7. BESLUIT
In hoofdstuk 2 hebben we een overzicht trachten te geven van de stand van zaken met betrekking tot de verdedigingswerken van Kampen in de 13e en 14e eeuw, totdat deze de gehele stad binnen IJssel en Burgel omringden.
Ten annzien van de oudste ommuring van Kampen hebben we geconstateerd dat deze op basis van de huidige kennis op de tweede helft van de 13e eeuw gedateerd dient te worden. Het tracé dat deze ommuring heeft gevolgd is echter onduidelijk gebleken, Archeologisch onderzoek zal hierover meer duidelijkheid kunnen brengen.
Gezien de nauwe relatie met de topografische ontwikkeling van de stad, hebben we de bespreking van de verdere ontwikkeling van de ommuring niet los kunnen zien van de drie belangrijkste theorieën, die zich met deze topografische ontwikkeling bezighouden. We hebben echter geen uitgesproken voorkeur voor één van de drie theorieën kunnen uitspreken.
Op basis van de huidige kennis hebben we soms wèl een voorkeur voor bepaalde ònderdelen van één der theorieën kunnen laten blijken.
Zo menen wij bij ons eerder ingenomen standpunt te kunnen blijven, dat een oudere stadsmuur die gestaan zou hebben tussen de Oudestraat en de Voorstraat zeer onwaarschijnlijk moet worden geacht, zolang het tegendeel niet door archeologisch onderzoek aangetoond wordt. In tégenstelling tot onze in ons artikel weergegeven opvatting, kunnen wij ons evenwel vinden in de situering van de Wiltvang, zoals Speet die geeft. De ‘Wiltvang’, Welke benaming eerst op een terrein, doch later op een muurtoren betrekking heeft, zal vanaf het begin in de noord-oosthoek van de stad gezocht kunnen worden.
Soms zijn we echter met betrekking tot de in de theorieën over de verdedigingswerken weergegeven opvattingen, niet verder kunnen komen dan de constatering dat zowel de door de ene, als de door de andere theorie gegeven situatie als mogelijk geacht dient te worden. Zo doet het kaartbeeld van Kampen vermoeden dat de nederzetting binnen de Burgel, aanvankelijk in de vorm van een uitgestrekte lintbebouwing langs
|pag. 147|
de IJsseldijk is ontstaan en vervolgens één stadsuitbreiding heeft gekend, namelijk het gebied ten noorden van de Botervatsteeg, dat rond 1340 binnen de ommuring moet zijn gekomen. Een reeks andere argumenten houden daarentegen de mogelijkheid van een espelgewijze groei van de stad open.
Ten aanzien van dit probleem zouden slechts historisch-bouwkundig- en archeologisch onderzoek meer helderheid kunnen brengen.
Min of meer inherent aan bovengenoemd probleem is de vraag of de informatie die de Oudste Foliant ons uit de jaren twintig van de 14e eeuw aanreikt, betrekking heeft op het vervolmaken van bestaande verdedigingswerken òf er op duidt dat de stad zich toen zal hebben uitgebreid. Hoewel het verleidelijk is gebleken voor de laatste mogelijkheid te pleiten, zal ook hier alleen archeologisch onderzoek ons een antwoord op deze vraag kunnen geven. Zó alleen, kan namelijk worden nagegaan of de stadsgrens zich eens al of niet in de omgeving van de Gasthuisstraat/Houtzagerssteeg heeft bevonden.
Met betrekking tot de verdedigingswerken van Kampen van vóór hel midden van de 14e eeuw kunnen dus weinig definitieve conclusies getrokken worden. Dit is echter ook niet onze opzet geweest, zoals wij in onze inleiding hebben verwoord.
Wèl hebben wij getracht, om enerzijds een overzicht te geven van de huidige stand van zaken en om anderzijds duidelijk
te maken wáár nader onder onderzoek gewenst is en op welke wijze een (gedeeltelijk) antwoord op nog openstaande vragen zal kunnen worden gegeven.
In hoofdstuk 3 is het mogelijk gebleken de verdedigingswerken zoals Kampen die voor de 15e eeuwse stadsuitleg heeft gekend, in belangrijke mate te reconstrueren. Niet dat nu een volledig beeld gegeven kon worden. Met name met betrekking tot het uiterlijk van de verdedigingswerken zijn veel zaken onduidelijk gebleven en zullen eveneens veel zaken voor altijd onduidelijk blijven. Archeologisch onderzoek zal bijvoorbeeld nog wel meer informatie kunnen verschaffen over de grondvorm van de grote stadspoorten en de muurtorens aan de landzijde, of over de aanwezigheid van weergangbogen tegen
|pag. 148|
de muur langs de Burgel en misschien ook langs de IJssel (al moet ook met de mogelijkheid rekening gehouden worden
dat de IJsselmuur geen weergangbogen heeft gekend). Maar over bijvoorbeeld het aantal verdiepingen die de poorten gehad zullen hebben, het al of niet voorkomen van daken, vensters en anderzins, zal ook de archeologie ons geen informatie kunnen verschaffen. Aangezien het tevens als nagenoeg uitgesloten geacht dient te worden dat 15e eeuws schriftelijk bronnenmateriaal op dit terrein nog nieuwe voor ons onbekende informatie zal bevatten, lijkt ten aanzien van de reconstructie van het uiterlijk dan ook nagenoeg het maximale bereikt te zijn.
Anders is dit gesteld met betrekking tot de reconstructie van het aantal poorten en torens. Op basis van archivalia, kaartmateriaal, en archeologische vondsten, hebben wij met name langs de Burgel en bij de smalle noord- en zuidzijde van de stad, een beeld trachten te schetsen van de situatie aldaar vóór de 15e eeuwse stadsuitleg. Dit beeld zal echter zeer goed gecontroleerd kunnen worden door archeologisch onderzoek. Alleen via dergelijk onderzoek kunnen we immers te weten komen of er tussen de Venepoort (nr. 48a) en de Hagenpoort (nr. 33) aan de Burgelzijde behalve de drie stadspoorten (Geertspoort van der Ae, Broederpoort en Kalverhekkenpoort) ook werkelijk twaalf muurtorens op de door ons aangegeven plaats hebben gestaan. Ook zal via archeologisch onderzoek, beter dan via archivalisch onderzoek aangetoond kunnen worden of de Zwanenpoort inderdaad de voorpoort van de Venepoort is geweest. Anderzijds zal de archeologie ook ten aanzien van situaties die nu nog onduidelijk zijn gebleven, meer duidelijkheid kunnen verschaffen. Bijvoorbeeld, hoe het tracé van de stadsmuur tussen Koornmarktspoort (nr. l) en de Venepoort nu exact is geweest, of hoe de in de Keizerstraat gevonden stadsmuur en de op de kaart uit 1543 weergegeven oude stadsmuur op elkaar hebben aangesloten.
Het beeld met betrekking tot de functies die de verschillende torens en poorten in de 15e eeuw zullen hebben gehad, zal mogelijk gecompleteerd kunnen worden nadat de informatie uit de 16e eeuw beter is uitgewerkt. Ook zullen via nader
|pag. 149|
bronnenonderzoek misschien torens en poorten die in de 14e en 15e eeuwse bronnen worden genoemd maar thans nog niet te localiseren zijn, alsnog gelocaliseerd kunnen worden.
We hebben aldus in deze scriptie getracht een beeld te schetsen van de verdedigingswerken van Kampen van voor de 15e eeuwse stadsuitbreiding.
Zoals we reeds verwoord hebben in de inleiding, zijn wij ons ervan bewust dat dit beeld verre van compleet is en dat dit beeld ook nóóit compleet zal kunnen worden. Wèl zal het door ons geschetste beeld verder aangevuld en bijgesteld kunnen worden via enerzijds verdergaande bronnenonderzoek en anderzijds via andere vormen van onderzoek. Zo is reeds enkele malen het historisch-bouwkundig onderzoek genoemd. Dit is een vorm van onderzoek dat in Kampen helaas nog in zijn kinderschoenen staat, maar ons belangrijke informatie zou kunnen verschaffen over bijvoorbeeld de huidige stadsmuur langs de IJssel. Ook zou dergelijk onderzoek een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan onze kennis omtrent de topografische verspreiding van het versteningsproces in Kampen.
De meest belangrijke taak zal ons inziens echter weggelegd zijn voor de archeologie. Zij zal naar onze mening op vele vrngen het antwoord kunnen leveren, vooral wanneer méér dan voorheen het onderzoek een systematisch karakter krijgt, hoewel dank zij de leden van de Werkgroep Archeologie van de Vereniging Vrienden van het Kamper Museum en anderen voor hen, reeds vele geheimen aan de Kamper bodem zijn onttrokken.
Pleidooi
In het najaar van 1986 zal een stadsarcheoloog aangesteld worden, in eerste instantie alleen voor Zwolle en Kampen, doch in de toekomst ook voor de twee andere IJsselsteden, Deventer en Zutphen. Hoewel één archeoloog voor vier steden niet de meest ideale situatie is die men zich kan indenken, voor Kampen zal de te benoemen archeoloog slechts één dag per week beschikbaar zijn, zal de begeleiding van de archeoloog in de vier steden hopelijk leiden tot een meer georganiseerd stadskernonderzoek in de ware zin van het woord, dat wil zeggen “een combinatie van gericht onderzoek door
|pag. 150|
archeologen op alleen dié plaatsen in de stadskern, waar op basis van een wetenschappelijke vraagstelling en van door historici verricht archiefonderzoek, oplosssingen mogen worden verwacht”(1 ).
Wij hopen dat naar aanleiding van onze studie de verdedigingswerken van Kampen tot één van de (meerdere) priotiteiten die men zich bij stadskernonderzoek zal stellen, zal gaan behoren. Naar onze mening zijn de betekenis die de verdedigingswerken in het verleden voor Kampen hebben gehad en vooral de waarde die zij blijken te hebben in de discussie over de topografische ontwikkeling van deze stad, de aandacht van archeologen meer dan waard. Er liggen, zoals uit deze studie mag blijken, genoeg vragen op een via archeologisch onderzoek te vinden, antwoord te wachten!
Tot slot willen wij de volgende instellingen en personen danken voor hun adviezen en hulp bij het tot stand komen van deze scriptie:
Afdeling Monumentenzorg van de Dienst Gemeentewerken Kampen, m.n. Ir. R.G. Busser; Archief der gemeente Kampen, m.n. Drs. J. Grooten; Fotostudio Woning, Kampen; Frans Walkate Archief, Kampen; dhr. H.C. Diender, mevr. Dr. G.M. de Meyer, Ria van Mierlo, dhr. K. Schilder en dhr. Th. van Straalen (Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist).
|pag. 151|
– Mierlo, Th. M. van (1986). De verdedigingswerken van Kampen: (vóór de 15e eeuwse stadsuitleg): Een reconstructie. Deel 1. (Doctoraalscriptie). Geschiendenis, Faculteit Geesteswetenschappen, Rijksuniversiteit Utrecht, Utrecht.