De Enschedesche Bouwvereniging 1861-1916. Een sociologische studie

DE “ENSCHEDESCHE BOUWVEREENIGING”

1861 – 1916

EEN SOCIOLOGISCHE STUDIE

 
 
 
 
 
 
 

J.C.H. del Canho –          
Kauffmann          
 
Boekelo, juni 1980.          

[ ]

Weest blijde Enschede! om ’t heil aan U beschoren,
Uw barre heide wordt in hof en weid’ herboren,
En waar men eertijds schlegts langs zand en kuil kon gaan,
Daar ziet men nu een rij van nette huizen staan.

Weest dankbaar Enschede! en looft den milden gever,
Hij schenkt den spinner werk, den verwer en den wever,
En wat in onze stad en hare ommestreken,
Nog kracht tot arbeid heeft, kan ’t aan geen werk ontbreken.

Weest vlijtig Enschede! O mogt gij spaarzaam wezen,
Niet immer duurt een tijd, een gouden tijd als dezen,
O mogt de Eer der stad een elk ter harte gaan,
Dan zou haar nijverheid op hechtte grondvest staan.

Dan zal naast Helmichs hoek, dat gij hier ziet verrijzen,
Het kindskind straat bij straat den vreemdeling eens wijzen.
Dan zal waar ’t oog hier ziet, geen heide meer bestaan,
Maar een tevreden volk langs vrugtbre akkers gaan!

Enschede den 12e Augustus 1837.
 
 
Lied ter gelegenheid van het Huisrigtensmaal der “Langehuizen”, gesticht door Helmich van Heek.
(Uit: Van Deinse, p. 367)

[ ]
 

INHOUD pagina
Inleiding 1
Hoofdstuk I: 3
          Beknopte stadsgeschiedenis
Hoofdstuk II: 10
          a. De huisvesting van de arbeidende bevolking in Enschede vóór de brand van 1862
          b. De oprichting van de “Enschedesche Bouwvereeniging”
Hoofdstuk III: 15
          a. De brand en zijn gevolgen voor de arbeidershuisvesting
          b. De verdere activiteiten van de “Enschedesche Bouwvereeniging”
Hoofdstuk IV: 25
     De oorzaken van de verkrotting van “De Krim” en “Sebastopol”:
          a. De bewoners
          b. Het beleid van het bestuur
          c. Het beleid van het bestuur èn dat van de overheid
Samenvatting 38
Geraadpleegde bronnen I
Geraadpleegde literatuur II
Noten V
Bijlagen XIV

 

_______________↓_______________


|pag. 1|

Inleiding

     Eind 1915 ontbood de burgemeester van Enschede voor een onderhoud de heer B.J. ter Kuile, de toenmalige president-commisaris van de “Enschedesche Bouwvereeniging”. Als hoofd der politie was het de burgemeester n.1. niet langer mogelijk afdoende op te treden tegen de veelvuldige vechtpartijen en vernielingen in en om de volkswijk “De Krim” van de bouwvereniging. Gevolg hiervan was dat de bewoners van Enschede deze wijk, die even buiten het centrum van de oude stad lag, zoveel mogelijk meden zodat “De Krim” een waar obstakel in de stad geworden was. Niet alleen deze moeilijkheid, maar vooral de aanblik van de verwaarloosde huisjes daar met bergen afval was de burgemeester een doorn in het oog.
     Hoe was een dergelijke situatie ontstaan? De toeneming van het aantal textielarbeiders had fabrikanten ertoe gebracht een woningbouwvereniging op te richten en zo kwam in 1861 de “Enschedesche Bouwvereeniging” tot stand. De behoefte aan arbeiderswoningen werd zelfs zeer urgent toen een jaar later, op 6 mei 1862, 5/6 gedeelte van Enschede afbrandde waardoor niet alleen gegoeden, maar ook talloze arbeiders dakloos werden. Een commissie, benoemd door het gemeentebestuur om de belangen van de slachtoffers van de brand te behartigen, bood de bouwvereniging een gedeelte van ingezamelde giften aan om snel en doeltreffend vóór het invallen van de winter de arbeiders weer een dak boven het hoofd te bieden.
Zo ontstonden successievelijk de volksbuurten “De Krim”, “Sebastopol” en “Hoog en Droog”.
     Afgezien van enkele individuele initiatieven was de oprichting van een dergelijke bouwvereniging in Enschede uniek. De liberale fabrikanten in deze stad grepen als regel liever nièt dan wèl in in het maatschappelijk bestel. Ook de overheid bemoeide zich evenals trouwens elders in ons land, vóór de eeuwwisseling nauwelijks met de huisvesting voor arbeiders als bevolkingsgroep.
     Deze bevolkingsgroep blijkt in Enschede een sterke voorkeur te hebben voor het bezit van een eigen woning; tot 1900, toen dit door allerlei omstandigheden moeilijker werd, bouwde men dan ook veel voor zichzelf. Zij die in de vorige eeuw de mogelijkheid en/of de fut misten om zelf te bouwen, huurden veelal van kleine kapitaalbezitters die enkele woningen in eigendom hadden. Deze arbeiderswoningen hadden over het algemeen een landelijk karakter.
     Ook elders in Nederland waren na het midden van de vorige eeuw door industriëlen arbeiderswoningen gebouwd, met als belangrijkste doel in concreto: huisvesting, nodig voor de uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen, en als nevenoogmerk het onder controle houden van de arbeiders, al speelde soms ook sociale bewogenheid een rol.

     Deze scriptie wil een beeld geven van de huurders van de “Enschedesche Bouwvereeniging” die, gelokt door de aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden in Enschede, “De Krim”, “Sebastopol” en “Hoog en Droog” bevolkten; hoe ze er woonden en werkten. Voorts wil zij de oorspronkelijke beweegredenen van de oprichters nagaan en vervolgens hun beleid, waardoor al omstreeks de eeuwwisseling de woningen daar zó verwaarloosd en verkrot waren dat iedere verbouwing

_______________↓_______________


|pag. 2|

of verbetering verder zinloos was geworden.
     Het in het begin van deze Inleiding genoemde onderhoud tussen de burgemeester en de heer ter Kuile werd gevolgd door enige gesprekken die, vooral dankzij het taktvol ijveren van wethouder G. Elhorst, resulteerden in de overname van de aandelen van de “Enschedesche Bouwvereeniging” door de gemeente tegen een koers van 107%. Zo kon deze ertoe overgaan de achterbuurten geleidelijk af te breken en door een goed beleid ervoor zorgen dat hun ghetto-bewoners, na verspreiding over de gehele stad, een hun passende huisvesting kregen.
     Brugmans’ boek (1 [1. BRUGMANS, I.J., De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw, Den. Haag 1929.]) over de arbeidende klasse in Nederland geeft achtergrondinformatie over deze groep in de 19e eeuw, terwijl zijn artikel (2 [2. BRUGMANS, I.J., De arbeider als consument, in: Handboek Bouwen en Wonen, Kluwer/Van Lochum Slaterus 1974, I.I Bru. 1-8.]) en dat van Van den Eerenbeemt (3 [3. EERENBEEMT, H.F.J.M. VAN DEN, Woontoestanden van de volksklasse in de 19e eeuw, in: Spieghel Historiael, sept. 1976, p. 494-502.]) mij duidelijk maakten hoe er in de vorige eeuw in Nederland in het algemeen voor arbeiders gebouwd werd; het “Verslag aan den Koning”(4 [4. “Verslag aan den Koning”, in: Handboek Bouwen en Wonen, I.I> Ver. 1-20.]) verstrekt richtlijnen over de minimale eisen die aan een arbeiderswoning gesteld zouden moeten worden. Nycolaas (5 [5. NYCOLAAS, J., Volkshuisvesting, Een bijdrage tot de Geschiedenis van woningbouw en Woningbeleid, Nijmegen 1974, Sunschrift 82.]) geeft in zijn boek een waardevolle indeling van de verschillende motivaties waarom in de vorige eeuw voor arbeiders gebouwd werd.
     Wat Enschede betreft, deed zich het moeilijke geval voor dat door de brand van 1862 bijna het gehele gemeente-archief (6 [6. De belangrijkste geredde stukken zijn doopakten van de Hervormde Kerk van 1725-1812; een register van lidmaten van de Doopsgezinde Kerk van 1704-1812; een register van huwelijksafkondigingen van 1792-1811 en van copulatiën van de burgerlijke stand van 1812-1861 (uitgezonderd dat van 1853). Notulen van Raadsbesluiten van 1832-1842 en, in tegenstelling tot wat STROINK vermeldt, trof ik ook die van 1856-1859 en van 1860—1861 aan die ik juist nodig had. Men is in Enschede nog bezig het gemeentearchief te ordenen; derhalve is het net mogelijk on vóór 1900 dossiernummers e.d. te vermelden; ik heb zelf namen gegeven b.v. “map notulen Brandcommissie”; eind 1980 zal het archief openbaar worden.]) verloren is gegaan. Derhalve was ik voor de voorafliggende periode vooral aangewezen op de boeken van Benthem (7 [7. BENTHEM, Gz. A., Geschiedenis van Enschede en zijne naaste omgeving, Enschede 1920. Ik heb veel gebruik gemaakt van dit boek dat in 1890 samengesteld werd uit o.a. archeologische vondsten, bronnen die zich buiten Enschede bevinden zoals bisschoppelijke archieven, het Rijksarchief. informatie van stadgenoten en landbouwers; de onderwijzers van Boekelo en Usselo en gesprekken met ouden van dagen die de stad nog kenden van vóór 1862. Het boek bevat talrijke bronverwijzingen doch de aandacht wordt meer gericht op de fabrikanten dan op de groep waarop mijn onderzoek zich richt. In 1920 werd het geheel herzien en aangevuld mede door Smit en Van Deinse; het kwam echter niet in de handel.]) en Stroink (8 [8. STROINK, L.A., Stad en land van Twente, Hengelo 1962. Stroink schreef dit zeer handzame boek over Twente waarin Enschede een belangrijke rol vervult, echter zonder bronvermelding. Ook dit boek werd evenals dat van Benthem (n. 7) financieel gesteund door de fabrikanten.]).
Bij Blonk (9 [9. BLONK, A., Fabrieken en menschen, Enschede 1929.]) kon ik terecht voor veel wetenschappelijke informatie en uitgebreide bronvermeldingen. Uit het boek dat Van Dam (10 [10. DAM, J. VAN, De brand van Enschede in 1750 en de toenmalige bewoners, Enschede 1931.]) naar aanleiding van de brand van 1750 schreef, heb ik een uitstekende indruk kunnen krijgen van het bezit van onroerend goed door arbeiders vóór de oprichting van de “Enschedesche Bouwvereeniging”.
     De gegevens van de bouwvereniging werden mij welwillend door de heer F.H.B. te Lintelo ter inzage gegeven; deze medewerker van genoemde vereniging heeft na de opheffing in 1978 veel bewaard; hij ordende zelf dit materiaal en gaf mij veel technische informatie. – Toen hij mijn belangstelling ten behoeve van deze scriptie voor nog meer gegevens opmerkte, bleek er zelfs nog een schat aan interessante stukken vergeten in een schuurtje te liggen -. Zijn archief bevat o.a. jaarverslagen, balansen, notulen van bestuurs- en aandeelhoudersvergaderingen, brieven aan en van bewoners, foto’s, geldleningen en koop- en verkoopakten, oude aandelen en stapels kwitanties; slechts van 1861 ontbreken deze laatste omdat zij met de brand verloren zijn gegaan.
     Dit archiefmateriaal moest aangevuld worden met gegevens uit het gemeente-archief omdat er, ook al vóór 1916, nauwe banden tussen de bouwvereniging en de gemeente bestonden. Vooral de notulen en het kasboek van de Brandcommissie waren van belang. Op grond van dit archiefmateriaal, aangevuld met krantenartikelen, uitslagen van enquêtes, verslagen van de Kamer van Koophandel en bovenal nog enige gesprekken, heb ik dit historisch onderzoek gedaan – waarvan de bevindingen nu volgen.
 
– Canho Kauffmann, J.CH. del (1980). De Enschedesche Bouwvereniging 1861-1916. Een sociologische studie. (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Enschede
Tags: , ,

Comments are closed.