3. 1836, Agentschap der Nederlandsche Handel-Maatschappij

_______________↓_______________


|pag. 31|

Hoofdstuk 3.

1836, Agentschap der Nederlandsche Handel-Maatschappij.

– Ontstaan en doel van de N.H.M.

De N.H.M. is opgericht bij het koninklijk besluit van 29 maart 1824 nummer 163.

De taak die de N.H.M. zichzelf stelde ten aanzien van de vaderlandse nijverheid was, volgens de artikelen 65 t/m 70 van de overeenkomst de volgende.
“Zij moest den handel en ook de nijverheid opbeuren uit den staat van verval; haar doel moet zijn (met inachtneming van haar eigen belangen) het fabriekswezen te bevorderen door al zulke ondernemingen, welke het vertier der voortbrengselen van de Nederlandsche nijverheid konden vermeerderen; daartoe moest de maatschappij bij voorkeur voor de uitvoer uit het Rijk gebruik maken van inlandsche fabrikanten en voortbrengselen, ten ware de benodigde goederen niet door Nederlandsche fabrieken en trafieken konden worden bezorgd, daartoe werd aan Commissarissen opgedragen de middelen op te sporen en de adviezen der Kamers van Koophandel te winnen, daartoe was aan de Directie aanbevolen soortgelijke nasporingen te doen ook in andere landen en te trachten door gestadige briefwisseling nieuwe of betere wegen te ontdekken en den uitvoer en het vertier van de voortbrengselen der nationale nijverheid te vermeerderen en om de grondstoffen welke de fabrieken noodig hadden en beter en goedkoper aan te wenden; daartoe moest de Directie, wanneer zij het nuttig en doelmatig achtte, om consignatiën aan te nemen of goederen in commissie te verzenden, zich

_______________↓_______________


|pag. 32|

zoveel doenlijk bepalen tot voortbrengselen van nationale nijverheid en van den nationalen grond”(1 [1. Bijlage bij het Koninklijk Besluit nr. 163 uit 1824.]).

De directie was bevoegd voorschotten op goederen te geven, doch voor niet meer dan de helft van de door haar berekende waarde.

  • De mogelijkheden voor de N.H.M. in België.

De N.H.M. was er van het begin af aan op uit de Nederlandsche (dat is de Belgische) kantoennijverheid te bevorderen door het doen van bestellingen aan de bestaande fabrieken en door het verlenen van voorschotten aan nieuwe bedrijven.

Achteraf is wel duidelijk dat wij geen twentse textielnijverheid zouden hebben gekend, als zich in 1830 geen scheiding tussen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden had voltrokken. Gent was sedert het begin van de negentiende eeuw, onder invloed van ondernemers van formaat als Lieven Bauwens (1769-1822) en Voortman, ver vooruit, in het bijzonder wat de fabriekmatige productie betreft.
De leerlooier Lieven Bauwens, die al vanaf 1792 goede zaken deed als leverancier van het Franse leger, als belastingpachter en koper van nationale goederen, slaagde er in 1796 in om onderdelen van spin- en stoommachines uit Groot-Brittanië te verkrijgen en richtte eerst bij Parijs en 1801 ook in Gent onder andere katoenspinnerijen en machinefabrieken op welke snelgroeiden (2 [2. Winkler Prins, Geschiedenis der Nederlanden. Deel 3 Amsterdam 1977, blz. 27.]).
Toen men echter eenmaal besloten had het centrum van de weverij na 1830 in Twenthe en Brabant te vestigen werd de ontwikkeling van de mechanische weverij toch niet direct bevorderd (3 [3. W.T. Kroese, H. ten Cate Hzn. & Co. Hengelo 1978, blz. 21.]).

Dat de N.H.M. bijna al haar lijnwaden voor Java uit Gent en omgeving betrok, blijkt uit de cijfers over de jaren 1830-1831. In 1830 bedroegen de invoeren in Java van in Nederland gefabriceerde katoenen goederen f. 2.373.309,–. In 1831 (dus verzonden grotendeels in 1830) f. 1.389.905,–. In de volgende jaren daalde deze f. 1.389.905,– tot f. 67.240,–. Zo nodig was het Belgische product geweest voor de verzendingen van de N.H.M. en zo groot was

_______________↓_______________


|pag. 33|

dus het grote verlies en het ongemak voor de N.H.M., door de scheiding veroorzaakt.

Door het optreden van de N.H.M. was de toestand wel enigszins verbeterd, de Belgische katoenindustrie was door de N.H.M. krachtig bevorderd. Op Java waren de Engelsen niet meer de enige. De nog aanwezige invloed van de Rafflesperiode (1817-1824) werd zo snel mogelijk teruggedrongen.

Tot 1830 gaan steeds toenemende uitvoeren van kantoenen goederen naar Java en de omliggende eilanden. Als retourvracht komen koffie en verdere Indische producten naar Nederland. Het stijgend belang van de N.H.M. in Indië verminderde inderdaad de betekenis van de Engelse handelshuizen aldaar (4 [4. J.A.P.G. Boot & A. Blonk, Van smiet- tot snelspoel. Hengelo 1957, blz. 59.]).

Het optreden van de N.H.M. op Java had tot gevolg, dat zij de particuliere handel geheel naar de achtergrond verwees.

Na de afscheiding van België ging de regering er toe over, dit ter aanmoediging van de Noord Nederlandse weverijen op garens plotseling zeer aanzienlijk te verlagen, namelijk van f. 40,– per 100 pond, (zoals het recht dat in 1822 was geweest) op f. 4,– (Koninklijk besluit nr. 23 van 13 juli 1831) wat natuurlijk een slag was voor de buitenlandse spinnerijen.

  • Hoe kwamen nu de eerste kontakten van de N.H.M. met Twenthe tot stand?

Tot 1830 koopt de N.H.M. bijna al haar katoenen goederen in de Zuidelijke Nederlanden. Met Twenthe ontstaat in die jaren alleen een vluchtig kontakt.

De stichting van de N.H.M. in 1824 doet bij haar ook uit Twenthe aanbiedingen en vragen binnenkomen. Een hiervan is van de Almelose linnenreder Jan Herman Coster (1777-1865), die zich een oud vriend van Willem de Clercq (1795-1844), secretaris van de N.H.M. noemt.

_______________↓_______________


|pag. 34|

Van deze Coster zijn een paar oude handelsboeken bewaard gebleven en hij doet zich daarin kennen als een weinig ondernemend koopmanfabrikeur, die halsstarrig vasthoudt aan zijn oude linnenweefseis, ook als de overgang op katoen algemeen wordt. Zoals zo velen in die tijd, zag Coster in de N.H.M. een staatslichaam, dat voor hem de moeilijkheden uit de weg zal ruimen. Voor bestellingen hield Coster zich aanbevolen.

Omdat met de linnenhandel geen droog brood meer te verdienen was, deed Coster een poging om zijn lot aan dat van de N.H.M. te verbinden.

De N.H.M. stelt in deze jaren in sommige gebieden inkoopagenten aan, die haar tevens over leveringsmogelijkheden op de hoogte moeten houden. Bekend is bijvoorbeeld F. van Lanschot te Den Bosch, die vanaf 1825 als agent voor de N.H.M. bestellingen in Noord-Brabant plaatst.

Ook J.H. Coster heeft zoiets in het hoofd. In zijn brief van 29 april 1825 schrijft hij “of het niet van belang voor de N.H.M. ware, een Agent hier te hebben om haare belangen waar te nemen, mij tevens aanbiedende een recommenderende tot het waarnemen van een zodanig Agentschap”. Als aanbeveling verwijst Coster naar Gerrit Schimmelpenninck (1794-1863), een der directeuren, met wie hij goed bekend zegt te zijn. Dat had hij beter niet kunnen doen.
Schimmelpenninck kent Almelo goed, zijn familie is er uit afkomstig en hij heeft er veel eigen en aangetrouwde verwanten. Hij zal van Coster niet veel verwacht hebben. De Almelose linnenhandelaar krijgt de baan niet.

Men had in het zuiden de manufacturenfabricage ontwikkeld, het noorden had zich hier minder mee bezig gehouden. De voorraden uit België raakten spoedig op. Enige Belgische fabrikanten begrepen de moeilijkheden, waarin de N.H.M. verkeerde en brachten hun industrie naar Holland over. De N.H.M. stelde zich garant voor financiële verliezen in de aanloopperiode.

_______________↓_______________


|pag. 35|

In 1830 had zich te Hengelo jhr. Charles de Maere (1802-1885) gevestigd. Hij en Herman Egbert Hofkes uit Almelo, gebruikten reeds de snelspoel voordat er in Goor van een weefschool sprake was. Wel werden met de vestiging van de weefschool te Goor door de N.H.M., door Thomas Ainsworth (1795-1841) technische verbeteringen aangebracht (5 [5. F.W.W.H. v. Coeverden e.a., Goor en Thomas Ainsworth. Goor 1983, blz. 18.]).

In 1832 kwam er bij de N.H.M. een aanbod binnen van jhr. Charles de Maere die afkomstig was uit St. Nikolaas in Vlaanderen, een stoomfabriek te beginnen, een weverij van calicots waarvan de kosten f. 300.000,– zouden bedragen. De N.H.M. zocht naar een streek waar die weverij gebouwd kon worden en zij dacht daarbij aan Twenthe, waar de grond goedkoop was en waar de lonen laag waren.

De Maere was zeer vooruitstrevend en bracht veel nieuwe ideeën mee; hij deed hier niet geheimzinnig over en wilde iedereen graag helpen. Hij kwam reeds vroeg op de gedachte een weefschool te stichten tot het vormen van bekwame wevers, om deze de nieuwe techniek op zijn verbeterde getouwen bij te brengen. Men sloeg het aanbod niet af, doch hield het in beraad. Inmiddels besloot men een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van het vestigen van textielindustrie in Twenthe. Enkele leden van de directie waren met de toestand in Twenthe goed bekend. De secretaris Willem de Clercq (1795-1844) had er diverse reizen gemaakt. In juni 1832 werd hij naar Twenthe gezonden, om zich nog eens grondig met de toestand op de hoogte te stellen (6 [6. Archief N.H.M., Gedeponeerd in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, Confidentiële correspondentie, juni 1832.]).

Men weefde hier in het algemeen nog op een weefgetouw zonder spoelbakken, waarbij de spoel met de hand door de sprong werd geworpen. In Vlaanderen werkte men reeds naar Engels voorbeeld met een “zweepje”, zodat men één hand gebruikte voor de schietspoel en de andere voor de lade-aanslag (7 [7. B.C. Sluijk, Charles de Maere. Artikel in Jaarboek voor Overijssel 1975, blz. 45.]).

De Maere werd echter in Hengelo gewantrouwd en tegengewerkt, daarom verplaatste hij in 1832 zijn bedrijf naar Enschede, waar

_______________↓_______________


|pag. 36|

hij op de oude Stroinksbleek, later het Nieuwlust geheten (bij de tegenwoordige Grolsche Bierbrouwerij), zijn weverij en garenweverij oprichtte.

Nadat dit eerste bedrijfje was afgebrand, richtte hij op het Schuttersveld een nieuwe weverij met 30 getouwen, met eveneens een garenweverij op. Op 19 mei 1833 stichtte hij in samenwerking met het plaatselijk bestuur, een weefschool te Enschede in een gebouw, dat hem door burgemeester Hendrik ter Kuile (1779-1853) namens het stadsbestuur voor drie jaar kosteloos ter beschikking was gesteld.
Waar de gemeente er zelf f. 200,– per jaar huur voor moest betalen, bewijst dit wel hoezeer men met dit doel sympathiseerde. In oktober 1833 werkten er reeds 15 leerlingen.

In 1834 bouwde hij daar ook een statig woonhuis, vlak naast de fabriek. Door zijn ligging buiten de stad, is het huis bij de brand van 1862 gespaard gebleven.

In 1859 werd het gehele bezit van jhr. Charles de Maere verkocht voor f. 27.800,– aan Hendrik Jan van Heek (1830-1875) gehuwd met Johanna Elderink en aan zijn broer Helmich August van Heek (1840-1917) gehuwd met Judith Geertruid ter Kuile. Zowel de familie Elderink als ook de familie Ter Kuile had maatschappelijk gezien een textielnijverheid achtergrond. De door hen opgerichte firma kreeg de naam Gebroeders Van Heek.

In dezelfde week dat De Clercq, De Maere sprak, had hij ook nog de volgende belangrijke ontmoeting. In juli 1832 zou De Clercq samen met zijn familie op familiebezoek gaan naar Hannover. Weer leidde zijn weg hem door Twenthe.

Hij bezocht op een middag het logement “De Ster” destijds bewoond door kastelein Christiaan Herman Frederik Schwalemeijer, hij was ook nog herbergier, tapper en stalhouder te Hengelo. Het pand bestaat nog als manufacturenwinkel van de firma Rottinghous.

_______________↓_______________


|pag. 37|

Daar kwam De Clercq in gesprek met een vreemdeling, zijn naam was Thomas Ainsworth (1795-1841).

De vader van Thomas Ainsworth had samen met de vader van de Engelse politicus Robert Peel (1750-1830) een katoenfabriek in Lancashire. Dit bedrijf ging failliet en de jonge Thomas Ainsworth ging naar het vasteland, waar hij rondzwierf, eerst in Frankrijk, later in België.

Hij verliet België wegens het uitbreken van de opstand en kwam zo in Holland terecht. De jonge textieltechnicus was erg teleurgesteld hier zo weinig industrie aan te treffen. Hij verbleef, ook wegens een ziekte daaraan gebonden, geruime tijd aan de Zaan, ook verbleef hij lang te Rotterdam. Daarna zien wij Ainsworth in 1831 in dienst van de heren Van Gelden en Schouten, papierfabrikanten te Wormerveer. Ook leerde hij in de Zaanstreek zijn latere handelsvriend, de koopman in chemicaliën en verfhout Cornelis Kuyper kennen (8 [8. L.A. Stroink, Stad en Land van Twente. Enschede 1962, blz. 425.]).

In 1832 was hij weer hersteld en besloot hij naar Elberfeld te gaan. Ook zijn reis daar naar toe bracht hem door Twenthe, een streek waarin hij veel belang stelde, zodat hij hier langer verbleef dan eigenlijk zijn bedoeling was.

De twee mannen, De Clercq en Ainsworth, waren spoedig in een gesprek gewikkeld over de mogelijkheid om in Twenthe op grote schaal calicots te weven. Ainsworth sprak toen de historische woorden: “Geef mij een snelspoel en een Twentse jongen en ik zal u in een korte tijd calicots leveren zoveel u wilt.”

Het resultaat van dit gesprek was, dat er met goedkeuring van de directie van de N.H.M. een weefschool te Goor werd opgericht, met het doel om de arbeiders in Twenthe het gebruik van het nieuwe weefgetouw met de snelspoel te leren. Gezien zijn wens werk te verschaffen, was Ainsworth een groot voorstander van het in stand

_______________↓_______________


|pag. 38|

houden van de handweverij en wilde hij niet overgaan op stoomkracht.

De snelspoel is een spoel die op een paar raadjes tussen de draden doorloopt; zij werd omstreeks 1800 in Engeland uitgevonden, doch later aanzienlijk verbeterd door het zogenaamde “zweepje”, een handvat met twee touwen die rechts en links in een leren huisje bevestigd zijn. Deze huisjes werpen bij een ruk van het handvat de spoel beurtelings naar rechts en naar links door de schering heen, zodat de wever maar één hand nodig heeft (9 [9. H. Smissaert, Bijdragen tot de geschiedenis der ontwikkeling van de Twentsche katoennijverheid. Den Haag 1906, blz. 37.]).

Voor de ontmoeting met De Clercq had Ainsworth in de jaren 1831 en 1832 reeds opdrachten uitgevoerd voor andere textielbedrijven in Twenthe en de Achterhoek en wel voor de firma Driessen in Aalten, H.E. Hofkes in Almelo en De Maere in Hengelo.

De door de N.H.M. te Goor in juni 1833 opgerichte weefschool stond onder de directie van Thomas Ainsworth (10 [10. J.H. Halbersma, De Weefschool te Goor. Artikel in Overijsselsche Almanak 1837, blz. 98.]).

Hij kreeg een benoeming voor 3 jaar met een salaris van minstens f. 2.400,– per jaar. Voor zijn studiereis naar Engeland werd hem f. 4.800,– vergoed.

Gerrit Schimmelpenninck huurde in Goor voor f. 200,– per jaar een vrij grote schuur van de logementhouder August van Delden. Na enige verbouwing was de schuur geschikt voor 85 getouwen. Het gemeentebestuur vergoedde aan de N.H.M. de helft van de huur, gedurende zeven jaren. De N.H.M. bekostigde de veranderingen (11 [11. Gemeente Goor, Statisch archief. Ingekomen brief 22 juni 1833.]).

Eerst werden enige volwassen mannen aangenomen, om de werking van de nieuwe werktuigen te leren kennen. Ook werden enige “behoeftige” kinderen opgenomen, die kosteloos onderricht kregen in het weven met de snelspoel. Binnen enkele weken waren er meer dan 40 en voor het einde van het jaar waren er reeds 100 “behoeftige” kinderen in het weefgetouw onderwezen (12 [12. J.B. Christmeijer, Willem de Clercq en Thomas AInsworth in Hengelo in 1832. Amsterdam 1845, blz. 21.]).

_______________↓_______________


|pag. 39|

De aangenomen volwassen mannen waren binnen 8 weken zover gevorderd, dat zij als leermeesters konden optreden, en elk van hun een kind onder zijn toezicht kreeg. De school was zeer praktisch ingericht. Zij was voordelig voor alle partijen. De leerlingen betaalden niets, maar kregen integendeel na korte tijd geld toe voor het goed dat zij afleverden (13 [13. H. Smissaert, Ibidem, blz. 38.]).

Als leermeester stond aan het hoofd de Amsterdammer Gerrit Doorwaard Niermans (1807-1871). Hij werkte als timmerman bij de papierfabriek, waar ook Ainsworth werkzaam was geweest. Bij de ziekte van Ainsworth werd deze door Doorwaard Niermans verpleegd.
Hij genoot het voor die tijd hoge loon van f. 10,– per week (14 [14. L.A. Stroink, Ibidem, blz. 429.]).
Daar de school tevens een fabriek was, maakte de N.H.M. winst op de daar vervaardigde goederen.

Als een kind f. 30,– verdiend had, kon het daarvoor een weefgetouw mee naar huis nemen om het werk bij zijn ouders voort te zetten. Enige tijd later werd de prijs verlaagd tot f. 12,– (15 [15. C.T. Stork, De Twentsche katoennijverheid. Enschede 1888, blz. 25.]). Zijn lege plaats werd spoedig door een ander ingenomen.

Medio oktober 1833 bezocht Gerrit Schimmelpenninck, de president van de N.H.M. de school. Op school werd geleerd het weven van losse calicots, mareille, pilow, percal, cambrics. Calicots waren de witte ongebleekte weefgoederen van het eenvoudigste soort; gebleekt en opgemaakt werden zij als maddapollams op de markt gebracht.

In het voorjaar van 1834 kreeg de directie van de weefschool te Goor, opdracht van de N.H.M. om aan fabrikanten desgevraagd alle mogelijke informatie te verstrekken. Vele industriëlen maakten van de gelegenheid gebruik, of zonden een wever, om de nieuwe behandeling te leren.

In 1834 werden er te Diepenheim, Enter en Holten weefscholen opgericht.

_______________↓_______________


|pag. 40|

In 1834 waren er in de 4 weefscholen met samen 450 weefgetouwen, verder verschafte de “moederschool” te Goor aan 13 fabrieken (met 600 weefstoelen) de benodigde garens. De N.H.M. heeft op 12 september 1834 J.P. Freijss (geb. 24-1-1808) als boekhouder te Goor geplaatst, waar hij op alle geldzaken moet letten en tevens het oog moet houden op de geleverde calicots (16 [16. Archief N.H.M., Persoonsdossier, 12 sep. 1834.]). Eind 1835 heet hij zelfs agent van de N.H.M.. Hij bleek evenwel niet voor zijn taak berekend en moest later naar Amsterdam terugkeren. Ook bij het tot stand komen van het “Agentschap op den Eversberg”, zou Freijss nog een rol spelen (17 [17. Archief N.H.M., Briefboeken, inv.nr. 6138.]).

Aanvankelijk trad de uit Goor geboortige huisonderwijzer Harmen Jan Meerman van der Horst, die in Venlo geen bestaan kon vinden en daarom aan het gemeentebestuur van Goor verlof had gevraagd zich als leraar in de Franse taal te mogen vestigen, op als boekhouder van de weefschool (18 [18. A. Buter, Een nuttig man. Hengelo 1957, blz. 33.]).
Naarmate het weven met de snelspoel meer algemeen bekend raakte, werd het nut van de weefscholen kleiner. Het aantal leerlingen, dat in Twenthe de scholen bezocht, verminderde na 1835 langzamerhand.

Ook in de vier weefscholen van de N.H.M. hield de grote toeloop van leerlingen op. Het doel van de weefscholen was geweest, de nieuwe werkwijze snel in te voeren; toen dit doel bereikt was, werden zij overbodig (19 [19. J.A.P.G. Boot, De Twentsche katoennijverheid 1830-1873. Amsterdam 1935, blz. 61.]).

De N.H.M. deed in 1836 haar vier weefscholen over aan een particuliere ondernemer, Gulian Cornelis Arntzenius (1810-1892), die voordien in de fabriek van Wilson te Haarlem werkzaam was geweest. Hij kreeg de orders, welke vroeger aan de vier weefscholen werden gegeven (20 [20. J.A.P.G. Boot, Ibidem, blz. 62.]).

Met de opheffing van de weefscholen was de taak van Ainsworth voor de N.H.M. niet afgelopen. Terug van een reis in 1835 naar de Engelse textielgebieden begon hij in Goor proeven te nemen met nog fijnere soorten witte katoen, als drukkatoen en cambricks.

_______________↓_______________


|pag. 41|

Ainsworth achtte het zeer gewenst door te gaan met deze proefnemingen en hij stelde de directie van de N.H.M. voor een kleine modelweverij te stichten, waar proeven genomen konden worden met alle soorten weefsels, “van het grofste zakkenlinnen tot het fijnste neteldoek toe”(21 [21. W.M.F. Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Den Haag 1924/1926, Deel I, blz. 309.]).
Hij was van plan in Twenthe nog nieuwe takken van de textielindustrie in te voeren. Op zijn laatste reis naar Engeland had hij daartoe behalve de katoennijverheid ook de linnen – en de wolnijverheid bestudeerd.

Het weinige wat er in Twenthe nog over was van de linnenweverij ging tengevolge van de katoennijverheid hard achteruit. Ainsworth wilde deze industrie uit het slop halen en nam zich voor een machinale vlasspinnerij te stichten.

Het plan voor de modelweverij en vlasspinnerij van Ainsworth kon in verband gebracht worden met een nog niet uitgevoerd plan van de N.H.M., om namelijk in Twenthe een agentschap te stichten voor het in ontvangst nemen en keuren van de goederen. In 1834 toen het plan voor het eerst geopperd werd, had de directie van de N.H.M. als vestigingsplaats voor een dergelijk “Agentschap” aan Zwolle gedacht, omdat over die stad de meeste goederen uit Twenthe werden verzonden. Bij de uitwerking van deze plannen bleek evenwel een vestiging dichter bij Twenthe meer gewenst (22 [22. J.A.P.G. Boot, Ibidem, blz. 63.]).

In opdracht van de N.H.M. oriënteerde Ainsworth zich dan ook in de richting van Twenthe. Zijn keuze viel nu op het kruispunt van de straatweg van Almelo naar Zwolle met de rivier de Regge. Voor een agentschap was geen betere plaats te bedenken alle goederen, die uit Twenthe naar Zwolle vervoerd werden moesten. Vanuit deze plaats kon het vervoer bovendien te water geschieden, in de maanden dat de Regge bevaarbaar was.

Dat de uitgekozen plek, te midden van woeste heidegronden lag, was voor de grootse plannen van Ainsworth eerder een voordeel dan een nadeel. De nieuwe nederzetting kon een uitgangspunt worden voor

_______________↓_______________


|pag. 42|

ontginning, terwijl voor een mogelijke wolnijverheid de schapenteelt op de heidevelden van belang kon worden.

De regering werd door de directie van de N.H.M. van deze nieuwe plannen op de hoogte gebracht en verleende voor de modelweverij een jaarlijkse bijdrage van f. 2.500,– (23 [23. Archief, Kabinet des Konings, H. 42 Geheim, 7 dec. 1835.]).
De N.H.M. gaf aan Ainsworth, die niet over voldoende eigen middelen beschikte, een voorschot voor de oprichting van de beraamde modelweverij en de vlasspinnerij (24 [24. J.A.P.G. Boot, Ibidem, blz. 64.]).

De uitvoering van de plannen liet niet lang op zich wachten. Voor de huisvesting van Thomas Ainsworth huurde de N.H.M. de oude havezate “De Eversberg” van Baron Willem Hendrik van Heerdt tot Eversberg gelegen in de toenmalige Marke Notter en Zuna binnen de gemeentegrens van Wierden. Behalve over het hoofdgebouw kreeg het Agentschap de beschikking over het bouwhuis en het koetshuis links en rechts van het voorplein gelegen. Op een kleine afstand van de uitgekozen plaats (25 [25. Archief N.H.M., Briefboek van uitgaande brieven aan het agentschap Nijverdal. Inv.nr. 6093 – 1836.]) (zie blz. 80 en 81).

De directie gaf Ainsworth, de opdracht tot grondaankoop. Zowel op naam van de N.H.M. als ook op naam van Ainsworth van de Marke Noetsele en andere particulieren (landbouwers) werd er grond aangekocht voor de nieuwe nederzetting. Door aankoop van deze grond kwam de N.H.M. binnen de grens van de gemeente Hellendoorn.
De Marke Noetsele was een van de “marken” gelegen in het zuiden van de gemeente Hellendoorn. Voor de aankoop van de grond in de Marke Noetsele werd kontakt gezocht met het markebestuur.

Op 1 augustus 1835 werd in de herberg van Teunis de Jong een markevergadering gehouden om over de verkoop te beslissen.
In het markeboek lazen we het volgende citaat:

“Na gehoudene deliberatiën is bepaald dit verzoek te accorderen tegen de prijs van 50 centen de Zallandsche Roede en de kosten van overdragt, alles te betalen bij het tekenen der overdragt.”

_______________↓_______________


|pag. 43|

De directie wilde graag zo snel mogelijk deze gronden aankopen om dan zo spoedig mogelijk met de bouw van de nieuwe nederzetting te kunnen beginnen, ook omdat de bedrijfsgebouwen op de Eversberg tot 1 november 1835 beschikbaar waren.

Op 6 februari 1836 schreef J.P. Freijss een brief aan de directie van de N.H.M. en verzocht vergunning om een pakhuis op een stuk grond tussen de oever van de Regge en de straatweg gelegen, te mogen bouwen, ook verzocht hij toestemming om een modelweverij te mogen bouwen, waarvan de kosten 10 à 12 duizend gulden zouden bedragen (26 [26. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6093 – 1836.]).
In een brief, geschreven in de naam van Thomas Ainsworth van 27 april 1836 op den Eversberg (Ainsworth, sprak en schreef geen Nederlands, het handschrift lijkt heel erg veel op het handschrift van Hendrik Wormser) schrijft de ondergetekende, dat met de werkzaamheden voor de nieuwe etablissementen is begonnen. Men is begonnen met het gebouw, dat de “sterkerij” moet worden en de werkzaamheden zijn al zo ver gevorderd dat de eerste steen gelegd kan worden. Ainsworth verzoekt aan de president-directeur de heer H.C. van der Houven om de eerste steen te leggen op 14 mei aanstaande. Waarschijnlijk kan Van de Houven geen gevolg geven aan dit verzoek, mocht dat zo zijn, dan kan de notaris G. Kluvers in zijn naam deze steen plaatsen. Als herinnering aan deze gebeurtenis zal een aandenken bewaard worden, door het plaatsen van een gietijzeren plaat, met een gepast opschrift in het front van het gebouw.

De verschillende gebouwen, de huizen daaronder begrepen die op deze woeste grond gebouwd zullen worden, ontbreekt het nog aan een naam. Ainsworth stelde dan ook voor in deze brief, het gebied van de nieuwe nederzetting, het grondgebied, door de N.H.M. aangekocht Houvenburg te noemen (27 [27. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6093 – 1836.]) (zie blz. 74, 75 en 76).

Het antwoord kwam spoedig, in de notulen van de directievergadering gehouden op 29 april 1836, liet Van der Houven weten, geen prijs te stellen op deze vernoeming. Wel ging hij er mee accoord

_______________↓_______________


|pag. 44|

dat in zijn naam door notaris Kluvers de eerste steen werd gelegd.
In eerste instantie besluit de directie het nieuw aangekochte grondgebied, Nijverheidsoord te noemen (28 [28. Archief N.H.M., Notulen van de directievergadering, 29 april 1836.]) (zie blz. 78).

In de notulen van de directievergadering, gehouden op 9 mei 1836, kwam de directie terug op haar besluit, en besloot: “om den naam der te bebouwen plaatsen voor de Weefschool bij den Eversberg voor te stellen van Nijverdal, in plaats van Nijverheids-Oord” (29 [29. Archief N.H.M., Notulen van de directievergadering, 9 mei 1836.]) (zie blz. 79).
De plaats Nijverdal dankt dus haar naam aan een besluit van de directie vergadering van de Nederlandse Handel-Maatschappij.
In een confidentieel schrijven van 10 mei 1836 nr. 326, aan Thomas Ainsworth benadrukte de directie nogmaals de naam van de nieuwe nederzetting, Nijverdal.

Toen brak de grote dag aan, notaris Kluvers kreeg de vereerde opdracht om in naam van de N.H.M. de eerste steen te leggen. Zo reed dan de notaris op 14 mei 1836 in zijn in Hellendoorn gehuurd rijtuig de Hellendoornse brug over naar de Eversberg waar Ainsworth en Freijss hun intrek hadden genomen. Hij werd daar hartelijk door de beide heren ontvangen en voorgesteld aan een illuster gezelschap van dames en heren, dat voor die plechtigheid was uitgenodigd. Daaronder dan ook de burgemeester van Hellendoorn J.C. Bouwmeester en diens collega’s uit Wierden en Rijssen. Om 12 uur vormde zich een stoet van rijtuigen op weg naar het feestelijk gebeuren. Nadat Kluvers zich van zijn taak had gekweten en namens de N.H.M. de eerste steen had gelegd, richtte hij zich in een keurige toespraak tot het gezelschap (zie blz. 77, 80).

Hij besloot zijn toespraak met gelukwensen en zegebeden aan het adres van Ainsworth en de directie van de N.H.M.. Onder de uitroep van de aanwezige personen: “Leve de Directie der N.H.M. de heer Ainsworth, de heer Freijss en de Z.M. de Koning”, werd de plechtigheid besloten, waarna Kluvers zich samen met Ainsworth en Freijss weer naar de Eversberg begaven en vriendschappelijk werd

_______________↓_______________


|pag. 45|

onthaald. De werklieden deelden in de feestvreugde doordat hun een “douceur” werd toegekend in de vorm van één dag extra loon (30 [30. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6093 – 1836.]).

Voor de vestiging waren heel wat grondtransakties nodig geweest.
Uit de akten die bij notaris Gerardus Kluvers gepasserd zijn, krijgen we een beeld van deze grondaankopen:

Op 2 mei 1836, grondverkoop door Antonie Slotman en Gerrit Hendrik Veldhuis aan Thomas Ainsworth voor f. 415,30. Koopgesloten ten huize van kastelein Teunis de Jong.
Th. Ainsworth en J.P. Freijss ondertekenen samen met toevoeging p. procur.

Op 20 oktober 1836, grondverkoop door Gerrit Hendrik Veldhuis aan Th. Ainsworth, sectie 374 voor f. 220,—. Koop gesloten ten huize van mevrouw de weduwe van Steinbach. Ondertekening door Th. Ainsworth zonder bijvermelding.

Op 31 oktober 1836, grondverkoop door Antonie Slotman, Berend Brinkman, Gerrit Lensink en Antonie van Buren aan Thomas Ainsworth voor f. 130,–. Koop gesloten ten huize van kastelein Teunis de Jong. In deze actie is met name de resolutie van 19 april 1836 door de Marke Noetsele aangehaald.

Op 20 januari 1837, deel 42 nr. 30. Dit is een copieakte. Weer ten huize van Teunis de Jong. Het vastleggen van afspraken over onderhoud van wegen en bermen in de aangekochte gronden, een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Marke Noetsele in de personen van Antonie Slotman, Bernard Brinkman, Gerrit Lensink en Antonie van Buren. Deze akte beriep zich op de grondaankoop van 31 oktober 1836.

Transportakte nr. 166 door notaris G. Klüvers d.d. 18 maart 1837, grondaankoop per procuratie.
Johannes Philippus Freijss en Thomas Ainsworth dragen de door hen aangekochte gronden van de Marke Noetsele over aan de N.H.M..

_______________↓_______________


|pag. 46|

De transaktie vond plaats volgens de akte te Hellendoorn op Nijverdal in het bijzijn van Hendrik Wormser, klerk en Jan Juriën Steets, opzichter.

Koopcontract nr. 185, 20 mei 1837.
Transaktie tussen Th. Ainsworth ook als gemachtigde van J.P. Freijss te Amsterdam overdracht grondaankoop aan de N.H.M. bekend als sectie C, nr. 374 in bijzijn van Robert Campbell, waarnemend agent van de N.H.M. op Nijverdal. Derk Hartgerink, timmerman, Harmen Jan Meerman van der Horst, kantoorbediende.

Transportakte nr. 193, koopkontrakt 6 juli 1837. Grondverkoop door Jan Grooten Twilhaar aan N.H.M. voor f. 145,25.

Transportakte nr. 194, akte van depot op 6 juli 1837, bevat aantekeningen van grondverkoop gedaan op 30 maart 1836 door Jan Grooten Twilhaar aan de N.H.M. voor f. 62,93 1/2.

Transportakte nr. 195, akte van depot, op 6 juli 1837, bevat aantekeningen van grondverkoop, gedaan op 31 maart 1836, door Gerrit Jan Stegeman aan de N.H.M. voor f. 159,67 1/2.

Transportakte nr. 196, akte van depot op 6 juli 1837, bevat aantekeningen van grondverkoop gedaan op 31 maart 1836 door Harmen Derk van Corbach aan de N.H.M. voor f. 95,68 1/2.

Transportakte nr. 220, koopcontract op 25 september 1837, grondverkoop door de erven Nehrkorn aan Thomas Ainsworth van grond gelegen in het buurtschap Notter in de gemeente Wierden sectie G nummer 50 b.b. voor f. 550,–.

Transportakte nr. 222, akte van depot op 28 september 1837, bevat aantekening van grondverkoop door Hendrik Teesselink op 10 juni 1836 aan de N.H.M. voor f. 800,–.

_______________↓_______________


|pag. 47|

Transportakte nr. 223, akte van depot op 28 september 1837, bevat aantekeningen van grondverkoop door Gerrit Hendrik Veldhuis op 9 juni 1836 aan de N.H.M. voor f. 475,–.

Transportakte nr. 224, akte van depot op 28 september 1837, bevat aantekeningen van grondverkoop door Jannes Nijveld op 31 maart 1836 aan de N.H.M. voor f. 64,13.

Transportakte nr. 225, akte van depot op 28 september 1837, bevat aantekeningen van grondverkoop door Jannes Hegeman op 31 maart 1836 aan de N.H.M. voor f. 22,83.

Transportakte nr. 226, akte van depot op 28 september 1837, bevat aantekeningen van grondverkoop door Frederik Jan Bonte op 31 maart 1836 aan de N.H.M. voor f. 59,–.
Buiten de grondaankopen was er ook sprake van een geldlening.

Transportakte nr. 188, lening met hypotheek op 8 juni 1837.
Thomas Ainsworth leent f. 56.000,– van de N.H.M..

Dit overzicht van grondtransaktie ten behoeve van de N.H.M.- vestiging is zeker niet volledig. Zo kwamen bij het raadplegen van de kadastrale legger nog eens de volgende registratie te voorschijn.
Door de N.H.M. in 1836 aangekocht van:
De Marke Noetsele, perceel C 398 – C 399. Heidegrond 13.01 bunder 0.7 Roede, 20 ellen perceel C.400, C.401.

Artikel 580, bevat de volgende percelen:
 

C 434 C 579 C 1236
C 533 C 593 C 1237
C 572 C 628 C 1238
C 754

 
Artikel 580 krijgt nieuwe sectienummers als volgt:
Kantoor van N.H.M., huis en erf G 410, 411, 412, 413

_______________↓_______________


|pag. 48|

Bouwland C 414
Water en vijver C 415, C 416
Terrein van vermaak C 417.

Aangekocht door de N.H.M. transaktie op de naam van Thomas Ainsworth.
Artikel 639, de percelen C 470, C 475 bouwland
C 476, C477, C 478, C 479 huis en erf
C 480 bouwland + hakhout
C 481, C 482, C 483, C 484, C 485, C 486, C487, C 488, C 489 grasland + bomen
C 490 bouwland en hakhout
C 491 Stoomfabriek.

Aangekocht van Harmen Baron, schoenmaker te Hellendoorn,
perceel C 326 2 bunder 10 roeden 10 ellen

Gelegen in de Noetseler hooimaten,
verder weiland, 2 bunder 12 roeden 10 ellen

Aangekocht van Baron Rudolph Floris Carel Bentinck, grondeigenaar, wonende te Schoonheeten, Gemeente Raalte,
perceel C 322, C 324.

Aangekocht van Baron P.C. Heerdt tot den Eversberg, grondeigenaar,
perceel C 325, C 325A.

Aangekocht van Jan Holsmann,
perceel C 328.

Aangekocht van de weduwe Mannes Leestemaker, schoenmaker te Hellendoorn,
perceel C 326.

_______________↓_______________


|pag. 49|

Aangekocht van Frederik Jan Slotman,
perceel C 323.

Aangekocht van Hendrik Teesselink, gelegen in de Noetseler hooimaten,
bouwland C 318 omvat 75 roeden en 40 ellen
hakhout C 319 omvat 30 roeden en 10 ellen
weiland C 320 omvat 41 roeden en 10 ellen
        C 321
        C 327 (31 [31. Rijksarchief te Zwolle, Archief van Notarissen in Overijssel.]).

Van de komst van de N.H.M. hebben, zo blijkt uit deze transakties, heel wat mensen uit de streek geprofiteerd. Niet alleen adellijke grondbezitters als Bentinck, ook eenvoudige ambachtslieden als de schoenmaker Harmen Baron verkochten grond aan de maatschappij. Zij zullen deze verkopen, gezien de geringe rentabiliteit van de zandgronden, als buitenkansjes hebben beschouwd.

In 1835 werd de directie van het Agentschap uitgebreid met een boekhouder, Hendrik Wormser.
Omdat hij een hoofdrol in de N.H.M.-vestiging zou vervullen, heeft het zin even bij zijn persoon stil te staan.
Hendrik Wormser werd op 10 februari 1810 te Amsterdam geboren en op 21 februari 1810 in de Evangelisch-Lutherse Kerk gedoopt. Hij was het vierde kind uit het huwelijk van Georg Adam Wormser en Catherina Kortink. Hij trouwde op 27 juli 1836 te Amsterdam met Magdalena Arends, zij was afkomstig uit Ommen. Na haar overlijden in 1854 trouwde hij op 30 november 1855 met zijn schoonzuster (een halfzuster van zijn eerste vrouw) Maria Arends.

Wormser woonde in de nabijheid van het Agentschap, in een woning gelegen binnen het grondgebied van de toenmalige Marke Noetsele in de gemeente Hellendoorn en had een belangrijk aandeel in de voorbereidende werkzaamheden bij de totstand koming van het “Agentschap der N.H.M. op het Nijverdal”. Het was voor de jonge boekhouder uit Amsterdam een hele overgang maar hij was een man

_______________↓_______________


|pag. 50|

die op de plaats waar God hem stelde, deed wat zijn hand vond om te doen.

En inderdaad vond hij hier veel te doen. Wormser behoorde, toen hij in 1835 zich hier vestigde tot de Nederlandsche Hervormde Kerk, maar van de Hervormde predikant Ds. Johannes Coninck Liefsting (1785-1858) te Hellendoorn gaf de prediking hem geen voldoening, daarom besloot hij zich aan te sluiten bij de Christelijk Afgescheiden Gemeente te Hellendoorn, waar ook de bewoners van de Marke Noetsele konden kerken.

Zoals bekend heeft in 1834 Ds. Hendrik de Cock (1801-1842) uit Ulrum de stoot gegeven tot de afscheiding van de Nederlandsche Hervormde Kerk. In deze kring van eenvoudige maar ernstig gelovige mensen kreeg de ontwikkelde jongeman al snel groot gezag en in 1838 dus op 28 jarige leeftijd werd hij tot ouderling gekozen. In het volgende hoofdstuk komt Hendrik Wormser uitgebreider ter sprake.

De directeur van de weefschool te Goor Thomas Ainsworth voerde samen met J.P. Freijss de directie van het nieuwe agentschap.
Ainsworth had al enige tijd zijn intrek genomen in de oude havezathe de Eversberg. In 1830 had hij besloten zijn geluk in het noorden te zoeken en heel bewust de keuze gemaakt, België te verlaten. Zijn vrouw Jane Bower bleef met hun drie kinderen, Elisabeth geboren in 1824, Emily geboren in 1828 en Alfred geboren in 1830, in Brussel wonen. Gezien de jeugdige leeftijd en de opvoeding van de kinderen besloot zijn vrouw hem niet op zijn zwerftochten te volgen. In 1832 werd Louisa en in 1836 Isabella geboren.

De veelvuldige reizen naar het buitenland weerhielden Ainsworth van regelmatige kontakten met zijn familie in Brussel. Hoewel hij vriendelijk en welwillend van aard was, blijkt uit de bronnen niet dat hij intensieve kontakten met vrienden in Nederland had. De taal zal zeker van invloed zijn geweest. Al zijn brieven zijn in

_______________↓_______________


|pag. 51|

het Engels of het Frans gesteld. Wel dicteerde hij of aan Wormser of aan Freijss de in het Nederlands geschreven brieven, die Ainsworth dan met zijn handtekening bekrachtigde. Hij maakt de indruk een vreemdeling te zijn gebleven en moet een eenzaam mens zijn geweest. In zijn verslag aan de directie van de N.H.M. geeft Willem de Clercq een nauwkeurige persoonsbeschrijving van Ainsworth waaruit hieronder een enkel citaat. “Zeer knappe verschijning, enigszins gezet, lengte ongeveer 5 voet 9 inches, glad geschoren gezicht, zeer weelderig niet gescheiden haar van warm blonde kleur; breed van schouders en hoog van voorhoofd een regelmatig gezicht, dat onmiskenbaar geniale trekken vertoonde en vriendelijke grijze ogen”.

In de jaren rond de oprichting van het agentschap, was Hendrik Christiaan van der Houven, president van de N.H.M. Zoals eerder in dit hoofdstuk beschreven, zou het grondgebied waar de nieuwe gebouwen gepland waren, het “Keurmagazijn, met omliggende gebouwen, de woningen voor de agent en de boekhouder en de “Modelweverij” zijn naam hebben gedragen, als hij daarin had toegestemd.
Van der Houven heeft vanuit zijn functie aan de oprichting van het agentschap meegewerkt, daarom mag ook hij zeker niet onbesproken blijven. Hij werd geboren op 26-11-1773 te Nieuw Beijerland en was een zoon van Johannes Hendricus van der Houven (predikant) en van Elisabeth van Gennep. Hij ging al vroeg naar Rotterdam om zich te bekwamen in de handel en bracht het tot president van de rechtbanken van koophandel. Hij werd door koning Willem I voor een functie bij de N.H.M. te Rotterdam geroepen. Rond 1830 eenmaal overgeplaatst naar het hoofdkantoor in Den Haag, beijverde hij zich voor de verplaatsing van de N.H.M. naar Amsterdam. Zijn handtekening bekrachtigde in de jaren 1835-1836 de beslissingen die door de directie van de N.H.M. werden genomen ten aanzien van het “Agentschap”.

De man die van het begin af aan zich helemaal inzette om de aktiviteiten van de N.H.M. in het oosten van het land te stimuleren was, Willem de Clercq. Hij werd op 15 januari 1795 te Amsterdam

_______________↓_______________


|pag. 52|

geboren. Hij was een zoon van Gerrit de Clercq (1776-1817) en van Maria de Vos (1771-1823). Aanvankelijk zou hij opgeleid worden tot predikant. Doch het overlijden van een neef, die in de graanhandel van de firma S. en P. de Clercq zou worden opgenomen bracht hierin verandering.

Er volgde nu geen opleiding aan het Seminarie der Mennonieten, maar Willem de Clercq zou nu zijn grootvader en zijn vader in de zaak bijstaan. Als klerk heeft hij de eerste jaren alleen “gecopieerd”. Hij volgde de ouderwetse gewoonte, volgens welke men geen goed koopman kon worden, wanneer men niet een paar jaren aan het copieboek had gezeten (32 [32. A. Pierson, Willem de Clercq naar zijn dagboek. Haarlem 1889, Deel I, blz. 4.]).
In 1812 bezocht hij voor het eerst Overijssel. In de daarop volgende jaren bereisde hij zowel de noordelijke provincies als ook Oost-Friesland en Bremen. In 1816 maakte hij een zakenreis van een halfjaar naar Petersburg. Hij trouwde op 29 juli 1818 met Caroline Charlotte Boissevain (1799-1879) (33 [33. C.E. te Lintum, Willem de Clercq. De mens en zijn strijd. Utrecht 1938, blz. 40.]).
In 1824 werd hij gekozen als één der afgevaardigden voor Amsterdam naar de constituerende vergadering van de N.H.M.(34 [34. W.M.F. Mansvelt, Ibidem, deel I, blz. 76.]).

Op voorspraak van Willem Frederik baron Roëll (1767-1835) en nadat hij door de Koning in audiëntie was ontvangen, werd hij op 28 augustus 1824 tot secretaris van de directie van de N.H.M. benoemd. Eind april 1831 werd de zetel van de N.H.M. Amsterdam. De Clercq werd nu directeur en bleef bovendien met het secretariaat belast (35 [35. W.M.F. Mansvelt, Ibidem, deel I, blz. 255.]).
In 1832 had zich een nieuw arbeidsveld voor De Clercq geopend.
Daar hij sinds enige jaren een speciale studie had gemaakt van de fabrieken in Nederland en van de Indische markt, was hij het, die door de N.H.M. belast werd, een inspectiereis in Overijssel te maken, om daar de toestand te onderzoeken (36 [36. A. Pierson, Ibidem, deel II, blz. 164.]).
Zoals in het begin van dit hoofdstuk is aangegeven, vond in deze periode (juli 1832) de ontmoeting met Ainsworth plaats. De weergave en uitwerking van dit gesprek, resulteerde in zijn “Rapport eener reize naar de Fabrieken in Overijssel”(37 [37. C.E. te Lintum, Ibidem, blz. 50.]).

_______________↓_______________


|pag. 53|

Evenals Wormser was De Clercq een diep gelovig man. Hij behoorde tot het Réveil, een orthodoxe opwekkingsbeweging binnen de Nederlandsch Hervormde Kerk. Zijn door Allard Pierson uitgegeven dagboek is één van de belangrijkste bronnen voor de kennis van het Nederlands Réveil.

De hierboven beschreven personen hebben een grote bijdrage geleverd tot de totstandkoming van het “Agentschap” te Nijverdal.

Zoals uit de brief van 27 april 1836 blijkt, was men al begonnen met de bouw van de diverse gebouwen. J.P. Freijss schreef op 11 april 1836 een brief aan J. Ridderinkhoff te Zwolle, waarin hij verklaarde akkoord te gaan met de prijs van de te leveren partij houtwaren voor de prijs van f. 1.150,=, verder schrijft hij: “Het opgegeven hout gelieve Uwe Edele stuk voor stuk met roodkrijt te merken, W.F., opdat de timmerlieden dadelijk kunnen weten waarvoor hetzelve bestemd zij. De rekening gelieve Uwe Edele te specificeren en te stellen op het Agentschap de Nederlandsche Handel-Maatschappij op Eversberg”(38 [38. Archief N.H.M., Briefboeken van uitgaande confidentiële brieven van het agentschap Nijverdal. Inv.nr. 6138.]).

In een brief van 19 mei 1836 aan J. Ridderinkhoff te Zwolle is er door Freijss opnieuw een bestelling gedaan, uit deze brief het volgende citaat: “Met de schippers die heden of morgen van hier vertrekken, zoude ik gaarne van Uwe Edele het hout ontvangen dat nog voor herberg en woonhuis moet geleverd worden en zo Uwe Edele goede gelegenheid heeft tot de vracht van de 7de of 8ste een paar schuitjes vooruit te zenden, terwijl er nu een weinig spoed bijkomt. Tevens zoude ik gaarne van u 20 mud cement ontvangen benevens nog, 50 vuren delen 10 m – 24 voet, 50 Rijnsche delen 10 m – 20 voet, waarvan Uwe Edele aparte rekening gelieve te zenden en daarop met grote letters te bemerken dat bruten de vroeger gecontracteerde partij is”(39 [39. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6138.]).

Een andere brief, ook gedateerd op 19 mei 1836 werd verzonden aan Schaepman en Van Sonsbeeck te Zwolle. Hierin verzocht Freijss om

_______________↓_______________


|pag. 54|

spoedig het gevraagde hout te sturen, voor de woonhuisjes en het magazijn, gelieve het te transporteren met de heden van hier vertrokken schippers (40 [40. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6138.]).

In een brief van 8 juni 1836 verzonden aan notaris Kluvers te Hellendoorn geeft Freijss een overzicht van de kosten van grondaankoop, door de N.H.M. en Ainsworth. De benodigde sommen die bij het Agentschap zijn binnengekomen, kunnen worden gebruikt voor de volgende transacties.
 

f. 415,30 voor land van de marke
f. 823.59 12 voor land van de boeren
f. 1.238,89 12 transactie ten name van T. Ainsworth
f. 450,– voor land van Corbach
f. 800,– voor land van Keizer
f. 475.– voor land van Veldhuis
f. 2.963,89 12 transactie ten name van de N.H.M.

 
benevens f. 300,– op hypotheek aan P. Noordkamp voor de heer T. Ainsworth.

Freijss voegde hieraan toe:
 
 

Waartegen de f. 823,59 12 reeds verrekend
zijn met de f. 400,– op 3 juni
f. 1.500,– boven vermeld
f. 600.–
f. 3.323,59 12 uitmaakt waarvan Uwe Edele verrekening zal tegemoet zien (41 [41. Archief N.H.M., Briefboeken uitgaande brieven. Inv.nr. 6093.]).

 
De firma Ridderinkhoff te Zwolle ontving van Freijss een op 20 september 1836 geschreven brief met de volgende inhoud: “Gelieve zo goed te zijn met de eerste schuitgelegenheid ons toe te zenden de navolgende houtwaren, voor rekening van den heer T. Ainsworth.
30 – 5/4 roede 20 voet
30 – 1 roede 20 voet
20 bos latten 1 x 20 mtr 20 voet voor het magazijn & woonhuis van den heer J.P. Freijss.
40 3/4 roede – 20 voet

_______________↓_______________


|pag. 55|

20 roede – 20 voet
6 bos latten 1.2 – 20 voet op dit hout wordt zeer gewacht.
Uit de correspondentie met de leveranciers blijkt dat Freijss op de kleintjes letten. In deze brief maakt de agent bezwaar tegen de vrachtprijs. Hij schrijft:
Uwe Edele wordt verzocht de vracht wat zuiniger te bedingen, als die wij gisteren voor de cement moeten betalen, welke vracht twee gulden te hoog was geakkordeerd, daar wij voor een wagen nooit meer betalen dan f. 9,= en ons ook niet meer daarvoor gevraagd wordt (42 [42. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6093.]).
De brieven van de N.H.M.-agent, Freijss zijn behalve van de ontstaangeschiedenis van de N.H.M. vestiging, interessant als brok voor de lokale historie.

In een brief geschreven op 18 juni 1836 aan de directie van de N.H.M. maakt Freijss melding van een noodlottige brand in het naburige dorp Hellendoorn, die tussen elf en half twaalf ’s morgens was uitgebroken in het huis van kastelein Flim. Bij Hendrik Flim sloeg de vlam in de pan. Het vuur greep zo snel om zich heen dat binnen korte tijd 57 personen dakloos raakten. Freijss geeft een opsomming van de volgende getroffen huishoudingen:
H. Flim, kastelein, man, vrouw en 10 kinderen, dus 12 personen;
Levi Meijer, koopman, man, vrouw en 3 kinderen, dus 5 personen;
Erve Wolterink, winkelier-verver, man, vrouw en 3 kinderen, dus 5 personen;
R.C. Pastorij, kerk, 2 personen;
J. Pieffers, kleermaker, man, vrouw en 7 kinderen, dus 9 personen;
G.J. Kamperman, timmerman, man, vrouw en 5 kinderen, dus 7 personen;
Weduwe Meijnders, bakkerij, weduwe en 5 kinderen, dus 6 personen;
Weduwe Baron, schoenmakerij, weduwe en 2 kinderen en 4 kleinkinderen, dus 7 personen;
G. Pot, schoenmaker, man, vrouw en 2 kinderen, dus 4 personen;
dus te samen 57 personen.

_______________↓_______________


|pag. 56|

Verder waren er van de kastelein Flim nog 3 koebeesten door het vuur verteerd geworden (43 [43. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6093.]).

Op 29 november 1836 hield een orkaan huis boven Hellendoorn en Nijverdal. Freijss maakte hiervan melding in een brief aan de directie van de N.H.M. van 30 november 1836. “Op Nijverdal zijn alle de gebouwen door Gods goedheid gespaard gebleven, hoewel dezelve in de open vlakte zonder beschutting staan. Van het magazijn zijn slechts 200 pannen afgeslagen en acht ruiten gebroken, een schade van geen belang. De fabriek heeft meerdere pannen en ruiten verloren, welke echter niet meer als ca. f. 30,= zullen bedragen. Het woonhuis en de woningen zijn bijna zonder letsel gebleven.”
Dan volgt een belangrijke mededeling. “0p Eversberg zijn van een bouwhuis, vroeger in gebruik, alle de pannen van het dak geslagen, het overige is in orde gebleven. Heden zijn met dit voorval de laatste calicots naar Nijverdal overgebracht, zodat alle de goederen thans aldaar op het magazijn liggen en zijn wij zo vrij Uwe Edele voor te stellen of de assurantie niet daarna zal behoren gewijzigd te worden”(44 [44. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6138.]).

Het keurmagazijn was nog niet gereed. Toen dit gebouw klaar was, bleek op het snijpunt van de X-as = 75.487.35 en van de Y-as = 245.228.78. Of anders aangegeven, op het snijpunt van 6°.
27I.50II. oosterlengte en 52°.22I.00II noorderbreedte (45 [45. Gegevens afkomstig van R. Hendriks ook genaamd Modderkolk, medewerker afd. Weg en Waterbouw der Gemeente Hellendoorn.]).

Een aspect dat al even ter sprake is gekomen in de keuze van de plaats van vestiging van het agentschap. Buiten de aanwezigheid van de rivier de Regge als waterweg is ook doorslaggevend geweest: de aanwezigheid van de straatweg van Zwolle naar Almelo. Zowel over het water als over de weg was aan- en afvoer van goederen mogelijk. Deze weg is in 1831 tot stand gekomen. De weg liep door de marke Haarle, de marke Noetsele en de marke Hellendoorn. Alle drie marken hebben heel wat woeste grond afgestaan. Tot groot genoegen van de gebruiker werd het een straatweg met klinkerbestrating.

_______________↓_______________


|pag. 57|

Een van de werkers aan de straatweg, de onderaannemer Teunis de Jong afkomstig uit Werkendam, liet zijn oog vallen op de plaats waar straatweg en Regge elkaar kruisen. Hij begon hier een herberg. Schippers, varende op de Regge zouden bij de herberg aanleggen en voerlui zouden hun paarden en zichzelf een verversing gunnen. De Jong kocht een stukje grond van de marke Noetsele aan de noordkant van de straatweg. Onmiddellijk bij de brug bouwde hij zijn herberg. Notaris Kluvers heeft in deze herberg menig transportakte, ook voor de N.H.M. laten passeren.

Dat er tussen 1826 en 1837 woningen zijn gebouwd, laat een gemeentelijke opgave van de aangebouwde woningen in het buurtschap Noetsele vanaf 1830 zien. Uit deze opgave blijkt dat sommige huizen wel en andere huizen geen huisnummer hadden. Hieronder volgt een opgave van bewoners in de naaste omgeving van de straatweg en het agentschap.
 

Jan Hegeman, gebouwd in 1834
A. Kleinheksel gebouwd in 1833
Jan Verenjans gebouwd in 1834
G.M. van Corbach gebouwd in 1837
N. Bosch gebouwd in 1836
G. ter Meulen gebouwd in 1836
H. Wormser gebouwd in 1836
J. ter Keurs gebouwd in 1836
Robert Campbell gebouwd in 1836
Jaarsma gebouwd in 1837
H. Teeslink gebouwd in 1837
H. Jansen gebouwd in 1837
Van Kuik gebouwd in 1837
Haagste gebouwd in 1837
Reinsla gebouwd in 1837
Jan Dekker gebouwd in 1837
Hammers gebouwd in 1837
A. Esmeijer gebouwd in 1837
G.J. Kolman gebouwd in 1837
Haart gebouwd in 1837
_______________↓_______________


|pag. 58|
H. van Stein gebouwd in 1836.
Kelderman gebouwd in 1836.
J. van Wijngaarden gebouwd in 1836.
Teunis de Jong gebouwd in 1832 (46).

 
Dat deze streek toch niet zo woest en verlaten was als in de brieven naar de directie van de N.H.M. werd gesuggereerd, blijkt uit de notulen uit het markeboek van de marke Noetsele van een vergadering gehouden op 10 september 1834 in het huis van de kastelein Teunis de Jong.
Daarin worden de volgende bewoners genoemd:
 

Groot Hexel, eigenaar van 1 gewaarde.
Klein Hexel, eigenaar van 1 gewaarde.
Teeslink, eigenaar van 1 gewaarde.
Slotman, eigenaar van 3/4 gewaarde.
F.J. Sasbrink, eigenaar van 1/4 gewaarde.
Baron Bentinck, eigenaar van 1 gewaarde.
Kroeze, eigenaar van 1 gewaarde.
Lensink, eigenaar van 1 gewaarde.
Helmerink of Erve
Podt, eigenaar van 1 gewaarde.
Erfmarkenrichter
Corn. Kuypers, eigenaar van 1 gewaarde.
Veldhuis, eigenaar van 1 gewaarde.
Mensink, eigenaar van 1 gewaarde.
Noordkamp, eigenaar van 1/4 gewaarde.
Tieslink op
Gagelman, eigenaar van 1/4 gewaarde.
Nahuis, eigenaar van 1/2 gewaarde.
Slotman op
Koersens, eigenaar van 1 gewaarde.
Hegeman, eigenaar van 1/2 gewaarde.
Grote Twilhaar, eigenaar van 1/2 gewaarde.
H.W. van Corbach, eigenaar van 1/2 gewaarde.
Plasman, eigenaar van 1/4 gewaarde (47)

 

_______________↓_______________


|pag. 59|

Jan Duivenkate en Jan Hulsman komen niet op de lijst van de gewaarden voor. Zij waren wel op de vergadering aanwezig, maar zonder stemrecht, het waren “kotters”, eigenaars van een “koterstede”, dat is een boerderij, waaraan geen deelgerechtigheid in de marke verbonden was.

In de “Staat der Gebouwde Eigendommen in de gemeente Hellendoorn van 1826 komen de eigenaren van gebouwde eigendommen met volgnummer, als volgt voor:
 

23 Rudolph Carel Bentinck te Schoonheeten, landeigenaar, huurder is Berend Blikman;
35 Jannes Blikman, bouwman;
41 Jan Bonten, bouwman;
51 Gerrit Bril, bouwman;
59 Egbert Broekmate, bouwman;
64 Harmen Derk van Corbach, schoolmeester te Hellendoorn, huurder is Jan Hoekjen;
74 Gerrit Dijk, bouwman;
109 Gerrit Haverstreng, bouwman;
112 W.H. Baron van Heerdt tot Eversberg, Luit-Kolonel, huurder is S. Koopman;
131 Hendrik Groot Exel, bouwman;
144 Jan Hulsman, bouwman;
169 Hendrik Keizer, bouwman;
180 Wed. Mannes Kroesen, landbouwster;
188 Jan Kroese, bouwman;
213 Jan Lensink, bouwman;
229 Jan Mensink, bouwman;
230 Hendrik Mensink, bouwman;
235 Wed. Klaas Nahuis, landbouwster;
236 De Marke van Noetsele, landbouwster, 3 percelen, huurders zijn, H. Brinkboer, D. Timmerman, M. Keizer;
237 Egbert Noordkamp, bouwman;
243 Hendrik Nijkamp, bouwman;
245 Geert Nijkerke, bouwman;
248 Arend Nijland, bouwman;
_______________↓_______________


|pag. 60|
250 Frerik Jan Nijmeijer, bouwman;
253 Derk Jan Plasman, bouwman;
270 Gerrit Jan Plasman, bouwman;
301 Frerik Jan Sasbrink, bouwman;
324 Gerrit Slotman, bouwman;
334 Gerrit Jan Stegeman, bouwman;
346 Wed. Jan Timmerman, arbeidster;
348 Jan Olde Toef, bouwman;
350 Jan Grote Twilhaar, bouwman;
355 James Tijsselink, bouwman;
364 Gerrit Veeneman, bouwman;
366 Wed. Mannes Veldman, bouwman;
397 Hendrikus op ’t Witte, bouwman;
402 Jan Wolters, bouwman (46 [46. Gemeente Hellendoorn, Ibidem.]).

 
Deze opgave weerspreekt de algemene opvatting in de bestaande literatuur. De marke Noetsele bestond uit meer dan alleen woeste of braakliggende gronden.

Na vastgesteld te hebben, dat het “Agentschap” zich niet in een niemandsland vestigde, keer ik terug tot de activiteiten binnen het agentschap.

Na enige tijd was de N.H.M. directie in Amsterdam niet tevreden over het functioneren van de agent F.P. Freijss, de directie vond zelfs dat hij niet voor zijn taak berekend was. Om helemaal zeker van haar zaak te zijn, stuurde de directie een geëmploieerde naar Nijverdal om de toestand in ogenschouw te nemen. Robert Campbell (1806-1875) werd hiervoor aangewezen (47 [47. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6093.]). Hij was reeds meer dan 10 jaren in dienst van de N.H.M.(48 [48. Archief N.H.M., Ingekomen brief van 3 sep. 1825. Verzoek om aanstelling als klerk.]). Het rapport dat Campbell aan de directie te Amsterdam uitbracht, deed deze besluiten Freijss een klerkenfunctie in Amsterdam aan te bieden. Het agentschap zat nu zonder agent, wel met een directeur, die zich niet in de Nederlandse taal kon uitdrukken.

_______________↓_______________


|pag. 61|

In een confidentieel schrijven gericht aan Robert Campbell deed de directie hem het voorstel voor een tijdelijke benoeming in het agentschap. “Wij hebben het genoegen U Ed. te Conformeren, dat wij in onze Vergadering van 6 dezer hebben besloten U Ed. voorlopig voor den tijd van één Jaar, ingaande 1 Januarij aanstaande te benoemen tot waarneming van ons Agentschap aan de Eversberg, ten einde, na verloop van dien termijn in overweging te nemen of de bedoelde betrekking U Ed. bepaaldelijk zal worden overgedragen.

De renumeratie welke wij aan deze voorlopige aanstelling verbinden bepalen wij op Tweeduizend guldens terwijl de verdere bepalingen omtrent de werkzaamheden welke die post meebrengt, alsmede aangaande de betrekking waarin U Ed. zult staan tot den Heer Ainsworth als Directeur onzer Model Weverij insgelijks aan den Eversberg gevestigd, zijn aangewezen in het Proces-Verbaal, onzer vergadering van 13 dezer, waar wij U Ed. met verzoek U Ed. daar naar te gedragen.

Voorts gelieve U Ed. op den 2den Januarij aanstaande aan den Eversberg tegenwoordig te zijn tot het aanvaarden Uwer nieuwe betrekking en het overnemen der Administratie, en het geen daarmede in verband staat, waartoe wij aan de personen, thans nog met dat Agentschap belast, de nodige aanschrijving doen afgaan.

Intusschen zal het ons aangenaam zijn door U Ed. van ontvangst dezer missive te worden onderrigt”(49 [49. Archief N.H.M., Uitgaande brief, 23 dec. 1836. Confidentieel secr. nr. 800, brief nr. 105.]).

Een reactie op de hierboven beschreven benoeming en opdracht liet niet lang op zich wachten. In een brief geschreven op 4 januari 1837 aan de directie geeft Campbell het volgde verslag:

“Hoog Edel Gestrenge Heeren!
Na eene zeer vermoeijende reis van 2 dagen en eene nacht tengevolge van oponthoud van allerlei aard en door den sterken ijsgang eerst laatstleden nacht ten 1 uur den IJssel voor Zwolle hebbende kunnen passeren, arriveerde ik dezen middag alhier, waarvan ik alzoo de eer heb U H. Ed. Gestr. kennis te geven.

_______________↓_______________


|pag. 62|

Ik heb mij onmiddellijk bij den Heer Freijss aangemeld, die mij sedert gister wachtende was; de Heer Ainsworth is nog niet van Coblentz geretourneerd.

Alles is gereed om op morgen het Agentschap geheel over te nemen; kort na mijn aankomst zijn wij echter daarmede reeds aangevangen en heb ik dadelijk de tekening van de uitgaande brieven voor mijn verantwoording genomen.

De officiële correspondentie met de Directie heden nog niet kunnende openen en eerst Zaterdag aanstaande kan aanvangen met het eerste verslag, hetwelk ik ingevolge U H. Ed. Gestr.’s instructie volgens P. v. B. uwer vergadering van den 13 December l.l. wekelijks zal hebben in te zenden, zoo acht ik het nogthans van mijnen pligt U. H. Ed. Gestr. van een en ander voorlopig mededeling te doen en tevens de goede ontvangst te berichten van Uwe confidentiële missive d.d. 23 December. No. 800, waarbij mij de waarneming van het Agentschap alhier wordt opgedragen.

Wat ik in de persoon de eer had U. H. Ed. Gestr. te verzekeren, herhaal ik schriftelijk de belangen der Maatschappij als een trouwdienaar te behartigen is mijn doel en zal het steeds blijven!

Deze echter kan ik niet sluiten zonder de jongste jaarwisseling te gedenken en de Directie zoowel in haren werkkring als in hare particuliere betrekkingen den Zegen Gods toe te wenschen!

Dezelve ruste bij voortduring op al hare ondernemingen, en een ieder die om Haar de belangen der Maatschappij hoort bevordelijk te zijn, drage onder Gods hulp daartoe het zijne bij, en waartoe ik in de nieuwe betrekking mij door U. H. Ed. Gestr. opgedragen mijn beste pogingen hoop aan te wenden.

Met verzekering der meeste hoogachting heb ik de eer steeds te zijn.

Uw H. Ed. Gestr. Gehoorzame Dienaar,
Robert Campbell” (50 [50. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6139.]).

Wie was deze Robert Campbell?
Robert Campbell werd op 9 april 1806 te ’s Gravenhage geboren en op 20 april 1806 in de Engelse Kerk gedoopt. Hij was een zoon van John Campbell en Angenieta van Rijn en afkomstig uit een gezin van tien kinderen. Toen hij op 3 september 1825 bij de N.H.M. om een aanstelling als klerk verzocht, woonde hij in de Hoogstraat.
Op 25 oktober 1825 kreeg hij een aanstelling als klerk. Daarvoor had hij bijna vijf jaren als klerk ten kantore van de heer Schrant ook in Den Haag gewerkt. Nadat de directie in 1831 de maatschappij naar de Heerengracht 40, het vroegere paleis van de Franse

_______________↓_______________


|pag. 63|

gouverneur-generaal Le Brun, had verplaatst bleef Campbell hier werkzaam tot zijn overplaatsing naar Nijverdal.

Wij schrijven nu september 1837. Robert Campbell was waarnemend agent en Hendrik Wormser zijn boekhouder. Het agentschap beantwoordde niet helemaal aan de verwachtingen van de directie te Amsterdam. In een rapport aan de directie, van zijn werkbezoek naar Nijverdal in september 1837 schreef De Clercq.

“Wat hier met geringe opofferingen gesticht werd, zal zich meer en meer met den zich ontwikkelenden geest van werkzaamheid vereenigen en onze pogingen zullen veelligt in het bloeijend Overijssel nog dan herdacht worden wanneer instellingen, met veel meer kosten en op eene veel uitgebreider schaal opgerigt, reeds weder in het niet zullen verzonken zijn. Doch nog eenige jarenlang zal Nijverdal meer eene moreele dan eene materiëele winstpost op onze balans opleveren. Eene kleine jaarlijksche opoffering wordt vereischt om datgene in stand te houden, hetwelk met zulk een goed gevolg begonnen werd. Het worde de Directie door de zegen Gods geschonken, om ook hier op den eens ingeslagen weg voortegaan, en getrouw blijvende aan de spreuk van het doorluchtig stamhuis dat ons regeert, op diens voetspoor ook omtrent Nijverdal te zeggen: Je Maintiendrai” (51 [51. C.E. te Lintum, Ibidem, blz. 201.]) (zie blz. 80).

De directievergadering die werd gehouden op maandag 15 februari 1841, de 24e vergadering van dat jaar zou bij de directie van de N.H.M. grote ontsteltenis veroorzaken. Als nummer 2 werd in de notulen het hieronder geciteerde verslag opgeschreven:

“Zoo van den Heer Agent te Nijverdal als van den Heer J. van Wijngaarden aldaar werd heden morgen het treurige berigt ontvangen van het plotseling overlijden van den Heer Thomas Ainsworth Correspondent der Maatschappij voor de zaken der Nijverheid, in den Avond van eergisteren omstreeks tien ure, op den huize Eversberg bij Nijverdal. De Vergadering is door deze tijding, welke haar smartelijk aandoet, diep getroffen. Zij betreurt, in den waardigen overledene een ijverig bekwaam en onbaatzuchtig voorstander der fabrijkmatige Nijverheid in Nederland, hetwelk aan hem, door zijn werkdadig en belangrijk aandeel in de Vestiging, ontwikkeling en ondersteuning van het fabrijkwezen alhier zeer dure verpligting heeft. Meer bepaald moge Twenthe, het toneel van zijn talentvol bedrijf geacht worden, in hem, den stem der verzorger van deszelfs nijvere Klasse, te hebben verloren; terwijl aan de Directie in hem, een hartelijk vriend een hoogst verdienstelijk medewerker in de bevordering van algemeene industriële belangen ontviel. Zijn gemis doet haar diep en grievend leed. Zijne gedachtenis zal bij haar in zegening blijven, gelijk bij elk die nederige verdienste waardeert, een prijs stelt op de belangelooze aanwending van zeldzame kundigheden ten nutte van velen. Een bij uitnemendheid verdienstelijk man daalt in Thomas Ainsworth ten grave. Eere zij zijn graf! Zacht ruste daar zijn staf! Hem viel

_______________↓_______________


|pag. 64|

vanwege dit zijn aangenomen Vaderland, het welk hij nogtans duur aan zich heeft verpligt, geenerhande openlijk eerbewijs ten deel, maar in den wijdstrekkenden kring van zijne nuttige en gewichtige werkzaamheden zal de gevoelige ondervinding van zijn gemis, zijn waarde doen kennen en zijne roem verkondigen, en gelijk de Directie het zich ten pligt rekent en er een weemoedig genoegen in vindt, hem aangaande, der getuigenis hier af te leggen, zoo vermeent zij ook te moeten bewerken. Dat aan der meestgelezene dagbladen terstond en op gepaste wijze hulde doe, aan des overledene algemeen nuttige Verdiensten; zich overigens voornemende om wanneer de wijze van voortzetting der zaken te Nijverdal en te Goor daartoe de gelegenheid mogt aanbieden, van hare waardering der goede diensten, door nu wijlen den Heer Ainsworth aan Nederland en de Maatschappij te doen blijken in medewerking ten behoeve van zijne nagelatene betrekkingen” (52 [52. Archief N.H.M., Notulenboek van de directievergaderingen, 15 febr. 1841.]) (zie blz. 82, 29).

Directievergadering nummer 98 gehouden op vrijdag 18 juni 1841 had als punt 3 op de agenda te behandelen, een missive van de heren D. van Schrever te Zwolle, Willem Götte te Goor en Robert Campbell te Nijverdal met de volgende inhoud.

“Op 10 september l.l. wordt besloten eene Som van Driehonderd Guldens aftezonderen, tot eene bijdrage ter oprigting van een gedenkteeken op het graf van wijlen den Heer Thomas Ainsworth ten einde hierdoor ook dezerzijds een blijk te geven van de waardschatting en vereering der verdiensten van dezen waardigen industrieel. Genoemde som zal voorgenoemde Heren, de Commissie tot oprigting van voornoemd Gedenkteken uitmakende worden overgemaakt” (53 [53. Archief N.H.M., Ibidem, noot 54, 18 juni 1841.]).

Dat Campbell een bekwaam man was, blijkt uit zijn benoeming tot Burgemeester van Hellendoorn op 2 januari 1844. In de voordracht wordt hij omschreven als een allerzins geschikt persoon voor de betrekking van burgemeester en secretaris van de gemeente Hellendoorn (54 [54. Archief van het Kabinet des Konings; K.B. 68 d.d. 18-12-1843 invr.nr. 201 en Archief Min.v. Binnenlandse Zaken le afd. Binnenland Bestuur Bijlage E x H 30-10-1843/25 invr.nr. 2564.]).

Robert Campbell zou tot zijn dood toe de functie van Agent en Burgemeester combineren. Hij deed de gehele gemeenteadministratie.
Zijn huis was dus praktisch het gemeentehuis van Hellendoorn. Pas in 1857 is in Hellendoorn de bouw van een “huis der gemeente” tot stand gekomen. Zowel in 1849 als ook 1851 solliciteerde Campbell naar de openstaande vacature van “Directiesecretaris” te Amsterdam. Beide keren vond de directie, Campbell in Nijverdal te belangrijk om hem in de openstaande vacature te benoemen (55 [55. Archief N.H.M., Ibidem, inv.nr. 6134 + 6154.]).

_______________↓_______________


|pag. 65|

Op 18 augustus 1875 overleed de Agent. Door zijn gecombineerde funtie van burgemeester-secretaris zat nu ook de gemeente Hellendoorn zonder burgemeester.

Nog dezelfde dag schreef Hendrik Wormser een brief aan zijn directie met de volgde inhoud:

”Hoog Edel Gestrenge Heeren,
De treurige pligt rust op mij, de Directie kennis te moeten geven van het overlijden van Haren Agent alhier, den Heer R. Campbell. Heden voormiddag ten elf ure, verwisselde Z Ed. zacht het tijdelijke met het eeuwige.

Onder inwachting van de instructiën der Directie heb ik de eer Haar opnieuw de verzekering te geven dat de werkzaamheden bij het Agentschap met ijver en nauwgezetheid zullen worden voortgezet, terwijl ik met betuiging der hoogste achting steeds ben.
Van de Directie
Haar H.E. Gestr. D.W. Dienaar (56 [56. Archief N.H.M., Inv.nr. 5966-5967.]) (zie blz. 83-84).

Enkele dagen later ontving Hendrik Wormser van de directie zijn benoeming tot waarnemend agent. Hij bedankte de directie met een brief van de volgende inhoud:

Edel Gestrenge Heeren!
In het bezit der missive d.d. 19 dezer N. 761 Secretarie dank ik de Directie beleefdelijk voor het in mij gestelde vertrouwen, door de opdracht der tijdelijke waarneming van Haar Agentschap alhier in afwachting van Hare nadere instructiën.

Die opdracht dankbaar aannemende hoop ik mij door stipte en ijverige pligts betragting het in mij gestelde vertrouwen te zullen waardig maken. Met gevoelens der hoogste achtingen heb ik de eere steeds te zijn.
Uw H.E. Gestr. D.W. Dienaar (57 [57. Archief N.H.M., Inv.nr. 6134, brief nr. 41/20.]).

Over de begrafenis van Campbell schreef Wormser het volgende:

“Het was eene week van spanning en droefheid, inzonderheid voor de nageblevene betrekkingen van wijlen den Heer R. Campbell, sedert 38 jaren Uwen Agent te Nijverdal.
In den voormiddag van heden is zijn stoffelijk overschot te Hellendoorn plegtig ter aarde besteld” (58 [58. Archief N.H.M., Ibidem noot 59, 42/21.]).

Op woensdag 18 augustus 1875 werd een vergadering gehouden van Burgemeester en Wethouders der gemeente Hellendoorn. In de notulen lezen we o.a. het volgende.

“Present, G. Klüvers, J.A. Stokkers-Absent, R. Campbell, Voorzitter. Punt 4 op de agenda. Ten gevolge der hoogst ernstige ongesteldheid van den Heer Robert Campbell worden de werkzaamheden

_______________↓_______________


|pag. 66|

verbonden aan de betrekking van Secretaris opgedragen voorlopig aan de Heer F. de Meer” (59 [59. Gemeente Hellendoorn, Statisch archief. Notulen van de B. & W. vergadering van 18 aug. 1875.]).

De dood van Robert Campbell, die zoals we zagen diezelfde dag overleed, kwam dus niet onverwacht. Uit deze notulen van B. en W. blijkt dat hij reeds ernstig ziek was.

In de raadsvergadering die gehouden werd op vrijdag 27 augustus 1875, waarbij aanwezig waren, de leden G. Kluvers, als waarnemend voorzitter, J.A. Stokkers, H. Leestemaker, A. Laarman, H. Teesselink, F. van Buren, B.W. van Beest, H. Pronk, H. Reimert en F. de Meer, als waarnemend secretaris, afwezig was het raadslid J. Reefhuis werd Campbell als volgt herdacht.

“De waarnemend Voorzitter opent de vergadering door te wijzen, dat hij door de wet aangewezen, in de functie te treden van den, door den dood zoo onverwacht afgetreden voorzitter den Heer Robert Campbell, niet kan nalaten met een enkel woord hulde te brengen aan de nagedachtenis van hem die meer dan dertig jaar als Burgemeester en Secretaris met onvermoeiden ijver zijne beste krachten geweid heeft aan de belangen der gemeente, waarvan daarstelling van grintwegen kerk- en schoolgebouwen enz. als blijvende gedenktekenen de sprekendste bewijzen aangegeven. Zich overtuigd houdende de leden deze vergadering met hem droevig zijn getroffen door dat geheel onverwacht overlijden zoo zal hij na deze zwakke poging gewijd aan zijne nagedachtenis, overgaan tot de behandeling der aangelegenheden die ons hier hebben doen bijeenkomen”.

Merkwaardig in deze herdenkingsrede is de passage waarin de dood van Campbell “geheel onverwacht” wordt genoemd. Hierboven zagen we immers dat hij aan een “hoogst ernstige ongestelheid” leed.

Tijdens dezelfde raadsvergadering werd een brief van M. Campbell, zoon van de overledene, besproken. Hij bood de gemeente een portret van Koning Willem III aan met als toelichting:

“te kennen gevende het, de wensch van zijn vader is geweest, dat na zijn overlijden, de gemeente werd vereerd het portret van Zijne Majesteit Koning Willem III van welk portret dat schrijven vergezeld gaat de raad al het vereerende voor de gemeente, in dat geschenk gelegen gevoelende, aanvaart dat geschenk, en verzoekt Burgemeester en wethouders de familie van den overledene, zijn dank namens de gemeente daarvoor te betuigen en tevens zijn innig leedwezen dat de wensch van hun hooggeplaatsten vader nu reeds in vervulling is gekomen en niet eerst over vele jaren, daarzulks voorzeker in het belang der Gemeente zoude zijn geweest” (60 [60. Gemeente Hellendoorn, Ibidem. Notulen van de Raadsvergadering van 27 aug. 1875.]).

_______________↓_______________


|pag. 67|

Na 1876 wijzigde zich de houding van de hoofddirectie ten opzichte van het “Agentschap”. Dat naar aanleiding van de gewijzigde visie op het te voeren beleid ten aanzien van de goederenhandel. Een en ander had te maken met veranderingen in Japan.

In Japan waar de N.H.M. vier agentschappen bezat, begon de situatie voor de maatschappij steeds donkerder te worden. De in- en exportzaken moesten wegens de schromelijke verliezen worden gestaakt. Vroeger hadden de bestellingen en de geldzendingen tegen hoge renten aanzienlijke winsten afgeworpen. De revolutie in Japan, die de Shogun van zijn macht beroofde en de Mikado de wereldrijke macht teruggaf, bracht nieuwe toestanden te weeg. De macht van de daimio’s werd geheel vernietigd en daarmede verloor de N.H.M. haar beste clientèle. Zij was in het vervolg beperkt in de contacten met de particuliere Japanse kooplieden. Reeds lang had de Japanse handel de sympathie van de commissarissen van de N.H.M. verloren. Toen de winsten plaats gingen maken voor gevoelige verliezen en het kapitaal zelfs niet in betrouwbare handen bleek te zijn, drongen de commissarissen aan op opheffing van de agentschappen in Japan. In 1879 werd besloten het laatste agentschap op te heffen. De N.H.M. trok zich terug uit Japan (61 [61. Archief N.H.M., Afzonderlijke rapporten, verslagen van de Agent in Japan, 1875-1879.]).

In 1878 werd een begin gemaakt met de werkzaamheden voor de spoorweg aanleg van Zwolle naar Almelo. Deze nieuwe lijn doorsneed het grondgebied van het agentschap. Voor de aanleg van de lijn heeft de N.H.M. in 1880 grond aan de Staats-Spoorwegen verkocht. Volgens de opgave in de Registers van het Kadaster zijn het de hieronder vermelde percelen, in de sectie C. Perceelnummers 403, 415, 434, 533, 579, 1237, 1238, 1391 en 1800 (62 [62. Gemeente Hellendoorn, Ibidem, kadastrale legger.]). De nieuwe situatie was voor het agentschap bijzonder lastig, vanaf de straatweg moest men over de rails naar het Magazijn.

Intussen was Balthasar Heldring, voormalig directeur van de Kas-Vereniging 1880 tot directeur van de N.H.M. benoemd. Hij aanvaardde op 1 juli zijn nieuwe functie. In 1878 was mr. F. Alting Mees koninklijke commissaris geworden. In nauwe samenwerking met

_______________↓_______________


|pag. 68|

Heldring werd een nota geschreven over het functioneren van de N.H.M. en de uitvoer van de goederenhandel in het bijzonder. De conclusie van deze nota was schrikbarend (63 [63. W.M.F. Mansvelt, Ibidem, deel II, blz. 411.]).

Heldring die zich inmiddels in de zaken ingewerkt had en door een hervorming der boekhouding een duidelijker beeld van het bedrijf gekregen had, kwam op zijn beurt met een nota waarbij hij zijn collega’s voorstelde:

  1. Alle eigen handel in goederen te staken.
  2. Geen orders op Produkten van Europese en Amerikaanse huizen meer aan te nemen.
  3. Geen lijnwaadhandel meer te bedrijven, noch voor eigen rekening, noch voor rekening van derden.

In de geheime directievergadering van 12 juli 1880 werd dit belangrijke voorstel ter tafel gebracht. Daar viel het besluit het oude gebouw te slopen. De N.H.M. zou een nieuw leven beginnen (64 [64. Archief N.H.M., Inv.nr. 6137.]).

Dit besluit had tot gevolg dat het “Agentschap” te Nijverdal haar werkzaamheden moest afbouwen. Op 25 juni 1881 deed Hendrik Wormser de directie nog een voorstel een beperkt etablissement te handhaven. De fabrikanten behoefden geen goederen ter keuring naar het Agentschap te sturen maar Wormser ging zelf ter plaatse bij de diverse bedrijven de goederen keuren die voor de N.H.M. bestemd waren. Gehoor gevende aan de wens van de directie ging Wormser over tot de liquidatie van het agentschap en vonden grondtransakties plaats, met de volgende personen:
J.H. Bos, arbeider, kocht perceel G 2885;
H. Bosch, stalhouder te Zwolle, kocht de percelen C 2890, 2891 en 2892;
Theodorus Hendriks, opzichter en grondeigenaar te Rijssen, kocht perceel C 628;
D. ter Horst, fabrikant en grondeigenaar te Rijssen en M.B. Trooster uit Zwolle, kochten samen de percelen G 410, 411, 412, 413, 414, 2910, 2914 en 2915;

_______________↓_______________


|pag. 69|

F. Jansen, timmerman, kocht het perceel C 2912, samen met J.G. Jansen kocht hij nog het perceel C 759;
F. de Meer, ambtenaar ter secretarie, kocht het perceel C 1236;
Hilbert Spijker, tapper, winkelier en logementhouder, kocht het perceel C 2893;
M.B. Trooster, los van bovengenoemde D. ter Horst, kocht de percelen C 398, 399, 572, 2911 en 2912;
J.G.V. Venig, advocaat en notaris, kocht perceel C 1388 (65 [65. Gemeente Hellendoorn, Ibidem, kadastrale legger.]).

Op 28 juni 1881 vonden ten huize van Egbert Teesselink, kastelein te Nijverdal, ten overstaan van notaris mr. Albertus Johannes van Riemsdijk, de grondverkoop transakties plaatsgevonden. Namens de directie van de N.H.M. en gemachtigd door de heren, Nicolaas Trakranen, jhr. Pieter Hartsen, Paul Fraissinet trad Hendrik Wormser op bij een grondtransactie van 30 percelen (66 [66. Rijksarchief Zwolle, Archief notarissen in Overijssel, inv.nr. 894-908.]).

In de transportakte nummer 901 van 4 juli 1881 staat beschreven dat er op dinsdag, woensdag, donderdag en zaterdag openbare verkopingen plaatsvonden onder leiding van de Afslager Gerrit te Riele uit Raalte, als gemachtigde van notaris Van Riemsdijk. Het ging hier om een transactie van 25 percelen bomen, staande op stam op de gronden van de N.H.M., de opbrengst was f. 951,25 (67 [67. Rijksarchief Zwolle, Ibidem, inv.nr. 901, deel 17 nr. 2322.]).

In oktober 1881 vonden er weer openbare verkopingen plaats. Op woensdag de negentiende, zaterdag de tweeëntwintigste en maandag de vierentwintigste oktober. Er werden 317 roerende goederen aangeboden op verzoek van de N.H.M., de opbrengst was laag f. 531,35. De wonderlijkste zaken werden aangeboden zoals bijvoorbeeld, kavel nummer 1, een heggeschaar, gekocht door Jacob Salomonson, deze schaar bracht 30 cent op.
Kavel 45 tot en met 49, een partij oude couranten voor f. 3,35 verkocht aan Samuel Polak. Kavel 35, een vlaggestok, verkocht voor f. 0,70 aan Frederikus Jansen. Kavel 317, stro voor f. 5,60 gekocht door Huibrecht van der Helm (68 [68. Rijksarchief Zwolle, Ibidem, inv.nr. 941, deel 17 nr. 2344.]).

_______________↓_______________


|pag. 70|

Hendrik Wormser stond er nu werkelijk alleen voor. Zo goed en zo kwaad als het ging, heeft hij zich voor de belangen van de N.H.M. ingezet.

Op 31 december 1883 schreef Hendrik Wormser zijn laatste algemeen jaarverslag voor de directie van de N.H.M..

In de inleiding noteerde hij:
“Het meest eervolle ontslag als Waarnemend Agent der Nederlandsche Handel-Maatschappij ter dezer plaatse, wegens de staking harer uitzendingen van lijnwaden, mij verleend bij het schrijven der Directie van 1 October dezes jaars, onder nr. 522 Secretarie, maakt op heden een einde aan mijne werkzaamheden en zal alzoo het tegenwoordige Algemene Verslag over de gang der Katoen- en Jute-Industrie in Twenthe gedurende het heden eindigend jaar, het laatste zijn, dat ik de eer zal hebben, der Directie aan te bieden.
Bij 49 jaren, van 3 Augustus 1835 tot heden mögt ik het voorregt hebben, der Maatschappij te Nijverdal te dienen en het is niet zonder een weemoedig gevoel, dat ik eene betrekking verlaat, die mij dierbaar was en waar aan ik het beste en grootste gedeelte mijns leven ten offer gebragt” (69 [69. Archief N.H.M., Inv.nr. 5974.]) (zie blz. 84).

Noten bij hoofdstuk 3:

De Noten zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
 
– Spijker, G.B. (1989). De vestiging van het ‘Agentschap van de Nederlandsche Handel-Maatschappij’ van 1836 tot 1883 te Nijverdal: De opkomst van de textielnijverheid in het Reggedal. (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle/Leeuwarden.

Category(s): Hellendoorn, Nijverdal

Comments are closed.