Blokzijl, in de wandeling Blokziel genaamd, is, even als de Kuinre, gelegen aan den oever der Zuiderzee, op de grenzen van Friesland, tusschen Vollenhove en Kuinre.
Om naauwkeuriger te spreken ligt het nabij de plaats, waar de Steenwijker-Aa, meer onder den naam van Blokzijler-Aa bekend, in de Zuiderzee uitwatert. De Steenwijker-Aa vervolgde in vroegere dagen haren loop van het gehucht Muggenbeet af, noordwaarts tusschen Vollenhove en Blankenham door, en viel, even beneden het zoogenaamde Kuipers-sluisje, in zee.
Daar die vaart en uitwatering niet meer aan het doel beantwoordden, werd omstreeks het midden der zestiende eeuw, zuidwaarts van Muggenbeet, een kanaal gegraven, om bovengemeld riviertje aldaar met de zee te verbinden, en op kosten van Steenwijk, Kuinderdijk en Karspelleeuwte eene dubbele of bloksluis gebouwd, welke men destijds groote Zijl noemde. Daar de turfhandel in die tijden al meer en meer toenam, veroorzaakte het leggen van gemelde sluis of zijl al spoedig eene drukke
scheepvaart, waarvan het gevolg was, dat men ter dezer plaatse aanvankelijk eenige herbergen, pakhuizen en andere partikuliere gebouwen opsloeg, welker aantal van lieverlede vermeerderde en eindelijk een dorp vormde.
Toen Johan de Ligne, Graaf van Aremberg, tot Stadhouder van Friesland, Overijssel en Groningen benoemd was (1 ), moedigde hij de ingezetenen ten ernstigste aan, om hier eene bekwame haven te maken, tot welker bekostiging hij eene aanzienlijke som gelds uit zijne eigene middelen ten geschenke gaf. Spoedig was de haven voltooid, waardoor vele zeevaarders derwaarts werden gelokt, zoodat de plaats daaraan wel niet hare opkomst, maar toch haren voornaamsten bloei te danken had. Deze bedrijvigheid nam in zoo hooge mate toe, dat in een tijdvak van slechts ééne eeuw hier, behalve de kleinere vaartuigen, omstreeks honderd karveelschepen geteld werden, welke de Zuiderzee bevoeren.
Blokzijl was tot dien tijd een open en onversterkt plaatsje gebleven, doch de merkwaardige belegering van Steenwijk door de Spanjaarden in 1580 en 1581 gaf het eerst aanleiding om hetzelve te versterken en in staat van tegenweer te brengen. De Overste Diederik Sonoij, die door de Staten van Noord-Holland naar Overijssel was gezonden, om den Ridder John Norrits in het voorgenomen ontzet van Steenwijk te ondersteunen, kwam hier den 3 Januarij 1581 over zee met eenig voetvolk aan, en daar deze onder anderen ook de noodige graafgereedschappen en belegeringsmaterialen had medegevoerd, liet hij met veel spoed eenen wal rondom het dorp opwerpen, welke later aanmerkelijk verbeterd en in eenen gebastionneerden zeshoek veranderd is. Naar men zegt was deze plaats voor de aan-
komst van Sonoij nog onder den naam van de groote Zijl bekend, maar nadat zij door dien Veldoverste versterkt was, zou zij den naam van Blokzijl (dat is: bevestigde zijl of sluis) bekomen hebben. Omtrent deze benaming bestaat verschil van gevoelen; Bachiene, in zijne beschrijving der Vereenigde Nederlanden (3e. deel, bl. 111), wil dezen naam ontleend hebben aan de dubbele of bloksluis, welke afleiding, naar ons inzien, wel aannemelijk is.
In het jaar 1672, toen de Bisschop van Munster, Christoph Bernhard van Galen, met zijne legerbenden de provincie Overijssel plotseling overviel, was Blokzijl, evenmin als eenige andere vesting, in eenen staat van genoegzamen tegenweer. De vestingwerken waren vervallen en de plaats was van krijgsbezetting en oorlogsvoorraad ontbloot. De burgers begonnen nu wel de wallen en grachten zoo goed mogelijk te herstellen, maar toen zij vernamen dat de meeste steden van Overijssel zich reeds aan de magt van den Bisschop hadden onderworpen, en de vijandelijke troepen in aantogt waren, staakten zij den arbeid. Op den 17 Julij gaven zij zich over aan den Overste wachtmeester Twikkel of Twikkelo, die aldaar met 200 soldaten binnenrukte, en in ’s Bisschops naam tot Kommandant werd aangesteld. Het duurde niet lang of de vrije kustbewoners waren de Munstersche troepen, wegens derzelver heerschzuchtigheid en buitensporige vorderingen in den hoogsten graad moede, en om van hen ontslagen te worden, knoopten de voornaamste burgers met de hoofden der krijgsmagt in Friesland eene geheime onderhandeling aan. Twikkelo, ofschoon hiervan onbewust, bespeurde echter genoeg, dat de burgerij naar verlossing haakte. Nog meer werd hij in dit gevoelen gesterkt, toen een hoop Friesche soldaten uit het leger van den Luitenant Generaal Baron van Aijlva, bij Blankenham aan wal
gezet, eene aldaar gelegene kleine schans aanviel, en de Munstersche bezetting trachtte meester te worden, welke poging echter mislukte. Inmiddels had Twikkelo de vestingwerken van Blokzijl aanmerkelijk doen verbeteren.
Tevens vorderde hij van de burgers dat zij, in handen van zekere, daartoe overgekomen personen, den eed van getrouwheid aan den Bisschop zouden afleggen; doch in weerwil van des Bevelhebbers bedreigingen, werd aan dezen eisch niet voldaan. Met eenparige stemmen gaven de bijeengeroepen gilden, onder goedkeuring van den Burgemeester, aan deze personen of geheimen Raad te kennen, dat zij dien eed niet konden, noch wilden doen, en men derhalve naar welgevallen met hen kon handelen.
De gemagtigden moesten alzoo onverrigter zake terug keeren. Kort daarna leverden de burgers een uitstekend bewijs niet alleen van hunne getrouwheid aan het vaderland, maar ook van hunnen moed, want toen Twikkelo, die nu nog meer wantrouwen tegen hen koesterde, de onder zijne bevelen staande bezetting met 50 infanteristen en 100 ruiters uit de omliggende plaatsen versterkte, gaven zij daarvan berigt aan de Staten van Friesland. Deze, het gevaar begrijpende waarin hunne Provincie door de verovering eener zoo nabij gelegene sterkte gebragt was, zonden eene bende krijgsvolk, sterk 450 man, in eenige schepen derwaarts, onder de bevelen van Dirk van Baerdt en de onmiddelijke aanvoering van den Hopman Albert Christoffel van Hania. Met dezen troep moest men in den nacht van den 21 op 22 Augustus den aanslag beproeven: doch door windstilte belet om bij Blokzijl aan wal te stappen, bereikten zij eerst den volgenden dag het dorp Blankenham, waar de krijgslieden, tot aan hun middel door het water gaande, aan land stapten. Onverwijld trok men op Blokzijl aan. De Kommandant Twik–
kelo, intusschen van hunne landing verwittigd, begaf zich met driehonderd man van zijne bezetting en twee veldstukjes naar Baarle, waar hij in eene schans post vatte.
Doch de Friezen drongen zoo hevig op de Munsterschen in, dat deze, na een scherp gevecht te hebben doorgestaan, zich genoodzaakt zagen naar Blokzijl terug te trekken.
Bij dezen aflogt zaten de eerstgenoemden den vijand zoo digt op de hielen, dat deze ter naauwernood de poort bereikte. De burgers, die in het geweer stonden, ziende dat de Friezen tot voor de poort genaderd waren, en vreezende dat zij mogten terugkeeren, moedigden elkander aan, met de woorden: mannen het is nu tijd, laten wij ons courageus toonen; wij verkrijgen weer onze oude vrijheid.
Twikkelo kwam bij hen en verzocht, dat zij als getrouwe burgers hem wilden bijstaan, waarop een hunner ten antwoord gaf: »parlementeer en geef de plaats over.”
Naauwelijks had hij hen verlaten, of dezelfde spreker riep tot de menigte: »komt mannen! ik zal u voorgaan, volgt mij maar.” Hierop ging het naar de Kuinder-poort, maar op hunnen weg de Groene-straat met ruiterij bezet vindende, brandden zij daarop los en schoten een der ruiters neder, waarna de overigen het hazepad kozen. Aan de poort gekomen, vonden zij daar den Kommandant Twikkelo van wien zij andermaal begeerden, dat hij met de Friezen verdrag sluiten en hun Blokzijl overgeven zou.
Toen Twikkelo dit weigerde, met te zeggen; »wij kunnen de plaats wel houden,” werd hij aangegrepen, de degen hem ontweldigd, en riepen de burgers den Friezen toe: »vivat Oranje! komt maar binnen, het is gewonnen.” Inmiddels werd de poort met mokers en houweelen voor hunne verlossers opengemaakt, die terstond de vesting binnentrokken, terwijl de Munsterschen, hunne posten verlatende, door de Zuiderpoort ontvlugtten. Velen
van hen schoten echter het leven er bij in, en onder deze ook de bevelhebber Twikkelo, die het eerst ontkomen was. Men had hem achterhaald en met de kolf van een geweer ter neder geslagen, waarna hij, weder opstaande, van een Friesch soldaat doorschoten werd. Zestig of zeventig man waren bij dezen aanslag gevangen genomen, onder welke twee Luitenants en een priester. Het lijk van Twikkelo (wiens jagtgeweer thans nog te Blokzijl aanwezig is) werd aldaar in het portaal der groote kerk, aan de zijde der Brouwersstraat, begraven. De dappere burgerij van Blokzijl was alzoo in die dagen de eerste uit alle verlorene Nederlandsche plaatsen, welke het juk der vreemde overheersching afschudde; zij herstelde daarmede de eer van den Overijsselschen naam, welke door de lafhartige overgave van zoo vele aanzienlijke en welversterkte steden maar al te zeer geschandvlekt was. Ter belooning dezer trouwe daad, werd de vest nog in hetzelfde jaar, blijkens een besluit van den 19 October 1672, door Prins Willem Hendrik met stadsregten beschonken, zoodat zij eene eigene regering bekwam, bestaande uit drie Burgemeesters, vier Schepenen en eenen Secretaris. Ingevolge octrooi van gemelden Vorst, werden deze uit eene jaarlijksche, aan den Stadhouder te zenden nominatie gekozen, en oefenden zij regt in alle burgerlijke zaken binnen de schans en het onderhoorige distrikt. Dit voorregt werd twee jaren later door eene bijzondere acte van meergemelden Prins, gedagteekend den 15 December 1674, nader bevestigd en daarbij ook het regt der criminele justitie, of het halsregt toegestaan. Een en ander is in stand gebleven tot het jaar 1809, toen deze landen in het Fransche Keizerrijk zijn ingelijfd.
Bij den watervloed van den 4 Februarij 1825 had Blokzijl niet weinig te lijden. In den morgen van den 3 dier maand bezweek de wal eerst aan den zuidkant en
een uur later aan de noordzijde, waardoor de plaats bijna geheel overstroomd en zoodanig geteisterd werd, dat 28 huizen geheel wegspoelden, van welke bijkans geen spoor overbleef, terwijl 80 andere meer of minder beschadigd werden. Bij deze ramp verloren 4 menschen, een vijftigtal runderen en eenige schapen het leven. In het volgende jaar leden de inwoners, even als elders, zeer veel aan de toen heerschende ziekte, welke eene menigte slagtoffers ten grave sleepte. Behoefte aan geneeskundigen en aan noodwendigheden van allerlei aard deed zich in hooge mate gevoelen, waarin evenwel door de menschlievende zorgen en maatregelen van den toenmaligen Gouverneur, Baron Bentinck, voorzien werd op eene wijze, welke zeer veel tot leniging van die ramp toebragt.
In het jaar 1843 werden de Blokzijlers niet weinig verontrust door een zonderling verschijnsel, waarvan de oorzaak tot dusverre in het donkere ligt. In eene kolk, aan de binnenzijde van den zeedijk, welke bij eene overstrooming in het jaar 1775 ontstaan is, en in wier midden bij het gewone zomerpeil ongeveer 12 ellen water gevonden wordt, ontstond den 14 April van gezegd jaar plotseling eene geweldige beroering. Het water sprong op onderscheidene plaatsen als fonteinen omstreeks twee ellen in de hoogte, en bruischte tegen den oever aan, hetwelk ongeveer 7 of 8 minuten aanhield, terwijl het daarna weder geheel stil werd. Zulks heeft ten gevolge gehad, dat het water, hetwelk vroeger geheel helder was, daarna dik en troebel bleef, zoodat de visch er niet meer in leven kon. Gedurende de beide volgende dagen ving men in deze kom, zoo met de hand als in fuiken, meer dan 100 Ned. ponden paling, die naar boven kwamen drijven, en in eenen bedwelmden toestand schenen te verkeeren.
Het is opmerkelijk dat deze kolk, welke ongeveer $\frac{1}{2}$ bun-
der groot is, hoegenaamd geene gemeenschap met andere waters heeft. Eene tweede bijzonderheid is» dat men binnen Blokzijl twee putten vindt (naauwelijks twee ellen van elkander verwijderd), die vroeger zeer zuiver en drinkbaar water inhielden, doch waarvan de eene, na het bovenvermelde voorval, geheel onbruikbaar is geworden, daar dezelve troebel en bruinachtig water geeft, terwp de andere volkomen goed is gebleven.
Blokzijl beslaat, volgens kadastrale meting, eene oppervlakte van 18 bund., 28 v.r., 50 v’ ell., heeft 349 huizen en telt thans eene bevolking van 1821 inwoners, die meest hun bestaan vinden in handel en scheepvaart.
Ten bewijze van de welvaart dier nijverheids-takken diene, dat er jaarlijks tusseben de 5 en 6 honderd patenten aan de ingezetenen worden uitgereikt. heeft men er eene zeer goede zoutkeet en leerlooijerij, welke laatste in 1845 wel eenigzins in verval geraakte, doch thans weder bloeijende is: voorts een mattenfabriek en een korenmolen, die tevens tot oliemolen is ingerigt.
De Hervormden, ruim 1300 in getal, maken met die van het, tot het gemeente-ambt Vollenhove behoorende, gehucht Kuinderdijk en Baarle, en van het, tot de gemeente Steenwijkerwold behoorende, gehucht Muggenbeet, de Wetering en het Nederland eene gemeente uit, welke tot de klassis van Kampen, ring Vollenhove behoort.
Zij telt 1600 leden en wordt door twee predikanten bediend. De eerste die hier het leeraarsambt beeft waargenomen, is geweest Jacobus Strijdonk, welke in het jaar 1584 in combinatie met Kuinre, beroepen, en in 1595 weder van hier vertrokken is. De tweede predikant was Johannes Zwart, die in het jaar 1633 uit de Engelsche kerk te Zwolle kwam, en in 1635 overleed. Het beroep van den predikant geschiedt door den Kerkeraad. De
Hervormde kerk is in 1609 gebouwd, waarbij een toren gevoegd is, van welken op den 22 October 1630 door Jan Sloot, woonachtig te Vollenhove, de eerste steen gelegd werd (2 ).
Uit de archieven van Blokzijl blijkt, dat het bouwen dezer kerk, alsmede eener school, bekostigd is uit dë gelden door eene loterij bijeen gebragt. De publicatie hieromtrent uitgevaardigd, was van navolgenden inhoud:
»De Gedeputeerde Staten van Ridderschap en Steden der Landschap Overijssel, doen te weten: Dat haar Edelen op u ernstelijk aanholdens van de ingeseten van de schantze Blokzijl geoctroijeert ende believen bij dezen, dat si luiden tot oprichtinge van een kerke ende schoele binnen die voorz. schantse zullen mogen laten voortgaan ende opstellen eene loterije op al sulcke vervallen ende profiten als daarvan met alle behoorlijkheid getrokken zullen kunnen worden, en ten einde dit Christelijk voornemen alle sints moge worden gevordert, zoo verzoeken gemelde Gedeputeerden hiermede alle Magistraten, Officieren en sumpt ijder deze saké voerkoemende dien van Blockzijl in volle tres treeden van hare loterije te helpen accommodieren, dat si luiden het effect van ’t tegenwoordig octrooij mogen genieten.
Gegeven onder dezer landschip cachet binnen Campen, den 5
Julij 1607.Twelk ter ordannantie als boven.”
(Get.) Doornbus..
1607.
Naar het schijnt is men een aantal jaren met dezen bouw bezig geweest, althans heeft de afrekening der loterij eerst in 1726 plaats gehad, zoo als blijkt uit echte bescheiden, aan welke het onderstaande extract is ontleend:
»Uit de vier klassen der loterij is gecollecteerd. . . . | ƒ 271625 |
af 10 procent. . . , . . . . . . . . . . . . | ƒ 27162,10 |
Daarvan volgens accoord de geregte helf. . | ƒ 13581, 5 |
Hierop in verscheijden posten ontfangen soo als boven is aangetoond eene Za. van. . . | ƒ 8186,18 |
ƒ 5304, 7 | |
4,10 | |
ƒ 5398,17 |
Aldus gedaan en geliquideert in Amsterdam den 19 December 1726, en hiervan gemaakt twee alleens luijdende instrumenten en ter weder-
zijds onderteekent.Get.
And. Snoek.
Hier stondHend. Glastra.
H. Blank.Lager stond
Pro vera Copia
Dirk Ridder.
Scholtus.”
De Doopsgezinden, ten getale van p.m. 400,
maken, met die van de vorenvermelde gehuchten, mede eene gemeente uit, welke op 600 zielen gerekend wordt.
Vroeger had men hier drie Doopsgezinde gemeenten, te weten: eene vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche gemeente, die door éénen leeraar, en twee afzonderlijke Vlaamsche gemeenten, waarvan de eene door éénen leeraar en de andere door drie leeraars werd waargenomen. De tegenwoordige gemeente wordt door één predikant bediend. Het bedehuis, dat in het jaar 1696 gesticht werd, en vroeger voor de vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche gemeente diende, is een klein maar net gebouw.
Vroeger heeft men hier ook eene Hernhuttersche gemeente en kerk gehad, welke eerste echter sedert het begin der 18de eeuw heeft opgehouden te bestaan.
Van de twee kerken der voormalige Vlaamsche gemeenten alhier, wordt de eene gebruikt lot een locaal voor het departement der Maatschappij: Tot nut van ’t algemeen, terwijl de andere tot woonhuis dient. Nog heeft men hier 9 Roomsch Katholyken, die tot de statie van Vollenhove gerekend worden, alsmede 109 Israëlieten, welke ter dezer plaatse eene synagoge bezitten. Men telt in deze gemeente thans twee uitmuntende, binnen Blokzijl gelegen scholen, in 1850 gebouwd en den 2 Januarij daaraanvolgende voor het onderwijs opengesteld, welke gezamenlijk door omstreeks 300 leerlingen bezocht worden.
Onder de openbare gebouwen kunnen wij ook de waag noemen, tot welker oprigting de ingezetenen vrijheid werd verleend door Prins Maurits, blijkens eene acte van den 16 Januari 1609. In dit zelfde jaar schonk deze Vorst aan Blokzijl een eigen wapen of zegel, bestaande in een zilveren schild met een hoofd van azuur, waarop een gouden blok boven een zwarte zijl prijkte. Vroeger had hij haar ook reeds eene eigene vlag gegeven, bestaande uit horizontale
strepen van blaauw, wit, geel en zwart (3 ). Behalve de voornoemde gestichten bestond hier ook nog eene overdekte beurs, een zeer schoon en net gebouw, welke nu (1853) vijf en twintig jaren geleden, jammer genoeg, is afgebroken.
Ten blijke der voormalige bedrijvigheid, was op dezelve het volgende tweeregelig versje gesteld:
Blokzijl heeft meer schepen in getal,
Dan Overijssel heel en al.
Als eene bijzonderheid van het vroeger hier bestaan hebbende schippersgilde, kunnen wij nog melden, dat het Prins Maurits tot beschermheer heeft gehad, door wien aan hetzelve een rijk met zilver gemonteerd drinkhoorn ten geschenke was gegeven. Dit stuk is onherstelbaar verloren gegaan, daar men het, zonder op deszelfs
geschiedkundige waarde te letten, nu ruim twintig jaren geleden, van zijn sieraad beroofd en in een kruidhoorn veranderd heeft. Het zilverwerk met zijne inscriptien werd voor eene som van dertig gulden aan een zilversmid verkocht. De legende zegt verder, dat door dit schippersgilde in de kerk een zilveren scheepje is gehangen, hetwelk de Munstersche troepen in 1672 zouden geroofd hebben, en nog heden ten dage in de kerk te Munster te zien is. De voormalige vestingwerken zijn thans ten eenenmale in verval geraakt, terwijl daarentegen het schipsdiep, of de haven, in 1838 onder het bestuur van den Gouverneur, den Graaf van Rechteren, aanmerkelijk verbeterd en in eenen meer bevaarbaren toestand gebragt is. Als een bewijs van nijverheid melden wij, dat in het jaar 1839 uit het binnenland niet minder dan 2124 schepen door de sluis naar zee voeren, terwijl de haven in 1845 door 994 geladene en 1016 ledige schepen bezocht werd. Ook de boterhandel was niet minder belangrijk, daar toch in 1839, in de bereids vermelde waag, eene hoeveelheid van 68510 Ned. ponden boter is gewogen.
Ten slotte mogen wij, als een kenmerk van aangeboren trouw en oranjegezindheid der Blokzijlers, het niet verzwijgen, dat in 1798 en later hier eene achtenswaardige familie woonde (wier nageslacht nog aanwezig is), die, zonder daarvoor eenige belooning te genieten, geheime brieven, van elders aangekomen, naar den Helder bragt, om uit die plaats aan Prins Willem in Engeland verzonden te worden. Deze Vorst was voor de belanglooze diensten dezer lieden zoo erkentelijk, dat hij hun deswege een eigenhandigen briefschreef, welk document ongelukkiger wijze niet meer aanwezig maar in het ongereede geraakt is. Ook in 1813, bij de aannadering van de legers der Verbondene Mogendheden, bleven de inwoners van
Blokzijl evenmin, als hunne voorouders in 1672, in gebreke, om de Franschen, die zich daar ambtshalve in dienst bevonden, met overhaasting uit hun midden te verdrijven (4 )