|pag. 28|
Onder de belangrijkste Overijsselsche oorkonden mag de brief gerangschikt worden, waarbij aan Zwolle stadregt gegeven is. Deventer (en waarschijnlijk ook Kampen en Wilsum) waren reeds vroeger dan Zwolle tot stad verheven, maar de acten, waarbij dat geschied is, zijn niet meer aan te wijzen.
De Zwolsche stadbrief is dien ten gevolge de oudste uit het geheele gewest. Vreemd mag het daarom genoemd worden, dat hiervan niet dan een gebrekkig afschrift in druk gegeven is, hetwelk men vindt in van Hattum’s Geschiedenissen van Zwolle, dl. I. bl. 125. Dat de door hem gegeven tekst onzuiver is, mag zeker wel daaraan toegeschreven worden, dat hij zich met een slecht afschrift behelpen moest (zie de noot op bl. 127) in plaats van het stedelijk archief te kunnen raadplegen.
Van dat archief heeft hij nooit inzage gehad; uit de voorrede blijkt dit duidelijk genoeg; en daaraan is het toe te schrijven, dat zoovele der door hem uitgegeven stukken onnaauwkeurig zijn wedergegeven.
Hierover mag men hem misschien niet al te hard vallen; maar wel daarover, dat hij weinig kritisch te werk ging bij het uitgeven en niet altijd verstond wat hij vertaalde.
Dumbar had in zijne Analecta (II. 231) er op gewezen dat de stadbrief volgens sommigen van het jaar 1233, volgens anderen van het jaar 1230 was. Het afschrift van van Hattum vertoonde na het woord ,,Vicesimo’’ (bl. 126 bovenaan) eenige streepjes, die hij door ,,tertio’’ aangevuld heeft. Wel geraakte hij in verlegenheid door het feit, dat Bisschop Wil-
|pag. 29|
lebrand in het midden van 1233 te Vollenhove op het sterfbed lag en dus niet te Deventer een brief dateren kon, maar daarover is hij heengestapt Had hij geweten dat Willebrand in Julij 1233 overleden is, dan zoude hij ingezien hebben dat de brief niet van 31 Aug. 1233 (pridie Kal. Septembr.) zijn konde.
Ik zal hier den tekst geven, zooals die te vinden is in een afschrift van het begin der 14e eeuw, liggende in lade N°. 1 van het stedelijk archief. 1 ) Bij vergelijking met dien van v. Hattum, zal men zien, dat het jaartal niet de eenigste onjuistheid is, waarmede zijn afschrift verminkt was. De brief komt in hetzelfde archief nog voor in het Privilegieboek: op eene enkele uitzondering na bepalen zich de verschillen tusschen dien tekst en den anderen tot kleine wijzigingen in de spelling der namen van de getuigen.
Om niet te uitvoerig te worden verwijs ik den lezer, die den Latijnschen tekst niet verstaat, naar de door v. H. gegeven vertaling, waarin echter de volgende onjuistheden voorkomen. ,,Scabini’’ moet niet door ,,Raden’’ maar door ,,Schepenen’’ vertaald worden; de woorden ,,van alle regten welke de Deventerschen — d’ inwoonders’’ moeten aldus gelezen worden: ,,verleenen en schenken na rijp overleg aan hare inwoners alle regten, welke de stad D. van onze voorzaten tot hier toe wettelijk gehad hebben’’; Jan van Middelwijk moet zijn: Jan en Andries van Middelwijk; onder de getuigen staat: ,,Priesters van Deventer’’, lees: ,,gebroeders, van Deventer’’; enz.
,,Wullibrandus dei gratia Traiectensis Episcopus Omnibus presentem paginam inspecturis Salutem in domino, vt Ea que aguntur in tempore processu temporis non vanescant Debent
|pag. 30|
a voce testium et a litterarum apicibus accipere firmamentum 2 ) Cum itaque Dilecti nostri milites Scabini et vniuersus populos ville de Swollis predecessoribus nostris a longis retroactis temporibus seruitia fidelia impenderint ac deuota, id fideliter circa nos obseruantes in vrgenti necessitate Ecclesie traiectensis contra Drenthones videlicet et maxime in edificacione castri Hardenberg ad cuius operis nostri consummationem largas et sumptuosas contulerunt pecunias. Nos eis pro beneficijs Ecclesie nostre impensis respondere volentes prout nostrum condecet honorem Personas ipsorum et locum promouere decreuimus cum effectu eorumque precibus inclinati De consilio prelatorum et ministerialium ecclesie nostre ipsis liberam concedimus potestatem de predicta villa Swollensi oppidum faciendi Jlludque muniendi fossatis et plancis siue muris ad ecclesie nostre et suum commodum et honorem, Jnsvper vt idem oppidum in rebus suscipiat incrementum et in eo populus fidelium augeatur Nos de consilio prelatorum et ministerialium predictorum prefatum Oppidum perpetuo libertamus, oppidanis ipsis omnia jura que Dauentrienses a nostris antecessoribus rite hactenus habuerunt ex certa scientia concedimus et donamus Sed libertas et jurisdictio ejusdem oppidi extra munitionis terminos nullatenus extendatur, Hoc adiecto quod Johannem de Ostendorp Johannem et Andream de Middelwic necnon domos istorum in ostendorpe et Middelwic ab omni exactione et seruicio eximimus, Excepto seruitio quod cum oppidanis predicti oppidi sunt facturi, vt autem hec concessio et libertas ipsis a nobis et nostris Successoribus inviolabiliter obseruetur presens scriptum nostro necnon prelatorum nostrorum sigillis signatum eis concedimus in munimen. Acta sunt Hec dauantre Anno domini M° Ducentesimo tricesimo pridie
|pag. 31|
Kalend. Septembris Huius facti testes sunt Ludolfus Plebanus de Swollis Alexander et bertoldus Notarii, Gerardus de Heruete Arnoldus de Larel Albertus de Hvnlo, Harbertus Drentho leo marscalcus Wenemarus advocatus de Salland, Goszuinus et Johannes fratres de dauentre eggelbertus de Gernere 3 ), Johannes de creienscote pelegrimus de putte Wolterus Reding, basilius de scopingen Swederus hering, Arnoldus de marsen, Ghijselbertus de buchorst, Arnoldus Ardea, Reijgherus de Seijze Hermannus de deijse Nijcolaus de Thij Hugo de oxe, Alferus de ijselmuden, Henricus de ghernere, Godescalcus de daluessen, Ecbertus de Eme, Johannes de Rune borschardus de ijborch Gerardus de Ostenwolde, Hugo Storm, Hugo dunker, Ghijsilbertus de leweth, Henricus de Stenebrinc Wicherus benting bernardus Clericus Rodolfus de Nurch, Rodolfus de Langelo, Hugo de lare, Milites, Swederus de Vorste ludolfus de dauentre, Wolterus et ecbertus de ijselmuden ac plures alii.’’