HET OUDE RAADHUIS TE KAMPEN.
DOOR
Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK.
Het was een door ons niet genoeg te waardeeren trek van het voorgeslacht, om in de openbare gebouwen, en vooral in de raadhuizen, hun geest, hun leven en streven als ’t ware te belichamen.
In menige vaderlandsche stad staat het oude raadhuis dan ook nog daar, als een blijvend beeld van den tijd waarin, en van den geest der bevolking waardoor het werd tot stand gebracht.
Ook de oude Hansestad Kampen, die zulk een merkwaardig geschiedkundig verleden heeft, die een uitgebreiden europeeschen handel dreef, in de dagen dat Amsterdam nog weinig meer dan een visschersdorp was, mag zich op zulk een oud raadhuis beroemen, en wel op een zóó fraai als er in Nederland geen tweede wordt gevonden.
Ofschoon Kampen zelf niet meer den uitgebreiden handel drijft van vroeger, ofschoon het niet meer de macht uitoefent die het vroeger, onder gansch andere tijdsomstandigheden, zich had weten te verwerven, zoo is het ook thans nog een bloeiende, vriendelijke, welvarende stad.
Kampen ligt aan den gelderschen kant van den IJssel, en zou aardrijkskundig, eer tot Gelderland dan tot Overijssel dienen te behooren.
Juist die rivier heeft Kampen’s welvaart veroorzaakt, eensdeels door den zeehandel die daardoor mogelijk was, vooral op Schonen en Ellebogen en in de Sond, zoodat oude kronieken zeggen dat Kampen voor Schonen’s geld is gebouwd, — anderdeels door de kostbare aanslibbing, die de rivier achterliet, waardoor een vruchtbare delta, het zoogenaamde Kampereiland, werd gevormd, hetwelk aan de stad in eigendom toebehoort, die het in de 14e eeuw van bisschop Jan van Arkel erlangde, tegen afstand van de rechten die de stad kon doen gelden op Mastenbroek, uitgestrekte, toenmaals nog moerassige, weidegronden, tusschen Kampen en Zwolle gelegen.
Die ruil is voor Kampen niet slecht geweest, want de pacht der boerenerven op het Kampereiland, brengt thans aan de stad jaarlijks ongeveer vier tonnen gouds op.
De ligging van de stad aan de overzijde der rivier, terwijl een nu verzande arm achter de stad langs liep, bracht het voordeel mede, dat de stad in de middeleeuwen tegen een onverhoedschen aanval, langs natuurlijken weg reeds eenigszins beschermd was. Later beveiligde een honten palissadeering de stad, welke in 1324, toen de vijanden een dergelijke omheining om Zwolle hadden in brand gestoken en de stad goeddeels verwoest, allengs door steenen muren werd vervangen.
Aan den anderen kant was het lastig dat een belangrijk deel van het verkeer met de overzijde der rivier moest plaats hebben. Aanvankelijk bezigde men daarvoor een veerpont die aan de thans nog bestaande Koornmarktspoort, een model van een oude defensiepoort, lag.
Van die poort is het muurwerk geheel gewit en men heeft dat wel vreemd en leelijk genoemd. Dat het nu juist fraai staat dat een hooge van twee torens voorziene met leien gedekte oude stadspoort geheel gewit is, kan ik ook niet zeggen, maar zoo heel vreemd is het toch niet.
Ik geloof namelijk dat men die poort zal gewit hebben juist omdat het pontveer daar aanlegde, om des avonds in den donker beter te kunnen zien waar men moest zijn. Zelfs zou ik een stap verder willen gaan en meen ik dat het stadswapen van Kampen, een poort met twee torens van zilver, precies deze poort, op een veld van lazuur, de oude witte veerpoort voorstelt, de ingang van de stad, zooals die tegen het blauw des hemels afstak.
Eerst in 1448 werd de eerste vaste brug over de rivier gelegd aan het andere eind der stad dan waar vroeger de veerpont lag, welke brug, sedert herhaaldelijk door storm en ijsgang geteisterd het laatst werd vervangen door de monumentale brug die thans de stad met de overzijde verbindt en 5 Januari 1874 voor het verkeer werd opengesteld.
Terwijl in de 14e eeuw het Rechthuis, waar door schout en schepenen recht werd gesproken, in het bovendeel der stad bij de straks genoemde toegangspoort was gelegen, stond het Schepenhuis, waar nu het raadhuis staat, dicht bij de IJsselbrug, waar de vischmarkt was.
Waarschijnlijk in ’t midden der 14e eeuw bouwde de stad een nieuw Raadhuis, waarvan we alleen weten dat het een fraaien uit hout gebeeldhouwden schoorsteen bevatte.
Dat raadhuis is echter in 1543 door brand vernield, ’t Was op vastenavond, als wanneer ’t bij onze voorvaderen, die zich zoo kostelijk konden vermaken, lustig toeging.
De dienaren en stadsboden waren bezig in de beneden vertrekken van ’t Raadhuis, het zoo genoemde Waakhuis, hun vastenavondsbier te drinken. Ze stookten op den haard een duchtig vuur, zeker om te bakken en te braden. De schoorsteen, dezelfde die door de schepenkamer liep, geraakte daardoor in brand, de vlammen drongen door de reten in het oude metselwerk aanwezig, tastten het houtwerk van den fraaien gebeeldhouwden schoorsteen op de Schepenkamer aan. Met snelheid deelde de vlam zich aan de overige eikenhouten betimmering mede, en vóór iemand er iets van gemerkt had, stond het gansche Raadhuis in vlam, waarvan men den gloed tot in Elburg en Hasselt zag.
In de houten kasten langs den wand lagen allerlei charters en stukken die het vuur verteerde, maar de belangrijkste archieven bleven bewaard in een toren ter zijde aan het Raadhuis verbonden, den zoogenaamden Schepentoren. Daarin hing ook de Sehepenklok, waarmede de sehepenen ter vergadering werden geroepen, en waarmede afkondigingen werden gedaan. Wel geraakte ook die toren in brand, wel viel de Sehepenklok op ’t gewelf neder en deed dat scheuren, maar de archieven in den toren bleven bewaard omdat alles van steen was en de eenige toegang, uit de schepenkamer, afgesloten was door een massief ijzeren deur in 1362 door Kampen in vereeniging met den bisschop van Utrecht veroverd uit de stins van de baanderheeren van Voorst, nabij Zwolle gelegen.
Een deel van het muurwerk was blijven staan, en spoedig sloeg de stad de handen aan ’t werk om het Raadhuis te doen herrijzen, schooner dan te voren.
Nadat van vijgenkorven, teerbaliën en sparren steigerwerk was gemaakt, ving men 2 April 1543 met het herstellen en opbouwen van’t metselwerk aan, dat 11 Eebruari 1544 voltooid werd zooals het zich thans nog zoo schilderachtig voordoet, met zijn gemengden baksteen- en zandsteenbouw, zijn fraaie zandsteenen balustrade in flamboyant gothiek op het muurwerk boven de dakplaat aan de voorzijde uitstekende, en twee kokette hoektorentjes verbindende; met zijne tenants met de stadskleuren en met zijn kruisbloemen, met zijn nissen met beelden van Karel den Groote, Alexander den Groote, de Matigheid, de Trouw, de Gerechtigheid en de Weldadigheid, rustende op buiten den muur uitspringende consoles, welk beeldhouwwerk en balustrade waarschijnlijk bij den brand bewaard zijn gebleven, althans van oudere dagteekening zijn.
Voor het middelste raam der bovenverdieping, dienende voor de straks te vermelden Schepenkamer, is een fraai gesmeed ijzeren traliewrerk aangebracht van gevlochten ijzer-
werk met bloemen en krullen. Voor dat geopende raam werd de misdadiger gebracht en ten aanhoore van het publiek op straat, werd hem daar zijn vonnis voorgelezen. Het traliewerk belette hem uit het raam te springen.
Aan den gevel die op een naast het Raadhuis gelegen plcintje uitkomt, was vroeger de kaak verbonden, in 1548 fraai gehouwen uit zandsteen, doch in ’t laatst der 18de eeuw afgebroken.
Ook de tegen de achterzijde van het Raadhuis aangebrachte Schepentoren werd geheel hersteld en ziet er met zijn tinnen en zandsteenen balustrade, met zijn bonten bouw en eigenaardige koepelvormige spits vriendelijk uit, terwijl de Sehepenklok, weer op haar plaats gehangen, de jongste grondwetswijziging heeft helpen afkondigen.
Mr. Barent van Coesvelt, de stadsmetselaar, heeft alle eer van zijn werk.
De benedenlocalen van het gebouw bieden niets merkwaardigs aan, de kamer van koophandel houdt daar zitting, en daaronder bevinden zich uitgebreide kelders, die als pakhuis voor glas- en aardewerk zijn verhuurd.
De bovenverdieping is Kampen’s glorie. Men bereikt die door het nieuwe raadhuis, ter zijde tegen het oude aangebouwd. Op een ruim plein op de bovenverdieping van ’t nieuwe raadhuis bevindt zich een deur, door welke men onmiddellijk in de bovenzalen van ’t oude Raadhuis treedt.
Eerst komt men in een keurig net uit eikenhout gebouwd portaaltje met snij- en beeldwerk versierd, en waarin zich twee deuren bevinden, slechts door een dünnen stijl gescheiden. De eene diende om de heeren van den gerechte en het publiek binnen te laten, de andere was voor het binnenkomen der misdadigers bestemd. Een engeltje op het portaal gezeten, ziet naar beneden naar laatstgenoemdc deur, en wijst de binnentredende misdadigers naar ’t schepengestoelte, waar ze hun recht zullen hooren wijzen.
Deze bovenzaal is in twee deelen gescheiden, door een rijke houten balustrade met colonetten en kapiteelen, reikende zoo hoog als de houten betimmering die in het voor- en achtervertrek langs de wanden loopt en waartegen zitbanken zijn aangebracht, terwijl het gedeelte daar boven is opengelaten tot aan het fraaie eikenhouten tongewelf dat de geheele bovenverdieping overspant.
Het voorste deel, dat het kleinste is, was bestemd voor het publiek en de advocaten, het achterste voor de zittingen van schepenen en raden.
In het vertrek voor het publiek bestemd, is voor de balustrade een verhevenheid van een tweetal trapjes aangebracht, waarop de advocaten stonden te pleiten voor de rol, een nog in natura aanwezige, op twee ijzeren haken rustende rol of ronde slagboom, ongetwijfeld een overblijfsel van den slagboom die in de germaansche rechtspleging in de open lucht het publiek van de rechters scheidde.
In dit voorste gedeelte is de ijzeren deur die toegang geeft tot de kostbare oude archieven die in den Schepentoren worden bewaard. Boven die deur hangen, op een rek, geel koperen spuiten, die de stad in 1559 liet vervaardigen, om die „in brandesnoeden te bezigen”.
Langs de wanden hangen vaandels, pieken en hellebaarden.
Door een deur in de balustrade komt men in het andere vertrek, waarin de zittingen van schepenen en raad werden gehouden. De leden zaten dan op de rondom langs de wanden aangebrachte zitbanken, op gobelynen kussens met het stadswapen, terwijl de twee voorzittende schepenen plaats namen op een verheven gestoelte.
Deze geheele zaal is een juweel van kunstvlijt en architectuur uit het beste tijdperk der renaissance.
Het fraai gebeeldhouwde, artistiek opgevatte schepengestoelte door Mr. Vrederick, den stadskistenmaker van Kampen, vervaardigd, is eenig in ons land.
Op de hoeken van een boven het gestoelte aangebrachte vooruitspringende pui, zitten engeltjes, met de eene hand wijzende naar het boven aangebrachte schilderstuk, in 1545 door den Kamper Schilder Ernst Maeler vervaardigd, voorstellende het laatste oordeel, in de andere hand een krans houdende en naar beneden ziende, om aan te duiden, dat de rechter die een rechtvaardig vonnis velt, de krans des eeuwigen levens in het laatste oordeel bekomt.
Naast het sehepengestoelte op het midden van den wand verheft zich de prachtige uit franschen zandsteen gebeeldhouwde schoorsteen, een kunstjuweel van het zuiverste water, vervaardigd door Colyn van Cameryck, beeldhouwer te Utrecht van 1543—1545, welke nederlandsche kunstenaar, even als de anderen die aan dezen bouw arbeidden, voor het eerst door mij uit de kameraars-rekeningen der stad werd opgespoord.
Het is niet mogelijk hier een beschrijving van dat kunstwerk te geven, men moet het zien.
De schoorsteen die vierkant in het vertrek is uitgebouwd, rust ter hoogte van een manslengte op vier stijlen; de twee tegen den achterwand steunende zijn met prachtige basreliefs, uit de italiaansche school, bedekt, tegen de twee voorste zijn karyatiden aangebracht. Het benedenste vierkant op deze stijlen rustende is verdeeld in vier vakken, twee voor en een aan elke zijde, bevattende beeldhouwwerk in hoog relief.
Dat ter zijde links stelt voor Coriolanus voor Rome, terwijl zijne vrouw en kinderen en zijne zuster hem smeeken, het beleg op te breken; het daarop volgend relief aan de voorzijde stelt voor Salomo’s eerste recht; daarop volgt de voorstelling van den aanslag van Scaevola op Porsenna, koning van Etrurië, terwijl het vierde vak voorstelt Manlius Curius Dentatus bezig knollen te eten 1 , en de geschenken die de Samnieten hem aanbieden, weigerende.
Op de fries die dit vierkant afdekt, verheft zich een ander vierkant rank en hoog. Aan de linkerzijde staat in een nis het beeld van den Vrede; in de nissen in de voorzijde van de linkerhand af: de Voorzichtigheid, een tenant met het stadswapen, een tenant met de stadskleuren, en het beeld van de Kracht, en aan den zijwand rechts: de Matigheid.
Op de fries staan op voetstukjes links: het Greloof, in het midden, op een hooger voetstuk, waarvoor een plint met opschrift is aangebracht, de Liefde, en rechts de Hoop.
Engeltjes zitten geestig op die fries of leunen op het midden-voetstuk met het opschrift: Regna cadunt luxu, surgunt virtubibus urbes, publica res crescit pace, furore perit: d.i. De rijken vervallen door weelde, de steden komen op door degelijkheid, de gemeene zaak vaart wel bij vrede, maar gaat door dolzinnigheid te gronde.
Daartusschen bieden allerlei lijst- en lofwerk, koppen van vrouwen en krijgslieden, satyrs en faunen, een even harmonische als rijke afwisseling aan, terwijl de pilasters tusschen de vakken die op de beide hoeken aan de voorzijde versierd zijn met karyatiden, overigens bedekt zijn met ornamentwerk in basrelief.
Op dit vierkant staat een schuin tegen den wand oploopend dak, waarvoor in het midden van den voorkant een uitbouwing uitkomt. In een nis zit de Gerechtigheid, die met haar zwaard het geweld des oorlogs heeft neergeveld, zooals het onderschrift: Justitiae gladio Martis violentia cessit, leert. Waarschijnlijk heeft de maker in de buste die uit de frontespice steekt die deze uitbouwing dekt, zijn beeld vereeuwigd.
Uit dit dak verheft zich nog weer een kleiner vierkant, tusschen twee kolommen waarop des keizers spreuk: Plus Oultre, het wapen van keizer Karel V en het onderschrift Carolus V Romanorum Imperator, semper Augustus: Karel de vijfde, roomsch keizer, altijd vermeerderaar des rijks. Uit de frontespice boven dit vierkant steekt de gelauwerde buste des keizers.
{afbeelding: De Schepenkamer in het Raadhuis te Kampen. Naar de schilderij van J. TAANSMAN.
De indruk dien het geheel maakt, is weldadig, afwisselend en niet onrustig, rijk en niet overladen, grootsch en niet deftig: het bevredigt.
Naast den schoorsteen is aan de buitenzijde in de eikenhouten beschieting de stads zilverkast uitgebouwd, waarin het stadszilverwerk werd geborgen.
Wanneer een schepen stierf, dan verbleef wat hij aan pensie nog te goed had (de schepenen trokken hier nl. eene vergoeding voor hunne moeiten) bij de stad, die daar zooveel bij legde dat er een zilveren beker voor vervaardigd kon worden. Op die wijze bekwam de stad eene aanmerkelijke hoeveelheid zilverwerk.
In 1578 echter, tijdens de belegering van de stad door staatsch krijgsvolk onder Rennenberg, geraakte de stadskas dermate uitgeput, dat, om het hoogduitsche garnizoen te kunnen betalen, het zilverwerk der stad naar den smeltkroes werd gebracht om er munt van te slaan. Sleckts een beker, de fraaie nog voorhanden „Moffenbeker” bleef gespaard.
Later schafte men zich op dezelfde wijze weer nieuw zilverwerk aan, wat in 1672 om de brandschatting aan de fransche troepen te kunnen betalen, werd versmolten.
De geheele oude raadzaal met zijn fraai houten tongewelf, zijn zware balken met artistick gebeeldhouwde balksleutels, bassen en carbeelen, zijn sgraffitto op de eiken houten beschieting, levert een aangenamen indruk op en voor den technicus en kunstenaar een schat motieven.
Ook de kunstschilder Taanman voelde zich tot de oude raadzaal aangetrokken, en zijn penseel schiep ons een pittig doek vol licht en tint, vol waarheid en poëzie.
Een houtgravure daarnaar vervaardigd, versiert deze bijdrage.
Een burgemeester schijnt met een secretaris bezig in de oude charters en privilegieboeken der stad met inspanning nasporing te doen.
Keizer Karel heeft dit jaar, 1554, in Overijssel een van hem afhankelijk college van kanselier en raden ingevoerd, dat voor een goed deel met de rechtspraak zal belast worden, die nu aan de schepenen en aan de ridderschap zal onttrokken worden. Maar de stadsbesturen, en vooral het fiere Kampen, willen zich daaraan niet onderwerpen; — ze zullen hun goed recht op eigen rechtspraak en wetgeving aantoonen, en met ijver worden daarvoor de oude Privilegiën ter hand genomen.
Een bode komt binnen met een tijding. De keizer zal afstand van zijne waardigheid doen ten behoeve van zijn zoon Filips. Wat zal de toekomst brengen? Wij weten wat ze bracht.
– Uitterdijk, J.N. (1885). Het oude raadhuis te Kampen. Eigen Haard, 11 (44), 529-532.