Verslag van de handelingen der zeven en dertigste vergadering gehouden te Kampen den 13 Junij 1876

VERSLAG VAN DE HANDELINGEN
     DER ZEVEN EN DERTIGSTE VERGADERING
     DER VEREENIGING TOT BEOEFENING VAN
     Overijsselsch Regt en Geschiedenis,
     GEHOUDEN TE KAMPEN, DEN 13en JUNIJ
     1876.

_______

TEGENWOORDIG DE HEEREN:

     Mr. J.C. Bijsterbos, Voorzitter, mr. G.W. de Vos van Steeuwijk, Secretaris, mr. W.C.I.J. Cremers, J.D. van Hasselt, mr. H.W.J. van Marle, H.G.P. van der Biesen, mr. G. Wicherlink, mr. J.I. van Doorninck, mr. Th.H.F. van Riemsdijk, mr. R.E. Hattink, mr. J. Nanninga Uitterdijk, mr. P.J.G. van Diggelen, mr. F.L. Rambonnet, mr. Th. Ruijs JPz., C.H.A. Engelenberg, mr. H.E.C. van Kerckhoff, H.H. Nieuwenhuis, A. Höfelt.

     De Voorzitter opent de vergadering en deelt mede:
     1°. dat de heeren mr. G. Pijnacker Hordijk en J.L. Nierstrasz hunne benoeming tot lid der Vereeniging hebben aangenomen;
     2°. dat de heer mr. L. Hertzveld voor zijn lidmaatschap der Vereeniging heeft bedankt;
     3°. dat overleden is de heer mr. W.H. Cost Jordens;
     4°. dat ingekomen zijn de navolgende geschenken:
     a. van de Maatschappij van Letterkunde te Leiden: Levensberigten, en Handelingen en Mededeelingen over 1875;
     b. van het Provinciaal Genootschap in Noord-Brabant: Handelingen van het Genootschap over 1875, en Ana-

|pag. 2|

lytische Catalogus der oorkonden berustende in de boekerij door mr. P.J. van der Does de Bije;
     c. van den Bibliothecaris van den Aartsbisschop te Utrecht: de eerste en tweede aflevering van het derde deel van het Archief voor de Geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht;
     d. van het Historisch Genootschap te Utrecht: Kroniek 30ste jaargang en No. 21 en 22 der uitgegeven werken: H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche Huis, en Rogge, Brieven en Onuitgegeven Stukken van Utenbogaert, 3e deel, 1631—1644;
     e. van den archivaris der gemeente Zwolle: Verslag over den toestand van het archief dier gemeente;
     f. van jhr. mr. G.J.C. Schimmelpenninck: Handschrift met wapenen uit het laatst der zeventiende eeuw;
     g. van mr. C.A.H. Ebbinge Wubben: eene verzameling van papieren en boeken, betrekking hebbende op Overijssel uit de bibliotheek van wijlen F.A. Ebbinge Wubben;
     h. van de Commissie van Bestuur van het Museum van Oudheden in Drenthe: Verslag aan Gedeputeerde Staten van Drenthe over 1875;
     voor alle welke geschenken door het Bestuur namens de Vereeniging dank is gezegd;
     5°. dat aangekocht zijn:
     Schwartzenberg, Groot Plakaatboek en Charterboek van Friesland;
     Craandijk, Wandelingen door Nederland; welke aankoopen op zijn voorstel door de vergadering worden goedgekeurd;
     6°. dat het Bestuur heeft gemeend niet te mogen nalaten om eene photographie te laten vervaardigen van het Buitengasthuis te Zwolle, dat afgebroken is;
     7°. dat de collectie teekeningen der Vereeniging is

|pag. 3|

aangevuld met eene afbeelding van het Huis te Vollenhove (geschenk van mr. van Aerssen te Zwolle), en met copieën van de hand van den heer Craandijk van het huis Weleveld bij Almelo in 1737 (naar eene teekening van Spilman), van de havezathen Bakenhagen in 1696 (naar eene teekening van Stellingwerf), Eschedé bij Tubbergen, Fleringen bij Herinkhaven, van het Huis te Hengelo, dat in 1821 is gesloopt, en het Huis te Herxen;
     8°. dat afgedrukt en verzonden zijn aan de leden: het Verslag der laatste vergadering, het tweede gedeelte van de lijst van Overijsselsche Oorkonden en het 2e stuk van de Verzameling van stukken betrekking hebbende op het klooster Albergen.
     De Voorzitter wenscht in de eerste plaats over te gaan tot het voorstellen van nieuwe leden der Vereeniging; door hem worden voorgesteld: de heeren P.H.F. Braam, R. K. priester te Zwolle, jhr. mr. P.J. Teding van Berkhout, burgemeester van Hasselt, en N.S. Rambonnet, archivaris te Elburg; door mr. Hattink: mr. J.G. Veening, advocaat en notaris te Almelo; door mr. van Doorninck: L.F.A.H. baron van Heeckeren te Zutphen, en jhr. van der Wijck, luitenant der infanterie te Maastricht; alle welke heeren tot leden der Vereeniging worden aangenomen.
     De Voorzitter doet daarop ter voldoening aan de deswege door de vergadering aan het Bestuur gedane opdragt de navolgende mededeeling:
     Ons geacht medelid Nanninga Uitterdijk stelde in de laatst gehouden algemeene vergadering voor om uit te geven eene kroniek „van den oorspronck ende aenfanck van Auerijssel”, die voorkomt in een handschrift, onder den titel van „Memorabilia” in het archief van Kampen berustende. Aan uw Bestuur werd opgedragen vooraf een nader onderzoek omtrent dit punt in te stellen.

|pag. 4|

     Dientengevolge heeft het Bestuur de eer mede te deelen, dat het voorkomt, dat die kroniek weinig of liever geene geschiedkundige bijzonderheden bevat, die niet reeds van elders zijn bekend. Grootendeels bestaat de inhoud uit gissingen omtrent woonplaats en naamsafleiding van volksstammen, die geacht worden in of om dit gewest vóór de vaste vestiging der Saksen te hebben gewoond, pogingen om den oorsprong van leen-, dijk- en landregten en dergelijke uit Romeinsche instellingen af te leiden; alles zeer geliefkoosde onderzoekingen eigen aan het einde der 17e eeuw, maar waaraan thans, bij den tegenwoordigen stand van taal- en geschiedkundige kritiek, alle grond wordt ontzegd.
     Het Bestuur zou om die redenen niet durven aanraden om tot de uitgave dier kroniek over te gaan.
     Mr. Nanninga Uitterdijk merkt naar aanleiding van dit praeadvies op, dat de in de kroniek vervatte gissingen omtrent woonplaats en naamsafleiding der oudste bewoners dezer provincie, en de verklaringen omtrent den oorsprong van leen-, dijk- en landregten wel geheel anders zijn als die van den tegenwoordigen tijd, maar daarom alléén niet zijn te verwerpen, want hoe men ook over hunne waarde moge denken, zij bevatten toch altijd eenige gegevens voor de kennis van plaatsen en streken, die niet van belang zijn ontbloot, terwijl tevens de gelegenheid openstaat kennis te nemen van de meeningen, die in vroegeren tijd omtrent het ontstaan van die verschillende regten hebben gegolden. Mr. van Doorninck verdedigt het praeadvies, dat naar zijn gevoelen op goede gronden steunt; de bewuste kroniek toch bevat vele onjuistheden, en doet verschillende begrippen aan de hand, die, indien zij juist waren, iets zouden beteekenen, maar die, omdat zij valsch zijn, niet anders dan verwarring kunnen te weeg brengen. Het

|pag. 5|

praeadvies wordt daarop zonder stemming aangenomen.
     Alsnu komt aan de orde het door de vergadering van het Bestuur verlangde rapport omtrent de uitgave van het gedeelte der Kamper Stadregten, het Digestum Vetus genaamd, luidende als volgt:
     Ter laatste algemeene vergadering werd door het lid Nanninga Uitterdijk de wensch geuit, dat bij de voorgenomen uitgave van het Digestum Vetus men zich niet enkel bepale tot een uittreksel, zooals thans voor de pers gereed ligt, daar in het alzoo onuittegeven gedeelte vele regterlijke uitspraken, vele historische bijzonderheden vermeld worden, die niet van belang zijn ontbloot. Daarbij werd door hem tevens in herinnering gebragt, dat er in het handschrift ter zijde van onderscheidene ordonnantiën en aanteekeningen, teekeningen voorkomen, die dienstig kunnen zijn voor de kennis van maatschappelijke toestanden in de vijftiende eeuw, wat kleederdragt, gebouwen, schepen, enz. betreft.
De vergadering noodigde daarop het Bestuur uit om in deze vergadering den uitslag mede te deelen van een onderzoek, in hoever het raadzaam is zoodanige volledige uitgave van het Digestum Vetus te geven, en in hoever het mogelijk is de bedoelde afbeeldingen, die belangrijk mogten zijn, te laten afdrukken. Aan die uitnoodiging voldoende, heeft het Bestuur de eer het volgende mede te deelen:
     De voorgenomen uitgave van het Digestum Vetus is bestemd deel uit te maken van de verzameling van stadregten van Kampen. Daarin behooren dus alle die gedeelten van het handschrift, die bepalingen van stadregt in den ruimsten zin bevatten. Zooals dikwerf in dergelijke oude stukken het geval is, komen ook hier in dit handschrift onderwerpen van den meest onderscheiden aard voor, met name bekentenissen van mis-

|pag. 6|

dadigers, uitgebreide finantiëele opgaven, historische aanteekeningen, enz. Deze behooren eigenaardig niet in de verzameling van stadregten tehuis. Het Bestuur wil gaarne de mogelijkheid aannemen, dat in het uittreksel, voor de pers bestemd, te streng misschien de grens is getrokken, en zou dus voorstellen eene commissie van drie leden te benoemen, met magtiging om het bedoelde uittreksel aan te vullen met hetgeen in het oorspronkelijk handschrift nog meer mogt worden gevonden, tot eigenlijk stadregt in ruimen zin betrekkelijk.
Wat de afbeeldingen in gezegd handschrift betreft, meent het Bestuur te moeten opmerken, dat ze blijkbaar bestemd zijn om het opzoeken der verschillende onderwerpen gemakkelijk te maken, en dat ze voorkomen dikwijls van latere dagteekening te zijn dan de eigenlijke aanteekeningen, waarnaast ze zijn geplaatst.
Enkele kunnen tot opheldering van maatschappelijke toestanden dienen, als bijv. die van het stadsvaandel, een stadsbode, de kaak, eene school, omdat men kan aannemen, dat de werkelijkheid van het oogenblik der afbeelding daaraan tot grondslag heeft gelegen, al kan men het tijdstip dier afbeelding ook niet naauwkeurig bepalen. De meesten echter als betreffende zeer algemeene voorwerpen, als koeijen, paarden, ganzen, zwaarden enz. schijnen geen genoegzaam belang te kunnen inboezemen. Aan het afbeelden en afdrukken dier teekeningen staat, na verkregen vergunning van het Bestuur der gemeente Kampen, niets in den weg, tenzij de daaraan verbonden kosten bezwaar opleveren. Mogt men daartoe besluiten willen, dan zoude het Bestuur van oordeel wezen, dat aan de bovenvermelde commissie de keuze der daartoe bestemde afbeeldingen en de uitvoering behoorde opgedragen te worden.
     Mr. Nanninga Uitterdijk meent er op te moeten wijzen,

|pag. 7|

dat er, behalve de afbeeldingen der in het praeadvies met name genoemde voorwerpen, nog onderscheidene andere merkwaardige zijn, als van kloosters, schepen en speciaal van dobbelsteenen, in wier vorm en inrichting in vroeger eeuwen vele afwijkingen en verscheidenheden bestaan. Hij meent verder dat de afbeeldingen van dezelfde dagteekening zijn als de verordeningen, zooals ook kan blijken uit de omstandigheid, dat de tekst en de afbeeldingen met dezelfde hand en met dezelfde inkt zijn vervaardigd, en rekent ze van zeer veel belang, daarbij wijzende op het oordeel van dr. Gonvin, Freiherr von der Ropp, die getuigt: „diese Zeichnungen gewähren für die Kunde der Sitten und Gebräuche ungemein schätzbare Beiträge”, (Nachrichte vom Hansischen Geschichts-Verein, Viertes Stück, s. 48). De Voorzitter licht het praeadvies nog kortelijk toe en gelooft dat de te benoemen commissie de opmerkingen van den vorigen spreker zal weten te behartigen; hij stelt voor tot de benoeming van die commissie over te gaan. Het rapport van het Bestuur wordt goedgekeurd en tot leden der daarin benoemde commissie benoemd: de heeren van Doorninck, van Riemsdijk en de Vos van Steenwijk, die zich die benoeming laten welgevallen.
     Daarop deelt de Voorzitter namens het Bestuur, ter voldoening aan het daaromtrent in de October-vergadering beslotene, het volgende mede:
     In de algemeene vergadering van Junij 1875 bragt ons geacht medelid van Doorninck een plan ter tafel van den Rijksarchivaris mr. L.Ph.C. van den Bergh „om aan de
„Vereeniging te verzoeken gelden beschikbaar te stellen voor
„het laten vervaardigen van afschriften van nog niet ge-
„drukte stukken in de verschillende archieven aanwezig, en
„wel aanvankelijk daarvoor uit te kiezen een beperkt tijd-
„vak, bijv. dat vóór 1300, op dezelfde wijze als dit geschied

|pag. 8|

„is voor de provinciën Holland en Zeeland”, met het doel, zooals nader uit de toelichting bleek, om op die wijze een uit te geven Overijsselsch Oorkondenboek voor te bereiden.
     Bij de bespreking van deze aangelegenheid werd opgemerkt, dat, terwijl het van den aanvang af reeds had vastgestaan om te eeniger tijd tot de uitgave van zoodanig Oorkondenboek over te gaan, men echter, niettegenstaande herhaalde bespreking, nooit was gekomen tot eene vaststelling van wat den omvang, vorm en inrigting van zoodanig Oorkondenboek betrof, wat, naar het gevoelen van sommigen, vooraf behoorde vast te staan eer men tot verzameling van de daarin op te nemen bescheiden konde overgaan. De vergadering besloot om de zaak in handen te stellen van het Bestuur, met verzoek het plan te onderzoeken en daaromtrent van praeadvies te dienen, en om inmiddels, zoover noodig, aan het Bestuur een crediet van hoogstens f 100 te verleenen. Verschillende omstandigheden hebben het Bestuur verhinderd tot nog toe aan deze opdragt te voldoen, maar het heeft al aanstonds aan den heer van den Bergh mededeeling gedaan van het besluit der vergadering en tevens (gebruik makende van het verleende crediet), ten blijke van erkentelijkheid voor het bij zijn voorstel gevoegd aanbod, hem verzocht afschriften te laten vervaardigen van eenige op het Rijksarchief in originali aanwezige stukken, die blijkens de uitgegevene Charterlijst tot het tijdvak van 1350 behooren en die reeds aanvankelijk bleken altijd in een Overijsselsch Oorkondenboek te zullen worden opgenomen, op welk verzoek het Bestuur tot zijn leedwezen en tot zijn bevreemding tot nog toe geen antwoord heeft mogen ontvangen.
Alvorens aan de opgedragen taak te voldoen, meent het Bestuur het navolgende in herinnering te moeten brengen.

|pag. 9|

     Meermalen is de zamenstelling van een Overijsselsch Charterboek, of bij later aangenomen uitbreiding van het oorspronkelijk denkbeeld, van een Overijsselsch Oorkondenboek zoowel bij het Bestuur als in de algemeene vergadering ter sprake gebragt. Verschillende punten leverden daarbij zoodanige zwarigheden op, dat eene bepaalde beslissing daarvan achterwege bleef. Algemeen meende men, dat daarin behoorden opgenomen te worden alle Charters, later meer algemeen, alle Oorkonden, die betrekking hebben tot Overijssel en voor Overijssels geschiedenis belangrijk zijn; dat die Oorkonden in derzelver geheel of bij uittreksel moesten worden opgenomen, hetgeen meestal geoordeeld werd van de meerdere of mindere belangrijkheid te moeten afhangen. Evenwel werd daarbij, ter vermijding van te grooten omvang, aanbevolen, elders reeds uitgegeven stukken in den regel slechts bij uittreksel te plaatsen. Evenzoo werd opgemerkt, dat daar die stukken tot zeker tijdperk, b.v. tot 1300 of 1350 slechts betrekkelijk weinig in getal zijn en daardoor dubbel belangrijk, van deze in het algemeen geheele opname wenschelijk zoude wezen. Daarentegen werd door velen beweerd, dat, wilde men de omschrijving zoo algemeen stellen, eene ontelbare menigte Oorkonden zouden voorkomen, waarvan de opneming niet gepast of wenschelijk ware, b.v. de vele acten van beleening, stukken van regtsspraak, van geldelijk beheer, tal van stukken van meer privaat belang, als testamenten, acten van koop en verkoop, vestiging van renten en zoovele andere. Even zoo werd gewezen op de groote moeijelijkheid, om reeds nu die taak te aanvaarden, terwijl nog de inhoud der meeste plaatselijke archieven en détail althans geheel onbekend was, en terwijl bovendien nog niet was opgemaakt wat reeds in verscheidene geschiedkundige werken was uitgegeven. Aan die be-

|pag. 10|

schouwingen zijn de besluiten der vergadering te danken, waarbij de afzonderlijke uitgave van Overijsselsche kronieken, land-, stad-, marke-, dijk- en hofregten werd bepaald, en waarbij de uitgave werd voorgenomen van eene lijst van reeds uitgegeven Oorkonden, eene lijst, waarin, tengevolge van de ijverige bemoeijingen van ons geacht lid mr. van den Bergh, later ook vele nog onuitgegeven stukken werden opgenomen. Hoeveel de reeds gedrukte of nog in handschrift aanwezige lijst ook moge bevatten, zij zal nog met vele honderdtallen zoo niet duizendtallen kunnen vermeerderd worden, wanneer volledige registers der plaatselijke archieven zullen zijn ondernomen of voortgezet. Het verdient toch vermelding, dat, behalve het reeds ver gevorderd register van het gewestelijk archief, een meer gedetailleerd register van het archief van Kampen, dat echter aanvulling schijnt te behoeven, een register van het archief van Oldenzaal en een summier overzigt van het archief van Deventer alles nog ontbreekt, wat tot gedetailleerde kennis behoort van de plaatselijke archieven of van die van openbare en bijzondere gestichten. Na overweging van het aangevoerde, is het Bestuur van oordeel, dat de tijd allezins daar is voor de vergadering om zich bij deze gelegenheid te verklaren omtrent aard en omvang van het uit te geven Oorkondenboek, en tegelijkertijd maatregelen te nemen om inrigting en bewerking daarvan op deugdelijken voet te regelen, en het stelt alzoo voor, om onverminderd de voortzetting der uitgave van land-, dijk- marke- en hofregten en de lijst van oorkonden te besluiten:
     1°. dat het door de Vereeniging uit te geven Overijsselsch Oorkondenboek zal bevatten de stukken en bescheiden, die tot Overijssel betrekking hebben en voor Overijssels geschiedenis belangrijk zijn, met dien ver-

|pag. 11|

stande, dat daarin niet zal worden opgenomen wat voor de vroeger genoemde verzamelingen van stad-, dijk-, marke- en hofregten is bestemd, zoomede niet de stukken betrekkelijk beleeningen, regtspleging, geldelijk beheer, stukken van privaat belang, als testamenten, huwelijksvoorwaarden, scheidingen, momberzaken, koopacten, vestiging van renten en dergelijke, tenzij ze om eenige reden van meer historisch belang kunnen worden geacht;
     2°. dat die stukken ter beoordeeling van na te noemen commissie zullen worden opgenomen in uittreksel, tenzij ze van meer bijzonder belang worden geacht, en nog niet of slechts onvolledig en gebrekkig elders zijn uitgegeven, in welke gevallen zij in derzelver geheel zullen worden geplaatst;
     3°. dat de voorbereiding en bewerking van dit Oorkondenboek zal opgedragen worden aan eene commissie door de vergadering te benoemen;
     4°. dat die commissie een voorstel omtrent vorm, inrigting en bewerking aan de vergadering ter goedkeuring zal aanbieden;
     5°. dat aan deze commissie de noodige gelden zullen worden aangewezen, benoodigd voor het vervaardigen van afschriften en dergelijke, en daaronder in de eerste plaats het crediet van ƒ 100 ter vorige algemeene vergadering aan het Bestuur verleend. Het Bestuur stelt eindelijk voor om aan die commissie over te laten, met inachtneming van het hiervoor bepaalde, zoodanig gevolg te geven aan het voorstel van den heer van den Bergh, als zij zal noodig oordeelen.
     Over dit advies worden door enkele leden, die de vorige vergadering niet bijgewoond hebben, inlichtingen gevraagd, welke door den Voorzitter en mr. van Doorninck worden verstrekt; mr. van Doorninck geeft daarbij te kennen, dat hij niet tot het advies van het Bestuur

|pag. 12|

heeft medegewerkt, en ontwikkelt de redenen die daartoe hebben aanleiding gegeven, terwijl hij blijft volharden bij zijne vroeger reeds uitgesproken meening, dat de door de meerderheid van het Bestuur aangewezen weg niet leidt tot de oplossing der eigenaardige aan deze materie verbonden moeijelijkheden, maar eenvoudig tot verplaatsing en verschuiving van die moeijelijkheden, waaromtrent toch altijd eene beslissing onvermijdelijk zal blijven.
Mr. Nanninga Uitterdijk wenscht te weten, of aan de te benoemen commissie alleen inrigting, vorm en bewerking van het Oorkondenboek worden overgelaten dan wel of zij ook over de opname daarin zal moeten beslissen; de Voorzitter antwoordt hierop, dat de commissie zich in het algemeen zal moeten houden aan de in het praeadvies aangegeven leiddraad en in geval van twijfel met het Bestuur in overleg zal kunnen treden, daar de omvang en inhoud van het Oorkondenboek door het Bestuur dient te worden bepaald. Mr. Hattink zegt te hebben vernomen, dat mr. van den Bergh zich, als Rijksarchivaris, in zijn verslag over den toestand van het Rijksarchief aan den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft beklaagd over de weinige medewerking, die hij van zijde der Vereeniging ter zake van een aan te leggen Overijsselsch Oorkondenboek zoude hebben ondervonden, maar nu daarover in het zoo even uitgebragt verslag door het Bestuur niets wordt gezegd, verzoekt hij daaromtrent eenige inlichting te mogen ontvangen.
     De Voorzitter herinnert, dat in eene vroegere vergadering door een der leden namens het medelid mr. van den Bergh een voorstel is ter tafel gebragt, omtrent het vervaardigen eener verzameling van afschriften van Oorkonden voor het eenmaal uit te geven Overijsselsch Oorkondenboek; dat alstoen daarop geen besluit is gevallen, maar de eindbeslissing daaromtrent

|pag. 13|

in het besluit zal zijn vervat, dat thans naar aanleiding van het zoo even uitgebragt advies van het Bestuur zal worden genomen; dat het nu wel bevreemden mag dat de Rijksarchivaris hiervan in zijne betrekking in een ambtsstuk eene zekere grieve schijnt te maken, te meer daar het Bestuur (zooals straks is gezegd) tot den heer van den Bergh, in afwachting van de eindbeslissing der vergadering, een voorloopig verzoek heeft gerigt, dat in hoofdzaak met diens voorstel was strookende; dat het naar zijne meening wenschelijk is het advies van het Bestuur, afgescheiden van de door mr. Hattink aangevoerde omstandigheid, af te doen, terwijl hij bereid is om, indien daartoe het verlangen wordt te kennen gegeven, die omstandigheid vervolgens tot een punt van behandeling te maken. Mr. Hattink verklaart zich met dit denkbeeld te kunnen vereenigen, waarop de Voorzitter nog kortelijk het praeadvies toelicht dat, in omvraag gebragt, met vijftien tegen twee stemmen, wordt aangenomen. De Voorzitter stelt daarop voor over te gaan tot benoeming eener commissie, in voege als in het praeadvies omschreven, dit voorstel wordt aangenomen; zonder stemming worden door de vergadering als leden van die commissie aangewezen de heeren Nanninga Uitterdijk, van Riemsdijk en de Voorzitter.
     Alvorens de vergadering voor het houden der gewone pauze te schorsen, verzoekt de Voorzitter magtiging der vergadering om twee leden te mogen aanwijzen voor het opnemen der rekening en verantwoording van den Thesaurier over het afgeloopen jaar. Die magtiging verleend zijnde, noodigt de Voorzitter de heeren van der Biesen en van Diggelen uit die taak te verrigten, en schorst, nadat deze zich daartoe bereid hadden verklaard, de vergadering.

|pag. 14|

     Na de heropening der vergadering brengt de heer van der Biesen rapport uit namens de commissie tot opname der rekening en verantwoording van den Thesaurier; hij stelt voor de rekening, sluitende met een nadeelig saldo van ƒ 16.165, goed te keuren en den Thesaurier décharge te verleenen. Dienovereenkomstig wordt door de vergadering besloten, en der commissie door den Voorzitter dank gezegd voor hunne verrigtingen.
     Aan de orde is de voorziening in de vacature in het Bestuur ontstaande door de periodieke aftreding van mr. J.C. Bijsterbos, die met algemeene stemmen op ééne na wordt herkozen en die benoeming aanneemt.
Mr. Cremers deelt daarop aan de vergadering mede, dat hij, wegens zijne benoeming tot Raadsheer in het Geregtshof te Arnhem, bezwaar moet maken lid van het Bestuur te blijven; hij verzoekt dan ook dat hem zijn ontslag als zoodanig moge worden verleend. De Voorzitter, aan dit verzoek namens de vergadering gehoor gevende, betuigt tevens mr. Cremers dank voor de goede diensten door hem aan de Vereeniging, speciaal ook als Thesaurier bewezen, en verzoekt de leden tot voorziening in deze buitengewone vacature te willen overgaan. Bij daaropvolgende stemming wordt bij meerderheid van stemmen tot lid van het Bestuur benoemd mr. Nanninga Uitterdijk, die zich bereid verklaart die betrekking te aanvaarden.
     Aan de orde is de bepaling der plaats waar de volgende zomervergadering zal gehouden worden; daartoe wordt bij meerderheid van stemmen aangewezen Almelo.
     Mr. Nanninga Uitterdijk deelt daarop eenige bijzonderheden mede aangaande zijne reis als afgevaardigde der gemeente Kampen naar de Hanzedag in de eerste dagen der maand te Keulen gehouden, welke door de vergadering met belangstelling worden vernomen.

|pag. 15|

     Mr. Hattink vestigt de aandacht van het Bestuur op het archief van Ootmarsum, een honderdtal onuitgegeven Charters bevattende; hij zou het wenschelijk achten dat daarvan eene tijdrekenkundige lijst werd in orde gebragt gelijk dit met het archief van Oldenzaal is geschied, en stelt derhalve voor om, wanneer dusdanige lijst zal zijn vervaardigd (waartoe hij zich bereid verklaart) de uitgave dier lijst voor rekening der Vereeniging te doen plaats vinden. Dienovereenkomstig wordt besloten.
     De Voorzitter brengt een onderwerp ter sprake, dat reeds voor eenige jaren de aandacht der leden heeft getrokken, maar sedert op den achtergrond is geraakt: de vraag in hoever het wenschelijk zoude zijn stappen te doen om aan de Vereeniging regtspersoonlijkheid te verschaften.
In de laatste Bestuursvergadering was men van oordeel dat om verschillende redenen regtspersoonlijkheid voor de Vereeniging een onmisbaar vereischte is geworden; de Voorzitter meent daarom dit gevoelen van het Bestuur te moeten mededeelen, met het oog op de wijzigingen van het Reglement, die in een dergelijk geval noodzakelijk zullen zijn. Het Bestuur is voornemens tegen de volgende gewone vergadering in October te houden de noodige voorstellen aan de orde te brengen om aan dit plan uitvoering te geven, wanneer de vergadering in het algemeen met dit denkbeeld kan instemmen. De vergadering noodigt daarop het Bestuur uit in dien geest werkzaam te zijn, ten einde regtspersoonlijkheid voor de Vereeniging te verkrijgen.
     Mr. Hattink bespreekt de wenschelijkheid, om de bijdragen, die door de leden op de vergaderingen worden geleverd, spoediger in het licht te doen verschijnen dan tot heden het geval is, immers de bijdrage van den heer Spitzen is tot zijn leedwezen nog niet gedrukt; waarschijnlijk omdat er geen stof voorhanden is voor

|pag. 16|

het volgende stuk der Verslagen en Mededeelingen; hij meent echter dat het verkieslijk is niet zoo lang met de uitgave te wachten, en geeft in overweging of men die stukken niet zoude kunnen laten opnemen in de Bijdragen voor de Geschiedenis van Overijssel, uitgegeven door mrs. van Doorninck en Nanninga Uiterdijk.
De Voorzitter merkt op, dat de bijdrage van den heer Spitzen nog niet is afgedrukt, niet alleen omdat er nog geen voldoende stof zou zijn voor het tiende stuk der Verslagen en Mededeelingen, eene omstandigheid, die door krachtige medewerking der leden altijd kan worden voorkomen, maar voornamelijk omdat er eene photographie van den in die bijdrage besproken steen moet vervaardigd worden, wat aan enkele bezwaren onderhevig is, zoodat men te dien opzigte in bijzondere omstandigheden verkeert. Intusschen belooft hij, dat het Bestuur den wenk van mr. Hattink zal behartigen en een onderzoek zal instellen in hoeverre het mogelijk is zich over de uitgave van die stukken met de redacteuren van de Bijdragen te verstaan, en in hoeverre het verkieslijk zoude zijn zich met die redactie te vereenigen voor de uitgave van die bijzonderheden betrekkelijk Overijsselsch Regt en Geschiedenis, welke in de Verslagen en Mededeelingen plegen opgenomen te worden.
     De heer van der Biesen legt over eene lijst van morgen- of waertallen der Rosengaardermarkte, die hij heeft aangetroffen onder zijne stukken; voor het geval die lijst nog van eenig belang mogt zijn, biedt hij die aan voor de Bibliotheek der Vereeniging.
     Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering.

________

___________
– (1876) Verslag van de handelingen der zeven en dertigste vergadering gehouden te Kampen den 13 Junij 1876. Zwolle: De Erven J.J. Tijl.

Category(s): Overijssel
Tags:

Comments are closed.