Jaarboekje van den Hoofdcursus te Kampen 1893

Jaarboekje 1893

Jaarboekje 1893

Jaarboekje van den Hoofdcursus te Kampen 1893.

Kampen,

LAURENS VAN HULST.

INHOUD.

Voorwoord 3
Regelement 5
Kalender: 11
Datums 12
Koninklijke Familie 13
De thans regeerende Europeesche Vorsten 15
Raad van Voogdij over H.M. Koningin Wilhelmina 18
Ministers, Hoofden van Departementen 18
Hoog Milit. Gerechtshof en auditiën in de Milit. afd. 18
Hoog Militair Gerechtshof 18
Militaire Arrondissements, Auditiën en Auditeurs 19
Ministerie van Oorlog 19
Bestuur van de Nederl. Koloniën: Oost-Indië 20
West-Indië 22
Waarde van eenige vreemde muntspeciën in Nederland 23
Het Briefport, Postwissel enz. 24
Inspectie van het Militair Onderwijs 27
Hoofdcursus te Kampen: Naamlijst der Leeraren 27
Naamlijst der Leerlingen aan den Hoofdcursus 29
Hoofdcursus-Vereeniging ,,Minerva’’ – Letterlievende Vereeniging ,,Dr. Jan ten Brink’’ 33
Revolver-Schietvereeniging ,,Willem Tell’’ – Muziekvereeniging ,,Euterpe’’ 34
Naamlijst van hen, die in het afgelopen jaar den Hoodcursus hebben verlaten en aangesteld zijn tot Officier 35
Opgaven omtrent de legersterkten en leger-uitgaven der Groote Mogendheden op het vaste land van Europa 37
Overzicht der regeling van den dienstplicht in de naburige Staten 38
Kroniek 1891-1892 67
Kroniek van de Letterlievende Vereen. Dr. Jan ten Brink. 86
Kroniek van de Revolverschietvereen. Willem Tell 94
Politiek overzicht 97
Mengelwerk:
Generaal-Majoor Alings 117
In memoriam. Willem Guffroy 120
Het Belgische Vestingstelsel langs de Maas 123
Een droom 134
Zomernacht 139
Stille Hein 140
Fantasie 147
Idylle 148
Het visschersmeisje 153
Te laat! Een verhaal uit het dagelijksch leven 155
Mijn vriend 168
Embarras du Choix 173
Indrukken 188
Indeeling van het Nederlandsche leger 197
Geheimschrift 209
Verloren geluk 216
Mijn avontuur bij maneschijn 221
Varia 223
Advertentiën 237


[In bewerking]


|pag. 2|

REDACTIE.

Ere-Voorzitter: Leeraar J.G. KLEIBOER.
Voorzitter: M.J. LAGERWEIJ.
Secretaris: H.J. MEIJBOOM.
Penningmeester: J. ROTTIER.
Leden: J.F.C. NIENHUIS.
M.W. SIEBELHOFF.


|pag. 3|

VOORWOORD.

______

          Kameraden en geachte Lezers!

     Bij deze bieden wij U den 11en jaargang van onzen almanak aan.
     Het was niet zonder aarzeling, dat de Redactie-Commissie hare moeilijke taak aanvaardde. De medewerking echter, die zij van vele kameraden ondervond en de steun, haar door verschillende leeraren van den Hoofdcursus geschonken, heeft die taak veel verlicht en veraangenaamd.
     Aan allen daarvoor onzen oprechten dank.
     Met den wensch, dat ieder in dezen jaargang iets moge vinden, dat hem bijzonder belang inboezemt, zenden wij het boekske de wereld in, onder dankbetuiging ook aan den uitgever, die er voor gezorgd heeft, dat het eene eereplaats in onzen boekenhanger kan innemen.

DE REDACTIE.


|pag. 4|

{blanco}


|pag. 5|

REGLEMENT

VOOR DEN

Almanak van den Hoofdcursus

TE KAMPEN.

_______

Art. 1.
     Op den 15den Maart 1882 is door de onderofficieren van den Hoofdcursus te Kampen besloten tot het oprichten en jaarlijks uitgeven van een almanak, onder den titel van jaarboekje van den Hoofdcursus te Kampen.

Art. 2.
     De almanak moet verschijnen tusschen 1 December en 14 Januari.

Art. 3.
     Voor 1 Augustus zal de Redactie met den uitgever harer keuze een contract gesloten hebben aangaande de uitgaaf van den almanak.

Art. 4.
     De almanak zal zoowel bij inteekening als bij na bestelling verkrijgbaar zijn, in het laatste geval tegen eene verhooging van f 0.50.
Art. 5.
     De almanak verschijnt in prachtband in octavo formaat.

|pag. 6|

Art. 6.
     De totale inhoud zal niet minder dan 10 vellen druks mogen bedragen; de advertentiën zijn daaronder niet begrepen.

Art. 7.
     De inhoud zal minstens bestaan uit:
        a. Titelblad.
        b. Titelvignet.
        c. Index.
        d. Voorwoord.| Beide te leveren door de
        e. Kroniek.| redactie.
        f. Kalender.
        g. Naamlijst der officieren-onderwijzers en leeraren.
        h. Naamlijst der onderofficieren van den Hoofd-cursus naar studiejaar en alphabetisch.
        i. Naamlijst der thans regeerende vorsten.
        k. Voornaamste veranderingen in de legerorganisatie van Nederland, zijne koloniën en
        omringende groote staten.
        l. Overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in het afgeloopen jaar.
        m. Mengelwerk.
        n. Varia.

Art. 8.
     Elk lid of oud-leerling kan te allen tijde stukken ter opneming aan de redactie toezenden.

Art. 9.
     Met het oog op Art. 15, zal geen inzender van de redactie beoordeeling of opneming van een stuk kunnen erlangen, dat na 5 Oct. inkomt.


|pag. 7|

Art. 10.
     Elk lid, dat een stuk inzendt, is verplicht dit onder een motto of pseudoniem te doen.

Art. 11.
     Hij geeft met het stuk tegelijkertijd een gesloten couvert in, waarop van buiten het motto of de pseudoniem geschreven is en dat een briefje bevat behelzende den waren naam des schrijvers.

Art. 12.
     De commissie van redactie bestaat uit vijf leden, in de laatste helft van Januari door alle leden van den hoofdcursus, bij meerderheid van stemmen, uit hun midden te kiezen.

Art. 13.
     De nieuwe commissie treedt 1 Februari in werking.

Art. 14.
     De commissie kiest haren president, secretaris en penningmeester en verdeelt hare werkzaamheden onderling.

Art. 15.
     De commissie is verplicht de bouwstoffen tot het samenstellen van den almanak vóór 5 October gereed te hebben. Het staat haar echter vrij tot 15 November nog stukken op te nemen.

Art. 16.
     Met het oog op den tijd van uitgaaf zullen steeds twee leden van het 1e studiejaar deel der commissie moeten uitmaken.

Art. 17.
     De redactie benoemt uit haar midden twee leden, die gedurende het loopende jaar de stukken in ontvangst nemen. Deze leden overhandigen de gesloten couverten, bedoelt bij art. 11, aan den president der commissie, die voor de geheimhouding verantwoordelijk blijft.

|pag. 8|

Art. 18.
     Elk der leden der commissie leest de ingezonden stukken en spreekt na de lezing zijn voor of tegen de opneming uit. Meerderheid van stemmen beslist daarbij.

Art. 19.
     De redactie is aan niemand verantwoording schuldig van de redenen, die tot opneming of afwijzing van stukken geleid hebben.

Art. 20.
     Op den 5en October zal de redactie verslag doen van hare bevindingen.
     In eene algemeene vergadering, door de redactie bijeen te roepen, zal zij de motto’s der stukken, die ter opneming geschikt zijn bevonden, oplezen.
De overige blijven gedurende zes weken bij den president gedeponeerd, om daarna, zoo zij niet door den inzender zijn opgeëischt, in eene algemeene vergadering, op gelijke wijze als hierboven bijeengeroepen, vernietigd te worden.
     Tevens zullen vernietigd worden de gesloten couverten voor zoover die, om redenen hierna te vermelden in Art. 21, niet geopend zijn.

Art. 21.
     De redactie heeft geen recht tot wijziging der stukken. Bijaldien echter een stuk, behoudens enkele wijzigingen, ter opneming geschikt mocht zijn, terwijl het onveranderd onbruikbaar is, heeft de redactie

|pag. 9|

het recht de anonymiteit to verbreken en den inzender machtiging tot het aanbrengen der voorgestelde wijzigingen te vragen.

Art. 22.
     De redactie is verplicht de leerlingen van den Hoofdcursus gelegenheid te geven om op exemplaren van den almanak in te teekenen.

Art. 23.
     Door tusschenkomst der leerlingen kan ook aan andere personen almanakken worden verstrekt. De betrokken leerling blijft echter voor de betaling aansprakelijk.

Art. 24.
     Bij niet genoegzame inteekening, mag tot de uitgave van den almanak niet worden overgegaan.

Art. 25.
     De penningmeester doet verslag van zijn beheer in een vergadering der vereeniging Minerva en treedt in overleg met den Penningmeester dier vereeniging tot dekking van mogelijke tekorten, welke niet door betere administratie konden worden voorkomen.

Art. 26.
     Mocht er een batig saldo zijn dan zal dit in de kas der vereeniging Minerva gestort worden.

Art. 27.
     De commissie van redactie is aansprakelijk voor de goede uitvoering van alle artikelen in dit reglement vermeld.
     Wenscht zij zelve of vijf leden, die zich daartoe schriftelijk bij haar aanmelden, een wijziging van een of meer artikelen, dan belegt de redactie binnen

|pag. 10|

veertien dagen eene buitengewone vergadering, ten einde de voorgestelde wijzigingen aan de gevoelens der leden te onderwerpen. Daarna wordt door stemming beslist.

Art. 28.
     De commissie van redactie zal hare verantwoordingstukken der gelden overleggen bij haar aftreden. De alsdan te benoemen commissie bewaart die stukken één jaar en is dan verplicht in eene algemeene vergadering ze te vernietigen.

          Aldus op nieuw vastgesteld door de Commissie
     van Redactie, en met algemeene stemmen goed-
     gekeurd in eene algemeene vergadering van      den Hoofdcursus.

     KAMPEN, 18 Juni 1892.

__________


|pag. 29|
 
LEERLINGEN:
2e Klasse Infanterie hier te lande.
Berkeljon, H.C.J.M.Instructie-Bataillon
Ephraïm, B.J.          ,,          ,,
Van Erp, T.C.1e Regiment Infanterie
Van Gemert, N.G.3e           ,,          ,,
Jasink, B.8e           ,,          ,,
De Koning, W.N.6e           ,,          ,,
Lagerwey, M.J.1e           ,,          ,,
Meyboom, H.J.Reg. Grenad. En Jagers.
Mulder, B.8e Regiment Infanterie.
Ootmar, B.C.Instructie-Bataillon
Van der Pol, A.A.          ,,          ,,
De Quartel, F.H.W.5e Regiment Infanterie
Van Roon, J.4e           ,,          ,,
Roos, A.J.L.6e           ,,          ,,
Schütt, E.4e           ,,          ,,
Tydeman, M.6e           ,,          ,,
Wiersma, M.D.1e           ,,          ,,
 
Infanterie Oost-Indië
Van Beuge, C.Instructie-Bataillon
Ten Cate, P.8e Regiment Infanterie.
Corver, L.6e           ,,          ,,
Van Daalen, P.A.4e           ,,          ,,
Goldie, W.8e           ,,          ,,
Kasteleyn, P.C.4e           ,,          ,,
Van Lier, J.P.8e           ,,          ,,
Van der Meyden, P.3e           ,,          ,,
Niermans, C.E.A.Instructie-Bataillon.
Van Nues, J. L.7e Regiment Infanterie.
|pag. 30|
 
Rottier, J.8e Regiment Infanterie.
Le Roy, W.A.Reg. Grenad. En Jagers.
Van Royen, P.8e Regiment Infanterie.
Siebelhoff, M.W.6e           ,,          ,,
Swartjes, J.4e           ,,          ,,
Tammes, B.5e           ,,          ,,
Van Vlierden, M.J.C.W.8e           ,,          ,,
Vroege, H.6e           ,,          ,,
Was, J.D.F.3e           ,,          ,,
Wiegersma, F.8e           ,,          ,,
 
Administratie hier te lande.
Dekker, F.1e Regiment Infanterie.
Goslings, W.R.Instructie-Bataillon.
Hoogerland, J.M.S.Instructie-Bataillon.
Van Laer, F.8e Regiment Infanterie.
Limperg, H.G.A.6e           ,,          ,,
Loeff, J.6e           ,,          ,,
Rienks, P.5e           ,,          ,,
De Roos, A.D.6e           ,,          ,,
Veenendaal, J.2e Reg. Vest.-Artillerie.
 
Administratie Oost-Indië.
Deibert, J.F.Instructie-Bataillon.
Van Deutekom, B.H.J.          ,,          ,,
Günther, E.W.Reg. Grenad. En Jagers.
Van Mastrigt, A.H.3e Regiment Infanterie.
Nienhuis, J.F.C.4e           ,,          ,,
Van der Palm, H.Instructie-Bataillon.
Van Schuylenburch, E.C.2e Regiment Infanterie.
Süverkropp, C.P.J.4e           ,,          ,,
Veltman, W.P.3e           ,,          ,,
|pag. 31|
 
1e Klasse Infanterie hier te lande.
Abeleven, J.A.H.Reg. Grenad. en Jagers.
Donk, P.Instructie-Bataillon.
Froeling, J.A.F.8e Regiment Infanterie.
Froger, W.Instructie-Bataillon.
Gomm, C.A.Reg. Grenad. en Jagers.
Heimel, S.1e Regiment Infanterie.
Van Hoogenhuijze, W.G.Instructie-Bataillon.
Inden, H.J.3e Regiment Infanterie.
Klijnsma, V.J.Instructie-Bataillon.
Korndörffer, J.J.8e Regiment Infanterie.
Koster, H.G.Instructie-Bataillon.
Majoie, J.M.C.G.6e Regiment Infanterie.
Mulder, H.Instructie-Bataillon.
Vieweg, M.W.5e Regiment Infanterie.
Van Willigen, H.6e           ,,          ,,
Van der Zee, H.J.Reg. Grenad. en Jagers.
 
Infanterie Oost-Indië.
Van den Berg, J.Reg. Grenad. en Jagers.
Boerrigter, H.N.1e Regiment Infanterie.
Van Doorn, C.J.G.G.5e           ,,          ,,
Doornbos, K.P.1e           ,,          ,,
Fischer, J.C.A.5e           ,,          ,,
Holle, L.J.A.Reg. Grenad. en Jagers.
Van Hombracht, C.B.H.3e Regiment Infanterie.
Jullien, L.C.H.7e           ,,          ,,
Ketting, J.1e           ,,          ,,
Kole, M.5e           ,,          ,,
Lamster, J.C.Instructie-Bataillon.
De Roock, E.J.          ,,          ,,
|pag. 32|
 
Van Rijn, P.H.Reg. Grenad. en Jagers.
Rijser, A.C.J.C.6e Regiment Infanterie.
Schaeffer, A.B.W.7e           ,,          ,,
Stoelman, F.A.Instructie-Bataillon.
Watrin, G.I.B.5e Regiment Infanterie.
 
Administratie hier te lande.
Bode, J.F.G.6e Regiment Infanterie.
Eerdbeek, W. H.Reg. Grenad. en Jagers.
Heyman, L.J.H.7e Regiment Infanterie.
Jager, D.J.5e           ,,          ,,
De Vries, P.7e           ,,          ,,
 
Administratie Oost-Indië.
Kenninck, F.7e Regiment Infanterie.
Schotborgh, H.J.N.J.Reg. Grened. en Jagers.
Smit, J.G.7e Regiment Infanterie.
Terwiel, A.Instructie-Bataillon.


|pag. 67|

KRONIEK 1891-1892.

     Het jaar 1891 — 1892 behoort tot het verleden.
Mocht de vorige redactie kunnen getuigen, dat er weinig belangrijks voorgevallen was; wij durven aangaande dit jaar, wat betreft de viering en herdenking der gewone feestelijkheden hetzelfde zeggen, doch zijn van gevoelen, dat door het treurige sterfgeval van een onzer vrienden en de teleurstellingen, welke enkele der leerlingen hebben ondervonden, het afgeloopen jaar een der gedenkwaardigste zal zijn in de geschiedenis van den Hoofdcursus.
     Het krachtig optreden van onze muziekvereeniging bij verschillende gelegenheden en het streven, dat zich meermalen in den loop van het jaar heeft geopenbaard om gezamenlijk deel te nemen aan het leven buiten den Hoofdcursus, zijn verschijnselen, welke getuigenis afleggen van een gezonde levensopvatting, van een anti-saliegeest en van het bestaan van een hechten band onder de leerlingen.
     In de volgende bladzijden zullen wij trachten de


|pag. 68|

de geschiedenis van den Hoofdcursus gedurende het afgeloopen jaar in het kort weer te geven.
     1 October. was voor de zooveelste maal getuige van de hartelijke ontmoeting van grenadiers, jagers, infanteristen en artilleristen aan het station te Kampen. Met vroolijken ernst, voor sommigen te vroolijk, togen allen naar „het gebouw’’, waar de tactische orde der detachementen verbroken werd. Nauwelijks was dit geschied en worstelden wij tusschen pakken en koffers vooruit, of van alle kanten werden wij begroet door het oudste jaar, dat reeds den vorigen avond was aangekomen en thans zich uitputte in hulpvaardigheid, zoowel bij het naar boven brengen van onze bagage, als in het aanwijzen van geschikte waschvrouwen en flinke oppassers en van de cantine, waarin wij spoedig onze reeds aangekomen collega’s begroetten.
     Nadat wij ons hier en aan het diner geheel van de vermoeienissen der reis hadden hersteld, wendden allen hunne uiterste pogingen aan om het sombere zware marschtenue door een wandeltenue te vervangen, waartoe, omdat nog niet alle koffers waren aangekomen, de leen vaardigheid van het oudste jaar moest worden ingeroepen. Door deze hulp en door de elasticiteit der militaire tailles, die zich in gevallen van nood naar alle afmetingen der kleedingstukken weten te schikken, waren de novicii in onbegrijpelijk korten tijd in staatgesteld Kampen en zijn natuur-schoon te bewonderen. Gewis maakten deze bij de vroolijke stemming, waarin de nieuw ingekwartier-


|pag. 69|

den waren, een beteren indruk op hen, dan de bezoekers op de stad. Geheel onbekend met Kampen, was het moeielijk na te gaan of en uit welke spionnetjes, ramen en deuren nieuwsgierige blikken op hen gevestigd geweest zijn, maar zeker is het, dat op dien dag de slenterende gang der rondkijkende groepen van onderofficieren wel in het oog zullen zijn gevallen en aan hen, die het nog niet wisten, in herinnering gebracht hebben, dat er op den H. C. weder een nieuwe lichting was aangekomen.
     Des avonds was er vergadering in de Cantine. De waarnemende president van Minerva, de heer Stuyver, wenschte uit naam der vereeniging het jongste jaar geluk met de plaatsing op den Hoofdcursus en heette het hartelijk welkom. Hij drukte tevens den wensch uit, dat het oudste- en het jongste jaar spoedig elkaar mochten leeren kennen, terwijl hij de nieuwelingen uitnoodigde allen lid te worden van de vereeniging.
     Na het oorverdoovend applaus, dat op deze woorden volgde, begon het eerste luidruchtige feest van het nieuwe studiejaar.
     Te midden van deze vroolijkheid maakten wij kennis met de bewonderenswaardige opmerkingsgave van den heer Evert Cool, die ons in zichtbare, hoorbare, ja ook tastbare wijze het Amsterdamsche tap-toevoorval ten tooneele voerde.
     Met onnavolgbaar talent speelde hij het geheele programma af, schiep de trommen en pauken, de bereden politie en ten slotte de volkswoede en was tegelijk hoofd der politie en aanvoerder der woedende


|pag. 70|

menigte, die op een gegeven teeken uiteenspatte en voor zich zelf vluchtende, de cantine met lachwekkenden angst vervulde.
     Nog onder den indruk der geestige voordrachten en, zoo wij het zeggen mogen, vermoeid van het lachen keerden allen laat naar hunne legers.
     2 October. snelde voorbij met het completeeren en in orde brengen van onze Hoofdcursus-uitrusting en het ,,spazierfähig’’ maken van onze dagelijksche tenue.
     Des middags werden wij door den directeur in de cantine ontboden, die ons geluk wenschte met den uitslag van het afgelegd examen en ons bekend maakte met het bestaan van een reglement op den inwendigen dienst aan den Hoofdcursus en met het ele-mentaire gebruik der verschillende voorwerpen, die onder onze berusting kwamen.
     3 October. maakten wij kennis met het grootste gedeelte onzer leeraren en met ’t studieprogramma. De namen van verschillende geleerde vakken bereikten bij velen voor het eerst hun oor en schrikten enkelen zoodanig af, dat het troostrijk woord: ,,Nur der Anfang ist schwer’’ van den 1en Luitenant Wakker gewis wel in twijfel is getrokken.
     5 October. Toen… toen was het tractementsdag en bemerkten de oudere onderofficieren voor het eerst, dat zij niet meer door de jongere collega’s om hunne rijke inkomsten scheel werden aangezien.
     6 October. Alle respectieve mama’s en papa’s ontvangen op dezen dag een belangstellenden brief,


|pag. 71|

waarin de eerste indrukken van het jongste jaar op den H. C. in vroolijke kleuren worden gemaald, maar waaraan een klein postcriptummetje is toegevoegd met de bede, of papa s.v.p. niet te veel wil bouwen op de door vijf deelbare datums van elke maand en of de zoon de vrijheid mag nemen op den laatsten datum een beroep te doen op papa’s vrijgevigheid.
     7 October. Door het voorloopig bestuur was een algemeene vergadering der vereeniging Minerva uitgeschreven met het doel een bestuur te kiezen, voor de eerste helft van het studiejaar. Met teleurstelling vernamen de leden, dat de heer Stuyver, die op zulke waardige wijze voor de belangen der vereeniging was opgetreden, zijne waardigheid nederlegde en zich niet tot lid van het nieuwe bestuur beschikbaar stelde.
     Bij monde van zijn president Colijn bracht het nieuw gekozen bestuur hulde aan den ijver door het voorloopig comité aan den dag gelegd en drukte den wensch uit, dat het aan het nieuwe bestuur gegeven mocht zijn het voetspoor van het voorgaande te volgen, hierbij tevens de verwachting uitsprekende, dat de medewerking der leden de taak van het bestuur gemakkelijk mocht maken.
     10 October. Nadat de heer Colijn in de vergadering van Minerva medegedeeld had, dat alle leerlingen van het jongste jaar lid waren geworden van de vereeniging werd door het bestuur het voorstel te berde gebracht om evenals andere jaren ook dit jaar op schitterende wijze de installatiefuif te vieren. Tot locaal, waarin het feest zoude plaats hebben


|pag. 72|

werd de groote zaal van de Buiten-Sociëteit gekozen, terwijl tot het regelen der feestelijkheden een commissie benoemd werd.
     17 October. Alleraardigst was de groote zaal in de Buiten-Sociëteit versierd, het frissche groen, dat op ’t tooneel was aangebracht, gemengd met de heldere kleuren van het vlaggedoek, maakte bij het binnentreden een feestelijken indruk, die nog verhoogd werd door de vroolijke van verwachting stralende aangezichten der bezoekers.
     Geen wonder, dat de verwachting hoog gespannen was, want het voor dezen avond gedrukte programma bestond uit niet minder dan 18 fantastisch betitelde nummers. De kroning van den nestor, het bezoek van Arabische- en Turksche artisten, verschijningen uit Faust en tal van andere verrassingen stonden ons te wachten.
     Dank zij de gevulde kas der vereeniging en de vlugge bediening, was ieder der feestvierenden er spoedig in geslaagd zich met een heerlijk cognac-grogje een weg te banen tusschen de talrijke bezoekers en zich een plaatsje te veroveren, dat hem een onverdeeld genieten beloofde.
     Tegen 8¾ was de zaal gevuld en luisterde ieder aan zijn tafeltje naar den krachtigen feestmarsch, die als inleiding der feestelijkheden, door twee jonge sprotters op de piano werd ten beste gegeven.
     Nadat hierop het excelsiorlied staande was gezongen, werd door den heer Colijn het feest op officieele wijze geopend. In zijne openingsrede wendde hij zich


|pag. 73|

in de eerste plaats tot den 1en Luit. Luber, eerelid der vereeniging, die door zijne tegenwoordigheid op nieuw blijken gaf van zijne belangstelling. Hij wees er op, dat het den leerlingen goed deed den steun te mogen ondervinden bij hunne studie, maar dat het vooral een aangenamen indruk maakte, wanneer de leeraren zulk een gewaardeerde belangstelling betoonden in ons private leven.
     Dit bleek ook thans nog op andere wijze: de directeur van den Hoofdcursus namelijk had dezen avond uitgekozen om ons bij monde van den president van Minerva mee te deelen, dat hij het eere-voorzitterschap der vereeniging aannam.
     De heer Colijn ging voort en drukte ten slotte de overtuiging uit, dat het onder zulke verblijdende verschijnselen niet anders kon, of deze avond moest een der genoeglijkste worden.
     Thans begon de eigenlijke fuif.
     Aller blikken richtten zich naar het einde der zaal, waar door een onzichtbare hand de deuren werden geopend. Bij de geheimzinnige stilte, die hierdoor plotseling ontstond, hoorde men als in de verte zachte doffe tonen op de trom, die langzaam duidelijker werden en den intocht aankondigden van den held van dezen avond, den nestor.
     Met statigen tred nadert de stoet. Voorafgegaan door den heraut, omgeven door Oostersche edelknapen in Indische livrei en gevolgd door zijn groot-waardigheidsbekleeders nadert de vorst. Eerbiedig verheffen zich allen van hunne zitplaatsen. Langzaam


|pag. 74|

schrijdt de stoet voorwaarts en onder ademlooze stilte neemt de nestor, de heer Von Hombracht plaats tegenover den troon.
     Met onnavolgbare waardigheid treedt de heer Cool op als vertegenwoordiger van den hoogsten adel van het Kiesrijk Kampen en Ommelanden. Uit naam van allen in den lande leest hij de oorkonde voor, waarbij de nestor om zijne vele verdiensten tot hunnen vorst wordt geproclameerd.
     Plechtig legt deze de gelofte af de verplichtingen hem hierbij jegens zijne onderdanen opgelegd, getrouwelijk te zullen vervullen, en bij de kroning, die thans op indrukwekkende plaats vond, ontving de vorst als teeken zijner hooge waardigheid den gouden schepter. Tevens werd hem hierbij het recht geschonken dezen avond als absoluut monarch over zijne onderdanen te gebieden, hen te straften of hen te beloonen met de Kroonorde van de Kamperui, al naarmate zij de orde zouden trachten te verstooren of op bijzondere wijze zich zouden verdienstelijk maken.
     Uit de geestige troonrede, thans door den vorst gehouden bleek ten duidelijkste, dat aan geen waardiger persoon zulk een gezag kon worden toevertrouwd. Tot algemeene vreugde vernamen zijne onderdanen, dat hij tot zijn grootste genoegen zoude rekenen ruimschoots de eerekruizen van commandeur en rid-der van de orde van de Kamperui te mogen uitreiken.
     Nog weerklonk het daverend applaus, dat op deze rede volgde door de zaal, toen door den monarch


|pag. 75|

stilte werd geboden en de aandacht werd gevraagd voor de verschillende nommers van het programma.
     Onmogelijk zoude het zijn hier de verschillende zoo uitstekend geslaagde voordrachten te bespreken, want telkens zouden wij verplicht zijn bij het toezwaaien van den lof, die bijna alle in hooge mate verdienden in herhalingen te vallen en daarenboven zouden wij toch niet er in slagen het genot te schilderen, dat ieder bij het luisteren naar deze geestige voordrachten heeft gesmaakt.
     Tot laat in den avond duurde dit eerst groote feest en de herinnering aan het genoten pleizier heeft ons in den loop van het jaar menigen donkeren dag veraangenaamd.
     7 November. De laatste helft van October was verloopen onder het ernstig instudeeren der verschillende vakken, waarmede zoowel het oudste als het jongste jaar voor het eerst kennis had gemaakt.
Waarschijnlijk heeft het bestuur van Minerva, de oude waarheid indachtig „alle begin is moeilijk’’ gevreesd, dat de stemming der collega’s te ernstig zou worden en kwam het daarom reeds toen met een voorstel voor den dag omtrent de viering van den St.-Nicolaasavond. Algemeene instemming vond het plan om evenals vroeger op dezen avond flink feest te vieren. Tot voorbereiding van de fuif werd een regelingscommissie benoemd.
     28 November. Zaterdagavond tusschen 8 en 11½ uur maakte deze commissie onder streng incognito een verkenningspatrouille langs de wel voor-


|pag. 76|

ziene bazars van Kampen tot het uitkiezen van voorwerpen, welke op St.-Nicolaasavond als cadeaux zouden worden uitgereikt.
     Slechts aan den opmerkzamen voorbijganger zal deze patrouille zijn opgemerkt, daar zij zich snel van het eene waarnemingspunt naar het andere begaf. Dikwijls keerde zij weer op een vorig punt terug, wanneer daar eene bekoorlijke gids haar in de vol-voering der opgedragen taak behulpzaam was.
     5 December. ’s Avonds zag het er in de cantine kranig uit. Behalve de gewone versiering door vlaggen en groen was er een etalage opgericht, waarop Kampen hare schatten had uitgestald. Het was een ware „Augenweide’’ den blik daarop te richten.
     De eerste woorden van den president van Minerva, toen hij tegen 8½ de feestzaal opende, waren dan ook een dankbetuiging aan de regelingscommissie en bovendien aan de heeren Bretschneider en Günther, die hun kunsttalent met uitstekend gevolg hadden aangewend tot het maken van een naamlijst van alle leerlingen van den Hoofdcursus. De uitvoering hiervan was zoo fijn, dat Minerva besloot de cantine met dit kunstvoorwerp blijvend te verfraaien.
     Tegen 9 uur ruischte zacht door de zaal het lied, dat door den heer van der Hegge Zijnen op de piano werd gespeeld en door ieder werd meegezongen:
          Ziet de maan schijnt door de boomen,
          ’t Avondje van sinterklaas, enz.

     Onder dit gezang trad tevredenlachend Sint Nico-


|pag. 77|

laas binnen, gevolgd door zijn roetmop, die de ver-gadering grinnikend groette.
     Terstond nadat dit gezang verstomd was gelastte St. Nicolaas stilte en richtte tot de vergadering het woord.
     Op zijne reis door Nederland kon hij niet nalaten ook Kampen aan te doen. Hij had dit jaar veel goeds gehoord van de zonen van Mars en hij zou dit weten te beloon en; doch ook was hem kwaad ter oore gekomen, de waarheid mocht niet verzwegen worden, al was zij hard. Met gestrengheid werden thans aan sommigen in figuurlijken zin eenige slagen met de gard uitgedeeld, die doel troffen.
     Nadat de heer Colijn onze gasten, den directeur en het meerendeel onzer leeraren, die achtereenvolgens waren binnen gekomen, had welkom geheeten, ging St. Nicolaas over tot het uitreiken van eenige toepasselijke cadeaux, o.a. een kanon aan den eenigen vertegenwoordiger op den H. C. van het wapen der artillerie, opdat hij niet langer nacht en dag het gemis van zijn wapen zoude voelen. Een heusch steigerend paard, aan den besten ruiter van de Zwolsche ruiterschaar.
     Eindelijk werd overgegaan tot het trekken van de prijzen der tombola zonder nieten. Niemand werd echter in het genot van zijn prijs gesteld, die niet vooraf een hem opgedragen last volvoerde.
     Tegen 11½ uur verzocht de directeur het woord; zelden had de geachte spreker, duidelijker bewijzen gezien, dat de onderofficieren zich op zoo gepaste


|pag. 78|

vroolijke wijze wisten te vermaken. De heer Wakker, die uit naam der overige leeraren sprak, bedankte den goeden Sint (den heer Cool) voor het genoegen, dat hij allen had verschaft, en drukte zijn gevoelen uit, dat de wijze lessen heden aan sommigen gegeven, nuttige aanwijzingen op hunnen levensweg zouden zijn. Daarna namen onze gasten afscheid.
     De vroolijkheid werd voortdurend grooter, de deftige Sint was meermalen genoodzaakt, door woorden, gebaren en bedreigingen met zijn schepter de orde te handhaven, hetgeen hem gelukte tot het uur van vertrek was aangebroken.
     9 December. In eene algemeene vergadering werd onze zeer geachte leeraar, de tot kapitein bevorderde 1e Luit. Heinsius, met algemeene stemmen tot eerelid van Minerva gekozen. Zijne benoeming tot kapitein maakte zijn vertrek onvermijdelijk en te vergeefs hadden wij gehoopt, dat zijn verblijf aan den H. C. tenminste nog gerekt mocht worden tot aan den 1sten October.
     Wegens de bij uitstek goede verstandhouding, die er bestond tusschen dezen leeraar en de leerlingen, werd zijn heengaan met leedwezen gezien. Bij het afscheid, dat Z.E.G. eenigen tijd later van ons nam, waren de wenschen, dat het hem mocht welgaan, van harte gemeend. Ieder gevoelde, dat het 5e Regiment een edel en kundig officier rijker was geworden
     De 1e Luit. de Bruine, die reeds vroeger leeraar was geweest aan den H. C, werd door den Min. v. Oorlog tot zijnen opvolger benoemd.


|pag. 79|

     Het laatste gedeelte van de maand December was somber en koud. Koud ging men naar de les, koud naar de donkere cantine, koud door de sombere stad.
Gelukkig gaven de driemaandelijksche repetitiën drukten en stof tot gesprek, en hield de hoop op schaatsenrijden onzen levenslust wakker. Het vroor zoo nu en dan er lustig op los en steeds was het: „Zondag gaan wij rijden’’, doch Zondag was het altijd mis.
Dank zij deze tantalus-politiek van vorst winter water waren wij telkens ongemerkt een week nader bij het Kerstverlof. Een paar maal zijn wij hem te vlug af geweest en hebben wij eenige teugen uit den beker kunnen nemen; want 20 December zwierden allen naar hartelust langs de baan.
     23 December. ging ons Kerstverlof in; allen hoopten, dat het ijs, dat thans sterk genoeg was, hen in de gelegenheid zoude stellen nog eens flink te profiteeren. In deze verwachtingen zijn allen teleurgesteld. Dooiweer van den tweeden dag van het verlof af.
     3 Januari. Wij waren terug in Kampen; de lange reeks van Zondagen was niettegenstaande het ongunstige weder maar al te spoedig voorbiigegaan, te midden van feestjes en avondjes waarop wij tal van oude kennissen weder ontmoetten en onder dezen vooral de lang ontbeerde, haast vergeten huiselijke gezelligheid. Hoe verheugd zouden wij zijn als deze vriendin zoo nu en dan ook eens een bezoek wilde brengen aan onze studiekamers op den H. C.
Zij zal het wel nooit doen; zij is daarvoor te veel-


|pag. 80|

eischend en legt alleen bezoeken af op kamers, waar het theewater ’s avonds lustig zingt.
     Wij waren terug, en de eerste avonden van eigen-oefening gingen vroolijk voorbij onder het opsommen van vele avontuurlijke voorvallen, waarvan de getuigen meestal afwezig waren. Alleen bij enkelen, wier lijst eenigszins zwartgallig was uitgevallen nam men een dollen ijver waar, als wilden zij in één avond de zaak weer in het reine brengen. Dat viel niet mee en ook zij volgden spoedig de kalme aanwijzingen van onzen gids, het tableau, waarop de uren van verplichte eigenoefening aangegeven zijn van 7—9 en niet van 7—11½
     6 Februari. ’s Morgens reeds bij zonsopgang las ieder, die nog even een paar losse pennetjes of een stuk potlood voor de les moest hebben of het gewichtige zwarte bord in de cantine: ,,Hedenavond vergadering van Minerva; onderwerp: bal’’.
     6, 7, 9 Februari. Heftig debat, tusschen vóór-en tegenstanders; het glanspunt hierin was zeker wel het oogenblik, waarop een pessimistisch spreker beweerde, dat er te weinig dames in Kampen waren, terwijl een optimist, waarschijnlijk met behulp van een officieele opgave van den ambtenaar van den burgerlijken stand, durfde verzekeren, dat zulks niet het geval was, er waren er meer dan 108. Op meer ernstige wijze werden verschillende bezwaren van financieelen en anderen aard opgelost; dank zij de speechen van de heeren Colijn, Boonstra, Fisscher en anderen.


|pag. 81|

     Met een vrij groote meerderheid wordt bij stemming het voorstel tot het geven van een bal aangenomen.
     12 Maart. De president van Minerva deelt ons mede, dat de directeur besloten heeft het voorgenomen bal niet te doen doorgaan. Redenen van overwegenden aard hebben Z.E.G. genoopt deze beslissing te nemen. Het behoeft geen betoog, dat deze redenen zeer gewichtig moeten zijn geweest, daar de geachte eere-voorzitter steeds de belangen der vereeniging met ijver heeft behartigd.
     Wij drukken echter de hoop uit, dat in het thans aanvangende jaar de bezwaren tegen een bal zullen zijn vervallen en Minerva in de gelegenheid zal gesteld kunnen worden aan de andere Kamper vereenigingen te toonen, dat zij de haar betoonde beleefdheden weet op prijs te stellen.
     15 — 19 April. Het Paaschverlof gaf weder eenige verademing na de dagen van ingespannen studie. Na de terugkomst van verlof was de warande voltooid. Zelden is de bouw van een huis met meer belangstelling van dag tot dag gevolgd, dan die van ons zomerpaleis. Het slaan van spijkers, het draaien van schroeven, snijden van glas werd door allen met een ijver bestudeerd, als wenschten zij te promoveeren in de polytechniek. —
     De warande is een groote aanwinst voor den H.C. en speciaal ingericht tot het ontvangen van vroolijke whistclubjes, die er zich zóó weten te nestelen, dat zij de gewichtige gebeurtenissen in Kampen tot zelfs


|pag. 82|

het verschijnen van „de Wallfisch, das gröszte Säugethier der Welt’’ met onverschilligheid vernemen.
     2 Mei. Aankomst van het groote monsterkanon aan welks binnenloodsen het geheele personeel een handje heeft meegeholpen. Sommigen in de stad beweren, dat het dienen moet om bij den aanval van een oostelijken vijand de IJselbrug te bestrijken, anderen, dat het bij een zoozeer gewenscht bezoek van Hare Majesteit aan Kampen, bestemd is tot het afgeven van 101 saluutschoten. Doch wij hoofdcursianen, wij zelf houden het doel van den koperen vuurmond wijselijk geheim. Maar wat wij niet geheimhouden is, dat wij tegenwoordig een buitengewoon fraaie fontein in den tuin hebben, die op Hemelvaartsdag voor het eerst hare schoone stralen naar boven zond. Het is een pracht van een fontein, in staat om het geheele prachtige grastapijt te…. verdrinken, indien wij hare dartelheid niet spoedig temperen.
     20 Mei. In den namiddag van dezen somberen dag werd door ons aan het stoffelijk overschot van den door ons allen beminden kameraad Willem Guffroy de laatste eer bewezen.
     Zijn lijk moest, daar het in het familiegraf te Breda zoude worden bijgezet, overgebracht worden van het hospitaal naar het station.
     Onder de aangrijpende tonen van den treurmarsch volgden familieleden en vrienden de baar.
     De aanwezigheid aan het station van al zijne leeraren en tal van officieren en onderofficieren van


|pag. 83|

het Instructie-bataillon, getuigde van de genegenheid, die allen hem hadden toegedragen; de roerende woorden, waarin de heer Colijn. namens alle leerlingen van den Hoofdcursus aan onzen zoo jong gestorven vriend het laatste ,,vaarwel’’ toeriep, zullen voor ieder, die deze treurige plechtigheid bijwoonde, onvergetelijk blijven.
     1 Juni. begint de eigen oefening. In alle hoeken en gaten, corridors, vestibules, overal zaten studeerende jongelui tot zelfs in de slaapzalen. Den adjudant-onderofficier kwam dit wel wat verdacht voor: „op klaarlichten dag studeeren op bed?’’ „Neen zoo iets wil er bij mij niet in’’, en gesloten werden de slaapzalen, wier kalme rust op warme achtermiddagen zich zoo uitstekend tot studie-overpeinzingen eigent.
     16 Juni. begint het overgangsexamen. Dertien dagen lang zag men ’s morgens en ’s middags vóór den aanvang alle banken en paden bezet met driftig studeerende jongelui en alle vensterbanken belegd met logarithmentafels, pennen en papier. Gelukkig, dat enkele schoone geluiden van de Kamperkermis tot ons doordrongen om ons er aan te herinneren, dat er een buitenwereld bestond.
     30 Juni. Afscheidsfuif. De heer Colijn opende op dezen gewichtigen avond de laatste bijeenkomst in de cantine met een ernstigen terugblik op het afgeloopen jaar, waaraan voor de onderofficieren van den Hoofdcursus zoo vele treurige herinneringen waren verbonden. Verder wenschte hij aan het jongste jaar


|pag. 84|

tijdens de detacheering bij de korpsen een pleizierigen tijd en een gunstigen uitslag van het afgelegd overgangsexamen.
     De heer Hinsbeeck nam voor het jongste jaar het woord; hij wees op de uitstekende verhouding, die steeds had bestaan tusschen het oudste- en jongste jaar, en wenschte aan allen, die het officiersexamen hadden af te leggen, dat zij slagen mochten.
     De aanwezigheid van het meerendeel der officieren en burgerleeraren gaf reeds aan dezen avond een meer dan gewone beteekenis. Ook om andere redenen was deze avond gewichtig.
     De kortelings tot kapitein benoemde 1e Luitenant Wakker, werd door de leerlingen van het jongste jaar voor het laatst in hun midden gezien,
     Hij, die steeds, wanneer hij bij verschillende gelegenheden de tolk van anderen was, zijn eigen hart liet spreken, kon, toen hem het eerelidmaatschap der vereeniging en tevens het stoffelijk souvenir namens alle onderofficieren werd aangeboden, in de eerste oogenblikken geen woorden vinden om zijne gevoelens uit te drukken. Een: „lang zal hij leven’’ klonk herhaalde malen door de zaal.
     ,,Moge het hem wel gaan’’ was de wensch, die ieder bij zich voelde opwellen, toen de man, dien wij zoo gaarne hadden behouden, afscheid nam.
     Nog een reden voegde zich bij de reeds genoemde.
De muziekvereeniging Euterpe namelijk, waarover wij in den aanvang van ons verslag spraken vergastte ons onder de uitstekende leiding van den heer


|pag. 85|

van der Pol, den gansenen avond op de schoonste muziek.
     1 Juli. vertrok het jongste jaar met uitzondering van de Indische administratie, naar de korpsen. Eenige dagen hierna werd de uitslag van het overgangsexamen bekend. Niemand was blijven zitten.
     24 Augustus. begon het officiersexamen; na afloop hiervan gingen ook zij, die hieraan deelgenomen hadden, in afwachting van den uitslag, met verlof en bleef het gebouw tot 1 October bijna onbewoond.

     Thans is het gewichtigste van wat er is voorgevallen vermeld. Met den wensch, dat de lezer moge instemmen met de wijze waarop wij de geschiedenis hebben geboekt, bergen wij Kleio’s pen op tot het volgend jaar.

DE REDACTIE.

________


|pag. 86|

KRONIEK

VAN DE

Letterlievende Vereeniging

Dr. JAN TEN BRINK.

______

     Het was de 1sten Juli; het tijdperk waarin de natuur haar toppunt van luister heeft bereikt en het bloeiende der lente ineensmelt met het volle weelderige van den zomer. Is het een wonder, dat de gemoederen van de leerlingen uit het jongste studiejaar in harmonie waren met zulk een morgen!
Het overgangsexamen was achter den rug en heden vertrokken ze naar de regimenten, om daar, hetgeen de theorie hen had geleerd, aan de praktijk te toetsen. Drie maanden moesten verloopen alvorens ze opnieuw het Hoofdcursusgebouw zouden betreden, ten einde de laatste hand te slaan aan den arbeid, die het verkrijgen van de ,,sterren’’ vooraf moet gaan. Deze rust genoot ook de Letterlievende Ver-eeniging en ze had haar noodig; hoog noodig; ze was immers ziek geweest en moest geneeskracht putten uit de versterkende zomerlucht.
     Het was drie maanden later.
     Koel waaide een noord-westen wind over de IJsel-


|pag. 87|

brug en kleurde de wangen van het tegenwoordige oudste studiejaar met eene frissche kleur. Den volgenden dag kwamen de nieuwe leerlingen aan. Dienzelfden avond nog had er eene samenkomst in de cantine plaats, ten einde niet alleen met de studiemakkers zelven doch ook met hunne vereenigingen kennis te maken.
     Op deze wijze werden dus de nieuwelingen uitgenoodigd tot het lidmaatschap van onze vereeniging en werd haar bestaan in het geheugen van hen, die haar reeds kenden, opgefrischt.
     Den 7 October werd de eerste vergadering door den heer Colijn geopend. Dit was een gewichtige dag voor de Vereeniging. Er moest een bestuur gekozen worden en van deze verkiezing zou het waarschijnlijk afhankelijk zijn of „het zieke kind’’ — zooals de kroniekschrijver de Vereeniging het vorige jaar noemde — zou bezwijken of genezen.
     Het kon niet anders of het bestuur, bewust van de gewichtige taak, die het had te vervullen, moest de hand wel dapper aan het werk slaan en door toevoeging van nieuwe en wijziging van oude artikelen het reglement zuiveren van de gebreken, die het aankleefden en de leemten aanvullen.
     Het begin was goed: alle voorstellen werden met eenparigheid van stemmen aangenomen. Dat was verblijdend en hoopvol. Doordrongen van het nut en aangemoedigd door den gezelligen toon, die steeds in de vergaderingen heerschte, kwamen de leden, wier aantal grooter was dan ooit te voren, stipt op het


|pag. 88|

bepaalde uur bijeen. Het was op een dier bijeenkomsten, dat een oud-lid, de 2e luitenant-kwartiermeester van het O. I. L. De Jager ons kwam bezoeken en ter herinnering aan de genoeglijke uren, welke hij op deze wijze had doorgebracht, een woord van aansporing en afscheid sprak tot de aanwezigen.
     Het was aardig die groep te zien. Allen dicht om de kachel geschaard, met eene brandende sigaar of pijp op de lippen; op één of twee stoelen uitgestrekt en druk pratende over het „klassennieuws’’ van dien dag en het ongezellige van het „steurengat’’ niet te vergeten.
     Een oogenblik later stond de voorzitter op en schonk het woord aan den heer C. Toen werd het doodstil; zoodat men duidelijk het loeien van den wind en het kletteren van den najaarsregen tegen de ruiten hooren kon. De heer C., die tegenover de kachel stond, achter den katheder van den leeraar, verbrak deze stilte; hij noemde den titel van zijn onderwerp; de bronnen waaruit de stof was geput en sprak ongeveer een half uur. Eene stilte, opgevolgd door een handgeklap bewees, dat de voordracht geëindigd was. Zij was schoon. De heer C. sprak goed; dit wist hij; van daar die gemakkelijke houding, die eenvoudige en schoone schoon gesproken woorden; die kleurrijke en duidelijke beelden en dat boeiende geheel. De voorzitter verzocht de heeren, die aan de beurt waren, de critiek uit te oefenen; stelde daarna de gelegenheid open tot debat en eindigde met den spreker zijn’ dank te betuigen en aan een ander het woord te verleenen.


|pag. 89|

     Zoo ging die bijeenkomst voorbij en met schrik hoorden we, dat de bel ons reeds naar de avond-eigenoefening riep. Dien avond had de vergadering een half uur langer geduurd dan gewoonlijk, doch ook dien avond telde de Vereeniging één lid meer.
     Morgenavond om half zes buitengewone vergadering voor de leden der Letterlievende Vereeniging, stond den 16en December op het bordje in de cantine geschreven. Of het de nieuwsgierigheid was, die haren invloed op ons uitoefende, ik weet het niet; doch allen waren nog vóór het bepaalde uur tegenwoordig.
Spoedig vernamen wij de reden. Onze geachte leeraar en beschermheer der Vereeniging, de 1e luitenant Heinsius, was tot kapitein benoemd en zou eerstdaags de inrichting verlaten. Als een blijk van dank en deelneming tevens, achtte het bestuur zich geroepen, — en het deed dit zoo gaarne — den leden voor te stellen den kapitein Heinsius het Eere-Voorzitterschap aan te bieden. Met handgeklap en voetgetrap werd het tweede voorstel, dat van het bestuur uitging, goedgekeurd.
     Dat was voorzeker aangenaam; doch niet voldoende. Wij wisten immers nog niet, of de kapitein Heinsius die betrekking wilde aanvaarden. Een geschikt oogenblik werd afgewacht en het voorstel der Vereeniging door den voorzitter aan den Kapitein medegedeeld, die blijkbaar daarmede ingenomen was.

     ,,Echt winterweer vandaag hè ? en wat is het overal koud behalve hier! Wil je wel gelooven, dat


|pag. 90|

ik naar dit uurtje verlangen kan ?’’ Zoo sprak het lid A. tot zijn’ buurman, die even als hij in eene gemakkelijke houding bij de kachel op zaal No. 14 zat en de andere leden wachtte. „Ja, je hebt gelijk’’ viel de aangesprokene in en men gevoelt dat nog meer zoo kort na het verlof. Maar apropos over verlof gesproken, heb je ook een geschikt onderwerp kunnen vinden voor het huishoudelijk concours, waarover in de laatste vergadering vóór het Kerstverlof gesproken werd ?’’ „Om je de waarheid te zeggen, heb ik er niet aan gedacht en ik geloof wel, dat ik niet de eenige zal zijn. Maar het is immers nog zoo ver niet. Is de datum al bepaald ?’’ „Ik geloof, dat daarover hedenavond zal gesproken worden. Maar kijk, daar komt onze Secretaris aan, die zal het wel weten.’’ De secretaris wist het ook en schonk hun de gewenschte inlichtingen. Het voorstel van het bestuur werd ook ditmaal goedgekeurd, zoodat de datum op 15 April werd vastgesteld en eene commissie van drie leden benoemd zou worden, belast met den inkoop van prijzen. Was de vooruitgang der Vereeniging reeds duidelijk zichtbaar, het vooruitzicht van een wedstrijd spande de krachten nog meer in en droeg zijne vruchten.
     De trekvogels waren teruggekeerd, de runderen liepen weer vreedzaam te grazen op het frische groene Apriltapijt en in den hoogen boom van den tuin verhief een spreeuw zijn verward gefluit, terwijl hij met zijne bont gekleurde vleugels klepte, alsof hij behagen schepte in de vroolijkheid, welke op dat


|pag. 91|

oogenblik in zaal No. 14 heerschte. Die vroolijkheid was niet geveinsd.
     Heden werd de slotvergadering gehouden en de prijzen uitgereikt. Het was nog wel vroeg in het jaar; eerst den 15en April; doch het bestuur begreep zeer goed, dat bij de intrede van de lente de vergaderingen moesten eindigen, wilde men geen gevaar loopen, de verkregen gunstige resultaten te verliezen of althans te zien verminderen. Het schoone weer lokt iedereen naar buiten; doch vooral den jongen man, die den ganschen dag aan zijne zitplaats ge-bonden is geweest. Voor ons, die slechts 2 uur daags het gebouw mogen verlaten, is het eene dubbele behoefte om de duffe atmospheer te ontvlieden en met volle teugen onze longen te laven aan het gas, dat doet leven. Doch keeren we tot het concours terug.
Deze laatste bijeenkomst werd behalve door de leden nog door eenige andere heeren bijgewoond, welke verlangden de slotvoordracht van den heer Colijn te hooren.
     Nadat de prijzen waren bekeken en de commissie meermalen een pluimpje ontvangen had voor hare verdienstelijke keus, opende de voorzitter de vergadering. Wat er gezegd werd kunt ge gemakkelijk begrijpen; overbodig dit hier neer te schrijven. Wat de slotvoordracht betreft, deze mag niet in datzelfde lot deelen. „Idealisme en welsprekendheid in verband met het nut van de Letterlievende Vereeniging Dr. Jan Ten Brink’’ was ze getiteld.
     De stof voor dit onderwerp is groot; eigenlijk te


|pag. 92|

groot om in den korten tijd, welke den spreker vergund was, behandeld te worden. Doch hij heeft niets dan lof geoogst. Ditmaal was zijn succes nog grooter dan een vorigen keer. Allen hingen als het ware, aan zijne lippen en konden zich volkomen vereenigen met de woorden van dank, die de voorzitter met zooveel oprecht gemeenden ernst uitsprak. En die dankbetuiging was ten volle verdiend. Niemand was door den heer Colijn vergeten. Hij schilderde in korte trekken de geschiedenis der Vereeniging van vroeger en van het afgeloopen jaar. „Ik heb hoop voor de toekomst, en die hoop is gegrond op de levenwekkende kracht die onze Vereeniging heeft ontvangen, gedurende het afgeloopen jaar.’’ Kon het bestuur grooter blijk van hulde ontvangen, dan in deze weinige woorden lag opgesloten ? In dezen geest gaat de spreker voort en zegt ten slotte:
     ,,Ik hoop dat de vereeniging heeft bijgedragen om ons ook op maatschappelijk gebied onze plichten als staatsburger te doen begrijpen en ons ten slotte liefde heeft ingeboezemd voor wat waarlijk schoon is in kunst en wetenschap; voor wat lieflijk is en weiluidt; kortom, dat zij van ons gevormd heeft banierdragers van het Idealisme, dat de ware realiteit is van het edele en goede.’’ Nu volgde een daverend applaus, waaraan bijna geen einde scheen te komen.
Dit moest den spreker goed doen; sprak dit niet voor den goeden indruk zijner woorden ? Toen werd er afscheid genomen en een woord van dank gebracht aan allen, doch aan de commissie en de leden van


|pag. 93|

het bestuur in het bijzonder. Het viel den voorzitter moeilijk te scheiden van eene vereeniging, welke hij met zooveel innig genoegen en voldoening had mogen leiden. Zijne stem zou dit gevoel verraden hebben, indien het niet duidelijk sprak uit deze, zijne slotwoorden :
     ,,Ik wensch innig, dat de liefde van onze opvolgers voor deze vereeniging groot genoeg zal zijn, om met een milde hand een vruchtbaar zaad te strooien in de voren, welke wij gedurende dit oefeningsjaar hebben ontbloot !’’
     Zou de kroniekschrijver van het vorige jaar tevreden zijn ?

V.

________


|pag. 94|

KRONIEK

VAN DE

REVOLVERSCHIETVEREENIGING „WILLEM TELL’’.

______

     Het afgeloopen schietjaar is, zooals reeds velen, in bloei voorbijgegaan.
     Aan de oefeningen, onder de aangename leiding van den Eersten Luitenant W.R.H. Wakker, beschermheer der vereeniging, werd door het groote aantal leden trouw deelgenomen en hoewel de oefeningen eerst laat in de lente konden beginnen, heeft het weer het zijne er toe bijgedragen, om de oefeningen geregeld te doen plaats hebben en de prettige stemming onder de leden te verhoogen.
     Ingevolge art. 30 van het regement der Vereeniging, werd vóór het vertrek van het jongste studiejaar naar de korpsen, een schietwedstrijd gehouden.
     De beschermheer, vele gasten en alle leden waren hierbij tegenwoordig.
     In de eerste plaats dient te worden vermeld, dat bij deze feestelijkheid de Vereeniging werd vereerd met de aanwezigheid van den Kapitein-Directeur


|pag. 95|

J. J. Wierts en van de Eerste Luitenants R. H. Luber en H. K. van der Maaten, die hiermede bewijs gaven van hunne belangstelling in de Vereeniging.
     Volgens ,,Adat’’ waren weer eenige vaatjes bier op het schietterrein aanwezig, die, in eene zestienmanstent verschalkt, de opgeruimdheid onder de leden in vroolijkheid trachtten te veranderen.
     Aan alles komt een eind, zoo was het ook met de spanning onder de deelnemers aan den wedstrijd op dezen dag.
     Het bleek, dat de kamp zwaar geweest was, doch daardoor tevens, dat de in het afgeloopen jaar gehouden oefeningen niet slechts een vertoon waren geweest, maar boven verwachting aan het doel beantwoord hadden.
     De keurige prijzen, voor welker aankoop de daartoe aangewezen commissie allen lof verdient, werden hierop door den president A. Schimmel onder de noodige hartelijke toespraken aan de winners uitgereikt.
     Door een der leden van het jongste studiejaar, B. Jasink, werd hierop, uit naam dier leerlingen het woord gericht tot den inmiddels tot Kapitein benoemden beschermheer. Zeer juist wist hij de gevoelens dier leerlingen te vertolken, door te wijzen op de keerzijde der medaille, die bij de benoeming van den beschermheer tot kapitein te voorschijn kwam in diens onvermijdelijk vertrek naar een ander garnizoen.
     De Kapitein W.R.H. Wakker wenschte daarop


|pag. 96|

Der Vereeniging, en met haar den leden eene schitterende toekomst toe.
     Wij achten het hier de plaats hem hulde en dank te brengen voor de vele opofferingen, die hij zich ten bate der Vereeniging heeft getroost; voor zijne voortdurende belangstelling in- en voor de aangename leiding van de oefeningen, waarbij de leden méér hebben geleerd, dan alleen het hanteeren van de revolver. Steeds is hij ons, het mag hier gezegd worden, als een ouder vriend voorgegaan. Onze slotwensen, is dan ook, dat het hem steeds wel moge gaan en dat Willem Tell eenen beschermheer vinde, die op gelijke wijze de belangen der Vereeniging behartigt.

PEER EENOOG.

________


|pag. 97|


|pag. 117|

Generaal-Majoor Alings.

_______

     Het zal onzen kameraden zeker aangenaam zijn, ditmaal in het jaarboekje het portret te vinden van onzen inspecteur van het Militair Onderwijs, Generaal-Majoor Alings. Enkele lezers zullen misschien zich er over verwonderen, dat de beeltenis geplaatst wordt van een nog in actieven dienst zijnden officier, hetgeen tot nu toe zelden geschiedde. De nauwe betrekking echter, waarin wij, leerlingen van den Hoofdcursus, tot dezen bijzonder verdienstelijken Opper-Officier staan, wettigt volkomen de afwijking van de gewoonte, welke wij ons veroorloven.
     Wij zullen ons natuurlijk onthouden van alles, wat maar eenigszins gelijkt op eene beoordeeling. Een ieder weet met hoeveel waardeering de Generaal steeds wordt genoemd door allen, die hem kennen en door de velen, die hem iets te danken hebben, vooral uit de tijden, toen hij als Kapitein-Adjudant, of als toegevoegd Hoofdofficier bij den Inspecteur der Infanterie werkzaam was.
     Dit alleen reeds is, naar wij vertrouwen, ruim voldoende om ons het recht te geven, den naam van


|pag. 118|

,,humaan, sympathiek man’’, dien men steeds op den Generaal hoort toepassen, ook onder zijn portret te plaatsen.
     Den 8sten Juli 1852 werd HUGO FERDINAND ALINGS tot Tweeden Luitenant benoemd bij het 2e Regiment Infanterie.
     Vervolgens den 2en April 1856 tot Eersten Luitenant bij het 7e Regiment, den 8sten Mei 1865 tot Kapitein 3e klasse hij het 1e Regiment en den 22en Mei 1867 tot Kapitein 2e klasse bevorderd, werd hij den lsten April 1868 benoemd tot Adjudant bij het korps.
     In dien rang werd hij den 25en Februari 1872 tot Kapitein 1e klasse bevorderd en den 1sten Maart 1878 benoemd tot Majoor bij het 7e Regiment Infanterie.
     Gedurende het kortstondig bestaan van eene ,,Afdeeling Infanterie’’ bij het Departement van Oorlog, werd de Majoor benoemd tot sous-chef daarvan, en in verband hiermede overgeplaatst bij den Staf der Infanterie.
     Den 18en April 1880 werd de Majoor eervol hiervan ontheven, en den 21en April d.a.v. toegevoegd aan den Inspecteur der Infanterie, in welke functie hij den 30en September 1880 tot Luitenant-Kolonel werd bevorderd.
     Op den 9en April 1887 tot Kolonel bij het 3e Regiment Infanterie benoemd, moest hij wegens ziekte enkele weken daarna non-activiteit aanvragen, doch kon reeds den 17en Maart 1888 weder het commando opnemen, ditmaal over het 4e Regiment.


|pag. 119|

     Van 9 Januari 1891 tot 15 April 1891 was de Kolonel voorloopig belast met het bevel over de 1e Divisie Infanterie en werd op laatstgenoemden datum tot Generaal-Majoor, Inspecteur van het Militair Onderwijs benoemd.

     Gedurende deze eervolle loopbaan was hij herhaaldelijk in de gelegenheid, door zijne veelzijdige kennis en zijn helder oordeel, het land gewichtige diensten te bewijzen. De ijver, welken hij in alle betrekkingen door hem bekleed aan den dag legde, wettigde ten volle het vertrouwen, dat voortdurend in hem gesteld werd.
     De benoemingen tot Ridder in de orde van de Eikekroon, ter gelegenheid van het zilveren kroningsfeest van Z. M. Willem III, en tot Ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw, den 10en Mei 1889, getuigen ervan, dat het ijverig streven in het belang van het vaderland bij dezen vorst hooge waardeering vond.
     Dat deze hem ook in uitgebreide mate wordt geschonken door de regeering van H. M. de Koningin, bewijst de gewichtige functie, welke hij thans vervult.

     Wij brengen bij dezen onzen eerbiedigen dank aan den Generaal voor de gegeven vergunning om zijn portret in het jaarboekje te plaatsen en drukken den wensen uit, dat hij nog langen tijd zijne diensten aan den Staat zal blijven wijden.

DE REDACTIE.

_______


|pag. 120|

IN MEMORIAM.

Willem Guffroy.

     Het jaar 1891 vlood daarhenen, met zich sleepend al het lief en leed, dat wij gedurende dien tijd ondervonden hadden. De oudere kameraden verlieten de Inrichting en maakten plaats voor anderen, die weldra in onze sympathie zouden deelen. Onder deze laatsten nam voorzeker Willem Guffroy een eereplaats in; — nam, zeggen wij, want helaas! Hij is uit ons midden weggerukt.
     De wreede zeis des doods spaarde de nauw ontloken bloem niet. —
     Willem Guffroy was den 16en September 1888 als adspirant-onderofficier in dienst getreden bij het 6e Regiment Infanterie te Breda, en als zoodanig leerde ik hem reeds spoedig kennen — later mochten som¬migen onzer hem als studiekameraad op den cursus van het 6e Regiment Infanterie aantreffen.


|pag. 121|

     Hij was begaafd met een helder verstand, maar vooral door zijn edel hart, dat open stond voor al wat braaf en goed was, verwierf hij zich in korten tijd veel vrienden en maakte hij aanspraak op ons aller achting en kameraadschap.
     Want hoe jeugdig ook, hij was zelf goed kameraad en als een uitvloeisel daarvan een ,,braaf soldaat’’.
     Na een onafgebroken, ijverige studie van twee jaren gelukte het hem, zich een plaats op den Hoofd¬cursus te verwerven. Bij den afloop van het eerste cursusjaar was hij nog te jong, om aan het examen deel te nemen. —
     Op den H. C. knoopten wij de kennismaking weer aan.
     Reeds spoedig bleek zijn goede aanleg; deze gevoegd bij zijne buitengewone werkzaamheid openden hem de schitterendste vooruitzichten. —
     Wij betreuren het, dat ze niet verwezenlijkt zou¬den worden!
     Eene ziekte, die zich aanvankelijk niet ernstig liet aanzien, maakte het noodig, dat hij in het hospitaal opgenomen werd.
     Daar stonden velen onzer aan zijne lijdenssponde. — Helaas, wij zouden er ook voor zijne lijkbaar staan. —
     Willem Guffroy is niet meer….
     Zacht en kalm ging hij henen, eene ledige plaats in ons gebouw achterlatende — maar geen leemte in ons hart.
     Want al mocht hij op zijn sterfbed niet kunnen terugzien op groote daden, die zijn’ naam gedurende lange jaren in eer zouden houden — hij verdient


|pag. 122|

ten volle den lauwerkrans, dien wij hem om de slapen vechten.
     En roepen wij op ouderen leeftijd ons de vervlogene dagen nog eens voor den geest, — dan zal zijn beeld voor ons verschijnen als dat van een’ mensch, van wien wij konden getuigen: Hij was braaf, goed en edel.
          Hij ruste in vrede.

     Kampen, 2 Juni 1892.

M.L. J.

________

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.