Het Zwolsche diep


HET ZWOLSCHE DIEP.

 
 
 
 
═══════════════════════════════════════════════════

Overgedrukt uit het Algemeen Handelsblad van Woensdag
29 November 1876, N°. 14352.

_______________↓_______________


|pag. 2|

[blanco]

_______________↓_______________


|pag. 3|

     Naar aanleiding van het door den heer van Naamen van Eemnes op 10 Dec. 1876 in de Tweede Kamer gesprokene over het verhoogen der beide kribben heb ik in een gemotiveerd stuk, opgenomen jn het „Handelsblad” van 1 Februari 1876 n°. 14054 en waarvan afdrukken in meenigte zijn verzonden aan belanghebbende Gemeente- en Polderbesturen en aan de schipperij, uit volle overtuiging en op onwederlegbare gronden aangetoond, dat dit werk, voor ’s Rijks geld uitgevoerd, zou strekken ten verderve van het vaarwater en onmetelijk nadeel van de binnenlandsche scheepvaart en de op het Zwarte Water uitloozende polders.
     Sedert heeft het gemeentebestuur van Zwartsluis namens den Gemeenteraad, voorbijziende of niet tellende al de gebleken ellende en het sedert den aanvang van dat heilloos werk geleden nadeel, bij adres aan den minister van binnenlandsche zaken het herstellen en ophoogen van dezen aller verderfelijksten dam verzocht (Zwolsche Courant van 15 Juli 1876 n°. 164), terwijl in n°. 239 van 11 Oct. jl. uit Zwolle wordt gemeld, dat, voorgegaan door het Gemeentebestuur van Genemuiden, de raad der gemeeente Hasselt bij adressen van 7 October 1876, zoowel aan den Minister als aan de Tweede Kamer hetzelfde heeft verzocht, echter op motieven, die oneindig meer voor een onbelemmerd vaarwater pleiten, dan om het te maken tot een verdiepten trechter, waardoor opnieuw zooveel schade aan de polders en nadeel door tijdverlies en scheepsgevaar aan de schipperij zal worden veroorzaakt en bovendien ’s Rijks gelden, strijdig met het algemeen belang, schromelijk zullen worden verkwist. Tot meer aandrang heeft ook nog de Kamer van Koophandel te Zwolle voor deze allerverderfelijk-

_______________↓_______________


|pag. 4|

ste zaak bij den Minister gepetitioneerd en aan de Tweede Kamer afschrift van haar adres gezonden.
     De ondervinding heeft maar al te zeer de pijnlijke gevolgen doen voelen van het moedwillig bederven van dezen uitmuntenden aan alle eischen voldoenden riviermond door eene zoo berucht gewordene en bovendien genoeg geloofde en geprezene Maatschappij om niet met huivering en de grootste angstvalligheid eene herhaling van zulk een onheil en nu zelfs voorgoed en voor altijd te gemoet te zien.
     Steeds ben ik onvermoeid werkzaam geweest om aan te dringen op genezing of verwijdering dezer kwalen door de zaak in haar vroegeren, algemeenen gewenschten toestand terug te brengen en daardoor het waarachtige belang van die uitgestrekte lijdende streken en menigte personen te bevorderen en hiertoe heb ik mij ook boven velen geroepen geacht — daarom reken ik mij ook thans weder verplicht, nu door bovengenoemde adressen die allerongelukkigste toestand wordt terug gewenscht, terwijl de eenige goede oplossing wellicht nabij kan zijn, om dien wensch met nadruk te bestrijden.
     Als een gunstig teeken meen ik de omstandigheid te mogen beschouwen, dat nevens een post van 20 mille voor het uitbaggeren der geul nog 17 mille zonder bepaalde bestemming op de begrooting is uitgetrokken, mits men deze gelden gebruike tot gedeeltelijke verwijdering van de belemmeringen in den steeds toenemenden waterafvoer en tot vrijmaking van het gestremde openbare vaarwater, hetgeen dadelijk nuttig zal werken, daar ik volkomen overtuigd ben, dat, evenals toen er nog geen kribben waren, de verkregen diepte in de geul zal stand houden, zoo niet verbeteren, indien slechts de zijdelingsche invallen over den noorderdam ophouden, nu die over den herstelden zuiderdam niet meer kunnen plaats hebben. In strijd met het advies van de Kamer van Koophandel te Zwolle acht ik het daarom zelfs veel dienstiger en gewenschter, dat van de 20 mille, voor baggeren bestemd, slechts het hoog noodige worde gebruikt tot vereffening van den bodem van het vaarwater en het overblijvende tot opruiming van den dam, ten einde des te spoediger de vroegere regelmatige in- en uitstrooming te herkrijgen, waardoor alles kan terechtkomen en het vaarwater voortdurend verbeteren zal.
     Het Gemeentebestuur van Genemuiden kan uit de vermeerderde opbrengst van het haven- en kaaigeld zelf opmaken in welke groote mate de schipperij na 1844 gedwongen is geweest zich aldaar op te houden; de Gemeentebesturen van

_______________↓_______________


|pag. 5|

Zwartsluis en Hasselt hebben in het afgeloopen voorjaar bij den buitengewoon hoogen waterstand in de polders de groote behoeften aan een onbelemmerde waterloozing kunnen waarnemen; zij hebben de door het hooge water veroorzaakte stremming der passage voor den provincialen grintweg benedendijks tusschen Zwartsluis en Hasselt, het gevaar van doorbreken van den Zomerdijk tusschen Zwartsluis Meppel en de gedwongen ontruiming van vele woningen te Zwartsluis, gedurende verscheidene dagen kunnen gadeslaan en wanneer zij dan bij dit alles weten, dat nu nog het vele water zich vrij spoedig over den vervallen Noorderdam en door de belangrijke daarin gebleven opening heeft kunnen ontlasten, dan moge menigeen hunne bovenvermelde adressen als onvoorzichtig beschouwen, ik kan ze niet anders dan onverantwoordelijk verklaren. Trots allen tegenstand vanwaar en van wie ook, houd ik vast aan mijne door onomstootelijke bewijzen gestaafde meening, dat alleen de opruiming van den Noorderleidam tot het punt, waar het vaarwater minstens de dubbele breedte kan verkrijgen, voldoende zal zijn voor eene regelmatige in- en uitstrooming zonder opstuwing, die vroeger ook onbekend was, doch door de werken is veroorzaakt en al het kwaad heeft berokkend.
     Bij tegenstroom kon, naar gelang er water was, genoegzaam altijd worden in- en uitgelaveerd; bij invallenden vloed was dit laatste voor diepgeladen schepen aan het einde van den groenen wal, in het zoogenaamde Enge, soms niet gemakkelijk, maar later geheel ondoenlijk, zoodat ik herhaaldelijk heb waargenomen, dat turfschepen uit Drente hij n. w. winden daarom van Zwartsluis over Zwolle en het Katerveer, langs Kampen naar zee zijn gevaren, en dit steeds hebben gedaan totdat openingen in den Noorddam hun de gelegenheid tot doorvaart naar zee schonken. Toen was ook de waterspiegel te Zwartsluis nagenoeg gelijk met dien in zee (zie antwoord 661 van den heer ingenieur van den waterstaat J.F. Augier, in het verslag der commissie van enquête), waardoor de polders, bij invallende oostewinden des voorjaars, van het overtollige water, hoe overvloedig ook, binnen weinige dagen worden ontlast, omdat, zooals ik zeer dikwijls heb waargenomen, de Klooster- en Kostverloren-, Zijlen- en verdere sluizen nu en dan met een verval van 3 a 4 voet werkten.
     Thans is dit alles veranderd en vervangen door allerlei hindernissen, in al hare uitgebreidheid bekend door de

_______________↓_______________


|pag. 6|

waarnemingen van Rijkswege gedaan, waardoor het ook begrijppelijk is geworden, dat de Arenberger schutsluis, een der beste in het 1e. district, volgens getuigenis van den sedert overleden sluiswachter eens gedurende een geheel jaar niet heeft uitgestroomd, terwijl het Beukerschut (eene sluis in den Zomerdijk), ook eene belangrijk waterloozing op het Meppelerdiep, hierdoor geheel vervallen zijnde, veroorzaakt heeft, dat het toevoerkanaal uit een groot meer, het Schutsloterwijde, de Beukersgracht genaamd, geheel is dichtgegroeid, zoodat nu ook alle gevaar voor het verkeer over ijs op het Meppelerdiep bij die sluis heeft opgehouden, terwijl men vroeger dikwijls verplicht was bij het gehucht Baarlo een eind wegs over land te gaan om de gevaarlijke punten, door de felle afstrooming uit die sluis veroorzaakt, te mijden zooals ik zelf indertijd wel heb moeten doen en dikwijls noodig was.
     In het algemeen belang oordeelde ik deze uitweiding in zoo vele bijzonderheden noodig en nu komt het mij even dienstig voor den Minister met allen eerbied dringend te verzoeken mijne getuigenis bij de in 1856 gehouden enquete nog eens nauwgezet te laten nagaan en die te vergelijken met de deugdelijke en volkomen ware getuigenissen van n°. 7 J. van Setten, burgemeester van Zwartsluis en Dijkgraaf van het 2e. dijksdistrict, n°. 18 G. Freislich, secretaris van het 2e. dijksdistrict te Hasselt, n°. 17 W. Kanis, wethouder te Grafhorst, n°. 16 J.B. baron Sloet tot Tweenijenhuizen, ontvanger van het 1e. dijksdistrict te Vollenhove, n°. 9, E.F. Meijeringh, land- en veeneigenaar aan de Dedemsvaart te Avereest, n°. 10 mr. R.A. Kerkhoven, verveener aan de Dedemsvaart, n°. 6 W.J. Schuttevaer, koopman en lid van den Gemeenteraad te Zwolle, vroeger schipper, en verder die van n°. 19 P. van Herwarden te ’s-Hage, n°. 20 C. Hollander te Zwolle, n°. 21 G. van Eijken te Zwatsluis, n°. 22 P. Wessemius te Smilde, n°. 23 A. Hartsuiker te Meppel, n°. 27 A. Vermeulen te Zwolle, en n°. 28 B. Boerendans te Zwolle, allen schippers van beroep, en dan zal daaruit meer dan voldoende blijken, dat zulk een lot niet opnieuw mag beschoren worden, noch aan polders, noch aan schippers, die men een nitmuntend vaarwater tegen hunnen wil ontnomen heeft.
     Daarom meen ik niet te veel te zeggen wanneer ik verklaar dat op grond der billijkheid op het Rijk de verplichting rust om deze aangelegenheid tot aller heil op de beste en meest afdoende wijze te regelen zonder aan ondoordachte verzoeken gehoor te geven.

_______________↓_______________


|pag. 7|

     Toen dit vaarwater voor den bloei en de welvaart van Zwolle als eene levensvraag werd uitgekreten en daardoor op de schouders van velen zware offers werden gelegd, moest het alleen dienen om een klein getal op Hull varende koffen enz. zonder lichten te zien binnenkomen en nu en dan ƒ 40 a ƒ 50 op de reis te besparen; die vaart is nu vervallen, omdat de grondstoffen voor de fabrieken in Twente geregeld over Rotterdam of Harlingen worden aangevoerd en dien weg niet zullen verlaten tenzij de aanvoer voortaan met voordeel en dezelfde zekerheid langs den nieuwen waterweg van Zwolle over Kampen naar zee zal kunnen geschieden. Van harte wensch ik dit laatste aan Zwolle toe, alsmede dat later ook schepen van meer diepgang, al is het dan ook niet uit Oost of West, onbelemmerd de haven van Zwolle zullen kunnen binnenloopen, ja zelfs dat, als de spoorweg op Almeloo gereed is, die stad nog eers eene belangrijke koopstad moge worden, maar nog vuriger wensch ik dat meer in het algemeen belang de weinige duizenden, noodig voor de radicale verbetering van het Zwolschediep, zoo doelmatig zullen worden aangewend, dat alle rampen en klachten van vroeger voor goed tot het verledene zullen behooren.

     KAMPEN, 24 November 1876.C.J. DE VRIESE.     
 
 

_______

 
– Vriese, C.J. de (1876). Het Zwolsche Diep.

Category(s): Zwolle
Tags: , ,

Comments are closed.