St. Lebuinus-kerk te Deventer

St. Lebuinus-kerk te Deventer.

     Het is den meesten uwer bekend, en uit vorige bladen van dit Magazijn ook reeds gebleken, dat het Christendom reeds in vroege tijden in de Nederlanden is ingevoerd, hoewel het in de

_____↓_____

|pag. 279|

eeuwen voor Dagobert, zoo als het schijnt, weinig opgang, vooral in de Noordelijke gewesten onzes lands, gemaakt heeft.
     Eerst ten tijde, gedurende en na het bestuur van dezen Frankischen vorst, werden er door Engelsche zendelingen, met name Willebrord, Bonifacius en anderen ernstige pogingen aangewend om het heidendom in deze landen uit te roeijen en de leer des bijbels in deszelfs plaats te planten.
     Willebrord, ten dien einde in de Nederlanden overgekomen (690) vestigde zijn hoofdzetel te Utrecht, van waar uit hij met zijne elf mede apostelen allerwege het Evangelie verkondigde; hier in Utrecht, stichtte hij ook, zoo als men gewaagd vindt, de eerste Christenkapel of kerk, en breidde wijders met zijne mede-zendelingen die leer uit in Holland, Zeeland, Friesland, Overijssel, Gelderland en elders, alwaar hij de heidensche tempels en afgodsbeelden omverre wierp, en Christen kerken of kloosters in de plaats stichtte. Onder deze medehelpers van Willebrord behoorde ook Lebuin of Lebwin, die zich vooral in Overijssel, Drenthe, Twente en aan en IJsselkant beijverde, om de leer van het Evangelie te verkondigen.
     Juist omdat deze minder algemeen bekend is, en toch meer bekend verdiend te zijn, willen wij u het een en ander omtrent dezen Evangelie-prediker mede deelen.
     Volgens sommige schrijvers en het meest waarschijnlijk gevoelen, was het Lebuinus, die zich op de Veluwe met het bekeeringswerk der heidenen bezig hield. Het oogmerk zijner zending op de Veluwe bereikt hebbende, begaf hij zich, volgens het geschiedverhaal, naar Deventer, alwaar hij bij eene weduwe Abrahilda zijnen intrek nam. Naauwelijks had hij zich hier gevestigd of hij verkondigde met grooten ernst, met kracht en niet zonder vrucht de Evangelieleer; zoodat zelfs korten tijd daarna, niet verre van de stad op Veluwschen grond, te Wilp, (elders Wulpa of Hulpa enz. geheeten) een bedehuis of kerk, door eenige inwoners van Deventer en andere naburige Christenen, gesticht werd. Bij de toeneming der nieuwe Christenen in Deventer, werd ook op aanraden van Lebuinus in die stad of plaats zelve eene, zoo het schijnt eerst houten, kerk opgeslagen en aan de H. maagd toegewijd; doch de invallen der Saksers, destijds erfvijanden van het Christendom, in deze landen, noodzaakten Lebuinus, Deventer voor eenigen tijd te verlaten. Ter naauwernood ontvlugtte hij hunne moordzieke handen; terwijl de kerk door hen in de asch gelegd, doch voor 778 door hem herbouwd werd. Na zijnen dood, die, zoo als men meent, den 12 Nov. 777 voorviel, deden de Saksers anderwerf eenen inval in Deventer, die met moorden, branden en blaken vergezeld ging, en de pas herbouwde kerk werd nu andermaal afgebrand; waarbij zij echter te vergeefs naar beenderen van Lebuinus zochten om die aan hunne woede op te offeren. De Saksers deze landen verlaten hebbende, zond de Utrechtsche kerkvoogd Abricus den beroemden Ludgerus naar Deventer, om de verslagene gemoeren der Christenen weder op te beuren, en de kerk te herbouwen, welke toen aan onze L. vrouwe en Lebuinus werd toegewijd, wiens beenderen door Ludger gevonden en op eene verhevene plaats in deze nieuwe kerk gesteld werden. Na dien tijd schijnt deze kerk niet meer door de handen der Saksers geleden te hebben; terwijl het integendeel, door het toenemend getal bekeerlingen weldra noodzakelijk wierd, om de kerk te vernieuwen en te vergrooten, welk werk in 937 door den Bisschop Balderik, is ondernomen en vol-

_____↓_____

|pag. 280|

voerd geworden. In het jaar 1040 stichtte de Utrechtsche kerkvoogd Bernulfus te Deventer nog eene andere kerk ter eere van St. Lebuinus, welke kerk met de voorgaande níet moet verward worden; wij geven u van deze laatste hier eene afbeelding.
     Onder de verschillende rampen, welke deze St. Lebuinus kerk in vroegere jaren getroffen hebben, vindt men onder anderen ook aangeteekend, dat zij in 1235 door eenen brand in de asch gelegd werd, en dit lot trof de herbouwde kerk mede in het jaar 1334. Bij het herbouwen na dezen laatsten brand werd zij aanmerkelijk vergroot; en wel tot de breedte van 110 en tot de lengte van ongeveer 300 voeten uitgelegd, zoodat zij eerst verscheidene jaren daarna voltrokken werd, en men dit nieuwe gebouw met regt een bewonderenswaardig en prachtig werk genoemd heeft. Oorspronkelijk schijnt men bij deze herbouwing het plan gehad te hebben, eene kruiskerk te bouwen, zoo als men die in verscheidene steden onzes lands, onder anderen in Nijmegen, aantreft; doch dit plan is niet ten uitvoer gebragt. Intusschen moet men den schoonen, hoogen, vierkanten toren en het uurwerk dezer kerk opmerken, die van gehouwen steen gebouwd, aan alle zijden met tinnen van Bentheimsche steen omgeven is. Op het plat van dezen toren heeft men omstreeks 1609 gebouwd eene zeer fraaije kap, rustende op acht pilaren, die van boven onder de kap

_____↓_____

|pag. 281|

met bogen te zamen gevoegd zijn. Daarin werd een voortreffelijk klokkenspel van Matthijs Gerhaerts, bestaande uit 21 grootere en kleinere klokken, geplaatst. Boven de bogen en onder de kap las men in vroegere jaren, (en misschien nog) aan de viertijden, in groote vergulde letteren op eenen zwarten grond, deze woorden: Fide DeoVigilaConjuleFortis age. Het geheele uurwerk woog (de 20 klokken te zamen gerekend) 14,375 oude ponden. Dit klokkenspel werd echter op last van den raad der stad in 1646 vernieuwd, en uit 25 klokken, waarvan de zwaarste 2855 en de ligste 34 pond, het geheel 13,799 pond woog, zamengesteld, welke door zekeren Frantz Hemoni te Zutphen gegoten zijn. In latere jaren heeft men hier nog 9 klokken bijgevoegd, zoodat toen het geheele uurwerken klokkenspel uit 34 klokken is zamengesteld.
 
– (1835). St. Lebuinus-kerk te Deventer. Hollandsch Penning-Magazijn voor de jeugd, 1, 278-281.

Category(s): Deventer
Tags:

Comments are closed.