ZIJNE MONDEN.
In 1308 gaf bisschop Guy op Spoolderberg den bekenden dijkbrief van Salland, later veelal als Guyen-dijkbrief aangehaald.1 ) Het in dien brief vervatte dijkrecht gold voor de dijken van den IJssel aan de zijde van Deventer van ter Hunnepe 2 ) tot aan de zee. De brief bevat geene concessie tot het aanleggen van dijken, doch eene regeling om bestaande maar verwaarloosde dijken beter aan hun doel te doen beantwoorden. Uit het stuk volgt dan ook, dat in 1308 de rechter IJsseldijk bestond.
In gissingen omtrent den tijd, waarin de eerste dijken in deze streken zijn aangelegd, zal ik mij niet verdiepen. Ik volsta met te wijzen op eenige feiten, die het bestaan van dijken voor 1308 bewijzen.
In de reeds aangehaalde oorkonde van 1240 wordt de Randerzijl genoemd. Waar zich een sluis bevindt, moeten waterkeeringen zijn, zoodat in 1240 langs den IJssel in de marken van Rande en Hengforden een dijk of althans eene kade moet hebben bestaan. In de kroniek van Toe Boecop wordt op het jaar 1222 gesproken van eenen veldslag, die geleverd werd op den dijk bij Herkulo.3 ) In dat jaar bestond dus tusschen Wijhe en Zwolle een IJsseldijk. In eene oorkonde
|pag. 2|
van het jaar 1170 4 ) ontmoet men eenen dijk langs eene nieuwe wetering. Over de vraag, waar deze wetering gezocht moet worden, kan men van meening verschillen 5 ), doch in ieder geval lag zij in Salland en wanneer men in dat jaar reeds dijken langs gegraven waterleidingen moest leggen, mag men veilig aannemen, dat zij ook langs de groote stroomen hebben bestaan.
Groote oppervlakten gronds zouden thans zonder dijken aan geregelde overstroomingen blootstaan en daardoor onbewoonbaar zijn. Toch mag men hieruit niet afleiden, dat de dijken reeds door de oudste bewoners dezer streken moeten zijn aangelegd. Dergelijke gronden behooren niet tot die, welke het eerst in cultuur zijn gebracht 6 ) en bovendien kwamen nimmer zulke hooge waterstanden voor als later. Zoolang er geen dijken waren had de IJssel bij grooten waterafvoer eene bedding ter breedte van eenige Kilometers te zijner beschikking. Daardoor werden alleen de lagere broek- en oeverlanden geïnundeerd. De eenigszins hooger gelegen gronden bleven watervrij en juist op deze vindt men de oude nederzettingen en verspreid liggende hoeven.
Wanneer nu deze oude nederzettingen voor overstrooming gevrijwaard waren, waarom is men dan begonnen met het aanleggen van dijken? Het antwoord op deze vraag is gemakkelijk te geven. De toeneming der bevolking maakte dijken noodzakelijk. De hoogere gronden werden, omdat de
|pag. 3|
lagere daarvoor niet geschikt waren, als bouwland gebruikt. Voor het bestaan van een gezin was eene bepaalde hoeveelheid bouwland noodig. Deze hoeveelheid vormde de hoeve, een oppervlakte van 16 morgen. Voor het weiden van het vee en voor andere doeleinden maakten de bewoners gebruik van de om- en tusschengelegen broek- en oeverlanden, die onverdeeld waren. Het is duidelijk, dat het aantal morgens hoogere, voor bouwland geschikte gronden gedeeld door 16, het aantal gezinnen bepaalde, dat in eene bepaalde streek zijn bestaan kon vinden.
Was dit getal bereikt, dan moesten nieuwe gezinnen trachten elders een bestaan te vinden of zich vestigen op lagere gronden. Het bedrijf op deze lagere gronden was zeer riskant. Door eene overstrooming in den zomer kon de oogst geheel vernietigd of althans voor een groot gedeelte bedorven worden. Men zon op middelen om dit risico te beperken. Het middel, dat het eerst werd beproefd, is ongetwijfeld geweest het bekaden van de afzonderlijke perceelen door ieder gezin afzonderlijk. Men zal echter al spoedig hebben ingezien, dat het eenvoudiger en minder kostbaar was de hoogere gronden dicht aan de rivier onderling door kaden te verbinden.
Hoewel aanzienlijk verminderd, was het gevaar voor overstrooming hierdoor nog niet geheel afgewend. De kaden konden overvloeien of doorbreken. Om in dat geval de schade zoo gering mogelijk te maken, zocht men naar middelen om het ingevloeide water snel te doen afvloeien. Men begon de laagste gedeelten in de broeklanden, waar vroeger na eene overstrooming het water het langst bleef staan, met elkander in verbinding te brengen en ze te kanaliseeren, waaruit het stelsel der Sallandsche weteringen is ontstaan.
De kaden, die de hoogere oevergronden onderling verbonden, veroorzaakten hoogere waterstanden in den IJssel. Gronden, die te voren watervrij waren, werden daardoor aan overstrooming blootgesteld. Ook deze moesten door
|pag. 4|
kaden worden beschermd. Uit deze kaden is langzamerhand eene aaneengesloten bedijking langs den IJssel ontstaan. Uit de oorkonden, waarbij over nieuwe tienden wordt beschikt 7 ) en waaruit dus blijkt, dat nieuwe gronden in cultuur werden gebracht, kan worden afgeleid, dat deze bedijking omstreeks 1200 heeft bestaan. Het onderhoud liet echter al spoedig, te wenschen over, zoodat de dijken in 1308 „krank” waren. Om ze beter aan hun doel te doen beantwoorden, werd de dijkbrief door bisschop Guy gegeven.8 )
De dijken begonnen aan de Hunnepe of Schipbeek. Of er in dien tijd verder stroomopwaarts reeds dijken bestonden, laat ik in het midden. Van eenig belang voor de Sallandsche dijken konden zij niet zijn, omdat de Schipbeek in open gemeenschap met den IJssel stond.
Door de bedijking aan de Sallandsche zijde, spoedig gevolgd door een dergelijke bedijking aan de Veluwsche zijde,9 ) was de winterbedding van den IJssel tot minder dan 1⁄10 van hare oorspronkelijke breedte versmald. Het gevolg hiervan was, dat het water veel en veel hooger steeg dan vroeger. Boven Deventer vloeide het de Schipbeek in en bereikte achter Deventer langs weder de vroegere bedding in de broeklanden van Salland. Ook hiertegen moesten
|pag. 5|
maatregelen genomen worden. Men deed dit door het aanleggen van eenen dijk van Deventer in Oostelijke richting tot aan de hooge gronden, de z.g. Douwelerdijk.10 ) Wanneer deze dijk is aangelegd, is niet bekend, doch hij bestond voor 1358, omdat hij in dat jaar „van nijwes geleghet” werd.11 ) Dit geschiedde door het „gemene lant” van Salland, wat begrijpelijk is, daar geheel Salland bij het bestaan van dien dijk het grootste belang had. De onderhoudsplicht werd echter ten laste van de marken van het kerspel van Deventer gebracht „hoeve hoeve gelijc, ware ware gelijc, diet schaden ende baten mach ende die ghenen geslaegen dijc bij der IJssel en hebben”.12 )
Deze Douwelerdijk heeft aanleiding gegeven tot schier eindelooze geschillen tusschen Deventer en het overige deel van Salland, zoowel over de vraag, wie den dijk moesten onderhouden, als over de vraag, tot welke hoogte men hem zou onderhouden. Hoe hooger de dijk, hoe meer overlast Deventer ondervond van het water in de stad en hare omgeving, terwijl Salland juist bij eenen hoogen dijk belang had.
In 1610 werd de Douwelerdijk opgegeven en vervangen door eenen nieuwen dijk meer zuidelijk gelegen, den z.g. Snippelings dijk.13 ) Ook deze dijk bleef een moeilijk punt in de bedijking van Salland. Het aantal doorbraken is groot. De vraag hoe hoog hij moest zijn, was moeilijk te beantwoorden. Een hooge dijk vrijwaarde Salland wel langer tegen overstrooming, doch veroorzaakte anderzijds hoogere
|pag. 6|
standen in de rivier, waardoor de dijken aan zwaarderen druk werden bloot gesteld en het gevaar voor doorbraken werd vergroot. In 1658 werd eene commissie benoemd om na te gaan „of niet een peyl soude konnen worden beraemt, waerover men het Isselwater bij excessive vloeden tot preservatie der dijcken ende landen soude konnen doen overvallen”.14 ) Welke plannen deze commissie heeft uitgewerkt, bleek mij niet, doch later was de Snippeling eene overlaat, waardoor Salland van tijd tot tijd werd geinundeerd ook zonder dat de IJsseldijken doorbraken.15 )
Volgens den Guyen-dijkbrief liep de Sallandsche dijk tot de zee. Geheel juist is dit niet. De dijk eindigde even beneden Wilsum in de buurschap Uiterwijk, die ook in 1308 geenszins gezegd kon worden aan zee te liggen. Toe Boecop zegt hiervan: „Eer dat lant van Mastebroek beslaegen ende bedicket was, ghenghen dije Sallansche dicken van boven net verder dan beneden Wilsum, soe ver dije Sallansche scowe ghet,16 ) alsoe de IJselle, als sij dair beneden quam, hadde sij oeren vrien ganck”17 ).
Deze mededeeling vatte men vooral niet te ruim op. Zij gaat zeker niet op voor de Kamper zijde van den IJssel, waar tusschen Hattem en Kampen in 1308 reeds IJsseldijken bestonden. Doch ook voor de Mastenbroeker zijde kan zij slechts betrekking hebben op een betrekkelijk smalle strook. De dijken eindigden te Uiterwijk, doch niet de bescherming tegen overstrooming. Dit blijkt reeds uit den dijkbrief zelf, die Oosterholt, IJsselmuiden, Asschet, Veenrijt, Waterstein en zelfs aan de andere zijde van het Zwartewater ge-
|pag. 7|
legen plaatsen noemt als onderhoudplichtig aan den IJsseldijk. Deze plaatsen konden geen belang hebben bij eenen dijk, die te Uiterwijk eindigde, wanneer beneden dat punt het water niet werd gekeerd.
Hier werd de taak van den IJsseldijk vervuld door de IJsselduinen,18 ) die van Uiterwijk tot Grafhorst liepen. Te Grafhorst was het gebied, waarover de IJssel zijn water kon verspreiden zoo breed,19 ) dat eene aanmerkelijke verhooging van den waterstand uitgesloten was en dijken derhalve niet noodig waren.
Deze duinenrij tusschen Uiterwijk en Grafhorst was geen volkomen geheel. Zij werd op twee plaatsen doorsneden door riviertjes, die in de broeklanden van Mastenbroek hunnen oorsprong vonden. Het eene, de Zeneke, brak in de nabijheid van den Manenberg door de duinen en stortte zich halfweg tusschen Kampen en Uiterwijk in den IJssel. Het was de grens tusschen de marken van Oosterholt en Wilsum en vormt thans nog de gemeentegrens van IJsselmuiden en Wilsum. De naam leeft nog voort in den Zendijker Hagen.20 ) Het andere riviertje doorsneed de duinen in de nabijheid van Meerzicht en liep langs de westzijde der hoogten van IJsselmuiden naar het Ganzediep. Het was vrij breed, zoodat het den naam Meer ontving, waaronder het
|pag. 8|
thans nog bekend is.21 ) Of de openingen in de duinenrij van zooveel belang waren, dat zij bij hoog water moesten worden afgesloten, is niet met zekerheid uit te maken. Eene aanwijzing dat dit wel het geval was, is het bestaan van een „Stenen brugge” tusschen IJsselmuiden en Oosterholt in den Oosterholtschen weg. In die tijden werden gewone bruggen nog niet van steen gemaakt en de gevolgtrekking ligt dan ook voor de hand, dat hier steen gebruikt is, om bij hoog water schotbalken te kunnen inlaten.22 ).
De plaats bij Toe Boecop moeten wij dus zoo opvatten, dat de IJssel alleen in het gebied tusschen de duinenrij en de zomerbedding zijnen vrijen gang had. De gronden daar behoorden tot de marken van IJsselmuiden, Oosterholt en Wilsum. Zij waren in het begin der 14e eeuw reeds verkaveld,23 ) doch van geringe waarde, omdat zij voortdurend aan overstrooming waren blootgesteld. Wegen waren er blijkbaar niet.24 )
|pag. 9|
Om meer genot van deze gronden te hebben was bedijking noodig. Deze is in de eerste helft der 14e eeuw door of althans onder leiding van Kampen ondernomen. De stad kwam hierdoor in moeilijkheden met den bisschop 25 ), doch dit verhinderde haar niet het eens begonnen werk voort te zetten. In 1334 verwachtte men het werk binnen 6 jaren gereed te zullen hebben.26 ) In 1339 verkreeg men ook de goedkeuring van den bisschop 27 ) en omstreeks 1340 was de dijk gereed.28 ) Hij begon bij Uiterwijk en liep dicht langs de zomerbedding tot de hoogten bij de Plas, de z.g. Zeven heuvels. Of toen ook de dijk van deze heuvels tot Grafhorst, de z.g. Branderdijk is aangelegd, bleek mij niet. Deze bestond echter in 1390, daar hij in het in dat jaar vastgestelde dijkrecht van Mastenbroek voorkomt.
De dijk, geheel afzonderlijk aangelegd, stond buiten de bedijking van Mastenbroek, doch is later onder de Mastenbroeker schouw opgenomen. De gronden 29 ) tusschen den dijk en de duinenrij werden later eveneens gerekend tot Mastenbroek te behooren.
De aanleg van dezen dijk had voordeelen,30 ) doch ook nadeelen. De winterbedding werd er zoozeer door versmald, dat de dijken boven Kampen een veel grooteren druk moesten weerstaan, zoodat zij bij herhaling verzwaard en versterkt moesten worden.
|pag. 10|
In de dijkverdeeling van 1390 komt tusschen Wilsum en Grafhorst slechts eene sluis voor. Hieruit volgt, dat men zoowel de Zeneke als het Meer eenvoudig heeft doorgedijkt. Toen de Trekvaart bestond, konden beide door deze hun water op den IJssel afvoeren. Hoe de afwatering plaats vond voor de Trekvaart gereed was, is niet geheel duidelijk. Vermoedelijk diende daarvoor eene wetering, loopende aan de oostzijde van IJsselmuiden, die even beneden Grafhorst in het Ganzediep uitmondde 31 ). Men kon het water niet zonder meer in Mastenbroek laten vloeien, omdat aan de Mastenbroeker zijde van Oosterholt en IJsselmuiden reeds voor 1364 eene afzonderlijke bedijking aanwezig was. Deze werd gevormd door de nog bestaande Koekoekssteeg en Oudendijk.32 ) Haar bestaan blijkt uit meerdere oude bescheiden. Zoo leest men in een stuk van 1479: „Dese 5½ morgen myt den anderen 4 morgen bij den Zonnenberge hebben oer Mastebroecksdijke …. mer sie en hebben giene weteringe in Mastebroyck noch wegen, want die vors. morghen myt den anderen lande daarbij gelegen, eer dat Mastebroeck bedijket wert, myt eenen dijke van Graffhorst toe den Zonnenberge bedijket weren”.33 ) Eene andere aanteekening uit de 15e eeuw luidt: „Want wij underwijst sijn van den scepenen ende raedt onsz stadt van Campen ende een deel der erffgenaemen, die geërffet synt tusschen Isselmuydingher berch ende den Olden Broeckdijck ende haven van den Wythagen 34 ) nederwert te Grafferst an Mastebroycksdijck, dat dair te gaene plach van
|pag. 11|
oldes een weterynge ….” 35 ). Ook in processtukken betreffende geschillen over nieuwe tienden tusschen den proost en het kapittel van Deventer van omstreeks 1350 worden gronden genoemd, gelegen tusschen het oude bouwland van IJsselmuiden en het eigenlijke Mastenbroek.36 ) Toen de ringdijken van Mastenbroek gereed waren, is deze bedrijking in verval geraakt. Als weg is zij echter tot den huidigen dag blijven bestaan.37 )
Deze bedijking aan de oostzijde van IJsselmuiden en Oosterholt kan geen ander doel hebben gehad dan de gronden tegen zeewater te beschermen. Daar in de zoo juist genoemde processtukken gezegd werd, dat de gronden sedert een tiental jaren in cultuur waren gebracht, moet men den aanleg van dezen dijk stellen op omstreeks 1335. Dat hij werd aangelegd, toont aan, dat omstreeks dien tijd zeestanden begonnen voor te komen, die bedijking noodzakelijk maakten. Dit wordt ook van elders bevestigd. Tusschen 1320 en 1340 deed Kampen meerdere dijken aan de noordzijde der stad aanleggen. In 1356 werd concessie verleend tot het leggen van eenen dijk langs de Arkemheen in de buurt van Nijkerk,38 ) in 1357 voor eenen dijk van Elburg in noordelijke richting langs Oosterwolde.39 )
Deze hooger wordende zeestanden maakten het noodzakelijk ook Mastenbroek te bedijken. Wanneer de ringdijken
|pag. 12|
hier zijn aangelegd is niet bekend. Wel weten ons de kroniekschrijvers te vertellen, dat de verdeeling en bedijking in 1364 hebben plaats gevonden,40 ) doch het is duidelijk, dat een zoo omvangrijk werk niet in één jaar is tot stand gekomen. In 1364 zal de verdeeling op papier zijn gereed gemaakt, terwijl in de volgende jaren de werkelijke afscheiding der perceelen, het graven van weteringen en het aanleggen van wegen en dijken geleidelijk zal zijn voortgezet. Daar het dijkrecht in 1390 werd vastgesteld, zullen de dijken wel niet veel vroeger gereed zijn geweest.
De dijk begon bij Grafhorst en liep als zeedijk door tot Genemuiden. Vandaar liep de westelijke Zwartewatersdijk tot Frankhuis. De dijk, die Frankhuis met den Sallandschen dijk verbond, de z.g. Stouwdijk bestond reeds vroeger. Het onderhoud van den Stouwdijk was in 1390 ten laste van Mastenbroek. Hieruit zou men de gevolgtrekking kunnen maken, dat hij ook door Mastenbroek is aangelegd, doch waartegen moest deze dijk Mastenbroek beschermen? Tegen IJsselwater was hij niet noodig, want dat werd door den Sallandschen dijk gekeerd. Ook tegen het door de Sallandsche weteringen aangevoerde water kon hij geen bescherming verleenen, zoolang de westelijke Zwartewatersdijk nog niet bestond. Men moet dan ook aannemen, dat deze dijk is gelegd door de marken van het kerspel Zwolle om haar te beveiligen tegen overstrooming door zeewater, dat Mastenbroek vrij kon binnendringen.41 ) De dijk sloot aan aan de
|pag. 13|
Hoogstraat tusschen Frankhuis en Zwolle en stond verder door eene kade om de stadsgracht 42 ) met de kaden der Sallandsche weteringen in verbinding. Ook de aanleg van den dijk wijst op deze bestemming. Hij is gelegd met gebruikmaking van bestaande hoogten en wel aan de Mastenbroeker zijde van die hoogten. Ook de doorbraakkolken, die alle aan de van Mastenbroek afgekeerde zijde gelegen zijn, wijzen er op, dat de vloeden, die deze veroorzaakt hebben, uit Mastenbroek zijn gekomen.43 )
Behalve kleine veranderingen ten gevolge van ontelbare doorbraken, is in de bedijking van Mastenbroek slechts ééne belangrijke wijziging gekomen. Kort na 1825 is een groot gedeelte van den zeedijk tusschen Grafhorst en Genemuiden meer buitenwaarts verlegd, waardoor bijna de geheele burgerweide van Grafhorst, de Halingen, en een groot gedeelte van de Oostermaat binnendijks zijn gekomen. De nieuwe dijk, aanvankelijk als overlaat aangelegd, werd in 1857 tot bandijk verhoogd.44 ) De oude dijk is als weg blijven bestaan.
Hiervoor deelde ik reeds mede, dat bedijking tegen zeewater in de eerste helft der 14e eeuw noodzakelijk werd. Toen althans werden dijken aangelegd, die tegen zeewater
bescherming moesten verleenen. Men zou kunnen meenen, dat de zee ook voor dien tijd de toen bedijkte gronden wel geregeld onder water zette en dat men eerst in het begin der 14e eeuw aan de ontginning dier gronden is begonnen. Deze opvatting is echter niet juist. Wel zal de zee zoo nu en dan wel eens eene overstrooming hebben veroorzaakt, doch aan geregelde overstrooming hebben die gronden zeer zeker niet bloot gestaan. In 1308, dus geruimen tijd voor de dijk van Grafhorst naar Genemuiden bestond, waren Asschet, Veenrijt en Waterstein bewoonde buurten.45 ) De bewoners waren wel in hoofdzaak visschers,46
) doch men kan veilig aannemen, dat zij zich niet hebben gevestigd op plaatsen, die geregeld aan overstrooming bloot stonden. Hoog gelegen waren hunne woonplaatsen ook niet, want in dat geval zouden zij niet aan overstrooming door IJsselwater zijn blootgesteld geweest, wat wel het geval was blijkens hunnen onderhoudsplicht aan den IJsseldijk.
Men moet dus tot de gevolgtrekking komen, dat nog omstreeks 1300 de zeekusten zonder bedijking bewoonbaar waren.47 ) Daarna begonnen hoogere zeestanden voor te komen. In het begin der 14e eeuw werd het noodzakelijk de gronden te bedijken. Tegen het midden der 17e eeuw begonnen de vloeden hooger te stijgen, zoodat algemeen de dijken verhoogd moesten worden 48 ). In het laatst dier
|pag. 15|
eeuw en in het begin der 17e herhaalde zich dit verschijnsel.49 ) Toen moesten zelfs nieuwe werken en dijken worden aangelegd.50 )
Dit hooger worden der zeevloeden schreef men toe aan het wijder worden der zeegaten tusschen de waddeneilanden. Zoo leest men in eene resolutie van den Kamper magistraat van 1655 : „Alsoe durch het verwijden van de gaten, de wateren bij eenige stormen extraordinaris hooge comen te vloyen . . . .”51 ), in eene andere van 1700: „Terwijl men bevindt, doordien de zeegaten dagelijx groter worden….”52 ). Uitvoerig vindt men dit onderwerp behandeld in eene memorie van 1804, afgedrukt in het Dijkrecht van Vollenhove.53 )
Zooals reeds is opgemerkt, was de aaneengesloten bedijking
|pag. 16|
aan de Veluwsche zijde van den IJssel jonger dan die aan de Sallandsche. Blijkens het dijkrecht bestond zij in 1370. Dit dijkrecht heeft echter alleen betrekking op den Veluwschen dijk, die eindigde bij Hulsbergen, even ten noorden van Wapenveld,54 ) en geeft ons geen antwoord op de vraag, of er verder stroomafwaarts ook reeds dijken bestonden. Dit moet dus nader onderzocht worden.
In 1302 bestonden in de buurt van Kampen IJsseldijken, wat ons later nog zal blijken. Tusschen Kampen en Hattem liggen slechts enkele hoogere gronden — Zalk, de Zande, — die noch onderling, noch met de Veluwsche hoogten door hoogere ruggen verbonden zijn. Wanneer nu in 1302 bij Kampen een IJsseldijk bestond, moet deze dijk ook verderop bestaan hebben, daar hij anders geen doel zou hebben gehad. Het IJsselwater toch zou tusschen Hattem en Zalk en tusschen Zalk en de Zande de lagere streken hebben kunnen bereiken. In 1302 moet dan ook tusschen Hattem en Kampen een IJsseldijk hebben bestaan.
Volgens deze redeneering zou echter ook tusschen Hulsbergen en Hattem een dijk gelegen moeten hebben, omdat anders het water door die opening kon binnendringen. Toch was dit niet het geval en noodzakelijk was dit ook niet, omdat Hattem gelegen is op een uitlooper der Veluwsche hoogten, die hoog genoeg was om te verhinderen, dat het IJsselwater de lage gronden van Hattemerbroek, Zalk en Kamperveen bereikte.
Later, waarschijnlijk omdat door het tot stand komen van den Veluwschen bandijk de IJsselstanden hooger waren geworden, was deze hooge rug niet meer voldoende. Het water bereikte eene inzinking tusschen twee heuvelen, den Gaasberg en den Zwijnenberg en spoelde in het losse zand een langwerpige, vrij diepe kolk, de nog bestaande Waal of Wade. Ook later gebeurde het wel, dat de IJssel zoo hoog
|pag. 17|
steeg, dat hij dezen kolk bereikte en in 1572 was Kampen dan ook genoodzaakt aan Hattem te verzoeken zorg te dragen voor het bedijken van deze „waade ofte kolke”, op dat „die erffgenaemen van Camperveen ende Sallicker marke dairdurch niet beschadigt worden”.55 )
Mijne voorstelling omtrent het ontstaan van dit water wijkt geheel af van die van den heer Hoefer, die er een overblijfsel van eenen ouden IJsselarm in ziet.56 ) Ik kan diens opvatting niet deelen, omdat ten noorden van dit water ieder spoor van eene oude rivierbedding ontbreekt en ook de betrekkelijk hooge ligging van de gronden aan de zuidzijde toont aan, dat hier geene voortdurende verbinding met den IJssel kan hebben bestaan. Die verbinding bestond alleen tijdelijk bij zeer hooge rivierstanden. Die Waal of Wade is naar mijne meening dan ook van betrekkelijk jongen oorsprong. De heer Hoefer vond den naam het eerst in 1395. Daar het water eerst na de tot standkoming van den Veluwschen bandijk kan zijn ontstaan, kan men aannemen, dat het tusschen 1370 en 1395 is gevormd.
Daar de Veluwsche bandijk bij Hulsbergen eindigde, werden de gronden ten zuiden van Hattem bij hoog water overstroomd. Ter bescherming van deze gronden is door de stad Hattem een dijk gelegd van Hulsbergen tot de stadsmuur, voor welken dijk in 1415 een dijkbrief werd gegeven door hertog Reinald.57 ) De dijk, de z.g. Gatendijk, is gelegd door natuurlijke hoogten onderling door einden dijk te verbinden. In verband met dezen dijk moeten de uitmondingen van de Veluwsche weteringen door sluizen zijn afgesloten. Voor dezen dijk traden de schout en de schepenen van Hattem als dijkgraaf en heemraden op. Naast dit dijkbestuur kende
|pag. 18|
men nog eenen dijkgraaf en heemraden van Hattem. Dit college was belast met het toezicht op den IJsseldijk beneden Hattem.58 ) Een dijkbrief, waarbij dit dijkbestuur werd ingesteld, is niet bekend. Wel is er eene regeling van 1512,59 ) doch deze is door de erfgenamen zelve vastgesteld. Dijkgraaf en heemraden komen er als bestaande autoriteiten in voor en omtrent hunne benoeming wordt niets bepaald.
Met mijne opvatting, dat de IJsseldijk tusschen Hattem en Kampen reeds in 1302 bestond, is schijnbaar in strijd eene oorkonde van het jaar 1340. Dit stuk heeft volgens den heer Hoefer betrekking op den IJsseldijk tusschen Hattem en Zalk.60 ). Die dijk dan zou volgens de oorkonde geheel ten laste zijn gekomen van de erfgenamen van Zalk. Dit is reeds vreemd, omdat de erfgenamen van Hattemerbroek bij het bestaan van den IJsseldijk een even groot belang hadden als die van Zalk. Bovendien blijkt uit het Dijkboek van Hattem, dat de dijk tusschen Hattem en Zalk ten laste was van de erfgenamen van Hattemerbroek.
De oorkonde van 1340 kan dan ook geen betrekking hebben op den IJsseldijk. Op welken dijk dan wel zal ons duidelijk worden, wanneer wij weten, waar de Bukhorster dijk, waaraan hij aansloot, gelegen was. In een transport van 1516 betreffende een slag land in de Hollander akkers worden als begrenzingen genoemd aan de oostzijde het Bukhorsterbroek en aan de westzijde de Bukhorsterdijk.61 ) In de Hollander akkers loopen de slagen van oost naar west. De Bukhorsterdijk moet dus geweest zijn de kade, die de Hollander akkers scheidde van het Oosterbroek, op de tegenwoordige kaarten aangegeven als De Schoorsteen.62 ) Dit wordt
|pag. 19|
bevestigd door eene aanteekening van 1478, luidende : „1478, prima Septembris heeft die stat (Kampen) den Raedijck, gelegen neffens Buckhorsterdijc, streckende van den Isselvenendijc doer Hollanderhuysen ende acker nae die Veluwe op der stat kosten doen maken opdat men eenen wech toe beth moege hebben winterdages aen der stat te komen”.63 ) Die Raa- of Roodijk is het tegenwoordige Janboerswegje, dat evenwijdig aan de Koppelkade loopt.
In de oorkonde van 1340 kan dus slechts bedoeld zijn een dijk of kade, die van Zalk naar de Koppelkade liep, dus de stouwe op de grens van Zalk en Hattem. Deze stouwe was noodig, omdat Zalk er over begon te denken de broekgronden te verdeelen.64 ) Het kon echter niet weigeren het Hattemer water te ontvangen. Aan Hattem werd daarom vergunning verleend tot het graven van eene wetering door de Zalkermarke tot in de Riete.65 ) Dat die stouwe geheel ten laste van Zalk kwam is duidelijk. De Hattemers hadden er niet het minste belang bij.
Op de dijken van Hattemerbroek volgden de Zalkerdijken tot de grens van Kamperveen. In 1302 moeten zij hebben bestaan, doch vermoedelijk zijn zij aanmerkelijk ouder. In eene oorkonde van 1277 toch word reeds melding gemaakt van dijken, zelfs van oude dijken. Het is echter niet zeker, dat hiermede IJsseldijken zijn bedoeld. Het kunnen ook dijken van kleinere poldertjes zijn geweest.66 ) Een dijkbrief van de Zalkerdijken van 1431 is bekend,67 ) doch deze is zeker niet de oudste. Het onderhoud der dijken heeft in latere jaren
|pag. 20|
in Zalk veel te wenschen overgelaten, zoodat in de tweede helft der 15e eeuw de marke 21 jaren onbedijkt heeft gelegen.68 ) Op initiatief van Kampen is toen de bedijking opnieuw ter hand genomen en eene nieuwe regeling van den onderhoudsplicht vastgesteld. Deze is later nog meermalen herzien. Kampen ontving het dijkgraafschap van Zalk. De functie werd door een der leden van het stadsbestuur uitgeoefend.69 )
Omtrent de Kamperveensche IJsseldijken is weinig bekend. Een dijkbrief is niet meer aanwezig. In het dijkrecht, dat in 1582 werd verzameld,70 ) worden de IJsseldijken zomerdijken genoemd. Dat de Kamperveensche IJsseldijk, meer bekend als Veenendijk, eerst in 1511 zou zijn aangelegd, zooals Mr. Nanninga Uiterdijk in een opstel over Kamperveen mededeelt,71 ) berust op een misverstand. Het stuk van 1511, waaruit dit zou blijken, heeft geen betrekking op den Veenendijk, doch op eene kade, die den Veenendijk — in het stuk voorkomende als „den dijc”, — met den Hoogenweg moest verbinden. In een later opstel over den polder Dronthen neemt Mr. Nanninga Uiterdijk trouwens ook aan, dat de Veenendijk in 1345 bestond.72 )
Zooals ik reeds opmerkte, worden de IJsseldijken in het dijkrecht van Kamperveen zomerdijken genoemd. Hieruit volgt, dat deze IJsseldijken niet de oudste bedijking tegen IJsselwater hebben gevormd. Deze, de winterdijk, bestond uit den Hoogeweg met aan de zuidzijde eene ombuiging in oostelijke richting, de z.g. Zuidwende en aan de noordzijde eene ombuiging in westelijke richting, de z.g. Noordwendinge.
|pag. 21|
Deze dijk moet zeer oud zijn. Hoewel de schrijvers het over het tijdstip van de kolonisatie van Kamperveen niet eens zijn, mag men aannemen, dat deze omstreeks 1170 heeft plaats gevonden.73 ) Kamperveen was een laag, broekig land.74 ) Zonder bemaling zou het thans voor het grootste gedeelte voortdurend onder water staan. Wel had men in de 12e en 13e eeuw nog geen overlast van zeewater, doch dat het daar toen „nog zeer veilig wonen was”, zooals Mr. Nanninga Uiterdijk ons wil doen gelooven,75 ) zou ik niet gaarne onderschrijven. De IJssel was er ook en al was diens waterstand in gewone tijden niet zoo hoog als thans, toch overstroomde hij van tijd tot tijd de lage broeklanden, wat blijkt uit de laag rivierklei, die men op het veen aantreft.
De eerste bewoners hebben zich dan ook tegen IJsselwater moeten beschermen, wat geschied is door het aanleggen van den Hoogenweg met zijn beide ombuigingen.76 ) Daardoor dragen de gronden binnen dien winterdijk, d. w. z. aan de westzijde ervan, nog steeds den naam van Binnenlanden, die aan de oostzijde van Buitenlanden. Door het leggen van den IJsseldijk tusschen Zalk en Kampen verloor de winterdijk zijn taak als IJsseldijk. Hij moest evenwel als dijk blijven bestaan om Kamperveen, of beter gezegd de binnenlanden van Kamperveen, te beschermen tegen de langzamerhand hooger wordende zeevloeden. Het zeewater toch kon door eenen ouden IJsselarm, die zich ter hoogte van de hoeve
|pag. 22|
Eimbrink 77 ) van den hoofdstroom afscheidde en door de nog bestaande kolken en de Kamperveensche Reve 78 ) naar zee liep, de buitenlanden van Kamperveen bereiken en wanneer er geen dijk tusschen buiten- en binnenlanden geweest was, ook de binnenlanden.79 )
Deze oude arm, de Enk genaamd,80 ) was door het leggen van den Veenendijk van den hoofdstroom afgesloten, doch in open gemeenschap met de zee gebleven. Zijne aanwezigheid was oorzaak, dat de bedijkingen tegen zeevloeden van Kamperveen en Kampen van elkander gescheiden bleven. Omstreeks 1400 was de toestand aldus. De gronden ten noorden van de hooge gronden der Veluwe en ten westen van den IJssel waren door den IJsseldijk van Hattem naar Kampen tegen rivierwater beveiligd. Aan de hooge Veluwsche gronden was een ver naar het noorden zich uitstrekkend schiereiland verbonden, door den Oosterwolder zeedijk, den Drontherdijk, Noordwendinge, Hoogeweg, Zuidwende en Bukhorsterdijk beveiligd tegen overstrooming door zeewater. Verder noordelijk, als een uitwas aan den IJsseldijk, vond men de bedijking der marke van Kampen. De buitenlanden van Kamperveen en de marken van Zalk en Hattem konden door de zee bereikt worden. Enkele kaden, die daar aanwezig waren, waren onvoldoende om hooge vloeden te keeren.
Deze toestand bracht groote bezwaren mede. Kamperveen moest zijnen Hoogenweg als zeedijk blijven onderhouden. Kampen zijnen Slaperdijk. Om Elburg over land te bereiken
|pag. 23|
moest een veer of brug over den Enk worden onderhouden.81 ) Eene afdoende verbetering kon alleen worden verkregen door de beide bedijkingen met elkander te verbinden. Hiervoor moest echter een dijk gelegd worden door een breed en diep water,82 ) juist dwars op het Noordwesten, uit welken hoek de zwaarste stormen kwamen. Toch heeft men het werk aangedurfd. In eene aanteekening in het dijkrecht van Kamperveen leest men: „Die stadt van Campen ende die erffgenaemen van Camperveen dijckten den Enckdijck doer den kolck; ende die stadt bekostede die helffte ende die erffgenaemen van Campervene die ander helffte”.83 ) Deze aanteekening bevat geene dagteekening, doch uit eene oude kroniek blijkt, dat de dijk in 1478 is gelegd.84 )
Een dijk door een breed en diep water is moeilijk te houden. Ook deze dijk had voortdurend van doorbraken te lijden. Hij bestond nog in 1489, want in dat jaar werd hij opnieuw verdeeld tusschen Kampen en Kamperveen.85 ) Veel vertrouwen in zijne duurzaamheid had men toen al niet, want de verdeeling zou slechts duren tot de volgende doorbraak. In 1498 was hij zoo grondig vernield, dat men niet meer aan herstel dacht. Om nu toch het buitenland van Kamperveen tegen overstrooming te beveiligen, bedacht men een nieuw
|pag. 24|
plan. Men wilde eene kade leggen ten zuiden van den Enk tusschen Veenendijk en Hoogenweg. De hiervoor benoodigde gronden werden gekocht en nog in hetzelfde jaar werd met de uitvoering begonnen.86 ) Daar Kampen bij het bestaan van deze kade weinig of geen belang had, droeg het niet bij in de kosten.
Ook deze kade was moeilijk te houden.87
) Vrijwel ieder jaar sloeg zij geheel of gedeeltelijk weg en zij is dan ook al spoedig opgegeven. In 1550 besloot Kamperveen haar opnieuw te leggen doch in eene eenigszins andere richting.88 ) Er werden toen gronden van de Huisarmenstichting te Kampen aangekocht. Op het erf van de Armenkamer zijn thans nog overblijfselen van deze kade te bespeuren. Daardoor kan men vaststellen, dat zij is gelegd over het eerste z.g. doorgaande erf van Kamperveen.89 )
Daar er slechts eene kade was, was de bedijking geenszins afdoende. Kamperveen moest dan ook zijnen Hoogenweg als zeewering blijven onderhouden.90 ) Deze weg was lang en het eischte groote offers hem op voldoende hoogte en sterkte te houden. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat men weder aan het leggen van eenen dijk door den Enk, van de Noordwendige tot den Zwartendijk begon te denken.
In den zomer van 1638 werd het besluit tot het leggen
|pag. 25|
van dien dijk genomen.91 ) Het werk werd in het najaar aanbesteed en in April 1639 door de aannemers opgeleverd.92 ) Kampen droeg een belangrijk deel der kosten, doch wilde zich niet verbinden tot betaling der helft, hoewel de erfgenamen van Kamperveen getracht hebben, met een beroep op hetgeen in 1478 was geschied, de stad hiertoe te bewegen.
Ook deze Enkdijk, de Nieuwe Enkdijk en bij verkorting gewoonlijk „den nijen dieck” genaamd, onder welken naam hij nog thans bekend is, heeft in den loop der jaren groote bedragen aan onderhoud gekost. Bijna geen jaar gaat voorbij, of de notulen der erfgenamen maken melding van grootere of kleinere herstellingen. Er zijn tijden geweest, dat men hem aan zijn lot overliet,93 ) doch in verband met klachten van Geldersche zijde, moest dan weder aan het herstel begonnen worden.94 )
Door den vloed van 1825 is hij vrijwel geheel weggeslagen. Als dijk is hij toen niet weder hersteld, omdat hij in de nieuwe plannen voor eene bedijking langs de zee niet noodig was. Hij is echter als weg blijven bestaan, terwijl later het waterschap Kamperveen er eene kade van geringe hoogte langs heeft gelegd tot wering van zomerstormen.95 )
Door den onvoldoenden toestand, waarin de Enkdijk veelal
|pag. 26|
verkeerde, kon men den Hoogenweg niet als waterkeering missen. Men is er echter niet in geslaagd de verhooging en verzwaring van dezen dijk gelijken tred te doen houden met het hooger worden der zeevloeden. Het gevolg hiervan was, dat, wanneer de Enkdijk niet in orde was of bezweek, niet slechts het Buitenland van Kamperveen, doch ook de Binnenlanden werden geinundeerd. De kaden tegen Zalk en Hattem, tegen Oldebroek en langs de Geldersche gracht 96 )
De Geldersche gracht – vroeger ook Broekluidengraft – voert het water van Oldebroek af naar zee. In 1425 had Oldebroek van de erfgenamen van Oosterwolde toestemming gekregen tot het graven dezer gracht langs de grens van Kamperveen. – In 1377 was door bisschop Arend van Hoorne slechts een scheidsloot op de grens van Kamperveen en Oosterwolde gegraven, geen afwateringskanaal. (Nanninga Uiterdijk t.a.p. blz. 259). – Dit werd in 1425 door den hertog van Gelre bevestigd. De bevestiging was noodig, omdat Oldebroek daardoor buiten zijn rechtsgebied zekere bevoegdheden verkreeg.
De gracht begon bij de „Reenkulen” bij den Eekterberg. Het onderhoud kwam ten laste van Oldebroek, dat aan de Oosterwolderzijde een wang of kade moest leggen. Verder moest het aan het begin der gracht en in de Noordwendinge sluizen leggen en een brug in den weg van Kampen naar Elburg, de z.g. Naalde.
Eene kade aan de Kamperveensche zijde wordt niet voorgeschreven, vermoedelijk omdat de gracht geheel op het gebied van Oosterwolde lag. Kamperveen was echter genoodzaakt ook zulk eene kade te leggen, daar het Oosterbroek aanmerkelijk hooger ligt dan Kamperveen, zoodat het water in de gracht, wanneer hooge zeestanden den afvoer belemmerden, Kamperveen zou overstroomd hebben. De kade of wang aan de Oosterwolder zijde wordt thans nog onderhouden door en behoort aan het waterschap Oldebroek, terwijl die aan de Kamperveensche zijde door de aangrenzende eigenaren wordt onderhouden.
Later is eene regeling gemaakt, waarbij bepaald werd, dat de sluis bij de Reenkulen, d.w.z. de sluis in de kade, die het Oosterbroek van Oosterwolde scheidt, gesloten moest worden, wanneer het water in de gracht eene zekere hoogte had bereikt. De afwatering van Oldebroek was hierdoor niet ten allen tijde verzekerd. Om hierin verbetering te brengen is voor eenige jaren een gemaal aan den zeedijk gebouwd, dat de gracht kan bemalen.
konden slechts weinig water keeren, zoodat ook Oosterwolde, Oldebroek, Zalk en Hattem werden overstroomd tot de hoogere
|pag. 27|
Veluwsche gronden. Het gevolg hiervan is geweest, dat de bewoners hunne terpen, die geen voldoende beveiliging meer boden, moesten verlaten.97 ) Die van Oosterwolde vestigden zich op enkele uitzonderingen na 98 ) op de hoogere streken aan den Zandweg en op het Noordeinde, waardoor hier het gehucht Kamper-Nieuwstad ontstond. Die van Kamperveen gedeeltelijk op het Zuideinde, gedeeltelijk op hoogere terpen achter den Hoogenweg 99 ), terwijl de z.g. Hollanderhuizen geheel verlaten werden.
Voor ik van de bedijking van Kamperveen kan afstappen, moet ik nog een oogenblik stilstaan bij eene kade, wier bestemming niet terstond duidelijk is. Ik bedoel den Spijkerboersdijk, die door Kamperveen werd onderhouden. Deze kade begint thans aan den straatweg van Kampen naar Wezep ter hoogte van de boerderij het Grevenrid, loopt langs de westzijde van de Riete tot de Zuidwendinge en sluit daar aan aan de z.g. Koppelkade. Voor de straatweg er was 100 ), begon de Spijkerboer aan den IJsseldijk bij de herberg de Koelucht.
De Spijkerboerskade beschermt thans Zalk en Hattemerbroek dikwijls tegen niet te hooge vloeden. Het is echter duidelijk, dat zij niet met dat doel kan zijn aangelegd, daar
|pag. 28|
zij niet aan de Zalkerzijde van de Riete ligt, doch aan de Kamperveensche. Bovendien zijn niet Zalk en Hattemerbroek met haar onderhoud belast, doch het waterschap Kamperveen.
De Spijkerboer was de gewone weg van Kampen naar de Veluwe. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat hij oorspronkelijk is aangelegd als weg en dat later Kamperveen er eene waterkeering van heeft gemaakt. De weg loopt dan ook niet over de kade, doch de kade ligt langs den weg. De weg op zich zelf was voldoende om te beletten, dat het water uit het hooger gelegen Hattemerbroek en Zalkerbroek naar Kamperveen vloeide, wanneer de IJsselstand te hoog was om de Riete te laten afstroomen. Er was echter een tijd, dat de marke van Zalk onbedijkt lag. Vermoedelijk heeft toen Kamperveen om het IJsselwater uit zijne buitenlanden te houden langs den weg nog eene kade gelegd.
Dit schijnt tegen den wil van Zalk en Hattem geschied te zijn. Wanneer bij eene overstrooming door zeewater ook Hattem en Zalk geinundeerd waren, verhinderde de Spijkerboer het snel afvloeien van het water, zoodra dit gedaald was beneden de kruin dier kade. Alles moest dan door de sluis van de Riete en door die van den Uitvliet naar den IJssel afgevoerd worden. Meermalen staken de belanghebbenden uit Zalk en Hattem de kade door,101 ) doch de gaten werden terstond door Kamperveen weder gedicht, omdat dit anders zooveel langer geinundeerd bleef. Om de voortdurende geschillen en vechtpartijen tusschen de bewoners te voorkomen, werd in 1530 eene overeenkomst tusschen Hattem en Kamperveen gesloten 102 ), waarbij werd bepaald, dat wanneer Hattem en Zalk geinundeerd waren door water, dat „door den kadijck van den Enck over den Spijckerboersdijck” was
|pag. 29|
gekomen, Kamperveen de gaten in dien dijk niet mocht dichten tusschen Martini en Petri – dus in de wintermaanden – voor al het water weder was weggevloeid, terwijl in de zomermaanden de gaten gedurende drie weken na de overstrooming niet mochten gedicht worden. Daar in deze overeenkomst alleen aan Kamperveen verplichtingen worden opgelegd, moet men tot de gevolgtrekking komen, dat de kade door Kamperveen is aangelegd in strijd met de belangen van Hattem en Zalk.103 )
Omtrent den tijd, waarin de eerste dijken der Kamper marke zijn aangelegd, verkeeren wij in het onzekere. Het eerste jaartal dat hier vaststaat is 1302. In dat jaar kende men in Kampen dijken, die door de stad werden onderhouden.104 ) Naast deze dijken bestonden er blijkens tal van stukken dijken, die door particulieren moesten worden onderhouden, of die, zooals men het gewoonlijk uitdrukte, op huizen of landerijen lagen.105 ) Dit kan geen gevolg zijn van de toepassing van het in 1302 vastgestelde beginsel. Ware dit wel het geval, dan zouden wij tot de gevolgtrekking moeten komen, dat de groote meerderheid der burgers niet in de stad had gewoond en dan zouden alle dijkvakken juist een roede lang moeten zijn geweest. Dit is echter geenszins het geval. De op huizen en landerijen liggende stukken dijk wisselen van enkele voeten tot meerdere roeden. Onder de
|pag. 30|
dijkplichtiqgen komen ook personen voor, die geen burgers waren, zooals de bisschop van Utrecht.106 )
Wij moeten daarom tot de gevolgtrekking komen, dat er naast de dijken der stad andere dijken bestonden, die door particulieren werden onderhouden, terwijl de omvang van den dijkplicht werd bepaald door hun grondbezit. Uit de dijkbeschrijvingen blijkt, dat de stad den Zwartendijk, den Wilgenweg en een gedeelte van den St. Nicolaasdijk te onderhouden had, terwijl de IJsseldijk van den Enk tot aan de stadsmuur – de stad zelve lag op eene hoogte – en verder beneden de stad tot een niet meer juist te bepalen punt in onderhoud was bij particulieren.
Hiervoor werd reeds meermalen opgemerkt, dat bedijking tegen rivierwater vroeger noodig was dan tegen zeewater. Ook in de omgeving van Kampen is dit ongetwijfeld het geval geweest. Daar de zeedijken – Zwartendijk, Wilgenweg en St. Nicolaasdijk – in 1302 bestonden, moeten de rivierdijken aanmerkelijk ouder zijn en daar zij ten laste van particulieren kwamen, moeten zij zijn aangelegd, toen er nog geen stad Kampen bestond. Het zijn door de markgenooten aangelegde dijken, wier onderhoudsplicht bij de verdeeling der markegronden over de eigenaren der perceelen is verdeeld. Daardoor had de bisschop van Utrecht, die als landsheer bij de verdeeling eener marke eenen voorslag ontving, stukken IJsseldijk te onderhouden, terwijl ook de stad later als eigenaresse van eenige maten een aantal roeden van den IJsseldijk te haren laste had.107 )
De Kamperveensche IJsseldijk, gewoonlijk de Veenendijk genoemd, eindigde bij den ouden IJsselarm, den Enk. Daar begon echter niet de dijk der Kampermarke. Van den Enk tot den Wilgenweg liep de IJsseldijk der Veenemaden,108 )
|pag. 31|
in onderhoud bij de eigenaren van de buurschap Oene. Deze buurschap heeft in de 14e eeuw hare zelfstandigheid verloren door het leggen van den z.g. Slaperdijk door Kampen. Het gedeelte ten zuiden van dezen Slaperdijk kwam onder Kamperveen, dat ten noorden ervan onder Kampen. In den onderhoudsplicht van den IJsseldijk kwam hierdoor geene verandering 109 ), wel in het dijkbestuur. De schouw over het dijkgedeelte tusschen Enk en Slaper werd onder Kamperveen gebracht, die over het verdere gedeelte onder Kampen.
Zooals reeds werd gezegd, eindigde de IJsseldijk bij de eigenlijke stad, die op eenen hoogeren grondslag gelegen was. Beneden de stad, bij de tegenwoordige Botervatsteeg,110 ) begon de dijk opnieuw en liep verder langs den meest zuidelijken arm met een boog in westelijke richting 111 ) tot een punt, waar het opnamegebied van het IJsselwater zoo uitgestrekt was, dat geene aanmerkelijke verhoogingen konden voorkomen.
Toen de zeevloeden begonnen te stijgen, heeft de stad getracht zich hiertegen te beveiligen door de beide einden van den Kamper IJsseldijk onderling door dijken te verbinden. De St. Nicolaasdijk werd verlengd en met een boog als Zwartendijk doorgetrokken tot de grens van Kampen en Oene. Vandaar werd eene verbinding met den IJsseldijk verkregen door het leggen van den Wilgenweg 112 ). Deze
|pag. 32|
bedijking was in 1302 gereed. De Zwartendijk is niet verder zuidwaarts doorgetrokken tot den Enk, omdat Oene buiten het stadsgebied gelegen was. Later, toen de stad machtiger geworden was, is zij hiertoe overgegaan. De hoogten in Oene, waarop de huizen stonden, bergen genoemd 113 ), werden onderling door stukken dijk verbonden 114 ) en bij de meest zuidelijk gelegen hoogte een nieuwe verbindingsdijk met den IJsseldijk gemaakt, de latere Slaper. Uit eenige aanteekeningen in den Oudsten Foliant blijkt, dat deze bedijking omstreeks 1345 gereed was.115 ) Door dezen nieuwen dijk kon de Wilgenweg vervallen.116 ) Hij werd sedert dien door de stad verpacht als hooi- of weiland en is in de eerste helft der 19e eeuw aan een particulier verkocht.
Zoolang Kampen nog geen grachten had, kon men met den IJsseldijk en de zeedijken volstaan. Het graven der gracht, die aan beide uiteinden in verbinding stond met den IJssel, veroorzaakte twee coupures in den IJsseldijk. Liever dan deze door sluizen af te sluiten, waardoor eene blijvende
|pag. 33|
verbinding tusschen stad en land zou zijn ontstaan, heeft men de beide einden van den IJsseldijk boven en beneden de stad door eenen dijk, den z.g. Vloeddijk, onderling verbonden. Deze vloeddijk diende dan ook volstrekt niet, zooals Mr. Nanninga Uiterdijk aanneemt,117 ) om de stad tegen zeevloeden te beschermen. Hij lag daarvoor aan den verkeerden kant der gracht en bovendien was hij overbodig, daar de stad door hare wallen voldoende beveiligd werd. In of kort na 1335, toen de stad met de Hagen werd uitgebreid, is ook de Vloeddijk verder doorgetrokken. Zijn taak was de ten westen van de stad gelegen gronden tegen IJsselwater te beschermen.
Ook na de uitbreiding der stad in de 15e eeuw bleef de Vloeddijk nog zijne bestemming behouden. De stad zelve was toen echter, doordat de oude wallen langs den Burgel, de Burgwallen, waren opgeruimd, niet meer voldoende tegen overstrooming beveiligd. In de 17e eeuw en in het begin der 18e werd door de gezworen gemeente bij herhaling aangedrongen op het watervrij maken van de stad in den Burgel. Eindelijk in 1715 werden aan beide einden aan het Oorgat en bij de Buitenhaven sluizen aangebracht.118 ) Daardoor verloor ook de Vloeddijk zijne bestemming.
In den Vloeddijk lag eene sluis, die de verbinding tusschen den Burgel en de z.g. Reve, de tegenwoordige Celleswetering afsloot. Deze wetering, blijkens haren rechten loop een gegraven water, was een belangrijke verkeersweg.119 ) Nog
|pag. 34|
in de 17e en 18e eeuw werd het als vaarwater gebruikt,120 ) doch langzamerhand geraakte het in verval. In 1825 bezweek de sluis in den Vloeddijk,121 ) waardoor de stad geinundeerd werd. Voor zoover in de stad gelegen, werd het water later gedempt.
Behalve de IJsseldijk doen de ringdijken der Kamper marke thans zoo goed als geen dienst meer.
De St. Nicolaas- en Zwartendijk bestaan nog, doch zijn onvoldoende hoog. De verbinding tusschen beide, de z.g. Zanddijk keert slechts 1 M. water. De Slaper kan geen dijk meer worden genoemd. Deze dijken hebben hun taak als waterkeeringen verloren na het aanleggen van de bedijking langs Dronthen na den vloed van 1825. Deze bedijking keert echter niet meer dan 2 M. water, zoodat bij herhaling overstroomingen plaats vinden.
Een zwak punt in de bedijking van Kampen is steeds de dijk bij het z.g. Herkenhoofd geweest. Reeds in de 15e eeuw moest men den dijk daar ter plaatse, daar er geen voorland was, door kribben en hoofden beveiligen.122 ) De kaart doet ons zien, dat de IJsseldijk hier eenen vrij zonderlingen loop heeft en zich zoover van de rivier verwijdert, dat tusschen den dijk en het water een afzonderlijke polder aanwezig is.
Deze polder, het z.g. Onderdijks, wordt door den IJsseldijk beschermd tegen zeewater 123 ) en door eene kade langs den
|pag. 35|
straatweg, die in het Noorden en het Zuiden aan den IJsseldijk aansluit, tegen IJsselwater. De kade is voldoende hoog en stevig, zoodat de polder niet aan overstrooming bloot staat.
De zonderlinge loop van den IJsseldijk in deze buurt is geen toeval. Men heeft den dijk van de buurschap de Zande tot Kampen niet anders kunnen leggen, omdat de rivier zelve toen een andere bedding had, waarvan op meerdere plaatsen de overblijfselen nog aanwezig zijn 124 ) Deze oude bedding verklaart tevens, dat het Onderdijks thans nog grootendeels tot de gemeente Wilsum behoort.125 ) Het tijdstip, waarop de rivier hare bedding heeft verlegd, is niet met juistheid aan te geven. Het moet hebben plaats gevonden voor de IJsseldijk tusschen de Zande en Kampen werd aangelegd, daar men anders dezen dijk wel eene andere richting zou hebben gegeven. Wanneer deze dijk gelegd is, is echter niet bekend, zoodat wij ons moeten tevreden stellen met de wetenschap, dat de verlegging van de bedding heeft plaats gevonden voor 1302, het jaar, waarin deze IJsseldijk zeker bestond.126 )
De oorzaken der verandering in den loop der rivier zijn nog op te sporen. Het is een bekend verschijnsel, dat eene rivier, zoolang zij niet kunstmatig in een vaste bedding gehouden wordt, de neiging heeft in bochten de buitenzijde der bocht steeds verder uit te schuren en aan de binnenzijde aanwassen te vormen. Toe Boecop deelt ons mede, dat in oude tijden de IJssel dicht langs de kerk van Zalk heeft geloopen.127 ) De bocht, die de rivier bij Zalk maakte, is langzamerhand grooter geworden. Aan de Mastenbroeker zijde werden de oevers voortdurend uitgeschuurd,128 ) terwijl aan
|pag. 36|
de Zalkerzijde belangrijke aanwassen werden gevormd. Later werden deze aanwassen nog door belanghebbenden door het aanleggen van kribben bevorderd.129 )
De rivier, uit de bocht bij Zalk komende, stortte zich op den Kamperveenschen oever in de buurschap de Zande. Deze werd langzamerhand uitgeschuurd, zoodat zelfs de IJsseldijk hier moest worden verlegd,130 ) terwijl aan de overzijde door zand- en kleiafzettingen de Wilsumer- of Koppelerwaard werd gevormd.
Denken wij ons de jongere aanwasen weg, dan kunnen wij ons voorstellen, dat de IJssel aanvankelijk in eene ongeveer rechte lijn heeft gestroomd van Zalk vlak langs de hoogere gronden van Wilsum in de richting van het erf Klein-Oever 131 ) en van daar naar den Engmer, waar hij zich in twee armen splitste. De een liep als Enk in westelijke richting naar zee, de andere liep eerst in oostelijke richting en verder door de tegenwoordige bedding langs Kampen naar zee.132 )
Hoe dieper de bocht bij de Zande werd, hoe meer de stroom zich uit deze bocht komende op den tegenoverliggenden oever stortte. De duinen tusschen Wilsum en Uiterwijk
|pag. 37|
werden aangetast 133 ) en zijn op een zeker oogenblik bezweken.
De rivier scheurde de Scherenwelle en het Keulenzand los van Wilsum en vormde tusschen Wilsum en Uiterwijk eene nieuwe bedding, die beneden Uiterwijk weder de oude bedding bereikte. De oorspronkelijke bedding zal bij hoog water nog wel dienst gedaan hebben, doch is langzamerhand grootendeels dichtgeslibt. Uit de bocht tusschen Wilsum en Uiterwijk komende, stroomde de rivier in bijna loodrechte richting op het Herkenhoofd aan. De dijk hier kreeg het zwaar te verantwoorden. Gevaarlijker nog werd de toestand, toen de dijk van Uiterwijk naar Grafhorst dicht langs de zomerbedding was gelegd. Daardoor werd de winterbedding ongeveer 2⁄3 smaller, zoodat de druk op de dijken aanzienlijk verzwaard werd.134 )
Om het gevaar af te wenden, heeft Kampen de bocht, die de rivier sedert de verlegging harer bedding maakte, afgesneden door het graven van een kanaal. Aanteekeningen omtrent dit werk zijn niet bewaard gebleven, doch dat het uitgevoerd is, blijkt uit eene oorkonde van het jaar 1390, waarin uitspraak wordt gedaan in een geschil over vischrechten. Wij lezen daar: „Die scepen van den drien steden segghen vor recht tusschen dien erffghenaemen van Elsbruke, van den Coelvoet ende van den Zandeken, want dor den graven, dien de van Campen hebben doen graven dor Elsbroec, daer de IJsel dor ghaet, een thoem geworden is” enz.135 ) Er was door Kampen dus een gracht gegraven, waar
|pag. 38|
toen de IJssel doorstroomde. Ongetwijfeld is dit de tegenwoordige zomerbedding geweest.136 )
Behalve de gracht zal Kampen nog wel andere werken hebben moeten maken, als kribben om de rivier te dwingen door dezen gracht haren loop te nemen, doch hieromtrent is niets bekend.
Bezien wij den toestand, zooals deze thans is, dan zijn wij geneigd te zeggen, dat Kampen slechts half werk heeft gedaan. Nog steeds staat de stroom met een hoek van ongeveer 45° op den dijk bij het Herkenhoofd. Toch is dit verwijt onbillijk. Kampen kon de rivier wel dwingen door de gracht te stroomen, doch haar niet de neiging om den oostelijken oever uit te schuren ontnemen. Dit uitschuringsproces is blijven doorgaan en langzamerhand heeft de rivier hare bedding weder in oostelijke richting verlegd, aan de westzijde op de uiterwaarden aanwassen vormende 137 ). De oorspronkelijke bedding der gracht heeft dicht langs den tegenwoordigen straatweg geloopen en is bij hoog water nog duidelijk te herkennen.138 )
Wanneer de gracht is gegraven, is niet bekend. Daar het gevaar eerst dreigend werd, toen de dijk tusschen Uiterwijk en Grafhorst gereed was, na 1345 en in verband met de uitspraak over het vischrecht voor 1390.
Hoe verder de IJssel zich weder naar het oosten verplaatste, hoe meer de dijk bij het Herkenhoofd weder bedreigd werd. Kampen waakte dan ook angstvallig tegen het leggen van kribben in de rivier boven Wilsum om te beletten, dat zij
|pag. 39|
hare bedding nog meer zou verleggen 139 ). Het Herkenhoofd bleef echter een zwak punt in de bedijking, dat voortdurend versterkt moest worden.140 )
Aan de noordzijde der stad zijn in de eerste helft der 14e eeuw door Kampen meerdere dijken aangelegd 141 ). De aanteekeningen zijn echter te vaag om uit te maken, welke dijken bedoeld worden. Wel kan men er uit opmaken, dat het dijken waren, die aan den bestaanden ringdijk aansloten, zoodat er halfronde en hoefijzervormige inpolderingen ontstonden. Dit inpolderingsproces is steeds doorgegaan. Platen en banken worden door het poten van rijs en biezen verhoogd, kreken en kleinere riviermonden werden afgedamd en de afzonderlijke indijkingen werden met elkander in verbinding gebracht. De grens der inpoldering werd gevormd door het Zuiderdiep, dat ongeveer evenwijdig aan de dijken van het Haatland eerst noordwaarts, daarna westwaarts en verder in zuidelijke richting liep en ter hoogte van de Kardoezen de zee bereikte.
|pag. 40|
De afdamming van dit diep in 1479 maakte nieuwe indijkingen mogelijk 142 ). De kaarten toonen nog duidelijk aan, dat de nieuwe gronden door indijkingen, ongeveer evenwijdig aan de bestaande, werden aangewonnen. Op deze wijze zijn de Zuiderwaard, de Stikketoomsrug, Vossewaard, Mr. Hendrikswaard en de Zandjes gevormd. Geleidelijk zijn de afzonderlijke bedijkingen met elkander verbonden en is eene aaneengesloten bedijking, beginnende in Brunnepe en loopende langs den IJssel tot de Ketel en vandaar in zuidelijke richting langs de zee tot de Dronther dijken, ontstaan. Zij werd in 1870 voltooid 143 ).
In 1364 ontving Kampen voor zijn aandeel in Mastenbroek 30 hoeven gronds met het recht van aanwas op de eilanden bij de stad 144 ). In dat jaar worden 14 eilandjes genoemd 145 ), die niet meer dan 430 morgen grond, die een half voet boven dagelijksch water gelegen was, bevatten. Langzamerhand werd door het door den IJssel aangevoerde zand en slib de bodem hooger. Platen werden eilandjes, nieuwe platen werden gevormd, kreken slibden dicht. Dit alles werd door de stad bevorderd door het poten van rijswaarden en het leggen van kadijken.
In de met het jaar 1430 beginnende pachtboeken kan men de voortdurende groei der eilanden gemakkelijk volgen. De gewone gang van zaken was, dat een nieuw gevormde plaat of aanwas door de pachters van de nabijgelegen erven
|pag. 41|
gemeenschappelijk werd gebruikt tot zij hoog genoeg was om eene afzonderlijke hoeve te worden 146 ). De kaden, die de afzonderlijke eilanden of hoeven omgaven, werden langzamerhand met elkander verbonden, zoodat grootere bedijkingen ontstonden. Nadat in 1837 en 1838 het Noorderdiep was afgedamd, zijn er drie bedijkingen gevormd, die van de Kattenwaard, het eigenlijke eiland en de Mandjeswaard.
Aan de westzijde der stad buiten den Zwartendijk is in den loop der eeuwen een aanzienlijke aanwas ontstaan, gegedeeltelijk eigendom van de stad, gedeeltelijk van particulieren. In dit z.g. Dronthen vond men oudtijds hoeven met bouwland.147 ) Door het hooger worden der zeevloeden moesten deze hoeven verlaten worden en werden de gronden als hooiland gebruikt.
In het laatst der 16e eeuw begonnen de vloeden zoo veelvuldig te worden, dat de hooioogst gevaar liep. Men begon dan ook aan het bedijken te denken. In 1596 waren de pachters „van onser stadts hoylanden buyten dijks in Dronthen gelegen” met elkander overeengekomen voor gezamenlijke rekening eene kade te leggen. Deze kade moest aansluiten aan den Zwartendijk en daarom sloot de stad met den eigenaar van een stuk land langs de Reve, de Voorhoeve, eene overeenkomst, waarbij deze toestemming verleende tot het leggen der kade over zijn land.148 )
Deze bedijking betrof niet, zooals Mr. Nanninga Uiterdijk
|pag. 42|
aanneemt, de gronden, die thans den polder van Dronthen vormen, doch het tegenwoordige Buitendijks, dat mede tot Dronthen werd gerekend. Duidelijk blijkt dit hieruit, dat alleen de pachters der stadshooilanden het werk ondernamen, terwijl de stad in het latere Dronthen geene bezittingen had.149 ) Verder dan de Reve kon men de kade niet doortrekken, daar dit vaarwater niet dichtgedijkt mocht worden. De kade liep dus langs dit water naar den Zwartendijk. (Noordelijke vleugeldijk).
In 1597 begonnen ook de eigenaren der landerijen ten zuiden van de Reve met het leggen eener kade. De kade begon aan den Zwartendijk, liep langs de Reve in westelijke richting – Zuidelijke vleugeldijk – tot ongeveer het tegenwoordige erf No. 82 en vandaar zuidwaarts evenwijdig aan den Zwartendijk tot de hoogere gronden langs den Enk. (Kranenberg).150 )
De eigenaren moesten de kade op het eind hunner slagen zelf maken en onderhouden; alleen de kade langs de Reve en twee duikers, een in de Kleine Reve 151 ) en een bij Jacob Geerts huis,152 ) zouden voor gezamenlijke rekening gelegd en onderhouden worden. De toen gelegde dijk, bekend als Oude Dronther dijk, is in de meeste slagen nog aanwezig.
Omstreeks 1600 had men buiten den Zwartendijk dus twee bedijkingen, door de Reve van elkander gescheiden. Door een sluis in den Zwartendijk stond de Reve in verbinding met de Celleswetering.153 ) Toen in 1641 bleek, dat deze sluis in slechten staat was, werd besloten haar niet te herstellen doch een nieuwe te leggen in de Reve ter hoogte van de
|pag. 43|
kaden langs de zee.154 ) Daardoor werden beide bedijkingen met elkander verbonden en behoefden de Noordelijke en Zuidelijke vleugeldijken niet meer onderhouden te worden. De Noordelijke werd in 1652 opgeruimd.155 )
De bedijking der buitenlanden had naast groote voordeelen ook hare nadeelige gevolgen. Het slib, waaraan de gronden hunne vruchtbaarheid dankten, bleef weg. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen, werd een stuk der kade in de nabijheid van de Revesluis afgegraven en door eenen z.g. planken dijk, die in het voorjaar werd gesteld en in het najaar werd weggenomen, vervangen.156 ) Hierdoor werd echter weder een sluis in den Zwartendijk noodig.
Ook na 1600 bleef de aanwas doorgaan. In het laatst der 18e eeuw was weder nieuw land gevormd, ongeveer half zoo breed als het in 1600 ingedijkte. In 1778 werd het eerste stuk hiervan ingedijkt en wel op dezelfde wijze als in 1597 door twee kaden, beginnende aan den bestaanden Drontherdijk, dicht aan zee door eene dwarskade te verbinden. Deze inpoldering, die der 13 slagen, lag ten zuiden van de Reve en liep tot de Kamperveensche Reve.157 )
In 1801 en 1802 waren de Kamper ringdijken door stormvloeden zwaar geteisterd. Voor de stad tot herstel overging stelde zij aan de erfgenamen van Dronthen voor den (ouden) Drontherdijk te verhoogen en te verzwaren tot „een capitalen ringdijk”. Dronthen, dat in dit plan weinig heil zag, daar dan het vruchtbare slip geheel zou wegblijven, sloeg het voorstel af 158 ). De Zwartendijk bleef de zeedijk van Kampen.
In 1804 werd een tweede partieele indijking ondernomen.
|pag. 44|
Zij betrof de aanwassen aan de overzijde der Kamperveensche Reve, die, hoewel zij aan den vasten wal van Kamperveen en Oosterwolde verbonden waren, onder Kampen werden gerekend 159 ). Hier moesten kaden aan drie zijden gelegd worden. Aan de noordzijde langs de Kamperveensche Reve, aan de westzijde langs de zee en aan de zuidzijde langs de grens van Gelderland. Aan de oostzijde waren de oevers van den ouden Enk voldoende 160 ).
De aanwassen achter het Buitendijks werden in 1807 bedijkt door eene kade, die begon bij het erve het Bosch (No. 76) en door een sluis in de Reve in verbinding werd gebracht met de kade der 13 slagen.
De watervloed van 1825 vernielde een groot gedeelte der Kamper- en Kamperveensche zeedijken. Zij werden niet weder hersteld, doch in plaats daarvan werden de kaden langs de zee verhoogd en verzwaard en onderling verbonden. Deze dijk keert slechts 2 M. water, zoodat de achtergelegen gronden gedurig overstroomd worden. Om hieraan een einde te maken werd de zeedijk tusschen 1870 en 1876 belangrijk verhoogd, doch reeds in 1877 sloeg de verhooging vrijwel geheel weg. Sedert dien is wel meermalen over eene nieuwe verhooging gesproken, doch verder is men nog niet gekomen. De begonnen afsluiting van de Zuiderzee zal deze plannen vermoedelijk wel geheel naar den achtergrond brengen.
Ter verduidelijking van het medegedeelde zijn een tweetal kaartjes bijgevoegd, op mijn verzoek vervaardigd door den heer H.J. Moerman te Kampen, wien ik hiervoor gaarne dank zeg.
v. E. v. d. V.
_________________________
– Engelen van der Veen, G.A.J. van (1924) De bedijking van den IJssel en zijne monden. Versln. en medn. VORG, 41, 1-44.