Hoofdstuk 4. De Afscheiding in Staphorst
§ 4.1 Inleiding
Al voordat er sprake was van onderzoek naar de Afscheiding in Staphorst werd door Van den Berg de verwachting uitgesproken dat ook in Staphorst De Cock c.s. hun aanhang wel gehad zullen hebben 1 . Als basis voor deze verwachting gold de mentaliteit van de bevolking. Daarom wordt hier eerst de Staphorster mentaliteit behandeld. Vervolgens wordt bezien in hoeverre in de Staphorster Hervormde Kerk en de samenleving factoren aanwezig waren die de Afscheiding (kunnen) hebben bevorderd of veroorzaakt. Hierna komen we op de Afscheiding zelf. Ook wordt aandacht geschonken aan de onderlinge twisten binnen afgescheiden kring. Een belangrijke vraag in dit hoofdstuk is: wie scheidden zich af? Deze vraag wordt hier iets breder gesteld. We hanteren drie evaluatiemomenten: 1836, 1843 en 1860. Vervolgens komen we op een wat moeilijker te beantwoorden vraag: hadden de afgescheidenen in Staphorst meer contacten met de buitenwereld dan hun hervormde dorpsgenoten? In de slotbeschouwing worden de antwoorden op bovengenoemde vragen gebruikt om een antwoord te geven op de in de inleiding genoemde hoofdvraag.
§ 4.2 Mentaliteit
De Staphorster is over het algemeen ‘zeer aan het oude verkleefd’, schreef Ebbinge Wubben in 1835. Dat gold zowel het godsdienstige als het burgerlijke. Religieus waren de Staphorsters orthodox calvinistisch, hun dagelijks leven werd gekenmerkt door soberheid 2 . Van den Berg concludeert dat Staphorst zijn ‘streng en zwaar religieus karakter’ al in de negentiende eeuw bezat 3 . Als kenmerken van dit religieus karakter noemt hij met name de nadruk op de uitverkiezing door God en de bevinding, de persoonlijke geloofservaring.
Mentaliteit is meer en breder dan hetgeen in de kerk geleerd en door de gemeenteleden aangehangen wordt. Het kan zelfs tegenstrijdig zijn met hetgeen in de kerk geleerd wordt. Ook in onze onderzoeksperiode komen we dat in Staphorst tegen. Hendrik Bloemert, gemeenteraadslid en afkomstig uit een vooraanstaande familie liep naar de ‘duivelsbanners’ en ‘wichelaars’ in Zwolle om een inbraak op te lossen. Dat was in Staphorst een gebruikelijke gang van zaken, schreef de burgemeester aan de officier van justitie 4 .
In 1839 ontstond een grote rel, die landelijk bekendheid kreeg. Volgens de plaatselijke publieke opinie zou een familie zich in katten veranderd hebben, waarna ze in deze gedaanten een dood beest verorberden. De betreffende familie was het na enige tijd beu om nagejouwd te worden als ‘krengenvreter’ en sloeg erop los. De van hekserij beschuldigde vechtersbazen werden uiteindelijk veroordeeld wegens geweldpleging. Twintig jaar later verscheen over deze gebeurtenis een roman. Al lang voor de commotie rond volksgerichten en de polio-epidemie mocht Staphorst landelijke belangstelling smaken 5 .
Enkele jaren voor bovengenoemde affaire werd ook al een proces gevoerd wegens hekserij. Nu was de vermeende heks de eisende partij. Abel Huls, smid in Staphorst, en zijn vrouw hadden Margje Geerts Slager, echtgenote van Klaas Jans Mussche, beschuldigd van het betoveren van hun kind. Huls werd wegens belediging
|pag. 58|
veroordeeld tot een boete. Toen hij enige tijd later in herhaling viel, moest hij het echtpaar Mussche-Slager een schadevergoeding betalen 6 .
Tot ver in de twintigste eeuw bevatte het Staphorster volksgeloof calvinistische elementen en voorchristelijke magische elementen. Groenman, die in 1947 promoveerde op een sociologische studie over Staphorst, kwam tijdens zijn onderzoek nog allerlei relicten van bijgeloof tegen 7 . Uit overlevering is me bekend dat onder de generatie van mijn grootouders nog allerlei vooroordelen en rituelen leefden, vooral rond zwangerschap en geboorte.
Samenvattend kunnen we stellen dat Staphorst ten tijde van de Afscheiding een orthodox calvinistisch dorp was. Onder de dorpelingen leefden echter allerlei rituelen en ideeën voort die met het calvinisme in strijd lijken te zijn. Vooral bij moeilijk te beheersen zaken als het weer, zwangerschap en geboorte speelde dit een rol.
§ 4.3 De Nederlandse Hervormde Kerk in Staphorst voor 1836
Inleiding
Staphorst was in de vorige eeuw een orthodox calvinistisch dorp. Dat betekende dat een aantal factoren die landelijk de Afscheiding bevorderd hebben (mogelijk) ook hier een rol speelden. Hierbij kunnen we denken aan de gezangenkwestie, handhaving van de plaatselijke autonomie, de aanwezigheid van een conventikel en het onbevoegd catechiseren in vacante tijden. Anderzijds was de noodzaak van afscheiding niet zo groot. Staphorst had ten tijde van de Afscheiding een predikant die verklaarde het in theologisch opzicht eens te zijn met De Cock. In zijn autobiografie legde de latere afgescheiden predikant K.H. Talen uit waarom hij zich afscheidde.
Mogelijk golden zijn motieven ook voor de andere afgescheidenen waaronder zijn familie een belangrijke plaats innam. In de autobiografie verklaarde Talen zijn verbondenheid met degenen die vanwege de gereformeerde leer vervolgd werden. Ook blijkt zijn instemming met de brochures die uit protest tegen de gang van zaken in de Nederlandse Hervormde Kerk werden geschreven 8 . Dat brengt ons op een andere vraag: hoe kwamen de Staphorsters in contact met de ideeën van De Cock en andere protesterenden? Na een bespreking van de factoren die (mogelijk) afscheiding in Staphorst bevorderd hebben, geven we hieronder een antwoord op bovengenoemde vraag.
Protest tegen de gang van zaken in de Hervormde Kerk
In de jaren voorafgaande aan de Afscheiding in Staphorst kwam het al enkele keren tot botsingen tussen de predikant die trouw de gezangen liet zingen en een aantal kerkenraadsleden en gemeenteleden die dat weigerden.
Al vanaf de invoering in 1807 leidde de gezangenkwestie tot spanningen in de gemeente. De toenmalige predikant H. de Hol nam twee jaar later ‘ijlings’ het beroep naar Zevenhoven aan 9 . De daaropvolgende jaren schijnen de gezangen weinig gezongen te zijn. In 1818 leidde dat tot een vermaning van het classicale bestuur van Zwolle. Ds. Van Rhee, de predikant van Staphorst toonde vervolgens zijn goede wil door niet één, zoals
|pag. 59|
verplicht was, maar twee gezangen per eredienst op te geven. Dat leidde op de eerste pinksterdag 1820 tot onenigheid tussen kerkenraadsleden en predikant. In de morgendienst had ds. Van Rhee twee gezangen opgegeven. Tijdens de middagdienst was het grootste deel van de kerkelijke colleges afwezig. Slechts één ouderling, één diaken en één kerkvoogd waren aanwezig. Toen de predikant aan het einde van de dienst weer een gezang opgaf; verliet kerkvoogd Jan Vos, gevolgd door een groot deel van de gemeente, het kerkgebouw. Er volgde een felle woordenwisseling tussen de aanwezige twee kerkenraadsleden en de predikant. Deze zaak leidde uiteindelijk niet tot maatregelen van hogerhand. De gezangenkwestie bleef echter een rol spelen. In 1837 werd bij de kerkvisitatie nog geconstateerd dat de gezangen door de gemeente niet werden gezongen. De kerkenraad gaf hierbij het verkeerde voorbeeld 10 .
De aanwezige ouderling Berend Dominé voegde tijdens de pinkstermiddagdienst de predikant toe dat hij weigerde de gezangen te zingen. Ook de diaken Jan Schoonster sprak woorden van deze strekking. De Staphorster kerkenraad was niet van zins besluiten van hogerhand uit te voeren wanneer die strijdden met de eigen opvattingen. Van weinig eerbied voor de hogere kerkelijke besturen getuigt ook de vermaning die de kerkenraad in 1814 had ontvangen na visitaties door afgevaardigden van de classis. De ouderlingen en diakenen van Staphorst hadden nagelaten door een welgevoeglijke kleding eerbied voor deze belangrijke plechtigheid aan den dag te leggen 11 . Zoals ook blijkt uit de kwestie van het onbevoegd catechiseren na het overlijden van ds. Van Rhee, was de Staphorster kerkenraad gesteld op de eigen autonomie.
In september 1823 overleed de Staphorster predikant op bijna 77-jarige leeftijd. Consulent werd ds. F.J. Smit uit het naburige IJhorst. Door de Staphorsters werd hij als vrijzinnig beschouwd. De ouders stuurden hun kinderen dan ook niet naar de consulent, maar naar de oud-kerkenraadsleden Klaas Bonte en Klaas Winters. Het aantal catechisanten dat naar Smit ging, daalde van tachtig tot zeven. Voor de consulent was dit reden om actie te ondernemen. Na herhaalde malen de Staphorster kerkenraad en de oud-ouderling Bonte op de overtreding van de reglementen te hebben gewezen, stuurde ds. Smit in 1824 een brief naar de classis. De scriba van de classis, ds. W.A.J. Roosendael van Dalfsen wordt opgedragen een eind te maken aan het onbevoegd catechiseren.
Interessant is dat een klad-exemplaar van de brief, die hij aan de kerkenraad heeft geschreven, bewaard is gebleven. De uiteindelijk verzonden versie was danig afgezwakt. In de eerste versie kwam een negatieve passage voor over Bilderdijk, Da Costa en Vijgeboom (zie § 1.3). Dat geeft wel aan dat hetgeen in Staphorst speelde door de classis in een bepaalde context werd geplaatst. Het zal gezien zijn als een onderdeel van de orthodoxe protesten en afscheidingsgeest. In de oorspronkelijke versie van de brief werd verder gedreigd geen medewerking te geven aan het beroepingswerk. De afgezwakte brief werd 19 januari verzonden, de burgemeester ontving een kopie. Ebbinge Wubben stelde Klaas Bonte op de hoogte van de aanklacht. Deze schreef een antwoord aan de classis waarin hij ontkende catechisatie te hebben gegeven. Hij had zijn eigen en onder zijn voogdij staande kinderen onderwezen, zoals hij volgens de doopbelofte verplicht was. Weliswaar waren hierbij wel andere kinderen aanwezig geweest, maar het was geen catechisatie. Aan het slot van de brief kreeg de consulent nog een veeg uit de pan. In strijd met het bijbelse voorschrift had Smit voor het laatstgehouden Heilig Avondmaal geen voorbereidingspreek en erna geen dankzegging gehouden. ‘Maar’, voegde Bonte er sarcastisch aan toe, ‘ik voel mij meer geneijgt om iets door de vingers te zien dan de gebreken van een ander te openbaren’ 12 .
In de persoon van ds. Hartman kreeg Staphorst een orthodoxe predikant. Mogelijk is dat de reden dat in Staphorst de Afscheiding slechts weinig aanhang kreeg. Degenen die zich wel afscheiden namen geen genoegen
|pag. 60|
met alleen een bepaalde mate van plaatselijke autonomie, maar voelden zich solidair met De Cock en geestverwanten en wilden een breuk met de niet-gereformeerde kerkstructuur. Hoe kenden ze de ideeën van de protesterenden?
Contacten met de buitenwereld (1)
De al eerder genoemde inbraak bij Hendrik Bloemert kon zo gemakkelijk gepleegd worden vanwege de afwezigheid van de bewoners. Hendrik Bloemert was naar de veemarkt in Zwolle, terwijl zijn vrouw Jentje Schemper de hele dag afwezig was omdat ze met boter naar de Meppeler markt was 13 . Dit voorbeeld geeft duidelijk aan hoe één van de communicatiekanalen tussen Staphorst en de buitenwereld liep. De markt in Meppel was hierin een belangrijke schakel. Voor de oprichting van zuivelfabrieken geschiedde veel door ruilhandel. De zelfgekarnde boter bracht men naar Meppel naar de boterhandelaar en men kreeg er veevoeder en kruidenierswaren voor terug 14 . Hier ligt, naast het zelfvoorzienende karakter van de gemengde bedrijven, een reden voor de beperkte omvang van de Staphorster middenstand. Een andere reden voor het kleine aantal winkeliers in Staphorst was de aanwezigheid van venters. Staphorst werd bezocht door reizende kooplui.
Mogelijk was dit ook een distributievorm van allerlei geschriften.
Uit de bekeringsgeschiedenis van Grietje Redder blijkt dat er in de jaren voorafgaande aan de Afscheiding in Staphorst een conventikel was 15 . Daar is verder niets over bekend, maar mogelijk waren er contacten tussen de conventikels in de regio. Daardoor zouden de ideeën van De Cock en anderen verspreid worden.
In 1816 had de gemeente Staphorst veel te lijden door een overstroming. Boeren uit de provincie Groningen boden aan Staphorster vee te stallen. Ruim elfhonderd beesten werden naar Groningen gebracht en daar in veel gevallen gratis verzorgd. Ook in de gemeente waar Ulrum deel van uitmaakt, werd vee uit Staphorst gestald. Mogelijk dat daaruit contacten bleven bestaan die als doorgeefluik gefunctioneerd hebben voor de ideeën van De Cock 16 .
Staphorst lag aan de weg van Zwolle naar het noorden. De postkoets had hier een pleisterplaats. Ook hierdoor kunnen produkten, personen en ideeën van buitenaf het dorp binnengekomen zijn.
Het is niet duidelijk aan te tonen hoe de Staphorsters in contact kwamen met de ideeën van De Cock.
Hierboven zijn een aantal mogelijkheden genoemd. Het meest waarschijnlijk is dat de Meppeler markt een rol gespeeld heeft. Meppel vervulde een duidelijke streekfunctie. In een aantal plaatsen in de omgeving van Meppel en ook in deze stad vonden afscheidingen plaats 17 .
|pag. 61|
§ 4.4 De Afscheiding in Staphorst
Inleiding
In deze paragraaf bespreken we de Afscheiding in Staphorst. Achtereenvolgens worden de volgende zaken behandeld: de gebeurtenissen in 1835/36 die voorafgaan aan de Afscheiding in Staphorst, de instituering van de gemeente, de onenigheid binnen de gemeente en de ontwikkelingen in de gemeente tot 1860. Omdat in meerdere bronnen wordt beweerd dat de kleine afgescheiden gemeente door de trek naar Amerika een groot deel van haar leden verloren heeft 18 , kijken we ook naar de landverhuizing vanuit Staphorst tussen 1847 en 1860. Verder bezien we de verhoudingen met de hervormden. Tót slot proberen we de Afscheiding in Staphorst te plaatsen in het schema van Mulder (zie §2.4). In het volgende hoofdstuk zal het overheidsoptreden tegen de afgescheidenen worden behandeld.
De voorgeschiedenis
Toen op 1 mei 1836 in Staphorst een afgescheiden gemeente werd geïnstitueerd, was er al het één en ander aan voorafgegegaan. Vijf maanden daarvoor, op 1 december 1835 was in het Zuideindigerslag te Rouveen door ds. Brummelkamp een afgescheiden gemeente geïnstitueerd. Voor de instituering had Brummelkamp in de open lucht gepreekt voor meer dan tweeduizend mensen. Ongetwijfeld zullen daar vele Staphorsters bij geweest zijn.
Opmerkelijk is dat De Cock in dat jaar niet naar de gemeente Staphorst kwam. De Ulrumse predikant maakte in 1835 een reis door de noordelijke provincies, waarbij hij ook in Overijssel een aantal gemeenten institueerde.
Staphorst en Rouveen waren goed bereikbaar. In Rouveen leefde de onvrede met de gang van zaken in de Hervormde Kerk breder dan in Staphorst. Dat had te maken met de plaatselijke situatie. Er heerste grote ontevredenheid over de levenswandel en de incompetentie van de plaatselijke predikant. Gezien de reis die De Cock in 1835 maakte, zou je hem in ieder geval in Rouveen verwacht hebben. Brummelkamp was twee maanden voordat hij de afgescheiden gemeente van Rouveen institueerde, afgezet als Hervormd predikant van Hattem 19 .
De stichting van de afgescheiden gemeente in Staphorst
Op 1 mei 1836 institueerde ds. A.C. van Raalte de afgescheiden gemeente van Staphorst. Dit vond plaats in de winkelboerderij van de familie Wobben, een vermogende Staphorster familie, in de Achthoevenslag in Staphorst. De gemeente was klein, zo’n twintig belijdende leden maakten er deel van uit. Tot ouderlingen werden gekozen Berend Balder uit de Leijen en Berend Everts Wobben, de winkelier/koopman in wiens huis de instituering plaatsvond. Diakenen werden Klaas Everts Redder en Harm Klaas Talen, respectievelijk woonachtig in de Bergerslag en de Bullingerslag. Balder, Talen en Redder waren alledrie landbouwers.
|pag. 62|
In de tweede helft van 1836 werden op een aantal plaatsen in de gemeente Staphorst door de afgescheidenen en sympathisanten of nieuwsgierigen verboden godsdienstige bijeenkomsten van meer dan twintig mensen gehouden. Dit leidde, zoals we in het volgende hoofdstuk zien, tot represailles van de gemeentelijke overheid.
Onderlinge twisten
Toen Klaas Talen, zoon van diaken Harm Talen, zich afscheidde van de Hervormde Kerk, ging hij dat persoonlijk aan ds. Hartman vertellen. De hervormde predikant verklaarde het wel eens te zijn met De Cocks strijd voor de waarheid, maar wilde de Hervormde Kerk toch niet verlaten. Volgens hem hadden de afgescheidenen een man beroepen die al jaren niet meer naar de kerk kwam en ook in de afgescheiden gemeente voor problemen zou zorgen 20 . Deze man was Berend Balder. Het eerste conflict in de afgescheiden gemeente speelde rond zijn ambtsopvattingen. Hij deed geen huisbezoek, gaf geen catechisatie en kwam nooit op de kerkenraadsvergaderingen. Berend Balder was een man van het conventikel die handelde ‘naar de inspraak van zijn gemoed’. Dit was tegen de zin van de diakenen en ouderling Berend Everts Wobben, zo schreef Klaas Talen toen hij jaren later predikant was van de afgescheiden gemeente in Staphorst. Op meerdere plaatsen heeft K. Talen toen de oude notulen van aanvullingen voorzien, omdat ‘hij alles wist hoe het gebeurd is’. In maart 1838 werd op de classisvergadering op voorstel van ds. A.C. van Raalte besloten dat de kerkenraad af moest treden.
De gemeente werd onder curatele gesteld en de jonge Klaas Talen moest de lopende zaken regelen.
Berend Balder had kruisgezinde sympathieën (zie § 2.4). Een klein deel van de gemeente volgde hem daarin. Naast Berend Balder was dat het echtpaar Egbert Vos en Klaasje Kok, Roelof Huls (de rest van zijn gezin was hervormd gebleven), Grietje Pander (weduwe van diaken Jan Schoonster) de ongehuwde Trijntje Wildeboer en broer en zus Hendrik en Klaasje Kooiker. Naast deze groep kruisgezinden was een tijdlang nog een deel van de gemeente in oppositie. In de notulen van 29 augustus 1842 staat bij hun namen vermeld, dat deze mensen weer ‘terecht gekomen’ zijn. Een karakteristiek voorbeeld van het oudtestamentisch taalgebruik, dat met betrekking tot de afvalligen werd gehanteerd, vinden we in de notulen van 25 maart 1846. Op de kerkenraadsvergadering werd gesproken over hoe om te gaan met degenen die lange tijd met W.W. Smitt (zie §2.4) hebben ‘afgehoereerd’.
De opvattingen van de Staphorster afgescheidenen kwam in een aantal opzichten overeen met dat van de kruisgezinden. Uit de predikantskeuze en uitspraken over handhaving van de Dordtse Kerkorde, blijkt dat Staphorst behoorde tot de strenge Drentse richting binnen de afgescheidenen (zie §2.4). Wat betreft de theologische opvattingen, zullen de Staphorster afgescheidenen zich beter bij De Cock hebben thuisgevoeld dan bij Van Raalte. In 1842 werd gesproken over aansluiting bij de Drentse afgescheidenen. Een jaar later kregen de afgevaardigden naar de classicale vergadering in het naburige Nieuwleusen de opdracht te pleiten voor handhaving van de Dordtse Kerkorde.
Naast de grote meningsverschillen die uiteindelijk leiden tot het vertrek van een deel van de gemeente, speelden uiteraard ook allerlei kleine meningsverschillen een rol. Een aantal keren kwam onenigheid tussen man en vrouw op de kerkenraadsvergadering ter sprake. Dat betrof dan meestal echtparen waarvan de één hervormd en de ander afgescheiden was. Ook werd de zorg uitgesproken over de rijke winkelier/koopman Evert Wobben,
|pag. 63|
zoon van Berend Everts Wobben, ‘die zich wat liberaal aantoont’. Een bijzonder lastig persoon was Hendrik Egberts Dunnink die uiteindelijk naar Amerika emigreerde.
De afgescheiden gemeente tot 1860
De notulen van de kerkenraad tonen dat er gestreefd werd naar een ordelijk gemeenteleven. Regelmatig werden de sacramenten bediend, huisbezoeken werden afgelegd, de kerkenraad vergaderde regelmatig en afgevaardigden bezochten classicale en provinciale vergaderingen. Nadat in de beginjaren de gemeente op verschillende plaatsen samenkwam, werd in 1840 gekozen voor de in de Bergerslag staande woning van kleermaker Willem van Veen en zijn vrouw Stijntje Trompetter.
Al vrij spoedig gingen in de gemeente stemmen op om samen met Rouveen een eigen voorganger te beroepen. Rouveen zou 2/3 en Staphorst 1/3 van het traktement bijdragen. Dat geeft wel aan dat de Rouveense afgescheiden gemeente aanmerkelijk groter was dan de gemeente van Staphorst. Deze plannen werden niet uitgevoerd, mogelijk vanwege de onrust in de Staphorster gemeente. Nadat de onenigheid binnen de gemeente afnam, werd in 1842 de oefenaar K.J. van Goor beroepen. Van Goor volgde bij ds. W.A Kok van Ruinerwold-Koekange de opleiding tot predikant. In 1843 werd hij door ds. Kok als predikant bevestigd. Door de grote opkomst onder de prediking van ds. Van Goor, werd het achterhuis van Van Veen te klein. Voordat men overging tot het bouwen van een kerk, werd besloten eerst vrijheid aan te vragen bij de overheid. Bij Koninklijk Besluit van 5 april 1843 werd de vrijheid verleend. In 1844 werd in de Bergerslag een kerkje gebouwd. Daar was een hele procedure aan voorafgegaan. Volgens de hervormden zou de kerk van de afgescheidenen te dicht bij de grote hervormde kerk gebouwd worden. Uiteindelijk kregen de afgescheidenen toestemming voor de bouw op de door hen gewenste plaats. Onverwachte steun kregen de afgescheidenen bij hun aanvraag van burgemeester Ebbinge Wubben, die aan de gouverneur schreef dat de Christelijke Afgescheiden gemeente nu een erkende gemeente was. In het huidige kerkgebouw van de Gereformeerde kerk van Staphorst herinnert een steen nog aan de bouw van het gebouw. Ouderling Klaas Talen legde de eerste steen.
Ds. K.J. van Goor had voordat de toestemming voor de bouw verkregen was een beroep aangenomen naar Ferwerd. Klaas Talen, die al enkele jaren de opleiding tot predikant volgde, werd verzocht voor te gaan.
Slechts een enkele keer deed hij dat. Na een vergeefs beroep op de Drentse predikant Bartelds werd de oefenaar Hendrik Diemer beroepen. Evenals Van Goor voor diens komst naar Staphorst was hij oefenaar in het naburige Hasselt. Ook Diemer volgde de opleiding tot predikant. Omdat de kerkenraad voorstander was van het dragen van het oude ambtsgewaad door predikanten, werd in 1845 besloten om een collecte langs de deuren te houden voor ‘de klederen van het gewaad van H. Diemer’. Slechts twee jaar heeft de gemeente dat gewaad mogen aanschouwen. Toen nam ds. Diemer afscheid wegens zijn vertrek naar Bodegraven.
Na Diemer dienden de predikanten Evert Teunis (1847-1850), Willem Kapteijn (1851-1853) en Timon Westrik (1854-1866) de afgescheiden gemeente van Staphorst. Daarna stond ds. Geert Berends Mos vijf jaar in Staphorst. Na het overlijden van Mos werd de oud-ouderling Klaas Talen als predikant beroepen. Staphorst was zijn vijfde gemeente. Tot zijn tachtigste jaar was hij predikant in Staphorst. Dankzij zijn autobiografie en de veelal door hem geschreven notulen is over de begintijd van de gemeente veel bewaard gebleven.
|pag. 64|
De schuldenlast die op de gemeente rustte werd in de periode dat ds. Teunis predikant was aanzienlijk verlicht door een gift die een aantal personen aan de kerk deden. In totaal ontving de kerk ƒ1.125,-, met de bepaling dat het teruggeven zou worden wanneer dat mogelijk was. In 1855 werd de financiële nood verder verlicht door de nalatenschap van Derk Kruif en Lammigje Spelde, die hun bezit aan de kerk nalieten 21 .
De afgescheidenen en de Landverhuizing
Tabel 45 geeft een indeling van de Amerikagangers uit de gemeente Staphorst tussen 1847 en 1860 naar dorp en wijk van herkomst, beroep en de kerkelijke of godsdienstige richting 22 . Wanneer we deze gegevens vergelijken met de beroependifferentiatie (tabel 12 t/m 15), valt op dat de emigranten uit het dorp Staphorst geen afspiegeling vormden van de beroepsbevolking in het dorp. Relatief overheersten de ambachtelijke beroepen en de arbeiders en dagloners. We laten het dorp Rouveen hier buiten beschouwing, omdat we in deze scriptie ook verder geen gegevens over de beroepsbevolking van dat dorp hebben.
Uit de vier Staphorster wijken, Hamingen en De Leijen emigreerden tussen 1847 en 1860 vierendertig gezinnen of alleenstaande personen, waaronder elf tot de afgescheidenen behoorden. Dat is ongeveer een derde van het totaal. Zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, was het afgescheiden aandeel in de bevolking van Staphorst veel kleiner. De afgescheidenen waren dus sterker vertegenwoordigd dan je op grond van hun aandeel in de Staphorster bevolking zou verwachten. De conclusie dat de Afscheiding emigratie bevorderd heeft, lijkt voor de hand te liggen. Deze conclusie geeft echter geen antwoord op de vraag waarom de hervormde emigranten vertrokken. Op één na gaven alle hervormde emigranten uit Staphorst en Hamingen als reden op dat ze verbetering van hun economische positie wilden. Klaas Berghorst zei zich bij familie of vrienden te willen voegen. Ook de afgescheiden emigranten gaven economische vooruitgang als reden op. Vier van hen voegden daaraan toe dat ze godsdienstvrijheid zochten. Dat lijkt opmerkelijk, omdat het in deze periode al mogelijk was als afgescheiden gemeente vrijheid aan te vragen, maar mogelijk ging het hier om mensen met kruisgezinde sympathieën.
Duidelijk blijkt dat de economische redenen voor emigratie in Staphorst overheersen. Van Swierenga ontving ik bij de informatie over de emigranten ook de belastingklassen van de hoofdelijke omslag. Zonder uitzondering behoorden de emigranten in het jaar van emigratie tot de laagste drie klassen of waren ze zelfs vrijgesteld van betaling. Dat sluit aan bij Stokvis’ conclusie dat de emigratie vooral door economische motieven werd veroorzaakt. Hoewel dit aspect volgens hem door anderen schromelijk overdreven is, spreekt ook hij van een onevenredig groot aandeel van de afgescheidenen. De kerkelijke ruimte was in Amerika wel degelijk groter dan in Nederland 23 .
Samenvattend kunnen we stellen dat de economische motieven ook in Staphorst overheersten. Naast het feit dat de afgescheidenen zich in Nederland in hun kerkelijk en sociaal leven belemmerd voelden, zal mogelijk ook de aanwezigheid van gemeenschappen van geloofsgenoten en de daaruit voortkomende positieve berichtgeving hun emigratie bevorderd hebben.
In Staphorst zal daarbij mogelijk de emigratie van de afgescheiden predikant Roelof Harms Smit, afkomstig uit een vooraanstaande afgescheiden familie uit Rouveen, een rol hebben gespeeld. In 1851 vertrok Smit vanuit zijn toenmalige standplaats Nieuwleusen naar het dorp Drenthe in Michigan. Na moeilijkheden (o.a. over de Dordtse Kerkorde) met de inmiddels ook geëmigreerde Van Raalte die in een naburige gemeente stond,
|pag. 65|
scheidde Smit zich met een groot deel van de gemeente af. De Staphorster en Rouveense emigranten volgden ds. Smit, terwijl de uit Drente afkomstige emigranten Van Raalte steunden. De strijd tussen de aanhangers van Van Raalte en de volgelingen van Drentse richting was dus mee geëmigreerd. De Drentenaren stonden hier echter aan de kant van Van Raalte, terwijl de volgelingen van Smit hier de Drentse richting vertegenwoordigden 24 .
De visie op de Hervormde Kerk
In 1844 had ds. Koning van Avereest in de Hervormde Kerk van Staphorst een kind gedoopt van een afgescheiden vader en een hervormde moeder. De man was door vrouw en enige anderen overweldigd. Het kind was reeds eerder gedoopt door een afgescheiden predikant. Hoewel twee hervormde ouderlingen door de afgescheiden kerkenraad waren gewaarschuwd, had de doop gewoon voortgang gehad. Wanneer dit ter sprake komt in de kerkenraadsvergadering, wordt gesproken over de zogenaamde Hervormde leraar, die zelfs al tot wederdoop is vervallen 25 . Ook op andere momenten als de Hervormde Kerk ter sprake komt, spreken de kerkenraadsnotulen van de zogenaamde Hervormde Kerk. Hoewel de afgescheidenen volgens de kruisgezinden met hun vrijheidsaanvraag de Hervormde Kerk erkend hadden als de wettige voortzetting van de oude Gereformeerde Kerk, is dat volgens de afgescheidenen zelf niet zo. Dit sluit aan bij het onderzoek van Modderman naar de visie op de Hervormde Kerk, zoals die werd verwoord in afgescheiden bladen. Vooral in de begintijd liet men zich in het blad De Reformatie zeer negatief uit over de Hervormde Kerk. Dat is in het licht van de vervolgingen niet zo verwonderlijk. Later werd de toon wat gematigder 26 .
Ook in de autobiografie van Klaas Talen komen we de afwijzing van de Hervormde Kerk tegen. Hij schrijft over de afval van de ware Gereformeerde leer en toenemende dwalingen. De Afscheiding was voor hem een voortzetting van de reformatie 27 . Door het Algemeen Reglement was volgens Talen een nieuw kerkgenootschap ontstaan. Een interessant detail hierbij is dat oud-predikant van de Gereformeerde Kerk in Staphorst, A.M. Lindeboom bij de honderdvijftigjarige herdenking van de Afscheiding deze stelling nog eens herhaalde 28 .
Er zijn geen aanwijzingen dat het in Staphorst kwam tot botsingen tussen hervormden en afgescheidenen. Toen Klaas Talen, na vijfentwintig jaar predikantschap buiten Staphorst, beroepen werd, stuurden veel hervormden hun kinderen bij hem op catechisatie. Ook werd hij bij zieke of stervende hervormden geroepen. Hij was één van hen, al was hij gereformeerd.
De Afscheiding in Staphorst volgens het schema van Mulder
Mulder heeft in zijn boek Revolte der fijnen een aantal factoren, die een rol konden spelen in een afscheiding, in een schema geplaatst (zie § 2.4). In vogelvlucht volgen we dit schema in een typering van de Afscheiding in Staphorst. In Staphorst voelde men zich niet verwant met de hogere kerkelijke structuren. Anderzijds voelden velen vanwege de orthodoxe prediking geen noodzaak tot afscheiding (A en B). Mogelijk heeft zowel de kortstondige vervolging (C, zie hiervoor hoofdstuk 5) als de onenigheid binnen de gemeente (D) remmend gewerkt op de groei van de afgescheiden gemeente. Burgemeester Ebbinge Wubben voerde de bevelen van
|pag. 66|
hogerhand loyaal uit. De landelijke autoriteiten waren feller tegen de afgescheidenen dan de Overijsselse gouverneur. (E en F) Over het effect van het onderling contact van de afgescheiden gemeenten op de gang van zaken in Staphorst, is weinig bekend. Mogelijk heeft het optreden van enkele predikanten tijdens de onenigheid binnen de gemeente een positief effect gehad. De classicale vergaderingen werden door de Staphorster afgescheidenen kerkenraadsleden trouw bezocht. (G)
§ 4.5 We scheidden zich af?
Inleiding
Hille beantwoordt in zijn boek over de Afscheiding in Staphorst bovenstaande vraag aan de hand van een verzoekschrift uit 1836. Hierin werd aan de overheid gevraagd met meer dan twintig personen samen te mogen komen. Op grond van onderzoek naar deze ondertekenaars meent Hille dat de afgescheidenen van het eerste uur in Staphorst zijn aan te duiden als gegoed tot zeer gegoed 29 . Op grond van niet door hem gebruikte bronnen over de drieëntwintig ondertekenaars wil ik deze stelling enigszins nuanceren. Een ander bezwaar tegen Hilles aanpak is m.i. dat hij zich alleen op de drieëntwintig ondertekenaars baseert. De situatie stabiliseerde zich pas enkele jaren na 1836. Uit de ondertekening van de vrijheidsaanvraag uit 1843 blijkt dat de afgescheiden gemeente groter en meer divers is, dan op grond van het verzoekschrift van 1836 verwacht mag worden.
In deze paragraaf heb ik drie evaluatiemomenten gekozen: 1836, 1843 en 1860. De gegevens van 1860 zijn gebaseerd op het bevolkingsregister van 1850-1860. Voor 1860 is gekozen, omdat dat de afsluiting van mijn onderzoeksperiode is. Na bespreking van de stand van zaken in deze drie jaren, bekijken we de positie van de afgescheidenen in de drie sociale lagen (zie §3.3)
De ondertekenaars van het verzoekschrift van 1836
De ondertekenaars van het verzoekschrift van 1836 kunnen we uiteraard niet gelijkstellen met het totale aantal sympathisanten met de Afscheiding in 1836 in Staphorst. Mogelijk waren er mensen die deze stap niet aandurfden of om andere redenen niet in staat waren het verzoekschrift te ondertekenen. We kunnen wel zeggen dat het verzoekschrift de kern van de afgescheidenen in Staphorst bevat. We zullen deze groep op een aantal manieren indelen en vergelijken met de totale bevolking op dat moment.
Allereerst bezien we de verdeling over de verschillende wijken. Drie van de ondertekenaars waren afkomstig uit de Leijen, twee uit de Bullingerslag, vijf uit de Bergerslag, vier uit de Achthoevenslag en vier uit de Middenwoldigerslag. Jan Harms Dingsté kwam van Dingstede, gelegen bij Hamingen. Zijn huis was geheel door water omgeven en daarom een ideale plaats om als afgescheidenen bijeen te komen. Zowel uit Meppel als vanuit Staphorst werd voor de erkenning door de overheid zijn huis als ontmoetingsplek gebruikt. In latere jaren was hij meer op Meppel gericht. Van één van de ondertekenaars, B H. Kuiper, is niets met zekerheid te zeggen.
Uit dit overzicht blijken de ondertekenaars redelijk verdeeld te zijn over het dorp. Met drie ondertekenaars is het
|pag. 67|
kleine buurtschap De Leijen ruim vertegenwoordigd, maar het is gevaarlijk op grond van deze kleine aantallen de conclusie te trekken dat men in De Leijen meer geneigd was tot afscheiding.
Ook een indeling naar beroep laat niets opmerkelijks zien. De meeste ondertekenaars waren landbouwer, onder hen was één winkelier/koopman, één klompenmaker en een dienstmeid. Klompenmaker was de alleenstaande Hendrik Everts Wobben, dienstmeid was Hilligje Wijnstok. Ze werkte bij een andere ondertekenaar. De landbouwers zullen voor een groot deel zelfvoorzienend geweest zijn. De ondertekenaars zullen dus redelijk onafhankelijk geweest zijn. Hille wijst erop dat de landbouwers over het algemeen een behoorlijk aantal hectares grond in hun bezit hadden. Dat hoeft echter niet te duiden op welvaart, zoals Hille veronderstelt. Wat van belang is, is de kwaliteit en de opbrengst van de grond en dat varieerde per gebied. De Middenwoldigerslag en De Leijen springen er wat dat betreft niet zo goed uit.
Het is bekend dat in de jaren rond de Afscheiding vanwege wateroverlast en muizenplagen de grond weinig opbracht. De indeling voor de hoofdelijke omslag biedt m.i. een beter inzicht in de welvaart. In tabel 37 zijn de ondertekenaars van het verzoekschrift ingedeeld naar hun positie in de hoofdelijke omslag van 1830 en 1835. In onderstaande tabel worden deze gegevens vergeleken met de gegevens van het totale aantal belastingplichtige huishoudens (zie tabel 1 t/m 4). Omdat ook bij tabel 2 en 4 het aantal niet-belastingplichligen niet te achterhalen is, zijn in onderstaande tabel de ondertekenaars, die in de registers van de hoofdelijke omslag niet te achterhalen zijn, niet meegerekend. Daardoor veranderen de percentages die genoemd worden in bron 29.
Belastingklassen | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | Totaal | |
1830 | % totaal | 3,6 | 4,2 | 5,5 | 4,2 | 12,4 | 20,2 | 26,4 | 23,5 | 100 | |
% afg. | 6,3 | 12,5 | 18,8 | 6,3 | 12,5 | 18,8 | 12,5 | 12,5 | 100 | ||
1835 | % totaal | 3,2 | 2,2 | 2,9 | 6,0 | 6,3 | 14,6 | 21,0 | 29,5 | 14,3 | 100 |
% afg. | 17,6 | 5,9 | 17,6 | 11,8 | 17,6 | 23,5 | 5,9 | 100 |
Bron 7: De ondertekenaars van het verzoekschrift ingedeeld naar hun positie in de hoofdelijke omslag van 1830 en 1835 (afg. = afgescheiden)
Duidelijk blijkt uit bovenstaande tabel dat de ondertekenaars relatief sterk vertegenwoordigd zijn in de hogere belastingklassen. Het gaat te ver om, zoals Hille doet, de ondertekenaren gegoed tot zeer gegoed te noemen, maar vergeleken met de totale bevolking van Staphorst en de buitenkwartieren komen de ondertekenaars er positief uit. De in 1836 gekozen kerkenraad is in economisch opzicht geen afspiegeling van de groep ondertekenaars. Zoals in tabel 40 te zien is, zaten de leden van de eerste afgescheiden kerkenraad allen in de hogere belastingklassen. Zoals tabel 43 laat zien was de gemiddelde hoofdelijke omslag per huishouden onder de ondertekenaars van het verzoekschrift van 1843 beduidend hoger dan het gemiddelde van de totale bevolking van Staphorst en de buitenkwartieren. Het gemiddelde van de afgescheiden kerkenraad benaderde dat van de gemeenteraadsleden. Samenvattend kunnen we stellen dat de samenstelling van de groep ondertekenaars geen afspiegeling vormt van de totale bevolking. De kerkenraad is gevormd uit bemiddelde ondertekenaars.
|pag. 68|
De afgescheiden gemeente in 1843
De vrijheidsaanvraag van 1843 is ondertekend door eenendertig personen, waarvan twee met een kruisje hadden getekend. Wanneer we deze eenendertig vergelijken met de personen, die als afgescheiden vermeld staan in het bevolkingsregister van 1850-1860, blijken er in 1843 een aantal personen te ontbreken. Met behulp van de notulen van de kerkenraad van de afgescheiden gemeente en een schrift, waarin de eerste decennia de gedoopten en getrouwden werden bijgehouden, kon ik achterhalen wie van de bij de ondertekenaars van de vrijheidsaanvraag ontbrekende personen in 1843 al afgescheiden waren.
Het kwam vrij vaak voor dat ondertekenaars van de vrijheidsaanvraag tot hetzelfde huishouden behoorden. Tabel 38 geeft een weergave van de verdeling van de ondertekenaars over de belastingklassen van de hoofdelijke omslag. Hierbij is ervoor gekozen elk huishouden één keer mee te laten tellen in plaats van elke ondertekenaar. Anders zou het niet te vergelijken zijn met het totaalbeeld van tabel 3 en 4. Harm Talen betaalde voor de hoofdelijke omslag. Zijn inwonende zonen Klaas en Jan en zijn broer Hendrik betaalden zelf geen belasting. Er zou dus een vertekend beeld ontstaan, wanneer de hoofdelijke omslag van Harm Talen voor vier leden van het huishouden werden meegeteld. Door deze werkwijze is, zoals te zien is in tabel 38, het aantal ondertekenaren teruggebracht tot tweeëntwintig huishoudens.
Daarnaast waren er nog eenentwintig huishoudens waarvan het hoofd de aanvraag niet had ondertekend. Voor een deel betreft het hier kruisgezinden die de band met de gemeente hadden verbroken. Van een ander deel is de reden onbekend. Omdat de gemiddelde hoofdelijk omslag van de niet-ondertekenaars (ƒ3,59) slechts weinig afwijkt van de het gemiddelde van de ondertekenaars (ƒ3,30), laten we dat hier buiten beschouwing. Opmerkelijk is dat onder de niet-ondertekenaars zowel de rijkere als de arme afgescheidenen beter vertegenwoordigd zijn.
Eén van de rijke afgescheidenen die wel in Staphorst woonde, maar er kerkelijk geen rol speelde, was Nicolaas Bouwman. Jaren lang was hij voorganger van de kruisgezinde gemeente te Rouveen. Hij was een schoonzoon van Jan Reinders Slager die jarenlang in de gemeenteraad zat. Bouwmans vrouw staat in het bevolkingsregister van 1850-1860 als hervormd te boek. Uiteindelijk keerde Bouwman terug naar de Staphorster Hervormde Kerk, die hij nog een aantal jaren als ouderling heeft gediend. Een andere relatief bemiddelde Staphorster afgescheidene was Hendrik Brakke. Hij was gehuwd met Femmigje Bloemert. Zij was eveneens als Nicolaas Bouwman familie van Jan Reinders Slager en het latere gemeenteraadslid Hendrik Bloemert. Ook Brakke was kruisgezind. Het is opmerkelijk dat de aan de leidende families verwante personen allebei kruisgezind waren. Hun families vervulden leidende functies in het dorp. Mogelijk is dat een reden dat zij de kerk niet op konden geven.
Een andere rijke afgescheidene was Evert Wobben. Hij was niet kruisgezind. Over hem had de kerkenraad juist zorgen vanwege zijn liberale gezindheid. Niet uitgelegd werd, wat men daarmee bedoelde.
Wobben behoorde evenmin tot de ondertekenaars. In tegenstelling tot zijn vader, maakte hij ook nooit deel uit van de kerkenraad. De rest van het gezin was in 1850 hervormd.
In de onderstaande tabel vergelijken we het totaal aantal huishoudens van afgescheidenen in Staphorst en de buitenkwartieren met het totaal van de huishoudens van de belastingplichtige bevolking van dit gebied.
Hier gaat het dus om zowel afgescheidenen als kruisgezinden. Dit verschil was in 1836 nog niet actueel, omdat
|pag. 69|
toen de discussies rond de Dordse Kerkorde en de vrijheidsaanvraag in Staphorst niet speelden. In 1843 is het ook nog niet geheel uitgekristalliseerd.
Belastingklassen | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | Totaal |
% totaal | 2,7 | 1,1 | 3,0 | 5,7 | 10,9 | 14,4 | 16,1 | 25,3 | 20,7 | 100 |
% afgescheidenen | 2,3 | 2,3 | 2,3 | 14,0 | 7,0 | 14,0 | 16,3 | 14,0 | 27,9 | 100 |
Bron 8: De afgescheidenen ingedeeld volgens de hoofdelijke omslag van 1843
In 1836 was vrij duidelijk zichtbaar dat de afgescheidenen relatief sterk waren vertegenwoordigd in de hogere belastingklassen. Hoewel de afgescheidenen gemiddeld hoger scoren dan de rest van de bevolking (tabel 43), zijn ze in klasse 9 zwaarder vertegenwoordigd. De spreiding is toegenomen. Er zijn zowel bemiddelde als onbemiddelde afgescheidenen. De helft bevindt zich in de middelste belastingklassen (4 t/m 7).
Ook nu vormt de kerkenraad in economisch opzicht geen afspiegeling van de gemeente. De verschillen tussen de kerkenraad en de afgescheiden gemeente en tussen de afgescheidenen en de rest van de bevolking zijn afgenomen.
De afgescheiden gemeente in 1860
Als laatste ijkpunt nemen we 1860. Dit vormt de begrenzing van mijn onderzoeksperiode. Bijna een kwart eeuw na de Afscheiding in Staphorst zal het ledental zich naar verwachting gestabiliseerd hebben. Ook nu vergelijken we het aantal huishoudens van afgescheidenen per belastingklasse in vergelijking met het totaal. Het verschil met de twee voorgaande toetsmomenten is, dat er in 1860 dertien belastingklassen zijn. Omdat ook in het totaaloverzicht (tabel 7 en 8) de niet-belastingplichtigen niet meegerekend zijn, zijn deze hieronder bij de afgescheidenen ook buiten beschouwing gelaten. Daardoor verschillen de cijfers van de gegevens in tabel 39.
Belastingklassen | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | Totaal |
% totaal | 0,2 | 0,2 | 0,8 | 2,1 | 4,0 | 6,5 | 5,7 | 5,2 | 7,5 | 12,2 | 13,2 | 19,9 | 22,0 | 100 |
% afgescheidenen | 6,1 | 6,1 | 3,0 | 12,1 | 3,0 | 12,1 | 9,1 | 21,2 | 12,1 | 15,2 | 100 |
Bron 9: De afgescheidenen ingedeeld volgens de hoofdelijke omslag van 1860
De twee huishoudens uit klasse 3 en 4 zorgen voor een hoog gemiddelde voor de afgescheidenen (zie tabel 43)
In de middenklassen scoren de afgescheidenen hoog, in de laagste twee klassen zijn relatief minder afgescheidenen. Er is geen eenduidig beeld van de afgescheidenen als rijke of arme groep.
Wanneer we de afgescheidenen in 1860 indelen naar wijk of buurt, blijkt dat er nog steeds een spreiding over het hele dorp is. Tien van de afgescheiden huishoudens bevinden zich in de Bergerslag, negen in de Bullingerslag, vier in de Middenwoldigerslag, zes in de Achthoevenslag. In Hamingen woont op dat moment één afgescheiden gezin. De afgelegen en buurtschap de Leijen is met zeven huishoudens ruim vertegenwoordigd.
|pag. 70|
De afgescheiden ingedeeld in de drie sociale lagen
Wanneer we bron 7 tot en met 9 omzetten naar een indeling volgens de drie sociale lagen (zie §3.3) zien we het volgende beeld.
Laag | 1830 | 1835 | 1843 | 1860 |
I | 6,3 | 17,6 | 4,6 | 12,2 |
II | 50,1 | 35,3 | 37,3 | 30,2 |
III | 43,8 | 47,0 | 58,2 | 57,6 |
Totaal | 100% | 100% | 100% | 100% |
Bron 10: de verdeling van de afgescheidenen over de drie sociale lagen
Vergelijking van bovenstaande gegevens met bron 6 leert dat in laag I de Staphorster afgescheidenen alle jaren hoger scoren dan de rest van het dorp en de buitenkwartieren. Met uitzondering van 1843 is dit percentage voor de afgescheidenen ook hoger dan dat van de gehele gemeente. In alle jaren is het percentage van de afgescheidenen dat in laag III zit, lager dan het gemeentelijk- of dorpsgemiddelde. In laag II zijn de afgescheidenen in vergelijking met de rest van de bevolking oververtegenwoordigd. Dit alles bevestigt de indruk dat het om een bovengemiddeld welvarend deel van de bevolking gaat, maar dat de afgescheidenen als groep niet de top van de Staphorster samenleving uitmaken.
Conclusie
In 1836 werd het verzoekschrift ondertekend door een groep mensen die het economisch duidelijk beter hadden dan de rest van de bevolking. Dit geeft echter geen antwoord op de vraag wie de afgescheiden gemeente vormden tussen 1836 en 1860. Bovenstaande vergelijkingen leren dat de economische positie van de afgescheiden gemeente gemiddeld beter was dan de positie van de rest van de bevolking. Wel is de spreiding toegenomen. Vergeleken met de totale bevolking zijn er weinig echte rijken onder, maar ook weinig van de allerarmsten.
§ 4.6 Contacten met de buitenwereld (2)
Het is waarschijnlijk dat de afgescheidene meer en intensievere contacten buiten Staphorst had dan zijn hervormde dorpsgenoot. Deze contacten hoefden niet te bestaan in het veelvuldig op reis gaan, maar konden ook inhouden dat iemand nieuws volgde dat zich afspeelde buiten het dorp.
Uit het voorbeeld van de leden van de Staphorster kerkenraad, die niet netjes genoeg gekleed waren toen afgevaardigden van de classis op bezoek waren, en uit de gezangenkwestie, blijkt dat bij het grondvlak in Staphorst weinig sympathie leefde voor de hogere kerkelijke vergaderingen. De Christelijke Afgescheiden kerk was meer van de mensen zelf. De vervolgingen hadden een band gegeven met anderen. 19 augustus 1844 werd
|pag. 71|
op de kerkenraadsvergadering besloten dat er gecollecteerd zou worden voor H. Ploeg uit Noord-Brabant, ‘die veel geleden heeft door de vijanden der Waarheid en door andere rampen’. Veelvuldig bezochten de afgevaardigden van de afgescheiden kerkenraad de vergaderingen van de classis of provinciale vergaderingen.
De afgescheidenen willen voluit kerk zijn en geen conventikel.
De economische contacten tussen Staphorst en de buitenwereld zullen voor afgescheidenen en hervormden hetzelfde geweest zijn. Op grond van het bovenstaande spreek ik de verwachting uit, dat de afgescheidene zich deel wist van een groter geheel en daar meer bij betrokken was dan de hervormde.
Noten Hoofdstuk 4
Noten op pagina 72 en 73 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
________
– Tippe, K. (2000). Het dorp gedeeld. Staphorst rond de Afscheiding. (Doctoraalscriptie). Universiteit Utrecht, Utrecht.