Stellingen

STELLINGEN.

I.

     In het algemeen kan een markegenootschap niet in staat van kennelijk onvermogen verklaard worden.

II.

     Volgens het Romeinsche recht werd de bezitter ter goeder trouw eigenaar van de vruchten die hij trok, doch bij de rei vindicatio der hoofdzaak werd hij verplicht de fructus exstantes terug te geven.

III.

     De regeling der legitieme portie in den vorm van onze wet is af te keuren.

_______________↓_______________


|pag. 122|

IV.

     De raadsman in art. 401 B. W. genoemd, draagt als zoodanig civiele verantwoordelijkheid.

V.

     Wanneer een erf, dat een recht van overweg heeft, voor een gedeelte in eigendom komt aan eene spoorwegmaatschappij, dan verkrijgt deze laatste wel is waar een recht van overweg, zonder dat echter het reizend publiek er eenig genot van kan hebben.

VI.

     Ten onrechte bepaalt art. 1054 B. W. dat het bezit aan den executeur voor niet langer dan een jaar mag worden toegekend.

VII.

     Art. 30 van het wetboek van Koophandel is onvoldoende.

VIII.

     Bij valschheid van endossement heeft de daaropvolgende houder geen recht op betaling.

_______________↓_______________


|pag. 123|

IX.

     De openbare koopvrouw is ook bevoegd geld op te nemen tot uitbreiding en voortzetting der zaak.

X.

     In het geval van art. 79 Burg. Rechtsvordering moet de eischer bij zijn verzoek tot aanhouding en verstek ter rolle verklaren, tegen welken dag hij de zaak opnieuw ter rolle wil doen oproepen.

XI.

     Bij verhoor op vraagpunten behoorden de vraagpunten niet vooraf te worden meegedeeld.

XII.

     Het in artikel 197 van het wetboek van Strafrecht bedoelde terugkeeren is strafbaar, zoowel als de dader culpa, als wanneer hij dolo handelt.

XIII.

     De bepaling van artikel 221 h. h. in verband met art. 221 p. p. 3e lid van het wetboek van strafvordering, zooals het onlangs door de Tweede Kamer is gewijzigd, is af te keuren.

_______________↓_______________


|pag. 124|

XIV.

     Niet reeds bij het bijeenroepen van de Staten Generaal door den Regeeringsraad verliest de Koning zijn regeeringsrecht.

XV.

     De rechterlijke macht is onbevoegd bij de toepassing van artikel 180 der Gemeentewet tusschenbeide te treden, ook indien de bedoelde werken aangelegd zijn tengevolge eener concessie.

XVI.

     De grondbelasting wordt niet overgebracht op de pachtwaarde van den grond.

XVII.

     De wet van den 4den December 1872, tot voorziening tegen besmettelijke ziekten eischt dringend aanvulling.

________

 
– Mulder, J.W. (1885). Bijdrage tot de kennis van den rechtstoestand der Marken, in het bijzonder van die in Overijssel. (Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden, Leiden). Leiden: Somerwil.

Category(s): Overijssel

Comments are closed.