|pag. 8|
Door de kruistochten waren de Europeesche volken in het algemeen, en door het handelsverkeer de volken van het zuiden van Europa meer bijzonder, met Syrië en Egypte in voortdurende aanraking gekomen.
Tengevolge daarvan werden dikwijls huidziekten, pest en andere ziekten uit het Oosten naar Europa overgebracht.
Toch is het niet aan te nemen, dat al wat in den loop der tijden met den naam van pest is bestempeld, de eigenlijke Egyptische pest is geweest; dit is zelfs niet waarschijnlijk van de ziekte, die onder dien naam in 1340 en 1348 te Florence zoo groote verwoestingen aanrichtte.
Zeer vroeg schijnt in dit gewest de pest niet te zijn voorgekomen, althans men vindt daaromtrent geen gegevens.
Uit 1468 komt deze bepaling te Kampen voor:
,,Soe wie begavet of sieck wort mit pestilencie dat sy man off vrouwen persoen, die sien dair toe, dat sie sich uyt den luden hoilden ende van der straten, ter tyt toe dat sie hiel ende alichliken genesen sint bij xl q ende wie dat meldet sal die kuer half hebben.
Ende des gelyx sullen sich hebben vleischouwer, backer, brouwer, tapper, barbier oft dergelyk, haer neringe toe laten eene maent lang, by x q Oic en sal niemant enige cleder, deken, laken of enige onreinlicheit dat van siecken of doden compt, in straten, stegen of enige gemene wege hangen, storten of ghieten bij x q, die kuer half diet meldet. Ende weer jemant starft of aen pest sieck licht, dair sal men een maent lang een strowisch uyt hangen by x q’’ (1 ).
Reeds vroeger, nl. in 1459 kwam de pest te Kampen in zoo
|pag. 9|
hevige mate voor, dat vele ingezetenen uit de stad weken, waaronder niet minder dan elf schepenen, die 15 September werden opgeroepen om op Zaterdag 22 September in de stad te komen voor de keuze van nieuwe burgemeesters (2 ).
In 1473 werd nog weer bepaald, dat daar waar de pest was een stroowisch, van een voet lang en een arm dik moest uithangen en dat de neringdoenden een maand lang hun nering zouden laten staan (3 ).
Men schreef in Augustus 1483 voor, dat wie aan de pest leed en zich op straat begaf een witten stok van ten minste drie voet lang in de hand moest dragen, ten minste een maand lang. Hetzelfde was toepasselijk op verplegers van pestlijders (4 ).
Nog verordende men 15 Nov. 1506 dat zij die ziek waren of geweest waren of hun verplegers bij de Cellebroeders of ergens elders ,,buten den luden’’ zouden ter kerke gaan; 16 Mei van ’t volgende jaar bepaalde men dat elken morgen ten acht ure een mis voor deze lieden in ’t Cellebroedersklooster zou gecelebreerd worden, terwijl zij die zoo arm waren dat ze, gedurende de zes weken dat ze nu geen nering of bedrijf zouden mogen doen, niet in hun onderhoud konden voorzien, door den magistraat zouden verzorgd worden (5 ).
Daar 20 Juni 1527 deze bepalingen herhaald werden, heerschte er zeker ook toen de pest, evenals in 1528, toen bevolen werd stroo en vuilnis uit de huizen waar pest was, over den IJssel te brengen en de kleederen over den IJssel te bleeken: ,,oeck sal nymant by daege enige scholappen offte andere dingen in pestilentie huysen branden offte stanck maecken’’. Den 7en Mei 1531 werden die verbondsbepalingen herhaald (6 ).
In 1536 schijnt de pest hevig op het eiland Schokland gewoed te hebben, zoodat 15 Aug. verboden werd goederen of personen van dat eiland of van Urk komende in huis te nemen.
|pag. 10|
Toch schijnt 8 October de pest ook reeds te Kampen uitgebroken te zijn en 10 Juni 1537 heerschte ze er, blijkens herhaalde publicatie, nog (7 ).
In 1539 werd dan ook te Kampen door Elart Cromme een pesthuis gesticht, en dat kon in de jaren 1558, 1560 en 1564, toen de pest weer hevig woedde, diensten bewijzen.
Te Deventer bepaalde men in 1545 dat zij die met pest bezocht waren, voor pastoor of kapelaan mochten testeeren.
Toen in 1564 dagelijks schepen uit Dantzig, waar de pest woedde, te Kampen aankwamen, werd 10 Sept. bepaald, dat zij die op schepen uit Dantzig waren geweest, zich moesten afzonderen en als pestlijders met een witten stok op straat moesten loopen en dat hun goed aan boord der schepen gereinigd en zes weken gelucht moest wezen, voor het aan wal mocht gebracht worden (8 ).
In 1566 liet de stad recepteboekjes drukken van den stadsgeneesheer Jan Golt ,,vant gulden eij’’ tegen de Pest.
In 1599 kwam de pest te Kampen weer voor, bij welke gelegenheid de stads-apotheker Berend Avercamp, zich zeer verdienstelijk maakte.
Den 24en Juni van dat jaar bepaalden Schepenen en Raden dat zij, die met de pest bevangen waren zich van de straten, markten en uit anderer lieden huizen zoo veel mogelijk zouden houden. Waar iemand aan de pest gestorven was, zou men zich een maand lang van nering onthouden en geen vensteren openen voor de nering. Kleederen, dekens, lakens, bedden, of onreinheid van zieken of dooden, zou men niet op straten of stegen, wegen of kerkhoven mogen leggen, noch op den Burgwal hangen, storten, gieren of spreiden, op verbeurte der goederen die in de Belt zouden gebracht worden ten behoeve der armen.
Die laatste bepaling was zeker niet erg practisch, maar onze voorouders gingen niet zoo spoedig tot vernietiging van dergelijke voorwerpen over.
|pag. 11|
Men zou ook geen stroo op den Burgwal op de Welle – den IJsselkant – brengen of daar verbranden, maar het moest dadelijk in den IJssel gestort worden.
Den len Juli van dat jaar werd door Schepenen en Raden verordend, dat wie door de pest was aangetast en zijn testament begeerde te maken, dat door een van de predikanten, door den pestmeester, of door een ander vertrouwd man ten overstaan van twee getuigen, zijnde manspersonen, mocht doen in geschrift stellen en het daarna dan onderteekenen, welke getuigen het stuk binnen vier en twintig uren aan twee Schepenen in de Schepenkamer zouden overgeven en hun verklaring doen, dat dat de uiterste wil van den zieke geweest is. Wanneer een vrouw door de pest aangetast en in barensnood zijnde een testament wilde maken, zou ’t voldoende zijn twee vrouwspersonen tot getuigen te nemen nevens den predikant, den pestmeester of een ander vertrouwd persoon (9 ).
In 1602 kwam de pest weer voor, immers den 25en Juli van dat jaar schreef de magistraat tegen den 28en een vast- en bededag uit om God te bidden: ,,dat syne Godtlicke Majesteyt gelieven wille vuyt genaeden aff te wenden ende te verlaten die straffe der Peste, daer mit die stadt Swolle insonderheyt, ende dese onse stadt ende andere quartieren deser Landstchap van sijne Godtlicke Majesteijt hengesocht worden’’ (10 ).
Den 2en Nov. 1602 stelden Schepenen en Raden Berent Boecker tot krankenmeester aan op voorwaarde o.a. ,,dat hij sich bij den krancken soe well mitten pest bevangen’’ als anderen behoorlijk zou gedragen (11 ).
Een vast- en bededag 30 Oct. 1603 door den magistraat uitgeschreven tegen 2 Nov. bedoelde o.a.: den Heere Almachtich vurichlicken te bidden dat Sijne Godtlicke Majt genedichlicken gelieven wille door syne goedertieren baermharticheyt ende genaede inde voersz. Vereenichde Nederlandsche Provincien te doen ophouden den voertganck van de contagieuse
|pag. 12|
sieckte der peste, daermit hij deselve een geruyme tijt besocht hefft (12 ).
Zoo werd ook 11 Sept. 1605 dergelijke vast- en bededag gehouden wegens ,,het grasseeren van den peste’’ (13 ) den 13en Augustus 1613 om: ,,aff tho wenden ende tho verlaten die straffe der peste daermit dese onse stadt ende andere benabuyrde plaetsen hengesocht worden’’ (14 ), zoo werd 12 Oct. 1623 bepaald dat een dag in de week extra godsdienstoefening zou worden gehouden omdat: ,,Godt die Heere die stad van Campen nu een tydtlanck herwaerts met die droevige sieckte der pestelentie tho huis gesocht’’ heeft (15 ).
Den 24en November 1624 had een bededag plaats om God te versoeken: aff tho nhemen die wel verdiende straffe der Pestelentie ende andere sieckten daermede deze landen worden besocht’’ (16 ).
Toen in 1624 van zekeren Arent Timmerman vijf kinderen ziek lagen aan de pest, gaf de stad hem 10 car. gl. ondersteuning, en zoo werd 26 Maart 1625 aan de wed. Peter Stuvesant aan de pest krank liggende, een gouden pond vlaamsch toegelegd, en 15 Juni 1637 is er sprake van een gezin, dat
geheel aan de pest uitgestorven was.
Ook in 1630, den 17en Juli, is er sprake van iemand, die aan de ,,gave godes’’, een eigenaardige benaming voor de pest, is overleden, en werd de ziekentrooster geautoriseerd diens nalatenschap te inventariseeren, evenals 14 April 1636, toen Marten Carstemaker met zijn kinderen daaraan was overleden, benevens een paar ouders in de Heiligesteeg en personen op de Bleek buiten de Veenepoort.
Den 21en October van dat laatste jaar werd er dan ook weer een bededag gehouden wegens »die bedroeffde sieckte der pestelentie, die dagelix meer ende meer toeneempt’’.
Behalve een herhaling der voorschriften 24 Juni 1599, door
|pag. 13|
den magistraat gegeven tot het tegengaan van de besmetting door pest, bepaalde deze den 13en Augustus 1636, ook het volgende:
,,Soo wie an de pest des voormiddachs gestorven sijn en die van buyten in coemen, sullen binnen twee mael vier en twintich uuren, en die aen andere sieckten comen te overlijden, aen den derden dach begraven worden.
Gelyck mede niemant sijne roumantel sal mogen leenen an den genen soo eene doode an de peste gestorven sal helpen dragen by de poene van 20 stadtponden’’ (17 ).
Den 28en Augustus van datzelfde jaar verordenden Schepenen en Raden het navolgende:
Burgemeesteren, Schepenen ende Raedt der stadt Campen, metter daet bespeurende, dat Goedes rechtvaerdigen tooren sulx ontsteeken is, dat niet alleen andere verscheyden landen in de Christenheyt, onse lieve vaderlant ende nabuyrige steden mette bedroeffde ende affschrickelycke sieckte der pestelentie geplaegt, maer oock dese stadt van dage tot dage meer ende meer daer van werdt geinfecteert, waerdoor verscheyden persoonen seer subyt vuyt het midden der burgerie werden wech geruckt om welcke Godes gramschap te ontgaen eerst ende vooral noodich is ons leven te beteren ende sijne Goddelycken Maiesteyt van gantscher herten vuivichlycken om vergiffenisse onser sonden te bidden ende dair nevens oock wert vereyst het gebruyck van menschelycke middelen, welcke moegen strecken tot vermeydinge van alle oorsaecken die quade ende onsuyvere lucht, reuck, stanck ende vuylicheyt, daermede de lucht meerder geinfecteert mochte werden soude moegen causeren, hebben des halven voor veerthyen daegen doen publicieren also dane ordinantie als bij haer Achtb. ter weeringe van vuylnisse ende onreynicheyt, daer door de lucht ten hoochsten werd vergiftiget, was gemaeckt.
Ende nu mede bevindende dat niet hoochnoodiger is als middelen te beramen, waer naer de overledene personen aen de peste gestorven, bij extraordinaire sterfte die Godt genedichlycken van dese stadt ende burgerie verhoede, met goede ordre
|pag. 14|
Christelycken sonder pompe ende wereltsche hovaerdie, ter aerden bestedet moegen werden, hebben haer Achtb. geresolveert, dat van henvoorder geene laeckenen, met roosmarien, maechdepalm en andere cruyden ofte bloemen besteecken, over doode ende overledene kinderen, jongkmans noch jonge dochters, soo ter aerden gedragen, gelecht sullen moegen werden, bij de pene van 16 stadt ponden, noch de dragers eenige roosmariens off andere tacken in hare handen dragen bij gelycke poene.
Ende sullen volgents ter respecte van overledene personen, sy syn jonck ofte out, geene tralien by ymant het sy vrenden ofte maegen, dan alleen ten huijse daer ymant deser werelt is overleeden, uytgesettet moegen werden, by de verbeurte van vier stadt ponden.
Opdat oock de dooden met goede ordre ter aerden besteedet moegen werden, sullen alle die gene die haer ouderen, kinderen, mannen, vrouwen, vrenden en anderen niet begeeren overluydet te hebben, des werckeldaechs alle te gelycke met het kleppen van het klokken precys te kalff twe ende des sonnendaechs te halff dreen vuyther kercken gaen om een ygelyck syne dooden te haelen, ende diegene, die hare dooden begeren overluydet te sullen worden, sullen in de weecke met het kleppen van het kloxken precys tot twe vuijren ende des sonnedaechs tot dre vuijren gelycke vuytgaen om een yder syne dooden te haelen ende dat bij de poene van acht stadt ponden (18 ).
Also men bevindt, dat verscheiden persoonen, soo gildebroeders als nabuyren schrupuleus ende vreesachtich syn in de huysen van de peste geinfecteert te gaene ende die gestorvene vuythe huysen opte baren te brengen, is goet gevonden, om nimant tegen syn sin en gemoet te beswaeren eenige persoonen
|pag. 15|
te stellen, welcke ten dage van de begraffenisse ter plaatsen daer sy begeert werden, de lycken vuythe geinfecteerde huysen opte baren sullen dragen, mits genietende van yder persoon boven 12 jaeren een carels gulden en onder de 12 jaeren thyn stuyver.
Sullen oock geene laeckenen in der kercken over eenige dooden moegen gelecht worden dan alleen op den dach der begraffenisse ende meerdere niet. Ende sal de coster van syn gerechticheyt vant laecken van een persoon boven 12 jaeren hebben twe gulden thyn st. en voor yder kint daer onder, een gulden 10 st., waermede een yder sal moegen volstaen.
Ende sal de dootgraever geholden wesen yder graf binnen 24 vuyren nae de begravinge wederom toe te leggen, by de poene van acht stadt ponden.
Oock en sal nimant eenige vreemde siecke noch overledene personen met schepen off schuyten aen deser stadt gebracht, daer uyt binnen der stadt laeten gaen noch dragen, noch met wagenen offte karren dieselve daer in brengen, sonder voorgaende consent van de Burgemeesters in der tyt, bij de boete van 20 stadt ponden.
Gelyck mede van henvoorder geene sacken off packen door de Boven- off andere kercken gedragen sullen worden, bij de poene van twee stadt ponden.
Lestelijken wert allen schipperen wel ernstlijken verboden geene aerde, mes, off andere vuylnisse vuytte bolwerken van de welle noch andere plaetsen in haere schepen, pramen off schuyten te laden, sonder voereerst daervan te hebben een billet van de Heer Burgemeester in der tijt, om hetselve de schulte bij nachte te vertoeven, ten eynde hy haer aanwijse
|pag. 16|
van wat plaetse sij tot minneste schade moegen laeden, bij de poene van 40 stadt ponden.
Ende sullen geene mes cruyers eenige mes off vuylnisse van de voorn, plaetsen in de schepen, pramen noch schuyten mogen cruyen, voor en aleer daertoe consente is verleent ende sulx bij eene poene van thijn stadt ponden, soo menigen man soo menigen keur, welcke boeten gelyck mede de voergaende sullen coemen half tot proffijt van de schult bij nachte ende half tot proffijt syner dinaren’’ (19 ).
Toen zich in September 1655 weer de pestziekte vertoonde, deden Schepenen en Raden den llen dier maand de volgende zeer opmerkelijke publicatie afgaan:
Alsoe het God Almachtich belieft niet alleen andere veer liggende landen en Coninkrijcken, maar oock selffs verscheyden notabele ons nabuirige steden, naar syne Goddelijke Voorsienicheyt, te besoeken met syne vaderlycke handt van pestilentie en oock selffs daervan binnen dese stadt de beginselen ons doet sien en toecomen, alhoewel met een sonderlinge en overgrote genade en bermherticheyt, voor welcke wij syne Goddelycke goetheyt op het hoochste moeten dancken, Soo ist dat Burgemeesteren Schepenen ende Raedt, waeckende met een noeyt moede wordende lieffde en ijver als vaders en voorsorgers voor den welstant van haere goede gemeente, borgeren en ingesetenen, niet en hebben connen stilstaen een yder van wat staet, conditie en qualiteyt hij soude mogen wesen, ernstlijck te vermaenen en te bevelen van sich in dese tijt bijsonderlijck te willen verootmoedigen en te vernederen voor de hooge Majesteyt des Heeren, om met een vierich en ootmoedich smeeken en afbidden van onse groote en afschrikkelijcke sonden, ondankbaerheden en gedurige overtredingen, de rechtveerdige gramschap onses allerbermhertichsten Vaders te gemoet te treden en de diepte der verborgentheyt van syn oneindelycke liefde om die noeijt eyndende verdiensten Christi Jesu te vermorwen en op te wecken, opdat het syne Goddelycke Majesteyt genadichst naer syne onfeylbaere beloftenissen moge believen, het begin van sijne slaende handt wederom in te trecken,
|pag. 17|
en over dese stadt, derselver borgeren en ingesetenen, sijnen Goddelijcken segen te continueeren en die alle met de vleugelen van syn H. bescherminge te overschaeduwen.
Aldewijle dan oock God de Heere tot dien einde dickwijls wil wercken door uijtterlijcke middelen en daertoe den mensche heeft gesegent mit verstant ende reden, om die selve hem te connen toeeygenen en men sich oock niet lichtveerdelijken in de hitte en besmettinge van dese besoekinge moet inwickelen, Soo ist dat haer Ed. Hoochachtb. alle schipperen ende voerluyden sonder onderscheyt scherpelijcken belasten ende bevelen geene vreemde siecke personen, niet synde noch borger noch ingeseten deser stadt, in haere schepen, schuiten, wagens, karren off anders in ofte op te nemen, of in hebbend aen het lant en in de stadt te brengen, buyten expres consent van de Heer Burgem. in der tijt bij een poene van vijffentwintich goltgulden, waarin, soo hier tegen comen te sondigen, sullen sijn vervallen en daarvoor sonder conniventie worden geexecuteert.
Willende oock haar Ed. Hoogachtb. tot behoudenis van de suiverheyt ende vermydinge van de ontsteeckinge des luchts, dat alle aen pestelentiale sieckten des voormiddachs comende te overlijden, binnen tweemaal vierentwintich uijren, en aen andere sieckten wesende gestorven, aen den derden dach ter aerden bestedet sullen worden, bij de boeten daerop voor desen gestatueert, ter somma van 40 stadt pond, scherpelijck te executeeren en sal hem hier nae alle en een ijder hebben te reguleeren’’ (20 ).
Den 11en Jan. van het volgende jaar werd bepaald dat van deze boete het ziekenhuis drie goudguldens en de beide executeuren ieder een goudgl. zouden ontvangen.
Vooral in 1657 schijt echter de pest zwaar in deze streken gewoed te hebben, waarom te Kampen een extra ziekentrooster werd aangesteld. Den 30en September van dat jaar bepaalde men te Kampen, dat raadsleden of secretarissen, die de pest in huis hadden, zich zes weken van de vergaderingen van Schepenen en Raad hebben te onthouden.
|pag. 18|
De predikanten die het druk hadden gehad met ziekenbezoek werden 18 November 1658 ieder met een okshoofd Franschen wijn vereerd.
In 1664 vertoonde de pest zich weer. Te Kampen werden 16 Augustus van dat jaar personen aangewezen om de lijken van hen die aan de pest waren overleden uit de huizen te halen op baren, daarvoor door de stad aangewezen. Den 6en December van dat jaar bepaalde men, dat goederen uit met pest besmette huizen eerst zes weken nadat de laatste doode, aan de pest overleden, was begraven, mochten verkocht worden.
Toen 15 November 1664 een schoolmeester bij de Buitenkerk klaagde dat zijn school verloopen was omdat de pest bij hem aan huis was geweest, kreeg hij een toelage van de stad.
Er werd toen zelfs een afzonderlijke vroedvrouw aangesteld voor ’t bezoeken van patienten in huizen door de pest besmet.
Den 21en juni 1665 werden de bepalingen omtrent het maken van testament door pestlijders van 1599, boven vermeld, vernieuwd.
De biervoerders zouden geen bier in huizen met pest besmet mogen brengen, maar dit voor de deuren moeten nederzetten.
De magistraat bepaalde toen tevens omdat de ingezetenen, zeker door angst bevangen de dooden aan de pest overleden den volgenden dag gingen begraven: ,,synde een saecke van seer droevige nae sich sleepende ongelucken’’, om geen dooden vóór dat 24 uren na het overlijden waren verloopen, te begraven.
Toen sloeg de burgerij weer in het tegendeel over en liet de dooden veel te lang staan, zoodat 17 Juni 1665 moest gelast worden de aan pest overledenen binnen 2 X 24 uur te begraven.
Den 8en Augustus waarschuwde de magistraat tegen het bijeenkomen van veel menschen, van het omgaan van menschen die de pest hebben met anderen, het loopen in pesthuizen en het daarna zich mengen onder andere menschen in kerken, op begrafenissen enz.
Vergaderingen, maaltijden, drinkgelagen en bijeenkomsten werden daarom verboden.
Ter voorkoming dat iemand uit onwetendheid in een met pest besmet huis ging zouden de deuren van die huizen door de dienaren van den schout met een P worden geteekend.
|pag. 19|
Dit teeken zou daarop zes weken verblijven en gedurende dien tijd zou in zulk een huis geen nering mogen worden gedaan.
Huizen waarvan de bewoners waren uitgestorven zouden zes weken moeten gesloten blijven (21 ).
Toen in 1666 zich de pest in naburige steden weer vertoonde, verbood de magistraat zieke personen van elders in de stad te brengen, of om oude kleeren, linnen of wollen van buiten in te voeren.
Tevens werd, omdat die nadeelig gebleken waren, de invoer van pruimen verboden (22 ).
Den 6en September 1666 werd den ingezetenen verboden, elders met pest besmette huizen te bezoeken; wie dit deed, moest buiten de stad blijven.
Niemand zou uit besmette plaatsen kleederen, stoffen, melk, boter, koorn of andere waren mogen invoeren.
In 1692 komt de pest weer voor te Kampen; storm, hoog water en aardbeving waren daaraan voorafgegaan.
Sedert vond ik geen melding gemaakt van pest in dit gewest, behalve in 1774, toen de ziekte van Deventer naar Kampen werd overgebracht.
Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK.
Onduidelijk waar deze noot hoort: (23 ).