[ ]
Blanco
[ ]
in het bijzonder van die in Overijssel.
[ ]
Blanco
[ ]
[ ]
Blanco
[ ]
Aan het einde mijner Academische studiën gekomen, is het mij aangenaam, U, Hoogleeraren der Juridische faculteit, wier onderwijs ik genieten mocht, mijnen dank te betuigen.
In ’t bij zonder mijnen dank aan U, Professor FOCKEMA ANDRE, hooggeachte Promotor, voor de vele en welwillende hulp, mij voortdurend bij het samenstellen van dit proefschrift betoond.
De bereidvaardigheid die ik van U, Mr. J.I. VAN DOORNINCK, zoo ruimschoots heb mogen ondervinden, zal steeds bij mij in dankbare herinnering blijven.
[ ]
INHOUD | |
Blz. | |
Een woord vooraf | 1 |
HOOFDSTUK I | |
Het ontstaan der marken | 5 |
HOOFDSTUK II | |
De marktgenooten waren eigenaren van de markegronden. | 21 |
HOOFDSTUK III | |
Rechtstoestand der markegenootschappen | 33 |
HOOFDSTUK IV | |
De markerechten van Bathmen en Loo, Dorth en Zuidloo | 63-118 |
a. De Verdeeling van marken | 65 |
b. Ware en landweren | 69 |
c. Geschreven markerechten voor 1531 | 77 |
d. Markerichterschap | 80 |
e. Artikelsgewijze behandeling der markeboeken | 95 |
Stellingen | 121 |
EEN WOORD VOORAF.
Nu men zich in den laatsten tijd wederom meer bezighoudt met de reeds zoo vaak gestelde vraag: hoe, op welke billijke en meest praktische wijze men zal kunnen komen tot eene ontbinding en verdeeling der thans nog bestaande marken, nu de regeering zich wederom dit belangrijk vraagstuk heeft aangetrokken en bij de Tweede Kamer der St. Gen. een ontwerp van wet heeft ingediend, houdende bepalingen om de verdeeling der marken gemakkelijk te maken 1 ), heb ik mij in de eerste plaats de vraag gesteld: »welke is de rechtstoestand der marken? Zou de wetgever de markgenooten tot verdeeling hunner gemeenschappelijke gronden kunnen noodzaken?”
Deze vraag meende ik te mogen bespreken, voornamelijk naar aanleiding der protesten door de ver-
gaderingen van vele marken in Gelderland gedaan in hunne verslagen, die de Commissaris des Konings in Gelderland, door tusschenkomst van de Burgemeesters in eenige gemeenten, waarin marken waren gelegen, na ’t jaar 4875 verkreeg.
Zij kwamen hierin in ’t algemeen tot deze conclusie: dat hunne markgenootschappen zedelijke lichamen waren; dat zij met de oude wetten van 1809 en 1810 2 ) niet te maken hadden; dat zij zich alleen hadden te houden aan de bepalingen van het B. W.; dat daarin nergens aan de regeering de bevoegdheid was toegekend om in eenige hunner aangelegenheden in te grijpen.
Zij zeiden echter, volstrekt niet ongenegen te zijn, om de regeering inlichtingen over hunne toestanden te geven; dat de regeering echter moest bedenken, dat zij die dan gaven enkel uit welwillendheid, niet uit plicht.
De Heer A.M. PLEIJTE komt in zijn academisch proefschrift getiteld: »De rechtstoestand der marken in Nederland”, op bl. 156 tot deze conclusie: dat de
marken na 1798 tot het primaat recht behooren 3 ), op bl. 158 in verband met 157: dat de marken zijn zedelijke lichamen 4 ). Ook is hij de meening toegedaan dat de marke, het lichaam, dat hij onderstelt te bestaan, eigenaar is van den grond; dat de markgenooten geene medeëigenaren zijn 5 ).
Vatten wij deze beide meeningen in ’t kort samen dan wil de Heer PLEIJTE zeggen, dat de marke is een privaatrechtelijk, zedelijk lichaam en dat de markegrond haar eigendom, eigendom van dit lichaam is en niet ’t gemeenschappelijk eigendom der gewaarden.
Geboren en getogen in Overijssel was ik vaak in de gelegenheid over de marken, deze overoude instellingen te hooren spreken en zoodra ik in de gelegenheid was er over na te kunnen lezen en na te vragen, hebben zij mij steeds belang ingeboezemd. Waaruit toch kan men voornamelijk de samenleving op ’t
platteland, zeden, gewoonten, taal en rechten van vroegere tijden vaak beter leeren kennen dan uit deze instellingen en uit ’t geen door hen in latere eeuwen is te boek gesteld. Ik heb hart voor Overijssel, zijne geschiedenis boezemt mij belang in; waar ik kan wil ik gaarne een steentje aanbrengen voor ’t gebouw, dat zoovele kundige en onderzoekende mannen in de laatste jaren trachten op te trekken: Overijssels geschiedenis. Bij ’t doorloopen der bronnen, die mij steeds zoo welwillend voor mijn eerste onderzoek naar den rechtstoestand der marken werden afgestaan, ontmoette ik vaak opteekeningen, die mij belangrijk genoeg schenen om ze te vermelden. De markeboeken van Bathmen, Loo, Dorth en Zuidloo bevatten Cedulen, der mededeeling waardig. Ik stel mij voor hierbij tevens de gemelde opteekeningen met een enkel woord te bespreken.
– Mulder, J.W. (1885). Bijdrage tot de kennis van den rechtstoestand der Marken, in het bijzonder van die in Overijssel. (Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden, Leiden). Leiden: Somerwil.