Aanteekeningen betreffende het Blokhuis te Genemuiden

_______________↓_______________


|pag. 57|

Aanteekeningen betreffende het Blokhuis te Genemuiden

AAN den mond van het Zwartewater ligt de gemeente Genemuiden, het oude plattelandsstadje, dat door deze rivier is gescheiden van de gemeente Ambt-Vollenhove en> het Landschap Vollenhove.
  ?  Wie met de tram (Zwolle — Blokzijl) Genemuiden wil bereiken, stapt aan het eenzaam gelegen huis De Noorde uit, en volgt dan den verharden weg, die van den zwaren dijk naar de rivier leidt.
  ?  Hier is het eeuwenoude veer, sedert den aanleg van de tram veel in gebruik, dat door den ramp van 8 Maart 1922 zulk een treurige vermaardheid heeft gekregen, toen bij hevigen storm elf menschen bij het overvaren verdronken.
  ?  Wanneer bij opkomenden vloed het water uit de Zuiderzee door een sterken Zuidwesten- en daarna Westenwind stroomopwaarts wordt gestuwd, is de overvaart hier niet zonder gevaar, zooals toen en ook in vroeger tijd meermalen is gebleken.  ?  Van de gemeente Genemuiden kan men zeggen, dat in de 6$\frac{1}{2}$ eeuw van haar bestaan, veel rampspoed haar deel is geweest: water, vuur en hevige stormen, somtijds samen werkende, hebben haar meermalen geteisterd.  ?  
Maar het waren niet alleen de verschrikkingen, welke de elementen der natuur kunnen veroorzaken, waaronder de plaats zoo dikwijls leed: ze heeft in vroeger eeuwen ook meermalen de ellende van den krijg ondervonden. Herhaaldelijk is ze ten prooi geweest aan ruwe, op buit beluste benden en was ze het slachtoffer van heersch- en veroveringszuchtige vorsten en bevelhebbers, die zich gaarne nestelden in het stadje, dat toen het twijfelachtige voorrecht bezat, een versterkte plaats te kunnen heeten, en dan nog wel gelegen aan den mond van een veel bevaren rivier.  ?  Wanneer men van het straks genoemde pontveer komende, het bebouwde deel der plaats heeft bereikt en den eersten weg rechts inslaat, komt men op een vrij uitgestrekt vierkant terrein met een 30 à 40 tal hooibergen geheel bezet, dat door de Genemuiders het Blokhuis wordt genoemd, ofschoon er al eeuwen lang geen blokhuis meer te vinden is.  ? ?  De heer A.J. Reijers, architect te Kampen, die aan kennis van-, liefde voor oude, merkwaardige bouwwerken paart, was zoo vriendelijk voor ons te vervaardigen de op de volgende bladzij de gereproduceerde teekening van het Blokhuis met beschrijving, die we hier, dankbaar voor zijn welwillendheid, laten volgen.

HET VOORMALIGE BLOKHUIS TE GENEMUIDEN.

Men voert de Stormbrugh aen, men steekt er de trompetten, ’t Is over tijd, den muur en torens te bezetten.

Vondel.          

  ?  Deze woorden uit de „Gijsbrecht” komen ons in herinnering, wanneer wij een afbeelding van Genemuidens Blokhuis zien. Want van veel krijgsrumoer en oorlogsjammer zijn die oude muren, trapgevels en elegante toren, gedurende hun vrij-kort bestaan getuige geweest.  ? ?  Vóór 1868 hing in het raadhuis van Genemuiden een schilderij, waarop genoemd gebouw was afgebeeld. Maar met den rampzaligen brand van dat jaar, waardoor een groot gedeelte van het oude stadje in de asch werd gelegd, ging helaas, ook het fraaie stadhuis met het archief en genoemde schilderij verloren.
En ware het niet dat de Kamper teekenaar Birnie al een dertig jaar vóór 1868 een nauwkeurige teekening van deze schilderij had gemaakt, van dit zoo belangrijk bouwkundig monument zou ons slechts de naam en de plaats bekend zijn.  ?  Bijgevoegde reproductie, ontleend aan Birnie’s copie, laat ons in hoofdzaak het Blokhuis met zijn op den voorgrond gelegen bouwhuizen, schuren, muren en aangrenzende situatie zien.  ?  Steile muren rijzen uit de slotgracht omhoog; op de voorplaats staan verschillende bijgebouwen gegroepeerd; de brug verbindt den oever met ’t poortgebouw; hekwerken en pallisadeeringen staan in het water, en op den achtergrond teekent Genemuidens kerk en wal, waarop een standerdmolen, een mooi silhouet.  ?

Een kubusachtig gebouw, zou men vermoeden als men over een „blokhuis” spreken hoort. Maar wie eenigermate bekend is met onze Middeleeuwsche architectuur, weet, dat de vestingbouwers dier dagen met hun stoere, en zware muren, schilderachtige bouwmonumenten wisten te geven.  ?
Men ontwierp zoo practisch-eenvoudig, zoo ongezocht, en daardoor kregen hunne bouwwerken dat rustige, dat aantrekkelijke, wat ons heden ten dage nog bekoort.
  ? ?  Deze voorname gebouwengroep, die in haar geestige schoonheid toch ook weer in zoo’n eenvoudige taal tot ons spreekt, werd volgens oude geschiedbronnen,door Karel van Gelder omstreeks 1527 gesticht.
De z.g. Drostenhof, -— men heeft te Genemuiden nog de Drostenhofstraat — gelegen dicht bij de plek waar het Blokhuis stond en daarvan door een gracht was gescheiden, zegt ons nog dat in dit ruime gebouw de drost resideerde.  ?  Wanneer wij deze nog in laat-middeleeuwschen trant opgetrokken gebouwen wat meer in details willen beschrijven, dan moeten wij ons wegens het

_______________↓_______________


|pag. 58|

ontbreken van het grondplan en constructieteekening zeer oppervlakkig tot het uiterlijke bepalen.  ?  Wij zien dan de zware muurvlakken verdeeld door zandsteenen kruisvensters, die door bogen zijn ontlast, en de peervormige torenspits, die uit het gekanteelde muurwerk oprijst, toont reeds den invloed der Renaissance.  ?  Op onze afbeelding zien wij geveltoppen als trapgevels behandeld, waaruit dus blijkt, dat de trapgevel niet van Oud-Hollandsche Renaissance herkomst is, wat dikwerf verkeerdelijk, wordt gedacht, maar dat dit bouwmotief reeds in de late middeleeuwen voorkomt.  ?  De toren staat niet in de verticale middenas van de hoofdfaçade; de symmetrie is hier dus niet streng doorgevoerd, wat ook al een karaktertrek der middeleeuwsche bouwkunst is. Symmetrie was den bouwmeesters der middeleeuwen geen hoofdzaak; wel zorgde men voor esthetisch evenwicht. Men bouwde zooals men dat practisch geboden achtte: utiliteit was hun grondbeginsel, en daaruit moest de schoonheid zich op logische wijze ontplooien.  ?  Het raadhuis van Brussel heft ook Ruisbroeks toren uit het midden der façade en bij het gemeenlandshuis van Delftland, te Delft — een fraai laat- Gothisch monument — is ook van symmetrie geen sprake.
  ?  Maar desniettegenstaande wist men toch een zeer artistiek en schild erachtig geheel te verkrijgen. Juist die schijnbaar nonchalante afwijkingen geven die middeleeuwsche gebouwen hun eigen geestig karakter.  ?  Het Blokhuis heeft slechts 57 jaar bestaan. Wel een bewijs dat in dien zoo merkwaardigen tijd van het laatst der 15e en den aanvang der 16e eeuw, toen de Middeleeuwen als het ware stervende waren, de wereld snel en fundamenteel veranderde; dat het een tijd van nieuw cultuurleven, van geweldig gebeuren was, toen Renaissance en Humanisme stonden geboren te worden. En met de verwijdering van dit Blokhuis vaagde men hier de Middeleeuwsche herinnering weg.
  ? ?  En wanneer wij thans langs landelijk aandoende hooibergen over — hoe treffend hier — de begraafplaats van het oude stadje wandelen, in onze verbeelding ziende het Drostenhof met het Blokhuis, en we trachtten dan onze aandacht te bepalen bij het leed dat hier geleden is, dan zeggen wij toch in weerwil der sombere tijden van thans, dat de vroegere dagen toch ook niet beter waren dan die van onzen tijd. Wij stemmen dan in met het woord van den Prediker: „Zeg niet: Wat is er dat de vorige dagen beter geweest zijn dan deze? Want gij zoudt naar zulks niet uit wijsheid vragen.” (Prediker VII: 10).

  ?  Wat de geschiedenis van het Blokhuis betreft, meen ik er nog het volgende bij te moeten voegen:  ?  Volgens sommige schrijvers werd omstreeks 1522 op last van Karel V op de plek, waar later het Blokhuis stond, door den Castelein of kasteelman van Cuinre, hier een sterkte gebouwd, welke kort daarop in handen viel der Gelderschen, die onder de regeering van den strijdlustigen Karel van Gelder, in het laatst der 15e en het begin der 16e eeuw, hier een hevigen en langdurigen oorlog voerden tegen den door Karel van Oostenrijk gesteunden bisschop van Utrecht, tot wiens gebied ook het naburige landschap Vollenhove en volgens oude rechten de geheele heerlijkheid Overijssel behoorde.  ?  Nog in datzelfde jaar 1522 deed George Schenk van Toutenberg, in dienst van Karel V een poging het stadje te hernemen. Dit mislukte, daar de Geldersche hertog het ontzette. Veel van Schenks volk werd gevangen genomen, en de aanvoerder zelf gekwetst, redde zich ter nauwernood door de vlucht.  ?  Wel werd later bij verdrag bepaald dat Enschedé en Genemuiden voor 25 duizend gulden door den bisschop van Utrecht zouden worden ingelost, maar reeds in 1527 maakte een Geldersch legertje, na bij verrassing Hasselt genomen te hebben, zich weer van Genemuiden meester, welks zwakke bezetting was gevlucht.
Van het besluit der Staten van Overijssel om het stadje te ontmantelen kwam nu niets.  ?  Integendeel: Karel van Gelder

heeft in die jaren, waarin deze plaats in zijn bezit was, haar geducht laten versterken en het blokhuis laten opbouwen en vergrooten tot het werd, zooals op de hierbij gevoegde teekening is aan geduid. Dit blijkt uit verschillende berichten uit dien tijd, volgens welke groote hoeveelheden houtwerk, salpeter, kruit, kloten en dergelijke krijgsbenoodigdheden, benevens proviand uit verschillende streken van het land herwaarts werden aangevoerd.  ?  Dat blokhuis moest nu dienen ter bevestiging van zijn heerschappij en mede ter beheersching van de scheepvaart op het Zwartewater, zooals in dat zelfde jaar 1527 het klooster te Windesheim, mede op ’s hertogs last in een sterkte herschapen, strekken moesten ter handhaving der Geldersche heerschappij op den IJssel.
Zoo was hertog Karel meester aan de monden der beide hoofdrivieren in deze streek.  ?  Die heerschappij was echter van korten duur. Hertog Karel kon het tegen zijn machtigen tegenstander keizer Karel niet volhouden. Immers, reeds in 1528 erkenden de Staten van Overijssel Karel V als heer van hun gewest. Diens veldheer Schenk van Toutenburg nam Genemuiden weer in bezit en werd — volgens een in het archief te Kampen berustende oorkonde — in 1531 als bevelhebber ook van het Blokhuis aangesteld. Deze bekwame veldoverste hield zijn verblijf op den Toutenburg bij Vollenhove, waar de ruïne van zijn kasteel nog te zien is.  ?  Hij stierf er in 1540 en werd als bevelhebber van het Blokhuis opgevolgd door Lubbert Mulert, scholte van Hasselt.  ?  In het Blokhuis lag toen steeds een bezetting.  ?  In 1568 liet de graaf van Aremberg, stadhouder van Overijssel, Friesland en Groningen, deze bezetting met die van Zwartsluis naar het Noorden oprukken, waar zij deelnam aan den slag bij Heiligerlee, die aan dezen bekwamen bewindsman en grondlegger van de welvaart in het landschap Vollenhove, het leven kostte.
  ?  Ook steunde de bezetting van het Genemuider slot in 1578 den graaf van Rennenberg, vóór deze tot de Spaansche partij overliep, bij zijn beleg van Kampen.  ?  Tengevolge van Rennenbergs verraad is het Blokhuis en dus ook Genemuiden, een korten tijd in handen der Spanjaarden geweest; niet lang evenwel: reeds in 1580 hadden de Staten het weer in bezit.  ?
Het Blokhuis had een eigen drost, die er in naam van den stadhouder het bevel voerde, maar wiens macht zeer beperkt was en niet verder ging dan het bevel over de soldaten binnen de hameie of poorten.  ?  De oudste inwoners van Genemuiden herinneren zich nog, dat vroeger, niet meer dan een halve eeuw geleden, ten oosten van het Blokhuis en daarvan door de nu gedempte gracht, de Heze, gescheiden, een lage, drassige weide lag, den Drostenhof genaamd, waar wij, kinderen, een heerlijke gelegenheid vonden om ons in het schaatsenrijden te bekwamen. Dat terrein is daarna opgehoogd en van lieverlede met flinke woningen bebouwd, nu aan de Westerkade, waarop de Drostenhofstraat uitkomt.  ?  Waar het slot stond, is nu de begraafplaats.  ?  De doodgraver is nog wel eens genoodzaakt zijn spade voor een houweel te verwisselen, wanneer die bij het delven van een graf op de breede en zware fundamenten van het oude Blokhuis stuit. Aan de binnenzijde der gracht was een muur gemetseld, waarschijnlijk ook dienende om de sterkte met de onmiddellijke omgeving tegen het buitenwater te beveiligen. Zoowel aan de noordoost-, als aan de zuidwest- zijde kon men door een poort het hoofdgebouw bereiken.
  ?  De sterkte is al voor het eind der eeuw, waarin ze gebouw werd, te niet gegaan. In 1596 werd den laatsten drost aangezegd, dat hij met zijn huisvrouw de provincie moest verlaten: „de provincie”, — want het kasteel bestond toen niet meer.  ?  Zoo’n dreigende sterkte bij een overigens weinig weerbaar stadje, was, als meermalen bleek, een voortdurende bron van onrust en gevaar. Om die reden drongen ridderschap en steden van het gewest er bij ’s lands regeering. d.i. bij de Algemeene Staten, op aan, het kasteel te doen slechten.

_______________↓_______________


|pag. 59|

Te meer wilden ze dit, wijl de bewoners van het platteland in die streken, inzonderheid de Mastenbroeker en andere boeren,
Roomsch-, Spaansch- en Koningsgezind waren en zich gedurig vijandelijk gedroegen. Bovendien bleef ook Vollenhove nog geruimen tijd in de macht der Spanjaarden. De vrees was dus niet ongegrond, dat een vijandelijke macht zich nog eens van het Blokhuis zou meester maken, ten einde daardoor Genemuiden en den mond der rivier te kunnen beheerschen.  ?  Als een onnoodige versterking en met het oog op dit gevaar kon het dus beter worden opgeruimd, wat dan ook in de 2de helft der 16e eeuw geschiedde.  ?  Reeds de bekende geschiedschrijver P.C. Hooft zegt in zijn Historiën: „De Overijsselaars deden het slot te Genemuiden in kolen leggen en slechten”.
  ?  Volgens andere schrijvers werd het eerst ten deele geslecht, en in 1580 een ander deel door een hoop Staatsgezinden in brand gestoken. Wat er nog van overgebleven was, werd in 1584 geheel opgeruimd.
          (Slot volgt).H. VAN DALFSEN.          

_______

_______________↓_______________


|pag. 68|

Van een gevangene op het voormalig Blokhuis te Genemuiden.

VALT er van het slot of huys te Genemuiden niet veel merkwaardigs te vertellen, vermeldenswaard is, dat in het jaar 1572 die sterkte twee en een halve maand een gevangene binnen haar dikke muren herbergde, die meer dan het gebouw verdient, dat zijn naam voor het nageslacht worde bewaard. Die gevangene was Arend thoe Boecop, een der toenmalige burgemeesters der stad Kampen, een regeeringspersoon, die door zijn rechtvaardigheid, zijn bekwaamheid, zijn moed en zijn groote onbaatzuchtigheid, in hooge mate geëerd en gezien was.  ?  Gedurende de tien jaren, waarin deze veel geroemde bewindsman zijn groote en door zijn medeburgers gewaardeerde diensten aan Kampen, bewees, was het voor land en stad een veel bewogen tijd. Bekend is, hoe toen de Nederl. Gewesten, ofschoon geen deel uitmakende der Spaansche monarchie,
nochtans door Philips II als heer dezer gewesten werden geregeerd, alsof het wingewesten van Spanje waren. Met de rechten, privilegiën en vrijheden van ons volk werd eenvoudig geen rekening gehouden, zooals blijkt uit de besluiten, door dien meer en meer door vele Nederlanders gehaten koning genomen.
Zeer vijandig werd de verhouding toen Philips, als vurig Katholiek, met groote strengheid tegen de aanhangers der Nieuwe Leer, tegen Lutherschen en Calvinisten optrad. En toen het verbitterde volk in vele steden zich schuldig maakte aan vernieling der heiligenbeelden, deed deze beeldenstorm den koning besluiten zijn onverbiddelijken veldheer Alva in 1567 naar deze landen te zenden om het door hem uitgesproken doodvonnis over het volk der Nederlanden te voltrekken. Het zesjarig schrikbewind van dezen hardvochtigen „IJzeren hertog” is het meest tragische, aangrijpende en daardoor ook het meest bekende en bestgekende tijdvak uit onze historie.  ?  Voor mannen als Arent thoe Boecop en zijn zwager en ambtgenoot Coenraad van de Vecht, werd nu de positie uiterst moeilijk, want beiden bleven der Katholieke Kerk en hun wettigen koning getrouw, en toch waren ze geroepen voor de rechten en vrijheden van hun landschap en stad te waken. In dat opzicht kwamen zij volkomen overeen met hun stadhouder, den graaf van Aremberg; en niet alleen wat hun positie maar ook wat hun houding betreft, als bemiddelaars tusschen een koning, die onbeperkt wilde heerschen en liever had, dat het gansche land een onbewoonde wildernis werd, dan te dulden dat in zijn gebied één ketter leven zou, en een volk, dat, wat de Calvinisten betreft, de leer huldigde, dat men ter wille van zijn geloof, zich desnoods tegen zulk een vorst moest verzetten.  ?
Thoe Boecop stond tusschen deze uitersten. Aan de eene zijde kwam hij op voor eenheid van geloof en kerk; keurde de godsdienstige beweging af en ging die zoover het in zijn macht stond, tegen; aan de andere zijde drong hij met klem aan op handhaving der verkregen en door den Vorst bezworen rechten en vrijheden van stad en land. Meermalen zien we hem naar Brussel en Antwerpen reizen om voor die rechten te pleiten. Zoo komt hij in verzet tegen de nieuwe bisdommen, tegen het door den koning ingestelde onwettige gerechtshof en tegen de verordeningen op het muntwezen.
  ?  Als gedeputeerde der staten van Overijssel verschijnt hij te Deventer, waar het kapittel van de Lebuinuskerk zich wat al te toegevend heeft gedragen tegenover den nieuwen

_______________↓_______________


|pag. 69|

bisschop: de Roomsch- en Koningsgezinde Thoe Boecop stuitte deze verkorting van de rechten zijner landgenooten.
En steeds moeilijker werd voor hem die strijd op kerkelijk gebied. Zijn hart trok naar de oude Moederkerk, zijn rechtvaardigheidsgevoel eischte handhaving der volksrechten en privilegiën en vrijheden.  ?  Intusschen breidde ondanks de strenge geloofsvervolging de Nieuwe Leer, ook in deze streken, zich meer en meer uit. Er ontstonden volksbewegingen die, als te Deventer, niet meer of met groote moeite te onderdrukken waren, hoe krachtig mannen als Aremberg en Thoe Boecop ze ook trachtten tegen te gaan of te bedwingen.  ?  In 1568, het eerste jaar van den Tachtigjarigen krijg, brengt de gevreesde hertog van Alva, vergezeld van zijn zoon, ook een bezoek aan Kampen. Natuurlijk behoort Thoe Coecop tot de mannen, die aangewezen worden, den landvoogd des konings te begroeten en te ontvangen, en onze burgervader laat ook bij deze gelegenheid niet na, op de rechten en priviligiën der stad te wijzen. In 1570 ziet ons kloeke magistraatslid zich aangewezen, deel uit te maken van het gezantschap naar Antwerpen om daar bij Alva aan te dringen op intrekking van diens nieuwe ordonnantiën, als zijnde deze in strijd met het staatsrecht van Overijssel. En ten slotte wordt hem, in het voor hem zoo noodlottige jaar 1572, opgedragen de aftocht der Spaansche ruiterbenden te bewerken waarmede Alva, ook in deze provincie, vele steden had bezwaard. En het was niet het minst aan zijn welsprekendheid te danken, maar zeker ook mede aan het geschenk, den secretaris van Don Frederik aangeboden, dat het doel werd bereikt en de Spaansche ruiters vertrokken.  ?
Bleek bij zoo de man, die om zijn groote bekwaamheid en eerlijkheid het vertrouwen bezat zijner mederegenten, ook het volk eerbiedigde hem als een burgermeester, hun genegenheid ten volle waard, niet het minst om zijn, voor onzen tijd bijna ongeloofelijke onbaatzuchtigheid. Hiervan een enkel staaltje, dat wel verdient in deze dagen, nu bezuiniging het wachtwoord is, door alle ambtenaren gelezen en overdacht te worden, als een voorbeeld, in hooge mate navolgenswaard.  ?  Thoe Boecop en zijn collega Van Haarst waren belast met een zending aan den hertog van Alva, toen te Brussel vertoevende.
Na hun taak vervuld te hebben, wilden ze over Amsterdam terugkeeren. Maar toen ze in de Amstelstad waren aangekomen, was het zulk stormachtig weer, dat het niet zonder gevaar was, de Zuiderzee over te steken. Toch besloten de moedige mannen den tocht te wagen, ten einde een week soldy voor hun stad uit te winnen.  ?  De storm nam in hevigheid toe en bracht de reizigers niet weinig in gevaar. Gelukkig kwamen ze behouden te Kampen aan. De vroedschap der stad, verheugd over hun terugkomst en behoudenis, bood hen voor hun onbaatzuchtigheid een aanzienlijk geschenk aan. De edele burgemeester Thoe Boecop sloeg het aanbod beleefdelijk af, wat te meer gewaardeerd moest worden, daar zijn vermogen onder de staatsstormen geducht geslonken was, zoodat na zijn dood er onder zijn nakomelingen waren, die een tijdlang van wege de stad Kampen ondersteuning genoten. Zulke regeeringsmannen vond men in de Nederlanden, in de zorgvolle tijden, toen Alva den tienden penning hief.  ?

Zwaar werd Boecop’s toewijding, beginselvastheid en onbaatzuchtigheid op de proef gesteld in het jaar 1572, zoo rijk aan belangrijke gebeurtenissen.  ?  Vijf jaarlang hadden de Nederlanders geduldig het zwaar drukkende juk, hun door Alva op de schouders gelegd, getorst. Nu begon het in het Westen te dagen. Met Den Briel, door de Watergeuzen veroverd, voorop, begonnen de Hollandsche steden het verzet in den zwaren strijd tegen den machtigen dwingeland.  ?  Was het vier jaar vroeger, in 1568 de Prins van Oranje geweest, die door met

_______________↓_______________


|pag. 70|

een leger in ’t land te vallen, ter bevrijding van het verdrukte volk, als het ware, zijn handen beschermend had uitgestrekt naar de lijdende Nederlanders, thans waren de rollen omgekeerd en was het het nu ontwakende volk, dat smeekend om hulp de handen ophief naar den Prins, den herder, „die bleef waken”.
  ?  Terwijl Oranje in Holland gekomen, daar de zaak leidde en de Spanjaarden bestreed, viel zijn zwager, graaf Willem van den Berg, in het Oosten van ’t land, veroverde Zutphen, Deventer, Hasselt, Vollenhove en Genemuiden en sloot nu ook Kampen in, om ook deze IJselstad uit Spanjes handen te rukken.
Nu toonde burgemeester Thoe Boecop zijn groote gehechtheid aan den wettigen Vorst en de bestaande instellingen. Met vurige welsprekendheid wekte hij zijn medeburgers op tot dappere verdediging. „Gedenkt”, riep hij hun toe — „den eed van trouw aan de stad gezworen; gedenkt dat Kampen nog nooit zijn hulde aan zijn wettigen koning heeft geschonden ! Altijd heeft men deze muren verdedigd! Nooit zijn ze overweldigd en dat zal ook niet gebeuren als wij onzen plicht doen en kloek gebruik maken van de hulpmiddelen, waarover wij beschikken. Hoe zouden wij het voor God en het nageslacht kunnen verantwoorden, zoo Kampen kwam te vallen!”
In dien geest sprak de moedige magistraat, naar zijn consciëntie handelende en eindigende met de woorden: „Onze nakomelingschap zou, zoo de stad viel, onze lafheid beschreien en het koud gebeente in onze grafsteden vervloeken!” En bij het woord voegde hij de daad. Gedurende drie dagen, nacht en dag, geeft hij op de gevaarlijkste punten zijn bevelen en gelast zelfs een zijner huizen bij de Hagen, waarachter de vijand zich versterken kon, neer te schieten. Maar al zijn kloekheid en inspanning waren te vergeefs. Hij had niet alleen te doen met den vijand daarbuiten, maar ook met dien binnen de wallen
der stad, waar er velen waren, voorstanders der Hervormde leer, die wel gaarne graaf van den Berg, de poorten zouden zien binnentrekken. Verdeeldheid dus, maar ook verraad waren nu oorzaak, dat de gezworenen der stad besloten met den graaf te onderhandelen, en aan Thoe Boecop werd deze moeilijke en onaangename taak opgedragen, die hij niet dan met grooten weerzin op zich nam. Een verdrag werd gesloten en de belegeraars trokken Kampen binnen.  ?  De Prins van Oranje had zijn zwager last gegeven om, wanneer het hem gelukte Kampen te nemen, Arent Thoe Boecop en Cornelis van der Vecht gevangen te nemen en op waardige wijze te behandelen. Zoo geschiedde het. Toen beiden uit Zwolle, waar ze een vergadering der Staten hadden bijgewoond, terugkeerden, werden ze voor de IJsselbrug door ’s graven proost in hechtenis genomen en naar juffer Cruessé’s huis gebracht.
Drie dagen brachten ze, opgesloten in een klein, somber vertrek door. Boecop’s vrienden wilden gaarne een goed woord voor hun burgemeester doen, maar deze verklaarde geen gratie, maar recht te verlangen.  ?  Den 5en September 1572 werd het tweetal met den stadswagen naar het Blokhuis te Genemuiden gebracht. In dit slot, bewoond door den drost met gade en kroost, bracht de werkzame secr. burgemeester zijn tijd niet in ledigheid door. In de studie van beroemde werken vond hij afleiding en troost, als hij las van het leed en het onrecht, vroeger levenden personen aangedaan. Bovendien schreef hij hier menig boek, dat van zijn groote kennis getuigde, o.a. Kroniek van het bisdom Utrecht (uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht); geschiedenis van de Geldersche hertogen, alsmede aanteekeningen over de Geschiedenis der Friezen.  ?  Als gevangene had hij zich niet te beklagen.
De drost, Hendrik van Broekhuizen., een welwillend man, beijverde zich beiden gevangenen het verblijf te veraangenamen. Bovendien ontving thoe Boecop er meermalen bezoek. „Mijn huysvrouwe ende dochter” — zoo schreef hij — „quam dagelijks bij mij op het huijs”. Zijn lotgenoot Van der Vecht vertrok met toestemming van graaf v.d. Berg naar Kleef, en het is te begrijpen, dat het gemis van dezen vriend wel het verlangen in hem zal versterkt hebben, weer vrij te zijn. Zijn geduld zou niet lang op een zware proef gesteld worden, want Kampen bleef slechts ruim twee maanden in het bezit van den graaf v.d. Berg.
Reeds den 19 Nov. nam deze, naar het bleek, niet te vertrouwen veldheer, uit vrees voor de Spanjaarden, nadat deze Zutphen uitgemoord en de Veluwe veroverd hadden, met zijn manschappen de vlucht, waardoor al de door hem veroverde plaatsen weer in handen der Spanjaarden vielen. Nu zou het onzen burgemeester niet moeilijk gevallen zijn te ontvluchten, maar als vluchteling te Kampen, waar hij zoovele jaren een eervolle en aanzienlijke betrekking had bekleed, terug te keeren, daarvoor had deze man van eer geen ooren. Toen eenige van zijn vrienden uit Vollenhove naar Kampen terugreizende, hem bezochten en er op aandrongen met hen mee te gaan, weigerde hij. „Met evengroote eere wilde hij in zijn vaderstad worden binnengehaald als Graaf v.d. Berg hem had uitge-

_______________↓_______________


|pag. 71|

leid”. Toen dan ook den volgenden dag twee afgevaardigden van Schepenen en Raden der stad met een wagen voor het Genemuider Blokhuis verschenen, met dringend verzoek namens de oude stadsregeering, naar Kampen terug te keeren, was hij bereid en verliet den kerker, waar hij 2$\frac{1}{2}$ maand had doorgebracht.  ?  Bij zijn vrienden teruggekomen, weigerde hij te voldoen aan het eervolle verzoek, weder zijn oude functie te aanvaarden, zoolang er de nieuwe door den graaf v.d. Berg ingestelde raad nog zitting had.  ?  Eerst toen deze voor den ouden Magistraat had plaats gemaakt, trad Thoe Boecop weer als regeeringspersoon op, zonder evenwel zulk een werkzaam aandeel in de zaken te nemen als vroeger.  ?  Naarmate de invloed der partij van Oranje en der Hervormden toenam, trad hij meer op den achtergrond. Tot 1580 bleef hij nog schepen. Na dien tijd onttrok hij zich aan alle bemoeiingen, welke met het bestuur der stad in verband stonden. Dit kon ook niet anders. In de drie groote en vele kleine steden van Overijssel was het getal aanhangers der Gereformeerde leer zeer toegenomen, en voor wie de oude toestanden en beginselen wilde handhaven, werd het steeds moeilijker tegen den stroom op te roeien. Thoe Boecop begreep dat, en dit was hem een reden zich geheel uit het staatkundig leven terug te trekken. Maar Kampen mocht zijn burgemeester eeren, die evenals de stadhouder, van Aremberg, met wien hij op vriendschappelijken voet verkeerde, zulke groote bekwaamheden en zulk een groote werkzaamheid had aan den dag gelegd, ten dienste van stad en gewest, naar de beginselen, welke zij tot hun dood toe getrouw zijn gebleven.  ?  Zoo bleek de gevangene op het Blokhuis te Genemuiden, dat door deze gevangenschap meerdere bekendheid kreeg, te zijn geweest een bekwaam en onbaatzuchtig magistraat, een eerbiedwekkend en vertrouwbaar staatsman, een krachtig en invloedrijk leidsman, een man, die zijn eer ongeschonden wist te bewaren, geëerd bij voor- en tegenstanders. H. v. DALFSEN.          

_______

 
– Dalfsen, H. van (1923). Aanteekeningen betreffende het Blokhuis te Genemuiden. Buiten, 17 (5), 57-59, (6), 68-71.

Category(s): Genemuiden
Tags: , ,

Comments are closed.