Wanneer men eenige studie maakt der Twentsche geschiedenis, dan zal men toegeven, dat in dit gewest daarin andere keerpunten worden gevonden dan elders in ons land en dan trekt het de aandacht hoe intensief maar ook hoe lang aanhoudend de invloed was, die de oorlogen met Bernard van Galen hier hebben achter gelaten. Men kan dan ook met recht zeggen, dat de nieuwe geschiedenis van Twente begint na de invallen van dezen Munsterschen prelaat.
En wanneer men de historie wil opbouwen uit hetgeen de archieven ons bewaarden, dan eerst komt dit keerpunt tot zijn volle recht. Van voor dien tijd is bijna zonder onderscheid alles verloren gegaan, kerke- en markeboeken dagteekenen meerdere van na de z.g. „bisschoppelijke invasie” en in verschillende archieven vormen registers van oorlogsschaden, van krijgsleeningen en dergelijke de oudste stukken.
Het zij mij vergund aan de hand van een dier stukken eene kleine bijdrage te leveren:
Zooals bekend is had Christoph Bernard van Galen het voornemen opgevat om, ten einde het verloren Coevorden weder te krijgen, beneden de stad, bij Gramsbergen, de uit de vesting vloeiende Vecht af te dammen. Hij liet daartoe een dijk aanleggen van een duitsche mijl lang, van boven 8 schreden, aan de voet 30 schreden breed, en meende, dat deze sterk genoeg zou zijn om al het afstroomende water maandenlang
|pag. 96|
op te houden en naar Coevorden terug te drijven.
Deze dijk bleek echter niet bestand tegen de in de laatste dagen van September 1673 woedende stormen en brak den 1 October door. Een deel er van werd door het water medegesleept, een ander deel bleef staan, doch werd door de troepen verlaten.
Het schijnt echter, dat aan het blijven bestaan van dit gedeelte dijk een gevaar verbonden werd geacht, ten minste den 7 October 1675 werd namens Sijn Hoochheit d’ Heere Prince van Orangien ende den Raedt van Staeten aan die respective Richteren en Borgermrn. van Twenthe te weeten gedaen, dat sij hebben goetgevonden, dat den dijck bij Gramsberge om de fortresse Coevorden gelegt tot opstoppinge van het waeter, daeromtrent sonde worden geslicht ende gedemolieert, bij verdeijlinge, een derdepart op de Lantschap Drenthe en tweederde parten op de Drostampten van Sallandt end Twenthe, te weeten, die Twenthe het cleijnste gedeelte tot haeren keur en dat te verdeijlen nae het schattingsregister bij die respectieve Gerichten, Steden en dorpen nae die olde proportie en gebruijck in dergelijke Saecken, en die Gerichten wederom onder haar bij buijrschappen naer advenant van het schattingsregister; die buijrschappen en dorpen onder haer bij persoonen.
Hiertoe sal uijt ijeder huijs een man moeten gaen, exempt de notoire oude persoonen en krancken, anders niemant, ijeder versien met een goede schuppe en noodich proviant.
Natuurlijk was bij dit werk leiding en toezicht noodig en we lezen dan ook verder: Ende opdat die verdeijlinge bequaemelijk in loco geschiede wordt hiertoe geauthoriseerd die Richter van Enschede op vijff gl. des daags en Advoc. Lamb. van Neel (van
|pag. 97|
Oldenzaal) als adjunct ad drie gl. des daegs en verders om in desen in alles de noodige ordre te stellen ende opsicht te hebben
Uijt ijeder Gerichte een onderrichter als geleijder ende opsichter ad 2 gl. tien st. des daegs.
Uijt de Sted. een Borgerm. ad twee gl. tien st. des daegs.
Verder word toegestaan, dat „uijt ijeder Gerichte sal mogen thuijs blijven tien man ende die Sted. acht man, sonder meer, daer voor betaelende twaelf st. des daegs om daer uijt de oncosten te vinden.
Niemant sal mogen uijtblijven of sich absenteren bij die poene van vijff goltgl. alle daege te verbeuren ende niettemin sijn portie op desselfs costen gemaeckt worden, van welcke nalaetigen een lijste sal worden overgesonden.
Verder word bepaald, dat alles gedaen moat sijn in den tijt van acht daegen a dato deses eer den regen aencomt, alsoe hieraen ten hoogsten is gelegen en de ernstige will is van sijne hoocheijt ende sal die Richter van Enschede schrifftelijck of mondeling rapport doen.
Naar twee gelijkluidende aanschrijvingen, berustende resp. in de Archieven van Goor en van Delden.
C.J. SNUIF.
____________
– Snuif, C.J. (1910) Demolieering en slechting van de dijk bij Gramsbergen. Versl. en Meded. VORG, 26, 95-97.