Kampen


KAMPEN

door C. N. Fehrmann          

EENS stroomde de rivier door het lage moerassige land. Zorgeloos koos zij zich een weg, behaagziek in het spel der eigen sierlijke wendingen verzonken. Waar zij haar armen uitstrekte naar de zee, kozen zich op haar linkeroever vissers een woonplaats. Hun hutten trokken een kleine zwarte streep door het ledige land.
Scherpe ogen tuurden langs de stroom. Kleine boten maakten zich los van de oeverwal. Gelijk de watervogels zochten zij hun prooi in ’t snelstromende water.
Toornig wiste de rivier telkenmale de nederzetting op haar oever uit, branden teisterden haar, wapengeweld deed in donkere nachten een doodskreet uit haar opgaan. Maar na elke ramp die haar trof, voltrok zich het wonder van het herstel.
Door de golvende rietvelden van de IJsseldelta spoedden haar schepen de korte golfslag van de Zuiderzee tegemoet; tegen de stroom op zochten zij hun
weg naar het Zuiden, met rijke lading keerden zij terug.

En de kleine streep verlengde zich en vloeide
uit. Een kapel schonk haar een silhouet tegen
de lucht. Dijken spanden zich om haar heen
als een boog, hechtte haar vaster aan de rivier.
De kapel werd een kerk, waarboven een toren
omhoog sprong.
En de dag kwam dat aan de rivier een stad lag.
Een jonge, vermetele stad! Onder haar karak-
teristieke wapen, een stadspoort, bekroond door
drie torens, schreef men later „Keyservrye
Anzestad Campen”. Een onderschrift dat
door de eeuwen heen herinneringen zou wek-
ken aan haar groots verleden. Dat altijd zou


|pag. 108|
_______________↑_______________

doen denken aan de Middeleeuwen, toen de stad met Brugge de belangrijkste schakel in de Nederlanden tussen Noord- en Zuid-Europa was en haar schepen gezien werden in de havens van Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland, maar bovenal in de visrijke wateren van de Oostzee, waar de zilveren haring bij Schoonen lokte. Toen haar koggen zwaar beladen de brede IJssel opvoeren en hun lading losten voor de hoge muren met de massieve torens die van alle zijden de stad omsloten.
Machtige en rijke kooplieden woonden reeds binnen die muren, toen Amsterdam nog maar een kleine, onaanzienlijke plaats was. Met vaste hand bestuurden zij hun stad, onversaagd verdedigden zij haar belangen, al moesten zij daarvoor de vijandschap van vorsten trotseren, de besluiten van het grote Hanzeverbond naast zich neerleggen.
Wie nu Kampen bezoekt, merkt niet veel meer van het drukke handelsverkeer over het water dat eens de stad groot maakte. Als vroeger stroomt de brede IJssel langs de stad, als vroeger meren er schepen aan haar kaden. Maar niet van verre reizen komen zij terug! Slechts een enkeling volgt nog het spoor van de oude Ommelandvaarders. Alle anderen zijn binnenschepen, die de fantasie maar weinig prikkelen.
Want reeds in de zestiende eeuw kwam aan de verbijsterende voorspoed van de stad een einde. De Gelderse oorlogen verwoestten in het begin van deze eeuw haar achterland, de strijd tussen Spanje en de Nederlandse rebellen deed haar wat later tot tweemaal toe de ellende van een beleg en een overgave meemaken. Maar het ergste was wel dat in die zelfde eeuw de rivier, waaraan zij haar opkomst en bloei te danken had, grillig en nukkig werd. De mondingen van de IJssel verzandden; meer en meer begonnen de schippers Kampen te mijden en koers te zetten naar het opkomende Amsterdam, waar Noord- en Zuid-Europa elkaar opnieuw ontmoetten.
En in de zeventiende eeuw, na dapper en hardnekkig, maar tevergeefs tegen haar neergang gestreden te hebben, was Kampen nog slechts een schim van de grote koopmansstad van weleer. Nog beeldden de schilders Avercamp haar in die tijd af als ogenschijnlijk machtig en weerbaar. Maar de scheepvaart „de siele der Commercie”, was zo goed als dood en de wallen met de torens omhulden als een schoon kleed een provinciale stad, waarin armoede en verval begonnen te dreigen.
Toch is deze provinciestad in latere eeuwen steeds iets meer gebleven dan alleen maar een schoon gebaar tegenover het verleden. Als een der drie IJsselsteden, blijft zij ook in de achttiende eeuw een rol spelen in het staatkundig leven van het gewest, waarin ze eens de toon aangaf. En na de Franse tijd, als

|pag. 109|
_______________↑_______________

ook dit voorbij is, blijkt de oude Hanze-stad nog over krachten te beschikken, die haar voor totale ondergang wisten te behoeden. Aangetrokken door een lage levensstandaard, mogelijk door aanzienlijk grondbezit, vestigden zich in de negentiende eeuw velen van elders binnen haar muren. Ze werd toen zelfs een bescheiden, maar opmerkelijk centrum van cultureel leven in de provincie.
Teveel verwaarloosd is dit stukje Kamper geschiedenis van de negentiende eeuw, waarin ook zo aardig de opkomst en aanvankelijke overwinning van de liberale denkbeelden in een kleine stad tot uiting komen.
Hoe moeilijk is het nu voor de meeste Kampers de tijd te begrijpen, waarin het „Nut” de toon aangaf op maatschappelijk en cultureel gebied, waarin de stad meer van uit de Herensociëteit, dan vanuit de Raadszaal geregeerd werd en ’s zomers elke week in de tuin van de Buitensociëteit een concert gegeven werd onder welks tonen de huwbare dochters uit de gegoede burgerij, onder de welwillende ogen van de diverse Pa’s en Ma’s, het hof werden gemaakt door de toekomstige officieren van het Instructie Bataljon. En ook een tijd waarin de uitgever van de Kamper Courant in de veertiger jaren dergelijke felle critieken op de regering in zijn blad durfde op te nemen, dat hij er op een gegeven ogenblik de gevangenis voor indraaide!
In het midden van deze eeuw begon eveneens de sigarenindustrie op te komen en opende perspectieven voor verdere industrialisatie, die vooral in de twintigste eeuw goed begrepen zouden worden.
Langzaam groeide de stad weer. Geleidelijk aan schudde zij zich los uit de droom van het verleden en wikte aarzelend de kansen van het heden.
In één opzicht kunnen we dit ontwaken betreuren. De trotse verdedigingswerken werden gesloopt, ook de muren, de torens en de meeste poorten der stad; afgebroken werden de oude patriciërshuizen om plaats te maken voor de smakeloze bouwsels van een stijlloze eeuw.
Veel, heel veel van het oude Kampen is in die jaren verloren gegaan. En met weemoed bladeren we in de schetsboeken van de Kamper schilder J.J. Fels, waarin het sierlijke Tolhuisje aan de IJssel, de forse Hagenpoort en zo menig ander verdwenen monument nog in hun volle fleur staan afgebeeld. Dankbaar zijn we hem voor deze herinneringen en dankbaar ook het Frans Walkate Archief dat deze schetsboeken, met zovele andere interessante zaken uit de negentiende eeuw, voor het nageslacht wist te bewaren.
Maar gelukkig is zoveel gespaard gebleven, dat Kampen nog één der meest pittoreske steden van ons land is gebleven. En toch heeft het leven hier in de twintigste eeuw ook niet stilgestaan. Integendeel, vooral het laatste tiental jaren begint de stad weer een opvallende levendigheid te vertonen.

|pag. 110|
_______________↑_______________

Een voortvarend gemeentebestuur tracht meer industrieën tot zich te trekken.
En ze slaagt daar wonderwel in! Bovendien doorbrak de aanleg van de Noordoostpolder het geografisch isolement, waarin de stad, na de verzanding van de IJsselmonden, tot haar schade zolang verkeerde en iets van de pioniersgeest der ingenieurs, die het nieuwe achterland schiepen, is gevaren in de soms wat traag aandoende Kamper bevolking.
De tijd begint gelukkig achter ons te liggen, waarin Kampen alleen in de lande vermaard was om zijn Kamper Uien, dwaze en zouteloze verhaaltjes, haar verleden on waardig, of om haar steuren met belletjes aan de nek.
Neen, tegenwoordig begint ze bekend te worden bij de industriëlen, in de zakenwereld, omdat men in die kringen weet hier een open oor te vinden voor belangrijke plannen en stoutmoedige voorstellen.
Maar niet alleen daar wordt de belangstelling voor Kampen groter. Steeds meer touristen komen hier naar toe. Want men begint in Nederland, en zelfs daarbuiten, te weten, hoeveel schoons, hoeveel interessants deze stad en haar omgeving de vreemdeling te tonen heeft. Schoonheid voor hem die geniet van het altijd wisselende water aan de rivier, van wijde luchten en lage horizonnen. Schoonheid ook voor degenen, die in oude steden en stadjes op zoek zijn naar interessante gebouwen, schilderijen en al de andere dingen, die de geest verrijken.
Kampen toont reeds van dit alles, wanneer het lokaaltreintje, dat ieder uur van Zwolle vertrekt, de stad nadert. Hoog boven de vlakke weilanden, waardoor de IJssel zich slingert, doemt na een bocht, de machtige St. Nikolaas- of (zoals de Kamper zegt) de Bovenkerk op.
Het is niet zozeer de toren, die frappeert, maar vooral het prachtige schip van de kerk met het hoge koor, dat een ogenblik herinneringen wekt aan een kathedraal. Geen wonder, de veertiende eeuwse bouwmeester van het koor, Meester Rutger van Keulen, leerde zijn nobel handwerk in de bouwhut van zijn vader, die werkzaam was aan de Utrechtse en misschien zelfs aan de Keulse domkerk.
En wanneer ons treintje, aan het definitieve einde van zijn korte tocht naar het Noorden gekomen, het primitieve station van Kampen binnen rijdt, dan behoeven we maar uit te stappen om de stad aan de overzijde van de brede IJssel in haar volle glorie te zien liggen.
De stad! Want waarlijk, vanaf dit punt zou men niet zeggen dat Kampen slechts 24.000 inwoners telt. Niet minder dan drie torens steken hoog boven de lange huizenrij uit, die als een kleurig lint langs de rivier ligt. Geheel links de toren van de reeds genoemde Bovenkerk, geheel rechts de merkwaardige vierkante toren van de O.L.-Vrouwe- of Buitenkerk, waaraan wel duidelijk te zien is

|pag. 111|
_______________↑_______________

dat hij betere dagen gekend heeft en precies
tussen die twee in, tegenover de Lange Brug
over de IJssel, een aardige klokkentoren.
Deze laatste werd in de zeventiende eeuw
gebouwd, toen zijn voorganger, behorende
bij de kerk van het Heilige Geestgasthuis,
verbrandde. Nog steeds draagt het ranke
bouwwerk, ontworpen door de Amster-
dammer Philips Vingboons, de naam van
Nieuwe Toren. Niemand minder dan Frangois
Hemony vervaardigde zijn carillon, dat de
Kamper dichteres Ida Gerhardt tot haar
zo bekend geworden gelijknamig gedicht
inspireerde.
En hem die de moeite neemt deze Nieuwe
Toren te beklimmen, wacht boven een werke-
lijk groot genot. Als een gespannen boog
met de rivier als koord, ligt Kampen aan zijn
voeten. De regelmaat der straten van de bin-
nenstad bewijst — en oude plattegronden be-
vestigen het — dat hier sinds het einde van
de Middeleeuwen geen veranderingen van
betekenis in het stadsplan zijn aangebracht.
En men begrijpt niet hoe er in Kampen men-
sen zijn die zeggen voor de schoonheid van
hun stad te voelen en toch de Burgel willen

dempen, het karakteristieke water dat eens, voor de tweede grote stadsuitbreiding aan het eind van de vijftiende eeuw, de gracht van de oude Hanze-stad was.
Ver in het Noorden blinkt (maar voor hoe lang nog?) de zilveren rand van de voormalige Zuiderzee. Grillig omsluiten wat dichterbij de kronkelende IJsseltakken het Kampereiland met zijn merkwaardige terpen, waarop, vaak in geboomte schuilgaande, de boerderijen staan.
Dat mooie Kampereiland, bijna spreekwoordelijk door zijn vruchtbaarheid!
Sinds 1363 is Kampen eigenaresse van deze rivieraanslibbing en bijna honderd kapitale boerderijen kan zij hierdoor tegenwoordig haar eigendom noemen. Dank zij dit bezit kon zij zich jarenlang de luxe veroorloven haar inwoners vrij te stellen van belasting. Maar die schone tijden zijn allang voorbij.
Die moderne arbeiders- en industriewijk, aan de Noordkant van de stad was

|pag. 112|
_______________↑_______________

eens een landelijk dorpje, Brunnepe genaamd. Maar waar eens het Kamper patriciaat zijn buitenhuizen, boomgaarden en moestuinen bezat en de nonnen van het St. Michiels- en St. Annaklooster hun godvruchtig werk verrichtten, staan nu de woningen der honderden arbeiders, werkzaam in de Emaille-fabrieken van Berk en de montagehallen van Schokbeton.
En hel blikkert het gele zand van nieuw opgespoten terreinen alweer op de weilanden rondom de stad. Straks zullen daar, in het kader van een waarlijk groots opgezette stadsuitbreiding, nieuwe industrieën en woningcomplexen verrijzen. Is er een beter bewijs dat iets van de oude voortvarendheid in deze voormalige Hanzestad is teruggekeerd?
Zeker, hierdoor zal veel van het typische, zo sterk aan de Middeleeuwen herinnerende, stadsplan verloren gaan. Natuurlijk is dat erg jammer. Maar hier geldt: wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen!
Bovendien is er gelukkig zoveel waaraan Kampen steeds als een kind der Middeleeuwen te herkennen zal zijn. Zo staat slechts enkele tientallen meters van onze Nieuwe Toren het Oude Raadhuis, in zijn soort een der mooiste gebouwen van ons land. Het dateert uit het midden van de veertiende eeuw, kreeg in de vijftiende eeuw zijn tegenwoordige vorm, maar werd in de nacht van de vierde op de vijfde Februari 1543 door een hevige brand geteisterd. Slechts de muren bleven toen staan, evenals het onderstuk van het geestige Schepentorentje, waarin het belangrijke archief van de stad geborgen was dat hierdoor gered werd. Na de brand toog het stadsbestuur direct aan het werk om de schade te herstellen en toen is dit juweeltje van bouwkunst ontstaan met zijn verrassende afwisseling tussen laat Gothiek en vroeg Renaissance. Jammer, dat het niet geheel vrij staat en men er later aan de Zuidzijde het Nieuwe Raadhuis, een in neo-klassieke stijl opgetrokken bouwwerk, aan vastplakte.
Er zijn nog lang niet genoeg mensen in Nederland die weten dat in het Oude Raadhuis van Kampen, na de brand van 1543, een prachtige Schepenzaal gebouwd werd, die niet alleen uniek voor ons land, maar zelfs voor geheel Europa is.
In die statige, geheel met donker eikenhout betimmerde ruimte, bouwde een eenvoudige stadstimmerman, Meester Vrederick genaamd, een houten schepengestoelte, zo mooi van verhoudingen, zo fraai bestoken, dat het de naam van een beroemd kunstenaar niet beschamen zou! Daar bracht de bekende Zuid-Nederlandse beeldhouwer Colijn de Nole een zandstenen schouw aan, die tot zijn beste werken gerekend mag worden. Hier beseft men eerst goed wat Kampen betekend moet hebben in de dagen van haar grootheid, want alles wat zij bezat aan durf, ondernemingszin en rijkdom schijnt in deze zaal gestalte te hebben aangenomen!

|pag. 113|
_______________↑_______________

[De Broederpoort te Kampen (ingericht als museum)]

Eens werd hier ook het stadszilver bewaard. Maar daarvan is zo goed als niets meer over. In kwade tijden werd het opgesmolten of geroofd.
Maar een deel van het unieke gildenzilver heeft Kampen door de eeuwen heen als een kostbare herinnering aan het verleden weten te bewaren. Vroeger stond het in vrij storende vitrines te pronk in dat deel van de zaal, waar eens de advocaten pleitten voor de verdachten en zich daarbij van de nog aanwezige enorme advocatenrol bedienden. Sinds enige jaren heeft de stad echter een alleraardigst museum, ondergebracht in de Broederpoort. In dit gebouw met zijn

|pag. 114|

[afbeelding 4]

vier forse hoektorens, vindt men nu dit gildenzilver smaakvol opgesteld temidden van al het andere, dat de archivaris van de gemeente bijeen wist te brengen in deze op zichzelf al zo interessante omgeving. Hoe curieus bijvoorbeeld is de drinkhoorn van het St. Anna- of Rijnschippersgilde te Kampen, bestaande uit een elandshoorn met zilveren beslag. Op de bovenrand staat dit opschrift: Wetet guede manne dit horne hoert de rinschippers van Sant Anna 1369.
Op de Bovenverdieping van de poort exposeert de Stichting „Campen”, een reeds meer dan veertig jaar bestaande oudheidkundige vereniging, een verzameling klederdrachten, afkomstig van het voormalige eiland Schokland, die, sinds het Openluchtmuseum te Arnhem tijdens de bezetting op dit gebied zulke onherstelbare verliezen leed, alleen al een gang naar de Broederpoort de moeite waard maakt.
Het grootste deel van deze kleurige jakken, kroplappen en doopkleertjes, zo geheel in tegenspraak met de vaak verkondigde soberheid en somberheid der vissersbevolking, is afkomstig van Schokker gezinnen, die zich te Kampen vestigden toen de regering hun bevel gaf hun voortdurend afbrokkelend eiland te ontruimen. In de Schokkerbuurt leefden deze voormalig eilandbewoners hier nog lang als een afzonderlijke gemeenschap met een geheel eigen karakter bijeen.
Over die Kamperpoorten zou heel wat te vertellen zijn. Oorspronkelijk waren het er zeven, de vele kleinen niet meegeteld. Daarvan zijn er aan de landzijde van de stad nog twee behouden, de reeds genoemde Broederpoort en de Cellebroederpoort. In de Middeleeuwen waren het geduchte verdedigingswerken, maar in de zeventiende eeuw werden ze door bekwame bouwmeesters als Thomas Berends geheel verbouwd en kregen ze hun Renaissance-vormen. In de negentiende eeuw werden ook de er voor gelegen bolwerken gesloopt en nu spiegelen zich hun torens in de vijvers van de mooie plantsoenen, die door Zocher werden ontworpen.
De derde, de Koornmarktpoort, ligt aan de IJssel en behield haar grimmig Middeleeuws karakter. Haar twee ronde, later vermoedelijk wit gekalkte torens, bewijzen nog duidelijk hoe weerbaar de stad eens aan de rivierzijde was.
Verleden en heden reiken in Kampen elkaar voortdurend de hand. En niet alleen wat haar bouwwerken betreft. Zo was Kampen in het verleden een vrome stad, zo is het dit nog in het heden.
Tot 1572, of zo men wil tot 1579, toen de vesting voor goed aan de Staten overging, vierde ook het Katholicisme hier triomfen. Nog valt uit archiefstukken op te maken, hoe rijk versierd de kerken waren voor de komst der hervorming, hoe wel voorzien de kloosterbibliotheken van handschriften en boekwerken, waaronder vele gedrukt in de stad zelve.

|pag. 116|

_______________↑_______________

En het overgrote deel der inwoners heeft met afschuw toegezien hoe de aanhangers van de „nije religie”, toen zij de macht hadden, alles wat naar„ Paaps bijgeloof” zweemde, vernielden.
Hoe deerlijk werd toen het interieur van de Bovenkerk mishandeld!
Armoedig ziet de kerk er van binnen uit. Maar de vijf beuken verraden een interessante bouwgeschiedenis en het koor, waarom heen als een krans dertien kapellen liggen, is een van die klare Middeleeuwse scheppingen, waarin berekening en religieuse bezieling harmonisch samengaan. Trouwens, haar zuster, de O.L. Vrouwe -of Buitenkerk aan de Noordzijde der stad, verging het tijdens de Hervorming nog heel wat slechter. Natuurlijk werd ook zij van haar luister ontdaan toen ze in Protestantse handen overging.
Maar in 1607 stortte tot overmaat van ramp ook nog de twee bovenste verdiepingen van haar hoge toren in en een stomp is nu al wat rest.
Toen koning Lodewijk Napoleon de kerk aan de Katholieken wilde terug geven was ze zo in verval, dat de Kamper pastoor Doorenweerd zelfs een ogenblik aarzelde deze „hoop stenen” te aanvaarden! Gelukkig maar dat onze pastoor, die liever een ander kerkgebouw voor zijn gemeente had, een beetje overdreef en het eeuwenoude bouwwerk wel degelijk gerestaureerd kon worden. Nu kunnen de Kampers tenminste ook trots zijn op de kostelijke waterspuwers langs de dakgoot van het koor van deze kerk.
De vele kloosters die in de Middeleeuwen te Kampen stonden, zijn allen uit het stadsbeeld verdwenen. Slechts de grote kerk van het voormalige Minderbroederklooster en de kapel van het klooster der Zwarte Zusters herinneren nog aan hun bestaan.
En ook hier stijgt de wierook niet meer op. Rechtzinnig Kampen stroomt Zondags in dichte drommen naar de „Broederkerk”. Doopsgezinden en Vrijzinnigen houden om de week dienst in de knusse kapel van het nonnenklooster. Want in bijna vier eeuwen tijd is Kampen een door en door Protestantse stad geworden. Daar doet de betrekkelijke kleine Katholieke minderheid niets aan af. En men moet hier werkelijk geboren en getogen zijn om alle voorkomende godsdienstige opvattingen, stromingen en verschillen in dit gelovige stadje te kunnen doorgronden en naar waarde te schatten.
Slechts dan is het duidelijk waarom hier zoveel verenigingen op Christelijke grondslag moeten zijn, begrijpt men de zin van twee Theologisch Hogescholen en verbaast men zich niet midden op straat aangesproken te worden door een kordate juffrouw, die luidkeels informeert naar de staat van Uw ziel.
Ja werkelijk, Kampen is op velerlei gebied een zeer bijzondere stad!
De hooibergen liggen, als in de Middeleeuwen, hier nog aan de straat en

|pag. 117|
_______________↑_______________

achter de gevels van ogenschijnlijk normale stadswoningen gaan complete boerderijen schuil!
Een prachtig laat-Gothisch koopmanshuis is ingericht tot Openbare Leeszaal, maar achter de zakelijke pui van de Nutsspaarbank ligt een historisch archief, dat in zijn soort enig is in dit land!
En de bezoekers die dwalen door haar straten en stegen zullen nooit, hoezeer ook hun interessen mogen verschillen, teleurgesteld worden door dit wonderlijke stadje!
 
|pag. 118|
_______________↑_______________

 
– Fehrmann, C.N. (1950). Kampen. In G.J. Lugard Jr. (Red.), Overijssel: Jaarboek voor cultuur en historie, 1951 1 [1. 5e jaargang.] (pp. 108-114; 116-118) Zwolle: N.V. de Erven J.J. Tijl.

Category(s): Kampen

Comments are closed.