Het Gedenkteeken voor Mr. Rhijnvis Feith


_____↓_____

|pag. 97|

Het Gedenkteeken voor Mr. Rhijnvis Feith.

     Er bestaat misschien geen gedenkteeken in ons vaderland, welks oprigting onzen landgenooten zoo zeer tot eer verstrekt, als dat, waarvan wij u hier eene getrouwe afbeelding leveren. De grafnaald van Feith, die uit de vrijwillige bijdragen zijner tjjdgenooten op het kerkhof hij Zwolle is gesticht, bewijst toch, dat het hart der Nederlanders niet slechts vurig klopt voor heldengrootheid en krijgsmansdeugd, maar ook de min schitterende en toch niet minder verhevene verdiensten hoog waardeert van de zoodanigen, die hun leven wijden aan de taak, om het gevoel voor het schoone en goede op te wekken en te versterken, en die tevens het voorbeeld geven van den vlekkeloosten levenswandel.

_____↓_____

|pag. 98|

     Rhijnvis Feith verwierf dien laatsten roem in eene hooge mate. Hij werd den 7 Februarij 1753 te Zwolle uit een aanzienlijk en bemiddeld geslacht geboren, en genoot het groote voorregt van eene zeer zorgvuldige opvoeding te erlangen, díe hij zich uitstekend te nutte maakte. Zijne moeder was eene verstandige en brave vrouw; zij strooide in het teedere en gevoelige gemoed haars zoons de zaden van deugd en godsvrucht met milde hand uit, en die zaden ontkiemden daarin zoo welig, dat Feith zijn geheele leven lang in den vollen, reinen zin van het woord een Christen was en bleef. Ook aan een’ zijner leermeesters, den Harderwijkschen Conrector Knoop, had Feith veel te danken, en zoo groot was de ijver, waarmede hij uit diens lessen in de oude talen en andere wetenschappen zijn voordeel trok, dat hij, indien men zulks raadzaam had gekeurd, reeds met zijn dertiende jaar de hoogeschool zou hebben kunnen bezoeken. Is die leergierigheid navolgenswaardig, niet minder is het de erkentelijkheid, die Feith in zijn volgend leven jegens dezen geliefden leermeester betoonde. Men vindt opgeteekend, dat de Conrector Knoop in latere jaren zijnen vacantie-tijd steeds in de woning van zijnen gewezen leerling doorbragt, en dat, toen die leermeester in 1804 op zijn sterfbed lag, Feith zich daarhenen spoedde, hem een laatst vaarwel toeriep en de oogen sloot.
     In 1770, en dus op zijnen zeventienjarigen ouderdom, werd Rhijnvis Feith op de Leijdsche hoogeschool, alwaar hij twee jaren lang de openbare lessen had bijgewoond, tot Doctor in de regten bevorderd. Hij zette zich daarna in zijne geboorteplaats Zwolle neder, trad daar in het huwelijk, en bekleedde verscheidene jeren lang aanzienlijke posten, waaronder het Burgemeesterschap der genoemde stad behoorde. Later, aan zijnen smaak voor het landleven gehoor gevende, koos hij zijn landgoed Boschwijk, dat door hem in het bekoorlijkste buitenverblijf van Overijssel herschapen werd, tot vaste woonplaats, en wijdde zich daar geheel aan de opvoeding van zijn talrijk kroost, en aan de beoefening der dichtkunst en der wetenschappen. De hooge rang, dien hij weldra onder de Nederlandsche dichters bekleedde, zijne veel- veelvuldige proza-geschriften, allen van grondige kennis en het reinste zedelijk gevoel getuigende, en zijn beminnelijk, rondborstig karakter, verwierven hem vele vrienden en vereerders; zoodat zijn Boschwijk niet zelden de verzamelplaats der edelsten uit den lande was. Zacht en stil vloeiden zijne levensdagen daar heen; doch toen Feith in 1813 zijne echtgenoote, met wien hij een en veertig jaren lang vereenigd was geweest, verloor, was zijne meeste levensvreugde geweken en rigtte zijn oog zich, nog meer dan te voren, naar zijn hemelsch vaderland. Hij zelf ontsliep den 8 Februarij 1824, daags na zijnen een en zeventigsten verjaardag.
     Wat Feith als dichter voor zijne natie geweest is, laat zich niet in weinige woorden zamentrekken. De godsdienst en het vaderland vormen den grondtoon van zijne talrijke dichtwerken. Zijne leerdichten, waaronder het Graf het beroemdste is, vloeijen over van de treffendste poëtische schilderingen en kunnen onze vaderlandsche jeugd niet genoeg ter lezing worden aanbevolen; zijne treurspelen getuigen van het teeder gevoel en zijne lierdichten verheffen zich door zeldzame stoutheid en kracht van uitdrukking: zoo als dan ook aan Feith in het algemeen den grooten lof toekomt van de Nederlandsche dichtkunst, die tegen het midden der achttiende eeuw in diep verval was geraakt, tot vorigen luister te hebben opgevoerd, en aan de beste dichters van onzen leeftijd, tot voorganger en voorbeeld te hebben gestrekt. Onder ’s mans

_____↓_____

|pag. 99|

vaderlandsche dichtstukken verdienen inzonderheid die op de Ruiter vermelding. Zij zijn de vruchten van eene prijsuitschrijving van een Leijdsch Kunstgenootschap, hetwelk voor een lofdicht op de Ruiter gouden en zilveren eerepenningen had uitgeloofd. Feith zond twee zulke lofdichten in, die beiden de eer der bekrooning genoten. Bij de opening der naambriefjes waren de beoordeelaars niet weinig verwonderd van te zien, dat beide deze dichtstukken uit hetzelfde gemoed waren gestroomd. Feith had de kieschheid van de hem toegezondene, dubbele belooning te weigeren; en voor een hart als het zijne moet het denkbeeld, om weldadig op tijdgenoot en nakomelingschap te hebben gewerkt, ook oneindig streelender zijn geweest, dan het ontvangen van eerbewijzen en eermetaal.
     De grafnaald van Feith is, zoo als wij reeds aanstipten, uit de vrijwillige bijdragen van onze landgenooten, die daarvoor vijf duizend guldens ten offer bragten, gesticht. Zóó groot was de achting, die men aan onzen dichter toedroeg, dat de bewoners zijner geboortestad Zwolle zich slechts met moeite en tegenzin de eer hebben laten ontnemen, van geheel alleen de kosten van dit gedenkteeken te dragen. De grafnaald is, onder opzigt van den beeldhouwer Gabriel, uit Bremersteen vervaardigd, en prijkt met de beeldtenis des dichters en andere versierselen van wit marmer. Aan den voet der naald ligt de zerk, waaronder het stoffelijk overblijfsel van Rhijnvis Feith en van diens gade rust.
Het volgende grafschrift, vroeger door hem zelven vervaardigd, staat daarop uitgebeiteld:

     Dat alles wat ik was of had de dood vrij roove;
Gods waarheid wankelt niet, wie immer op haar bouw.
     ’k Geloofde in Jesus en ik stierf in dat geloove.
Mijn stof rust in dit graf op sijn verdienste en trouw.

_______

 
– (1835). Het Gedenkteeken voor Mr. Rhijnvis Feith. Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd, 1, 97-99.

Category(s): Zwolle
Tags: ,

Comments are closed.