Bijdrage tot de Kennis van den Rechtstoestand der Marken, in het bijzonder van die in Overijssel

BIJDRAGE TOT DE KENNIS

VAN DEN

RECHTSTOESTAND DER MARKEN,

IN HET

BIJZONDER VAN DIE IN OVERIJSSEL.

[ ]

Blanco

[ ]

Bijdrage tot de kennis van den Rechtstoestand der Marken,
in het bijzonder van die in Overijssel.

___________

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE REGHTSWETENSCHAP

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN,

OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. J.P.N. LAND,

HOOGLEELAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,

VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN

op Vrijdag 18 December 1885, des voormiddags te 11 uren,

DOOR

JOHAN WILLEM MULDER,

geboren te Bathmen.

___________

LEIDEN,

P. SOMERWIL.

1885.

[ ]

Blanco

[ ]

Aan mijne Ouders

[ ]

Blanco

[ ]

     Aan het einde mijner Academische studiën gekomen, is het mij aangenaam, U, Hoogleeraren der Juridische faculteit, wier onderwijs ik genieten mocht, mijnen dank te betuigen.
     In ’t bij zonder mijnen dank aan U, Professor FOCKEMA ANDRE, hooggeachte Promotor, voor de vele en welwillende hulp, mij voortdurend bij het samenstellen van dit proefschrift betoond.
     De bereidvaardigheid die ik van U, Mr. J.I. VAN DOORNINCK, zoo ruimschoots heb mogen ondervinden, zal steeds bij mij in dankbare herinnering blijven.

[ ]

INHOUD
Blz.
Een woord vooraf 1
HOOFDSTUK I
Het ontstaan der marken 5
HOOFDSTUK II
De marktgenooten waren eigenaren van de markegronden. 21
HOOFDSTUK III
Rechtstoestand der markegenootschappen 33
HOOFDSTUK IV
De markerechten van Bathmen en Loo, Dorth en Zuidloo 63-118
a. De Verdeeling van marken 65
b. Ware en landweren 69
c. Geschreven markerechten voor 1531 77
d. Markerichterschap 80
e. Artikelsgewijze behandeling der markeboeken 95
Stellingen 121

 

EEN WOORD VOORAF.

_______

     Nu men zich in den laatsten tijd wederom meer bezighoudt met de reeds zoo vaak gestelde vraag: hoe, op welke billijke en meest praktische wijze men zal kunnen komen tot eene ontbinding en verdeeling der thans nog bestaande marken, nu de regeering zich wederom dit belangrijk vraagstuk heeft aangetrokken en bij de Tweede Kamer der St. Gen. een ontwerp van wet heeft ingediend, houdende bepalingen om de verdeeling der marken gemakkelijk te maken 1 [1.      Den 25sten Maart 1885 werd aan de Tweede Kamer aangeboden een wetsontwerp houdende bepalingen tot bevordering van de verdeeling van markgronden.
     Na ’t voorloopig verslag diende de Regeering in de Zitting 1885-1886 een gewijzigd ontwerp in.]
), heb ik mij in de eerste plaats de vraag gesteld: »welke is de rechtstoestand der marken? Zou de wetgever de markgenooten tot verdeeling hunner gemeenschappelijke gronden kunnen noodzaken?”
     Deze vraag meende ik te mogen bespreken, voornamelijk naar aanleiding der protesten door de ver-

_______________↓_______________


|pag. 2|

gaderingen van vele marken in Gelderland gedaan in hunne verslagen, die de Commissaris des Konings in Gelderland, door tusschenkomst van de Burgemeesters in eenige gemeenten, waarin marken waren gelegen, na ’t jaar 4875 verkreeg.
     Zij kwamen hierin in ’t algemeen tot deze conclusie: dat hunne markgenootschappen zedelijke lichamen waren; dat zij met de oude wetten van 1809 en 1810 2 [2.      In art. 28 van ’t Kon. Besl. den l0den van Bloeimaand 1810 (Bijv. van ’t Staatsblad n°. 161) ter uitvoering van de wet van 1809 werd gezegd: „Alle marken of communiteiten van woestliggendegronden, welke na verloop van een jaar na de afkondiging van dit besluit, de hier gevorderde plans, opgaven of memoriën op de daarbij omschrevene wijze niet hebben ingezonden, zullen door ons gehouden worden geene redenen van bezwaar te hebben tegen de verdeeling of verkooping op den meergemelden voet en zullen zoodanige marken na verloop van het gemelde jaar ten spoedigste van onzentwegen onder de hiertoe gerechtigden worden verdeeld, waartoe de landdrosten bij deze worden gemachtigd en gelast zulks stipteljjk na te komen.]) niet te maken hadden; dat zij zich alleen hadden te houden aan de bepalingen van het B. W.; dat daarin nergens aan de regeering de bevoegdheid was toegekend om in eenige hunner aangelegenheden in te grijpen.
     Zij zeiden echter, volstrekt niet ongenegen te zijn, om de regeering inlichtingen over hunne toestanden te geven; dat de regeering echter moest bedenken, dat zij die dan gaven enkel uit welwillendheid, niet uit plicht.
     De Heer A.M. PLEIJTE komt in zijn academisch proefschrift getiteld: »De rechtstoestand der marken in Nederland”, op bl. 156 tot deze conclusie: dat de

_______________↓_______________


|pag. 3|

marken na 1798 tot het primaat recht behooren 3 [3.      Naar onze meening behooren na de G. W. van 1798 de marken dus uitsluitend tot het privaatrecht.]), op bl. 158 in verband met 157: dat de marken zijn zedelijke lichamen 4 [4.      Het wetb. van 1838 regelde voor ’t eerst den rechtstoestand der zedelijke lichamen. Onder de in den tienden titel van het derde boek van dat wetboek vastgestelde bepalingen vallen dus ook de marken, voor zoover ten minste hun rechtstoestand niet reeds door vroegere verordeningen geregeld is en deze verordeningen niet door het B. W zijn afgeschaft.
     In de weinige vonnissen en arresten in markezaken gewezen, worden de marken dan ook steeds als zedelijke lichamen zoodanig erkend.]
). Ook is hij de meening toegedaan dat de marke, het lichaam, dat hij onderstelt te bestaan, eigenaar is van den grond; dat de markgenooten geene medeëigenaren zijn 5 [5.      De mark was eigenaar van den grond, de markgenooten waren geene mede-eigenaren.]).
     Vatten wij deze beide meeningen in ’t kort samen dan wil de Heer PLEIJTE zeggen, dat de marke is een privaatrechtelijk, zedelijk lichaam en dat de markegrond haar eigendom, eigendom van dit lichaam is en niet ’t gemeenschappelijk eigendom der gewaarden.

     Geboren en getogen in Overijssel was ik vaak in de gelegenheid over de marken, deze overoude instellingen te hooren spreken en zoodra ik in de gelegenheid was er over na te kunnen lezen en na te vragen, hebben zij mij steeds belang ingeboezemd. Waaruit toch kan men voornamelijk de samenleving op ’t

_______________↓_______________


|pag. 4|

platteland, zeden, gewoonten, taal en rechten van vroegere tijden vaak beter leeren kennen dan uit deze instellingen en uit ’t geen door hen in latere eeuwen is te boek gesteld. Ik heb hart voor Overijssel, zijne geschiedenis boezemt mij belang in; waar ik kan wil ik gaarne een steentje aanbrengen voor ’t gebouw, dat zoovele kundige en onderzoekende mannen in de laatste jaren trachten op te trekken: Overijssels geschiedenis. Bij ’t doorloopen der bronnen, die mij steeds zoo welwillend voor mijn eerste onderzoek naar den rechtstoestand der marken werden afgestaan, ontmoette ik vaak opteekeningen, die mij belangrijk genoeg schenen om ze te vermelden. De markeboeken van Bathmen, Loo, Dorth en Zuidloo bevatten Cedulen, der mededeeling waardig. Ik stel mij voor hierbij tevens de gemelde opteekeningen met een enkel woord te bespreken.

_______

 
– Mulder, J.W. (1885). Bijdrage tot de kennis van den rechtstoestand der Marken, in het bijzonder van die in Overijssel. (Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden, Leiden). Leiden: Somerwil.

Category(s): Overijssel

Comments are closed.