5. Hoe ging het verder na 1841 met de Modelweverij?

_______________↓_______________


|pag. 96|

Hoofdstuk 5.

Hoe ging het verder na 1841 met de Modelweverij?

Wat gebeurde er na de opheffing van het agentschap in 1883?

Nadat Thomas Ainsworth in 1841 was overleden, zette zijn weduwe Jane Bower, die in Joachim van Wijngaarden een bekwame bedrijfsleider had het bedrijf nog een jaar voort, maar de crisis, die de calicotweverij juist in die jaren doormaakte, was er de oorzaak van dat het alleen maar verlies opleverde (1 [1. A. Ponsteen, Van Noetsele tot Nijverdal. Enschede 1973, blz. 164.]). De weduwe Ainsworth vond een gegadigde voor het bedrijf in de persoon van een oude vriend van de familie, Cornelis Kuyper. Hij was al jaren in de streek geïnteresseerd. Om dat duidelijk te maken, is het nodig meer dan een halve eeuw in de geschiedenis terug te gaan.

In 1783 verkocht de weduwe Baronnesse van Ittersum, die woonde in het kasteel Oosterhof te Rijssen het markenrichterschap aan Dr. Johannes van der Plas Bouwmeester, schout te Hellendoorn en aan Hendrikus Podt grootgrondbezitter en later molenaar te Raalte. In 1790 deed de schout zijn aandeel over aan Hendrikus Podt, Deze laatste heeft meer dan vijftig jaren het markenrichterschap waargenomen. Op 20 maart 1833 droeg hij het over aan de Zaanse industrieël Cornelis Kuyper die over 1 3/4 gewaarde grond beschikte.
Als zijn gemachtigde stelde Kuyper Johannes Frederikus Baron van Sternbach (1780-1835) aan. Deze Van Sternbach woonde op het Dijkhuis achter de Eversberg. In 1835 verschafte deze baron Teunis de Jong een hypotheek voor zijn herberg bij de brug. Na 10 jaren op het Dijkhuis te hebben gewoond is hij daar in 1835 overleden.

Kuyper liet zich nu vertegenwoordigen door notaris Gerardus Kluvers uit Hellendoorn. Op 25 juni 1845 overleed hij door een ongeval. Zijn weduwe Maartje Jacobs Vis (1803-1854) machtigde nu de

_______________↓_______________


|pag. 97|

bovengenoemde notaris als haar gemachtigde en deze bleef in functie tot de markenverdeling in 1850.

Op 1 mei 1844 werd de koopakte gepasseerd, waarbij de beide bedrijven in zijn handen overgingen. De totale koopsom was f. 207.700,—. Nadat de schulden en hypotheken o.a. aan de N.H.M. betaald waren bleef er f. 10.700,— voor de weduwe Ainsworth over (2 [2. D. Jordaan J.G. Hzn., De voortzetting van het etablissement van Thomas Ainsworth te Nijverdal na diens overlijden. Artikel uit: Textielhistorische bijdragen nr. 3. Hengelo (Ov.) 1962, blz. 95.]). Het bedrijf was nu in handen gekomen van kapitaalkrachtige industrieel. Helaas overleed hij, zoals we zagen, een jaar later.

Na een goed bedrijfsresultaat in 1845 ging het in de jaren daarna steeds minder zodat de familie Kuyper in 1849 besloot om de Overijsselse affaire te beëindigen en beide bedrijven van de hand te doen. In 1850 kwam het bedrijf te Nijverdal tot stilstand. De arbeiders werden ontslagen en de meeste vertrokken naar elders. De bedrijfsleider J. v. Wijngaarden vertrok naar Zwolle.

Toen er in 1851 een opleving in de textiel kwam, besloot de weduwe Kuyper het Nijverdalse bedrijf opnieuw in veiling te brengen. De gebroeders Godfried en Hein Salomonson werden voor f. 17.500,— bij de finale veiling op 16 september 1851 eigenaars van het fabrieksterrein met loods, stal en bijbehorende terreinen, diverse opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van ca. 6 bunders. Dit betekende voor Nijverdal het einde van de periode Kuyper.

In december 1851 werd besloten het bestaande gebouw, de oorspronkelijke modelweverij, af te breken en een geheel nieuwe fabriek te bouwen. Vrijwel alle wevers die vroeger voor Ainsworth respectievelijk Kuyper hadden gewerkt, waren sinds het bedrijf stil stond naar elders vertrokken. Uit de naaste omgeving werden arbeiders aangetrokken, die eind september in de aangekochte huisjes gingen wonen en op de handgetouwen aan het werk gingen onder leiding van een oud medewerker van Ainsworth, J. van Stegeren (3 [3. Archief N.H.M., Modelweverij Goor, 1836-1839. inv.nr. 6192.]). In april 1852 werd een terrein aangekocht langs de straatweg, waarop de woningen zouden worden gebouwd. Er werden twee typen huizen ontworpen. Het kleinste, dat f. 0,60 huur per week moest opbrengen

_______________↓_______________


|pag. 98|

met twee slaapkamers en nog plaats voor een derde. In elke woning werden 2 weefstoelen geplaatst om de mensen. Mochten er zich problemen voordoen met de machines, dan waren de mensen niet zonder inkomen. De grotere huizen, voor de bazen bestemd, bestonden uit drie kamers, keuken, kelder en tuintje en moesten een huur van f. 1,20 opbrengen (4 [4. Archief N.H.M., Briefboeken van uitgaande Confidentiële brieven van het Agentschap Nijverdal, inv.nr. 6155.]).

Begin april 1852 werd met de afbraak van de oude fabriek begonnen.
Op 17 April schreef Robert Campbell in zijn weekrapport aan de directie “Dat schoone gebouw toont heden niet meer dan eene ruïne”(5 [5. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6155.]).

De nieuwbouw waaraan 120 werklieden bezig waren, vorderde te langzaam. Ondanks dat had de eerste steen legging plaats. De president van de N.H.M. Engel Pieter de Monchy werd uitgenodigd de eerste steen te leggen maar deze was verhinderd (6 [6. Archief N.H.M., Ibidem, ingekomen brieven diverse afzenders 1852.]).

De Commissaris des Konings in Overijssel jhr. mr. Cornelis Backer zou nu op vrijdag 4 juni 1852 de feestelijke handeling verrichten. De gedenksteen bevat de volgende woorden:

“De Commissaris der Konings in de Provincie Overijssel Jonkheer mr. C. Backer heeft op den 4 Junij 1852 den eersten steen gelegd van deze Stoom Weeffabriek van G. & H. Salomonson”(7 [7. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6155.]).

Godfried Salomonson verzocht Zijne Majesteit de Koning om voor de fabriek het koninklijk wapen te mogen voeren. De Koning verleende hem persoonlijk deze gunst (8 [8. R.A. Burgers, 100 jaar G. en H. Salomonson. Leiden 1954, blz. 162.]).

Dat het de gebroeders Salomonson in deze jaren voor de wind ging blijkt uit de volgende feiten: In 1854 waren er 260 personen werkzaam bij de Koninklijke Stoom-Weverij en het bedrijf had 360 weefgetouwen. In januari 1863 werden er weer serieuze plannen gemaakt om de stoomweverij uit te breiden. Er werd besloten tot uitbouw in westerlijke richting, zodat de frontgevel ongeveer tweemaal zo groot zou worden. Hierdoor konden dan in totaal 1000 weefgetouwen worden geplaatst, waaronder een aantal “snellopers” voor fijne artikelen, waarmede de gebroeders nieuwe markten zowel in eigen land als ook in de “Levant” wilden gaan bewerken. Dat de

_______________↓_______________


|pag. 99|

gebroeders Salomonson buiten de produktie, zich van hun verantwoordelijkheid voor hun arbeiders bewust waren blijkt uit de 24 arbeiderswoningen die ook in 1863 werden gebouwd (9 [9. R.A. Burgers, Ibidem, blz. 188.]).

In december 1861 was de nieuwe aanbouw gereed; de getouwen werden in de loop van 1864 geplaatst en in bedrijf gesteld. In de behoefte aan wevers werd gedeeltelijk voorzien door de komst van een aantal Zeeuwen die gewerkt hadden bij een ander bedrijf waar de Salomonsons ook belangen in hadden, namelijk de Zeeuwsche Weverij Combinatie. In de jaren 1868-1870 zijn de Zeeuwsche weverijen geheel stop gezet (10 [10. Archief K.S.W., Brieven aan J. wormser te Nijverdal, 1865. Brieven van H. Olthof te Middelburg, 1866.]).
Dat het bedrijf er geen moeite mee had om haar produktie aan de man te brengen kan worden afgeleid uit de groei, in 1871 was het personeelsbestand gebracht op 551 werknemers.

In 1872 werd de firma G. & H. Salomonson ontbonden en het geheel omgezet in een naamloze vennootschap Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal.
President-commissaris van de nieuwe N.V. werd, H.H.G. Vaupel. Hij was een zakenrelatie en een der firmanten van het huis Deichmann & Vom Rath te Amsterdam.

De K.S.W. pikte steeds een graantje meer mee en vond haar afzetgebied na 1872 hoofdzakelijk in Nederlandsch-Indië. Van 1872 tot eind 1878 zijn er nog al eens stagnaties in de afzet geweest. Na 1878 trok de conjunctuur aan en volgde een goede afzet op Java. In 1881 was er zelfs sprake van een levendige afzet. Na 1883 kwam er weer een terugslag.
Maar 1884 was het eerste jaar van weer een reeks malaise jaren die tot 1888 aanhielden (11 [11. R.A. Burgers, Ibidem, blz. 228.]). Ondanks deze relatief magere jaren bezat de K.S.W. in 1888 meer dan 1210 weefgetouwen. Naar gelang van de drukte werd er in de Nijverdalse fabriek 55 à 61 uur per week gewerkt.

In 1861 was de stoomblekerij van Salomonson en Van Heel opgericht.
Salomonson trok zich acht jaar later terug, maar in 1888 zag de

_______________↓_______________


|pag. 100|

K.S.W. kans een eigen blekerij te stichten. Zo werd dan in 1888 een begin gemaakt met de uitvoering van het besluit van de algemene vergadering van 1882. Nog vóór aan de commissarissen van de plannen mededeling was gedaan, had de directeur van de K.S.W. voor eigen rekening 2 pakhuizen aangekocht die vroeger deel uitmaakten van het in 1883 opgeheven agentschap van de N.H.M. te Nijverdal, alsmede enige woningen, die ook tot dat complex behoorden (12 [12. Archief K.S.W., Verslag van de Directie der K.S.W. aan de aandeelhouders 1888. Verslag van de Directie aan de Commissarissen 1888. Notulen, vergaderingen der Commissarissen 1888.]). Deze gebouwen werden aan de N.V. overgedragen.

Nog vóór de winter waren de fundamenten van de nieuwe aanbouw gelegde. In juli 1889 kwam de blekerij geheel in bedrijf.

Het bezit van een eigen bleek was vooral bij het verkrijgen van nieuwe afzetgebieden van de grootste betekenis. Al spoedig ging de K.S.W. er toe over haar produktie voor het binnenland geheel te richten op het betere en kostbaarder gebleekte fabrikaat. De “kroon” op het werk kwam in 1890, toen naar aanleiding van een daartoe strekkend Kon. Besluit de bleek de naam Koninklijke Stoomblekerij mocht voeren (13 [13. Koninklijk Besluit, nr. 55, d.d. 9-7-1890.]).

Na eerst lagere functies te hebben bekleed, werd in 1893 Hendrik Salomonson Gzn. tot directeur benoemd. De “Nieje Bleke” zoals de Nijverdallers over de K.S.B. praten was in 1894 en in 1897 aan een uitbreiding toe. Op 14 mei 1901 werd het bedrijf door een grote brand getroffen. Nog in hetzelfde jaar werd de wederopbouw aanleiding tot een vergroting, in 1910 gevolgd door een verdere uitbreiding (14 [14. R.A. Burgers, Ibidem blz. 257.]). Het jaar 1910 lijkt mij een goed jaar om een kleine balans op te maken en te constateren, dat zowel de K.S.W. als ook de K.S.B. onder de verantwoordelijkheid van dezelfde directie functioneerden. Dit zou de eerste tiental jaren nog het geval zijn.

Na de tweede wereldoorlog ontstond er een contact met de firma Ten Cate in Almelo, in deze jaren alleen nog over technische aangelegenheden. Geleidelijk aan ging men anders denken over het feit dat

_______________↓_______________


|pag. 101|

zowel ten Cate als de K.S.W. voor een belangrijk deel voor dezelfde markt produceerden. Op zaterdag oudejaarsdag 1949 vond er een belangrijk gesprek plaats tussen Dr. W.T. Kroese van de K.S.W. en E. Gorter van Ten Cate; een eventuele fusie werd voor het eerst aan de orde gesteld. Op 25 februari 1952 was de kogel door de kerk. Een maand later werd officieel de samenwerking bekend gemaakt. De onderlinge concurrentie was uitgebannen (15 [15. A. Buter, De kroon op het werk. Zp. 1958, blz. 17.]).

De aandeelhoudersvergadering van H. ten Cate Hzn. en Co N.V. besloot op 21 september 1957 de statuten te wijzigen, waardoor de naam van de vennootschap veranderd werd in N.V. Textielfabriek ten Cate/K.S.W.. Op 30 april 1958 werd in het bijzijn van mr. J.M. Ravesloot, burgemeester van Almelo en mr. F.R. Crommelin, burgemeester van Hellendoorn het bedrijf toestemming verleend voortaan het predicaat koninklijk te voeren. Als nieuwe naam werd gekozen: Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal-Ten Cate N.V., Almelo (16 [16. A. Buter, Ibidem, blz. 62.]).

De vraag die nu nog beantwoord moet worden is, hoe ging het verder met de N.H.M.. In 1883 was het agentschap te Nijverdal wel opgeheven maar als “Maatschappij” bleef de N.H.M. wel bestaan. Na 1880 werd door de directie al de wens uitgesproken zich meer met puur bankzaken bezig te houden. De N.H.M. werd bankier. Dit hield de N.H.M. als zelfstandige bank vol tot 5 juni 1964.

Op 5 juni werd door de directies van de Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. en De Twentsche Bank N.V. bekend gemaakt, dat zij besloten hadden een fusie aan te gaan onder een nieuwe naam: Algemene Bank Nederland N.V.. De voorgenomen fusie werd op 16 juni door de Nederlandsche Bank goedgekeurd. De fusie werd in 1964 door de vergadering van aandeelhouders goedgekeurd. De N.H.M. had in 1964 in het binnenland 22 vestigingen en een aantal geaffilineerde en gelieerde banken. De Twentsche Bank had in 1964 193 vestigingen in Nederland en een in Londen (zie blz. 103).

_______________↓_______________


|pag. 102|

Noten bij hoofdstuk 5:

De Noten zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
 
– Spijker, G.B. (1989). De vestiging van het ‘Agentschap van de Nederlandsche Handel-Maatschappij’ van 1836 tot 1883 te Nijverdal: De opkomst van de textielnijverheid in het Reggedal. (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle/Leeuwarden.

Category(s): Hellendoorn, Nijverdal

Comments are closed.