Het Klooster te Windesheim en zijn Invloed, III

____↓____


|pag. I|

HET KLOOSTER TE WINDESHEIM

EN

ZIJN INVLOED.

____↓____


|pag. II|

[BLANCO]

____↓____


|pag. III|

HET

KLOOSTER TE WINDESHEIM

EN

ZIJN INVLOED,

DOOR

Dr. J. G. R. ACQUOY.

_____

UITGEGEVEN DOOR HET

PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP

VAN

KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.

_____

DERDE DEEL,

_________

UTRECHT.

GEBR. VAN DER POST,

Uitgevers van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap.

1880.

____↓____


|pag. IV|

GEDRUKT BIJ G. A. VAN HOFTEN, TE UTRECHT

____↓____


|pag. V|

VOORREDE.

____

     Dit derde en laatste deel lag sinds meer dan twee jaren bijna geheel afgedrukt. Bladzijde 65, 129 en 202 dragen er de kenmerken van.
Mijne benoeming tot Hoogleeraar werd oorzaak van eene vertraging, die ik wel betreuren, maar niet verhelpen kon. Toen eenige maanden later het werk volledig gereed was, kon ik niet besluiten, af te wijken van mijn oorspronkelijk plan, om het door een uitvoerig zaak-register eerst recht bruikbaar te maken. Wie dit register thans inziet, zal wel begrijpen, dat het veel tijd heeft gekost, en wie het gebruikt, zal wel goedkeuren, dat het boek wat later in het licht is verschenen.
     Intusschen heeft de wetenschap niet stilgestaan, en ook daarvan draagt dit derde deel de sporen. Zoo is bijv. op blz.
41 v. onder de literatuur over het S. Elisabethsklooster bij Brielle niet opgenomen het sedert verschenen opstel van den Heer H. de Jager, »Bijdrage tot de geschiedenis van het klooster en de goederen der regulieren te Rugge” (in de »Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde” van Nijhoff en Fruin, Nieuwe reeks, dl. X, blz. 1-28). Daarenboven, alle menschenwerk blijft onvolmaakt. Zoo is, om een enkel voorbeeld te noemen, bij diezelfde literatuur de studie van den Warmondschen Hoogleeraar J. W. L. Smit over »De ware ligging der voormalige kloosterschuur van St. Elisabeth te Rugge”, ’s Hert. 1869, helaas niet vermeld. Ongetwijfeld hebben vele dergelijke onwillekeurige weglatingen plaats gehad, en zij zullen het eerst en het meest in het oog vallen bij hen, die aangaande een der hier behandelde kloosters (te zamen ten getale van honderd twee, in verschillende landen verspreid) plaatselijke of opzettelijke

____↓____


|pag. VI|

onderzoekingen mochten hebben in het werk gesteld. Bij het afdrukken heb ik gegeven wat ik had, geenszins in den dwazen waan van iets volledigs te leveren, maar in de bescheidene hoop van eenige bruikbare aanwijzingen te doen voor degenen, die vroeger of later de geschiedenis van een der Windesheimsche kloosters — moge het vooral de inwendige geschiedenis zijn! — tot een voorwerp van wetenschappelijk onderzoek zullen wenschen te maken. Men zie ook, wat dienaangaande op blz. 3 is gezegd.
     Overigens, ik zelf ben verzamelende en aanteekenende gebleven, zoodat ik niet weinig tot aanvulling en verbetering van menige plaats in de gezamenlijke drie deelen zou kunnen noemen. Allicht geeft het mij te eeniger tijd aanleiding tot een nader geschrift. Voorshands neem ik, ofschoon het onderwerp niet uit het oog verliezende, afscheid van een werk, dat met groote liefde door mij werd begonnen, voortgezet en volbracht. Het vinde ook bij anderen eenige belangstelling, zoo mogelijk eene gunstige ontvangst en eene blijvende waardeering!

     Leiden,J.G.R. ACQUOY.     

21 Maart 1880.

____↓____


|pag. VII|

INHOUD

_____

AANHANGSEL,

BEVATTENDE EENE LIJST VAN AL DE KLOOSTERS, DIE VROEGER OF
LATER TOT HET KAPITTEL VAN WINDESHEIM HEBBEN BEHOORD,
BENEVENS EEN KORT OVERZICHT VAN HUNNE GESCHIEDENIS
EN EENE OPGAVE VAN LITERATUUR BETREFFENDE ELK
HUNNER IN HET BIJZONDER.
 

(blz. 1-232).
Blz.
De reeds bestaande lijsten van Windesheimsche kloosters. 3—7.
Lijst der Windesheimsche kloosters, alphabetisch naar de plaatsen en de meest gangbare namen gerangschikt.
A. Mannenkloosters 7-11.
B. Vrouwenkloosters. 11—12.
Lijst der Windesheimsche kloosters, gerangschikt volgens den officieelen catalogus van 1553, en waar deze eindigt, aangevuld uit dien van Lindeborn in 1670.
A. Mannenkloosters 12—192.
B. Vrouwenkloosters 192—232.
BIJLAGEN.
(blz. 233—333), Blz.
I. Wilhelmus Vornken, „Epistola de prima institutione monasterii in Windesem”. 235—255.
II. Lijst van nog bestaande oorspronkelijke stukken en stukken in afschrift betreffende het klooster te Windesheim. 256—261.
III. Verlofbrief van Floris van Wevelinkhoven, bisschop van Utrecht, aan Florens Radewijnsz. c.s., tot het bouwen van een klooster in Salland. 262—264,
VIII
Blz.
IV. Giftbrief van den Utrechtschen bisschop Frederik van Blankenheim aan het klooster te Windesheim. 265—266.
V. Naamlijst der Windesheimsche koorbroeders, met opgave van den dag hunner inkleeding. 267—272.
VI. Lijst van handschriften en gedrukte boeken, afkomstig uit het klooster te Windesheim en thans aanwezig in het Stedelijk Archief van Zwolle. 273—280.
VII. Lijst van nog bestaande oorspronkelijke stukken en stukken in afschrift en druk betreffende het Generaal Kapittel van Windesheim. 281—302.
VIII. Bul van paus Bonifacius IX, waarbij de voorgenomen oprichting en inrichting van het Kapittel van Windesheim wordt bekrachtigd. 303—305.
IX. Bul van paus Gregorius XIII, waarbij de voorgenomen reorganisatie van het Kapittel van Windesheim wordt bekrachtigd. 306—314.
X. Brief van Philips II, koning van Spanje, waarbij de voorgaande bul wordt bevestigd. 315—316.
XI. Naamlijst van de hoofden der Windesheimsche kloostervereeniging sinds hare oprichting in 1395 tot hare opheffing in 1811. 317—320.
XII. „Proposita” van den lateren Windesheimschen prior en prior superior Theodoricus Graviae. 321—322.
XIII. „Testamentum” van den Windesheimschen prior en prior superior Theodoricus Graviae. 323—329.
XIV. „Admonitio”, door den Windesheimschen prior en prior superior Theodoricus Graviae den 9den Juni 1475 gehouden in het fraterhuis S. Hiëronymusdal te Delft. 330—333.
Register 335—424.

 

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.