen. In de maand december worden alom de kleuren en tekenen van het eerste vrijcorps weer gesignaleerd. Ook staan de mensen weer in grotere groepen bij elkaar. Dan dwingt de magistraat een ieder de Oranje-kleur te dragen en bij ingebreke blijven volgt een aanzienlijke geldboete. Dit schijnt te helpen. Er wordt sindsdien in de Memorialen geen melding meer gemaakt van onrustige situaties, zodat aangenomen kan worden dat het nu rustiger wordt in Steenwijk. Het detachement vertrekt op 17 februari 1788. Een nieuw detachement blijft slechts twee dagen. Vanaf die dag kan gesteld worden dat de rust definitief in de stad is teruggekeerd.(70 )
De onlusten van eind september – met name het inslaan van ruiten van de woningen van enkele bekende patriotten – zullen wel gepleegd zijn door de Oranje-aanhangers, evenals het af scheuren van publicaties van Ridderschap en Steden die begin september nog patriottisch-gezind genoemd kan worden.(71 ) Eind november en begin december schijnt de in Steenwijk zeer “gematigde restauratieroes” al aan het wegebben te zijn. De patriotten durven nu wat meer: ze staan in grotere groepen bijeen en laten hun kleuren zien.(72 ) Dit “uitdagende” optreden zal wel geleid hebben tot allerlei ordeverstoringen, alhoewel dit zo uit de memorialen niet blijkt. Dat het onrustig geweest moet zijn in de stad valt af te leiden uit de genomen maatregelen: krachtdadig optreden van de militaire gezagshebbers en het verplicht dragen van de oranje kleur.
Op 2 april 1788 nemen de Staten van Overijssel een resolutie aan. Hierin wordt bekendgemaakt dat het Stadhouderschap een essentieel onderdeel uitmaakt van ’s lands regering.
Er volgt een verwijzing naar de jaren 1747-1748 en 1766. In een brief van de Staten aan de magistraat van Steenwijk wordt meegedeeld dat alle stedelijke en kerklijke “officianten” opnieuw de eed van trouw moeten afleggen tot handhaving van de constitutie en de regeringsvorm. De magistraat en de anderen leggen de eed af op 9 mei. Hierbij valt op dat de predikant Kappelhof, die nogal eens genoemd wordt in relatie met het eerste vrijcorps, ook de eed van trouw aflegt, evenals de bekende voorman van het eerste vrijcorps J. Poorte. Deze legt de eed af op 15 mei 1788.(73 ) Kennelijk valt het hem niet moeilijk zich bij de nieuwe situatie aan te passen.
|pag. 41|
H.3.4. De samenstelling van de twee vrijcorpsen.
Uit Inventarisnummer 213 uit het Oud-Archief van Steenwijk zijn gegevens te halen omtrent de onderlinge relaties van de leden van de twee genootschappen.
H.3.4.1. Het eerste genootschap van wapenhandel.
Het tweede genootschap beschuldigt het eerste ervan dat velen niet uit vrije wil lid geworden zijn.(74 ) De clientèle verhouding is hier, zoals uit het vervolg zal blijken, niet zo duidelijk aanwijsbaar. De beschuldiging van het tweede genootschap moet dan ook meer gezien worden, volgens mij, als een uitlating gedaan in de woordenstrijd tussen de twee genootschappen.
Reeds de indiening van een rekest over het jachtrecht in 1782 wordt ondertekend door mensen die later in het eerste genootschap terugkomen:(75 ) J. Poorte, de procureur, Grasso de horlogemaker, Jan Steggers afkomstig uit Amsterdam, G. van Ruinderwold geboren grootburger, Jan van Teen zwager van burgemeester Van Linde en Jan van Battum Rotterdam, zoon van de toen reeds overleden dominee A. Rotterdam. H. Meesters kan beschouwd worden als iemand die een soort tussenpositie gaat innemen. Hij wordt niet meer genoemd i.v.m. het eerste genootschap.
Onder het rekest inzake het jachtrecht dat in 1783 wordt ingediend zijn de ondertekenaars uitgebreid met A.L. Reiners, een oomzegger van burgemeester Van Ruinen en E. Kuyper, die in het najaar van 1787 samen een belangrijke rol spelen bij de opheffing van het eerste genootschap.(76 )
Bij de oprichting van het vrijcorps in juli 1785 zijn de reeds genoemde personen te vinden. Ook nu weer een aanvulling en wel van personen die afkomstig zijn uit Noord-Holland en Drente: P.F. Robbé en zijn broer en F. Nijsink. De toetreding van de oud-secretaris W. de Lille moet voor het genootschap van grote betekenis zijn geweest.
Bij de opheffing van het vrijcorps in oktober 1787 zijn vele van de hierboven genoemde personen als officier te vinden. Wel moet dit aangevuld worden met Alb. van Ruinen, zoon van de oud-burgemeester. W. de Lille blijkt dan reeds verdwenen te zijn.
Het zal hem wel te heet onder de voeten geworden zijn in Steenwijk. Waar hij naar toe is gegaan, is niet met zekerheid vast te stellen. Dat hij zich op de toenmalige situatie verkeken heeft, blijkt duidelijk. A.L. Reiners neemt zijn functie als eerste kapitein over.(77 )
|pag. 42|
De samenstelling van het vrijcorps:
Burgers van de Stad Steenwijk
Grootburgers van de Stad Steenwijk
Afhankelijke personen van W. de Lille
Afhankelijke personen van J. Poorte
Familie-relaties met Van Ruinen
Soldaten
Familie-relaties met Van Linde
Buitenlieden afkomstig uit de Provincie
Diversen
14
5
8
5
4
3
4
22
14
Uit het bovenstaande valt op dat er in Steenwijk nogal wat mensen wonen die afkomstig zijn vanuit de andere gewesten.
De reden hiervan is, lijkt mij, dat sympathisanten van de patriotten in Steenwijk toch een zekere mate van vrijheid hebben. Enkelen krijgen in het genootschap van wapenhandel een belangrijke functie bijv. F. Nijsink uit Drente wordt 2e kapitein van het vrijcorps. Uit de kerspelen rondom Steenwijk komen 19 leden. Er zijn niet zoveel grootburgers lid van dit vrijcorps; zouden die juist bij het tweede genootschap te vinden zijn? De invloed van De Lille is ook aanwezig. Er zouden nogal wat mensen zijn die geld van hem geleend hebben en zodanig dus van hem afhankelijk zijn. De invloed van Van Ruinen en Van Linde is aanwezig, doch niet zo erg groot. Van Linde staat iets verder van het corps af, zijn verwanten zijn wel lid doch hij zelf niet. Hij neemt ook een middenpositie in tussen de corpsen. Toch kan hij niet in relatie gebracht worden met de reeds eerder genoemde H. Meesters.(78 )
H.3.4.2. Het tweede genootschap van wapenhandel.
Uit de lijst van officieren, onderofficieren en gemenen blijkt dat er vier families een belangrijke rol spelen in het tweede genootschap of het Oranjecorps: de familie Ten Wolde, Tuttel, Cornelis en De Bock. In de magistraat nemen deze families plaatsen in gedurende het merendeel van de jaren 1780-1787. Het zijn W. ten Wolde, burgemeester gedurende alle jaren, J. Cornelis, burgemeester vanaf 1785 tot in elk geval 1788, M. Tuttel burgemeester gedurende vele jaren met een onderbreking in 1780 en St. de Bock, burgemeester gedurende vele jaren tot 1785. Burgemeester J. Lampe kan zeker gerekend worden tot de sympathisanten van de hierboven genoemde burgemeesters. Hij onderschrijft dan ook de brief van 20 augustus 1785.(79 ) Hem vinden wij
|pag. 43|
echter niet terug bij de leden van het tweede vrijcorps. In de Meente zijn de vier genoemde families zeker van 4 plaatsen: A. Tuttel, broer van burgemeester Tuttel, St. G. de Bock, broer van burgemeester De Bock, W. de Wachter, familielid van burgemeester Ten Wolde en Peter ten Wolde, eveneens een familielid van voornoemde burgemeester. Tenminste 3 Meenslieden krijgen uit handen van de magistraat functies in de stad, zodat die dus ook onder invloed staan van de magistraat: J.K. Toebes, Ph. Smals en Adam de Vries.
Het onderstaande overzicht geeft enigszins de onderlinge relaties weer in het tweede genootschap. De 4 families leveren hoofdzakelijk de officieren van het genootschap. Bij de “gemenen” zijn naast de familierelaties ook andere vormen van afhankelijkheid merkbaar. Onder nummer 5 zijn in het overzicht die mensen opgenomen die in dienst staan van het stadsbestuur. Daar de meerderheid in de magistraat zo niet sympathiseert met, dan wel lid is van het tweede genootschap, kan gesteld worden dat deze leden van de magistraat ook wel hun invloed zullen hebben aangewend om de van hen afhankelijk zijnde personen in het corps te krijgen. Overigens zijn daar in de door mij bestudeerde gegevens geen nadere aanwijzingen over gevonden!
officieren v.h. gen.sch. “gemenen” v.h.gen.sch.
familie-leden | afhankelen | familieleden | knechten | andere vorm v. afhankelijkheid |
|
1. Fam. ten Wolde Fledderus | 6 | 1 | 7 | 3 | 1 |
2. Fam. Tuttel | 2 | 2 | 13 | ||
3. Fam. Cornelis | 2 | 4 | 3 | 1 | |
4. Fam. de Bock | 1 | 1 | |||
5. Magistraat in zijn totaal | 61 | ||||
(stadsarbeiders/ statsuppoosten) |
|||||
6. Diaconie | 5 | ||||
7. Niet te plaatsen | 3 | 5 |
De oud-secretaris van de stad Steenwijk H. Tuttel, heeft bij zijn overlijden een legaat van f. 40.000,— nagelaten ten behoeve van de armen van de stad. De broers A. en M. Tuttel moeten zorg dragen voor de uitdeling van de renten. Van deze bedeelden worden er 13 in het tweede vrijcorps teruggevonden. Ongetwijfeld kan gesteld worden dat de families Ten Wolde en Tuttel zeer grote invloed hebben in Steenwijk. Zij hebben dit al sedert 1750,
|pag. 44|
zodat de lijn naar die jaren zeker doorgetrokken kan worden.
H.3.5. De verkiezing van de magistraat op Sint Pauls bekering (25 januari).
De wijze van verkiezing van de magistraat is in Hoofdstuk 2.2. aan de orde geweest. 12 personen worden op 24 januari ten Raadhuize ontboden, 6 komen uit de Meente en 6 anderen worden genomen uit de gewone burgers. Hoe deze worden uitgezocht en welke criteria er gelden, is mij uit de bestudeerde gegevens niet duidelijk geworden.(80 ) Dat de magistraat willekeurig te werk zou zijn gegaan lijkt mij niet waarschijnlijk: de continuïteit van de zittende magistraat staat immers op het spel. De conclusie lijkt gewettigd dat de magistraat er zeer zeker rekening mee gehouden heeft hoe de gekozenen zullen stemmen. Er is namelijk een grote continuïteit in de magistraat gedurende de jaren 1780-1787.
De wederzijdse relatie die bestaat tussen magistraat en Meente is in hoofdstuk 3.4.2. reeds genoemd. Van de 16 Meens-lieden die gedurende de jaren 1779-1788 op 24 januari op het Raadhuis worden ontboden, worden er drie Meenslieden 6 maal opgeroepen: J. van Ruinderwolt, A. Tuttel en St. G. de Bock. Twee Meenslieden komen 5 maal gedurende die jaren op het Raadhuis: J.K. Toebes en P. Olffsen. Worden zij juist zo vaak opgeroepen omdat zij tot de trouwste aanhangers van de zittende magistraat behoren?(81 )
Gedurende de jaren 1779-1788 zijn er 31 verschillende gewone burgers op het stadhuis ontboden op 24 januari. Hiervan zijn een aantal mensen aan te wijzen die lid geweest zijn van het eerste genootschap van wapenhandel: A.L. Reiners, J. Steggers, G. Ruinderwolt, B. Schuring en J. v. Veen. Alleen G. Ruinderwolt komt gedurende deze 10 jaren 5 maal op 24 januari op het Raadhuis. Personen die ervan verdacht worden te sympathiseren met het hierboven genoemde vrijcorps lijken snel vervangen te worden door andere meer betrouwbare elementen. De leden van het tweede vrijcorps komen ook voor in de categorie van “gewone” burgers:
P. ten Wolde, P. Vogelzang, H. van Sleen, N. Baanen en J.Cornelis Corzoon.(82 )
Van de 12 ontbodenen moeten er dus 6 de nieuwe magistraat kiezen. Zij worden aangewezen door het zgn. “boontrekken”. De zes die de witte bonen getrokken hebben zijn de keurnoten die de volgende dag de keuze mogen doen. Het valt op dat wanneer ie-
|pag. 45|
mand keurnoot geweest is, men in het algemeen niet meer op 24 januari op het Raadhuis ontboden kan worden, maar daar is wel een enkele uitzondering op.
Er zijn in de jaren 1779-1788 11 burgemeesters geweest.(83 ) Twee magistraatsverkiezingen zullen wel voor de nodige opschudding hebben gezorgd. Bij de verkiezing van 1779 wordt niet – zoals verwacht – M. Tuttel weer gekozen, maar J. Poorte. Over deze gebeurtenis schrijft W. de Lille, stadssecretaris, een brief aan de Erfstadhouder. Enkele misstanden die er in Steenwijk heersen worden aan M. Tuttel toegeschreven. Hij zou onnauwkeurig zijn en geen haast maken met de meest noodzakelijke bezigheden. Dat J. Poorte wordt gekozen zou een aanwijzing kunnen zijn dat de problemen in Steenwijk van financiële aard zijn, daar Poorte een bekend procureur moet zijn. De Lille laat de schuldvraag verder onbeantwoord. De Prins moet het maar uitzoeken. Overigens komt H. Tuttel het volgend jaar weer terug als burgemeester van Steenwijk. De keurnoten zijn dan in 1780 totaal andere personen dan de keurnoten van 1779. Twee van deze keurnoten worden zelfs later burgemeester: Jacob Cornelis en Lucas Ottenbos. Twee andere keurnoten zijn nauw met de magistraat verbonden via familiebanden: A. Tuttel en J.E. Lampe. De verdwijnende burgemeester Poorte wordt evenals de keurnoot van 1779 Jan van Veen, een leidinggevend persoon in het eerste schuttersgenootschap. Zou dit dan mede een eerste begin van een zekere oppositie-groepering kunnen zijn?(84 )
De magistraatsverkiezing van 1786 zorgt eveneens voor de nodige opschudding. De 6 keurnoten kiezen i.p.v. A. van Ruinen L. Ottenbos tot burgemeester. Van de 6 keurnoten hebben er twee een officiële functie in de stad. Twee keurnoten zijn terug te vinden bij het tweede genootschap van wapenhandel. De 5e keurnoot is via een familierelatie verbonden met de magistraat. De ondertekenaar van het eerste genootschap van wapenhandel kan op deze manier gewipt worden. In zijn plaats wordt L. Ottenbos gekozen. Maar het plan mislukt. De Erfstadhouder keurt deze magistraatskeuze niet goed. Hij wenst A. van Ruinen te handhaven in de magistraat van Steenwijk. Alhoewel hij op de hoogte moet zijn geweest van het doen en laten van A. van Ruinen, wil de Prins hem niet laten vallen.(85 ) Burgemeester A. van linde neemt ook een kritische houding aan tegenover het tweede genootschap. Dat hij gehandhaafd blijft, heeft hij waarschijnlijk te danken aan het feit dat hij zich evenwel bij de meerderheid in de magistraat neerlegt.
Bij de magistraatsverkiezing van 1787 wordt A. van Rui-
|pag. 46|
nen wel gepasseerd. Nu keurt de Prins deze magistraatskeuze wel goed.(86 ) In oktober 1787 raakt hij zijn plaats in de kerkeraad eveneens kwijt.(87 ) Zo is deze opposant definitief uit de magistraat en kerkeraad verwijderd.
De Meenslieden worden volgens P. Berends door de magistraat benoemd op 21 februari, daags voor St. Pieter ad Cathedram. Er staat in het voorwoord van “Het oud-archief van de Stad Steenwijk” nadrukkelijk bij dat dit ieder jaar weer opnieuw moet gebeuren. De benoeming van deze Meenslieden wordt ook ter approbatie aangeboden aan de Erfstadhouder.(88 )
Wanneer er bij de Meenslieden een vacature ontstaat, dan wordt de open plaats door de eerstvolgende persoon op de ranglijst ingenomen. Er wordt soms nog een onderscheid gemaakt tussen de Meente en de Minnermeente. Wat er met dit onderscheid bedoeld wordt, is uit de Memorialen en uit de toelichting van Berends niet op te maken. Misschien is het zo dat de nieuw-benoemde Meenslieden eerst tot de Minnermeente behoren en dan zo in de loop der jaren opschuiven naar de Meente. De nieuw-benoemde Meenslieden in de jaren 80 behoren tot de mede-oprichters van het tweede genootschap van wapenhandel: P. ten Wolde, E. van Sleen en Petrus Vogelzang. P. Olffsen, H. Meesters en Adam de Vries die eveneens tot Meenslieden worden benoemd, zijn in elk geval geen lid geweest van het eerste genootschap. Over Olffsen en Meesters is hierboven reeds het een en ander opgemerkt. Wat betreft Marten Steunebrink en Janus Steunebrink valt niet veel te melden. Wel is iemand met dezelfde achternaam te vinden bij het tweede genootschap van wapenhandel.(89 )
Het valt op dat de nieuw gekozen burgemeesters voor een belangrijk deel komen uit de Meenslieden: L. Ottenbos, J. Cornelis en A. van Linde. Verwonderlijk is dit niet; zo blijft de continuïteit in elk geval gehandhaafd. Wat N.G. Benthem betreft, burgemeester sinds 1787, over hem is niet veel bekend. Zijn familienaam komt noch bij het eerste noch bij het tweede genootschap voor. Wel is H.J. Benthem tot zijn dood in 1786 lid van de Meente. Ook hij komt niet bij een van de genootschappen voor.
Samenvattend kan vastgesteld worden dat de verkiezing van de magistraat zo geregeld is, dat de continuïteit van de heersende groep gewaarborgd wordt. De wijze van verkiezing vindt dusdanig plaats (Pauli-keuze), dat de meerderheid van de keurnoten haast altijd de zittende magistraat weer kiest. Op zijn beurt ontbiedt de magistraat ieder jaar weer die elementen op het Raadhuis waarvan het zeker steun kan verwachten. Bij even-
|pag. 47|
tuele moeilijkheden (verkiezing van 1779) worden de zaken het volgend jaar weer “recht” gezet. In het algemeen kan gesteld worden dat de magistraat het kiescollege kiest en het kiescollege kiest op haar beurt weer de magistraat. Wijzigingen en verrassingen wat betreft de samenstelling van de magistraat, komen dan ook haast niet voor. Dat dit toch één keer is voorgekomen – Pauli 1779 – ligt waarschijnlijk aan de wijze waarop de mensen zijn uitgezocht die op 24 januari 1779 ten stadhuize ontboden werden. Waarschijnlijk is de magistraat daarin onvoorzichtig geweest en was niet voldoende op de hoogte hoe ieder afzonderlijk zou stemmen.
2 Responses to H.3. Steenwijk en de revolutie van de 18e eeuw