Verslag van de handelingen der vijf en dertigste vergadering gehouden te Deventer den 1 Junij 1875

VERSLAG VAN DE HANDELINGEN
     DER VIJF EN DERTIGSTE VERGADERING
     DER VEREENIGING TOT BEOEFENING VAN
     Overijsselsch Regt en Geschiedenis,
     GEHOUDEN TE DEVENTER, DEN 1 JUNIJ
     1875.

_______

TEGENWOORDIG DE HEEREN:

     Mr. J.C. Bijsterbos, Voorzitter, mr. A.A.W. van Wulfften Palthe, mr. R.C. Nieuwenhuijs, dr. A.M. Ledeboer, mr. A. van Delden, mr. G.D. Ribbius, mr. H.W. Jordens, mr. H. van Loghem, O.A. Spitsen, H.H. Nieuwenhuis, mr. Th. Ruijs JPz., mr. J. Nanninga Uitterdijk, mr. J.I. van Doorninck, mr. W.C.I.J. Cremers, mr. G.W. de Vos van Steenwijk, mr. J.E.C.D. IJssel de Schepper, mr. G. Wicherlink, mr. H.W.J. van Marle, dr. W.B.J. van Eijk, dr. P.A. van Meurs en mr. H.R. van Marle.
 
 
     De Voorzitter opent de vergadering en deelt mede:
     1°. dat de heeren mr. W.F.E. baron van Aerssen, mr. J. Meinesz en G.A.J. Hesselink hebben te kennen gegeven, het lidmaatschap der Vereeniging te aanvaarden;
     2°. dat ten geschenke zijn ontvangen de navolgende werken:
     a. van de Maatschappij van Letterkunde te Leiden: de Handelingen over 1874, en Levensberigten;

|pag. 2|

     b. van het Verein für Mecklembürgische Geschichte und Alterthumskunde: Jahrbücher und Jahresbericht, 38ster Jahrgang;
     c. van de commissie voor het stedelijk archief te Rotterdam: Roterodanum Illustratum, beredeneerde beschrijving van den geschiedkundigen atlas der gemeente Rotterdam;
     d. van het Verein für Lübeckische Geschichte und Alterthumskunde: Zeitschrift, Jahrgang 1873;
     e. van de Koninklijke Universiteit te Christiania: de laatste door haar uitgegeven werken;
     f. van het Historisch Genootschap te Utrecht: Rogge, Brieven en onuitgegeven stukken van J. Utenbogaert, 3e deel, Kroniek 29ste jaargang;
     g. van Gedeputeerde Staten der Provincie Overijssel: Bladwijzer op het tijdrekenkundig register op het Oud Provinciaal archief;
     h. van den Bibliothecaris van den Aartsbisschop van Utrecht: Derde aflevering van het archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht;
     i. van Burgemeester en Wethouders der gemeente Kampen: Register van Charters en Bescheiden in het oude archief van Kampen, IVe deel, door mr. Nanninga Uitterdijk;
     j. van den heer Frederiks te Zutphen: Over Stedelijke archieven (overdruk uit de Ned. Spectator);
     k. van jhr. mr. van Riemsdijk te Utrecht: Acad. Proefschrift: De Hooge Bank van het Veluwsch Landgericht te Engelanderholt en Vier gedingen uit de Veluwsche Klaarboeken (overdruk);
     l. van mr. Cremers: Dresselhuis, de Poena peregrinationis sacrae medio aevo in Neerlandia csitata;
     m. van mr. van Doorninck: Fahne, Forschungen

|pag. 3|

auf dein Gebiete der Rheinischen und Westphälischen Geschichte en Die Grafschaft und freie Reichsstadt Dortmunt; Wendeborn Staat van Regering, Godsdienst, enz. in Groot-Brittanje (vertaald door G. Dumbar); Priestley, Lessen over de geschiedkunde en algemeene staatkunde (vertaald door A.G. Besier); Hubert de argentariis veterum; J.D. ab Hoven Campensia, spicilegia critico-antiquaria, Busius, Commentarius in Pandectas, de annuis reditibus en de republica; Chronologia generalis; Steph. Pighius, Themis Dea, seu de lege divina; Bibliotheca Cuperana en andere catalogussen van verschillende bibliotheken; verzameling van Deventer almanakken; verzameling van stukken, betrekking hebbende op Deventer en Kampen, en verschillende publicatien;
     n. van dr. Ledeboer te Deventer: Overijsselsche almanak, jaargang 1837, het Belegerd Deventer in 1813 en 1814, twee Brochures betrekkelijk de zaak van ds. van der Os, en een overdruk uit de Deventer Courant van 5 Maart 1875 over de Overijsselsche Landewen of Landweeren;
     en eindelijk van de gemeentebesturen van verschillende Overijsselsche gemeenten: Afdrukken van de verschillende in die gemeenten in gebruik geweest zijnde zegels,
     voor alle welke geschenken door het Bestuur op de gewone wijze dank betuigd is namens de Vereeniging;
     dat aangekocht is door het Bestuur eene verzameling van 152 Teekeningen de Provincie Overijssel betreffende, afkomstig uit de bibliotheek van wijlen den Heer Bodel Nijenhuis te Leiden; de aanleiding tot dien aankoop wordt door den Voorzitter medegedeeld, en daarop een voorstel tot goedkeuring gedaan, welk voorstel met acclamatie wordt aangenomen;

|pag. 4|

     dat sedert de October-vergadering zijn afgedrukt en aan de leden verzonden het eerste gedeelte der Kamper Stadregten en het verslag der vorige vergadering;
     dat geregeld wordt voortgegaan met de bewerking en het afdrukken der markeregten, van het handschrift de Locheme en van het Register van Overijsselsche oorkonden;
     dat mr. van Höevell heeft ingezonden eene mededeeling omtrent de wapens in de kerk te Nieuwleusen; welke mededeeling, volgens besluit der vorige vergadering, zal geplaatst worden in de Verslagen en Mededeelingen.
     De Voorzitter stelt aan de orde de verkiezing van een nieuw bestuurslid tengevolge van de periodieke aftreding van mr. W.C.I.J. Cremers. Met algemeene stemmen op ééne na wordt herbenoemd mr. Cremers, die verklaart de benoeming aan te nemen.
     Daarop noodigt de Voorzitter eene commissie van twee leden, de heeren van Loghem en IJssel de Schepper, uit, om de rekening en verantwoording van den Thesaurier op te nemen; beide heeren verklaren zich bereid die taak te verrigten.
     Ter sprake komt daarop de vraag, waar de volgende zomervergadering zal gehouden worden; bij meerderheid van stemmen wordt besloten die te Kampen te doen plaats vinden.
     Als nieuwe leden der Vereeniging worden voorgesteld: door den Voorzitter: jhr. mr. G.J.C. Schimmelpenninck, lid van Gedeputeerde Staten van Overijssel, mr. M. Sichterman, lid der regtbank te Zwolle; door mr. van Doorninck: mr. S. Muller Fzn., archivaris der gemeente Utrecht, en mr. C.F.G. de Menthon Bake, lid der regtbank te Almelo; door mr. Wicherlink: mr.

|pag. 5|

G.W. baron van Dedem, kantonregter te Ommen, mr. J.M. Roessingh Udink te Deventer; door mr. Cremers: mrs. W.M. Helmich en L.J. Vos de Wael te Zwolle; door mr. de Vos van Steenwijk: mr. D. Dumbar, procureur te Deventer, en door dr. Ledeboer: dé heer J.G. Frederiks, leeraar aan de hoogere burgerschool te Zutphen, welke heeren allen door de vergadering als zoodanig worden aangenomen.
     De Voorzitter brengt ter tafel een tot het Bestuur der Vereeniging door den Burgemeester der gemeente Goor gerigt aanbod tot overname van een zestal oude zilveren bekers, op het raadhuis aldaar aanwezig. Hij geeft daarvan eene korte beschrijving, en is van oordeel, dat die bekers weinig artistieke en geschiedkundige waarde bezitten en op dien grond niet door de Vereeniging behooren te worden aangekocht. Mr. van Doorninck is van een ander gevoelen; hij zou het karakteristiek vinden, die bekers in het archief te bewaren, omdat er nagenoeg geen oud zilverwerk der Overijsselsche steden meer aanwezig is, en er dus gezorgd moet worden de nog voorhanden exemplaren daarvan in de provincie zelf te bewaren; bovendien zijn de bekers niet geheel ontbloot van geschiedkundige waarde. Na eenige discussie wordt besloten, overeenkomstig voorstel van den Voorzitter, van het aanbod tot aankoop dier bekers geen gebruik te maken.
     Alsnu wordt de vergadering geschorst. Na de heropening geeft de Voorzitter het woord aan den heer van Loghem, die namens de commissie tot opname der rekening en verantwoording van den Thesaurier, verslag uitbrengt van hare bevindingen, mededeelt, dat de rekening over het afgeloopen jaar sluit met een batig saldo van f 106.76, en ten slotte voorstelt, die goed te keu-

|pag. 6|

ren en den Thesaurier te dechargeren; dienovereenkomstig wordt besloten en de Commissie door den Voorzitter dank gezegd voor hare bemoeijingen.
     Mr. van Doorninck verkrijgt daarop het woord om namens mr. Hattink, die verhinderd is de vergadering bij te wonen, eene rectificatie en aanvulling in te leveren van het verslag der October-vergadering, en wel naar aanleiding van het daarin op bladz. 10 voorkomende,
„ als zoude hij in de landeweeren zien de scheidingen van de verschillende marken”, welke zinsnede moet gewijzigd worden als volgt: „ mr. Hattink kan daarin, vermits deze
„ landeweeren dwars door de verschillende marken heen-
„ loopen, geen scheidingen derzelve zien, tenzij men ze
„ terugbrengt tot een markewezen, antérieur aan den
„ toestand dien wij kennen. Op gezag van hetgeen mr.
„ Sloet tot Oldhuis vroeger over landeweeren geschreven
„ heeft (Overijss. Almanak 1838, bladz. 133), in ver-
„ band met hetgeen de heeren Molhuijsen (Overijss. Al-
„ manak 1844, bladz. 182) en J.M. Stork (Overijss.
„ Almanak, 1845, bladz. 198) aanteekenden, zou hij
„ meer geneigd zijn hieromtrent aan te nemen, dat deze
„ zeer uitgebreide landeweeren behoorden tot een defensie-
„ stelsel, waarvan de Hunnenborg het hoofdpunt was.
„ Als aanvulling van hetgeen mr. Jordens het laatst
„ mededeelde, herinnert hij een plaats bij Dumbar (Kerk.
„ en Wer. Deventer II, bladz. 127) voorkomende, waar
„ Frederik van Blankenheim bij de verpachting van het
„ kasteleinschap van het huis Waardenburg te Holten
„ overwoog: „Soe hebben wij besonnen dat die lande-
„ weer en dat huijs te Holten om groeten noet onss
„ landes van Sallant gemaakt zijn.” Naar aanleiding der vraag des Voorzitters, of een der leden nog iets omtrent landeweeren heeft mede te deelen, zegt de heer

|pag. 7|

Palthe, dat er in de buurt van Oldenzaal onder de vele zich daar bevindende landeweeren eene zeer belangrijke is, loopende van Espelo naar het Monnikhof; deze landeweer schijnt hem toe als verdedigingsmiddel te hebben gediend; zij bestaat of uit eene enkele wal, waarlangs een sloot loopt, ter gezamenlijke breedte van tien meter of uit eene dubbele wal met twee slooten ter breedte van twintig meter. Door de landeweeren loopt een beekje: bij dien doorloop zijn twee vooruitstekende punten, die men wel voor fortjes zou kunnen aanzien. Op een gedeelte is de landeweer begrensd door eene gracht, ter breedte van vier à vijf meter, welke niet doorwaadbaar is. In dit opzigt vormt deze landeweer een uitzondering op de overige, omdat gewoonlijk de slooten naast de landeweeren zoo klein zijn dat men er gemakkelijk over kan springen.
     Mr. Jordens vraagt, of er op het omliggende terrein ook sporen aanwezig zijn van bosschen, en merkt, nadat die vraag door mr. Palthe ontkennend is beantwoord, op, dat het van de aanwezigheid van bosschen op het terrein afhangt, of de landeweeren als verdedigingsmiddelen zijn te beschouwen; uit de markeboeken zou die aanwezigheid van hout kunnen blijken; alleen toch als er hout heeft gestaan zoude men van deze zwakke verdedigingsmiddelen nog met eenige vrucht gebruik hebben kunnen maken. Verder vraagt hij, of er in die landeweeren bij Oldenzaal doorgangen zijn even als die bij Deventer, welke met hekken werden gesloten. Ook deze vraag beantwoordt de heer Palthe ontkennend; van afsluiting, die er zou bestaan hebben, heeft hij geen spoor kunnen ontdekken; alleen daar, waar een beekje op het terrein aanwezig is, of waar de bodem laag en moerassig is, loopt de landeweer niet door.

|pag. 8|

     Mr. Jordens wijst er nog op, dat de landeweer bij Deventer lag binnen de Schipbeek, dat zij om de Bergwei heen liep tot aan het Koerhuis, waar een opening was, die tot doorgang diende. Daar vond men ook een wachthuis, daar werd ook telkens als de vijand in aantogt was een sein gegeven aan de inwoners der stad, om hun vee uit de weide te halen. Die landeweer liep door tot Bathmen toe, en verder naar Arkestein de hooge streken in, waar zij zich langzamerhand verloor.
Bij Deventer was de landeweer eigendom der stad, die haar later heeft verkocht. Omtrent de breedte der landeweeren bij Bathmen wordt nog door den heer van Marle medegedeeld, dat deze zeer verschillend is, op sommige plaatsen 30 ellen, op andere slechts één el; terwijl zich aan de binnenzijde steeds een smal slootje bevindt.
     Mr. van Doorninck vraagt, hoe het met de landeweeren gesteld is in de overige deelen der provincie, hij vestigt er de aandacht op, dat zoowel bij Racer VIe deel als in de Nije Averdrachten uit den Tweeden Landbrief van David van Bourgondie, voorkomende achter het stadregt van Zwolle van van Ittersum, melding werd gemaakt van de oude landeweeren bij Zwolle, voor welke voorgeschreven werd zorg te dragen; mr. Wicherlink deelt te dien opzigte mede, dat er sporen van landeweeren te vinden zijn langs de Groote Hermelijn, nu Tolgracht genoemd, loopende van Zwolle noordwaarts door de gemeente Zwollerkerspel, in de rigting van Nieuwleusen, waaromtrent convenanten werden gesloten tusschen den magistraat van Zwolle en de boeren van Rouveen en Staphorst, en welke naar zijne meening strekte tot waterkeering; verder langs de zoogenaamde Mars, dat thans nog een waterleiding is, en eindelijk in de buurtschappen Spoolde en Schelle, waaromtrent

|pag. 9|

een convenant voorkomt in het markeboek van Spoolde, dat echter die landeweer vergraven en gelijk gemaakt is met den omliggenden grond, zoodat het moeijelijk na te gaan is, in welke rigting zij zich heeft uitgestrekt. De Voorzitter meent te moeten waarschuwen voor verwarring van het gebruik waartoe de landweeren later dienden, met het doel waarvoor ze oorspronkelijk werden opgerigt, hij wijst op de wenschelijkheid om eene zoo algemeen mogelijke opgave der landeweeren, ten einde door een zooveel mogelijk volledig overzigt omtrent die kwestie meer licht te kunnen verkrijgen, en eindigt met het punt bij voortduring aan de aandacht der leden aan te bevelen.
     Mr. Wicherlink, die de notulen der vorige vergadering zamenstelde, geeft te kennen, dat daarin eene misstelling is ingeslopen met betrekking tot hetgeen mr. van Höevell heeft medegedeeld omtrent twee wapens, door hem in de kerk van Nieuwleusen gevonden. Boven de preekstoel aldaar staan twee wapens, waarvan het eene dat van Ripperda voorstelt, terwijl het andere wapen hem in den beginne onbekend was. Vervolgens evenwel trof hij het laatstgenoemde wapen op de torenklok te Nieuwleusen aan, en uit het randschrift, op de klok gegoten, bleek hem toen, dat het tweede boven de preekstoel dat van de familie Roelinck voorstelde, ofschoon steeds twijfelachtig bleef, welke de kleuren van dit wapen waren, te meer daar de wapens boven de preekstoel geplaatst eenige jaren geleden blijkbaar met fantaisistische kleuren waren overstreken en alzoo op dat punt geen waarde hadden. Mr. Van Höevell verzocht derhalve aan de vergadering om inlichtingen ten aanzien der kleuren van het wapen Roelinck. Daar hieromtrent ook bij de vergadering onzekerheid heerschte, gaf daarop de Voorzitter

|pag. 10|

in overweging om van het door hem medegedeelde een schriftelijk verslag voor de Verslagen en Mededeelingen te doen toekomen, waardoor alligt de dubia in wijder kring bekend en alzoo de gelegenheid om inlichtingen te erlangen vermeerderd zoude worden. Mr. van Höevell verklaarde daarop zoodanig verslag te zullen inzenden. Naar aanleiding van een en ander deelt de Voorzitter mede, dat het wapen der familie Roelinck is van zilver met dwarsbalk van keel, waarboven twee, en waar beneden een schapenschaar van sabel, met de punten naar boven gekeerd. Hij legt wijders ter inzage over eene geslachtlijst dier familie van het midden der 16e tot den aanvang der 18e eeuw, en een afschrift op perkament, waarschijnlijk van 1659, waarbij de Koning van Spanje (Filips IV) Herman Roelinck met zijne afstammelingen tot den adelstand verheft, maar wijst daarbij tevens op eenige omstandigheden in dat stuk, die de echtheid twijfelachtig doen zijn. Eenige bijzonderheden worden door hem daarbij gevoegd over het aanzien en den rijkdom van dat geslacht gedurende de 17e eeuw.
     Daarop zegt Mr. van Doorninck, dat hij van den Rijksarchivaris van den Bergh heeft vernomen, dat er in ’t archief van den Hoogen Raad van Adel een handschrift aanwezig is betreffende het klooster te Sipculo en dat het misschien van belang zou zijn dit uit te geven; hij acht echter wenschelijk vooraf den inhoud te laten onderzoeken. Verder bespreekt hij een plan van genoemden archivaris om aan de Vereeniging te verzoeken gelden beschikbaar te stellen voor het laten vervaardigen van afschriften van nog niet gedrukte stukken in de verschillende archieven aanwezig, en wel aanvankelijk daarvoor uit te kiezen een beperkt tijdvak, b.v. dat voor 1300, op dezelfde wijze als dit geschied is

|pag. 11|

voor de provincien Holland en Zeeland. De Voorzitter, hulde brengende aan de belangstelling van den voorsteller, vindt evenwel bezwaar in het voorstel zoo algemeen en onbepaald als het is voorgebragt, vooral met het oog op de kosten. Hij zoude meenen, dat, eer men de hand slaat aan de eigenlijke zamenstelling van een Overijsselsch Oorkondenboek, vooraf behoort vast te staan wat niet, wat wèl daarin zal worden opgenomen; welke stukken voor opneming in derzelver geheel geschikt zijn, welke stukken daarentegen alleen naar hoofdinhoud zullen vermeld worden. Hij herinnert, dat reeds vroeger herhaalde bespreking van dit punt heeft plaats gehad, zonder dat men nog tot eene definitieve beslissing is gekomen. Wel is daarvan het gevolg geweest, dat men tot de uitgave van land-, stad-, dijk- en markeregten in afzonderlijke verzamelingen heeft besloten, en dat eveneens het besluit is genomen om een register van Overijsselsche oorkonden zoo gedrukt als ongedrukt zaam te stellen, besluiten die ook uitvoering hebben erlangd; over den aard, omvang, vorm en inrigting van het eigenlijke oorkondenboek is echter nog niet eene eindbeslissing gevallen. Het laatst opgenoemd register kan eenigzins een denkbeeld doen vormen van hetgeen in het toekomstig Oorkondenboek zal kunnen en moeten worden opgenomen. Zeer zeker zal het bijdragen om, nu beter dan vroeger, meer bepaald, vorm, inrigting en omvang van het daar te stellen Oorkondenboek, zij het ook in algemeene trekken, vast te stellen. Deze vaststelling echter behoort, naar zijn oordeel, vooraf te gaan, wil men zich niet aan latere teleurstelling bij het bewerken zelve van dat Oorkondenboek blootstellen.
     Na eenige discussie, waarbij mr. van Doorninck het denkbeeld van den heer van den Bergh nader toelicht,

|pag. 12|

mr Uitterdijk het plan ondersteunt, wordt op voorstel van den heer van Loghem besloten de zaak te renvoyeren aan het Bestuur, met verzoek om het plan te onderzoeken en daaromtrent in eene volgende vergadering van praeadvies te dienen, en inmiddels, zoover noodig, aan het Bestuur een crediet van hoogstens f 100 te verleenen.
     Daarop levert mr. Nanninga Uitterdijk eene verhandeling over Reinier Bogerman of Reinier van Dokkum, omstreeks 1496 secretaris der stad Campen, welke, op voorstel des Voorzitters, in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden.
     Mr. Jordens toont aan de vergadering een boekje, dat naar zijn meening eenig in zijn soort is, bevattende de namen van de straten van Deventer en van hen, die de verschillende straten bestuurden, straatschepenen genoemd, die door de bewoners dier straten plagten verkozen te worden; hij vond daarin o.a. deze bijzonderheid vermeld, dat de gekozen Burgemeesters moesten verteren in de Noordenbergstraat eene som van honderd gulden, wat daarin bij wijze van kantteekening opgeteekend is; overigens worden hier en daar in margine nog politieverordeningen aangehaald, die niets belangrijks bevatten. Mr. van Doorninck meent, dat er nog fragmenten van dergelijke boekjes op ’t provinciaal archief aanwezig zijn. Wat overigens de medegedeelde bijzonderheid betreft, deze is in overeenstemming met de vroeger besprokene Contracten van Correspondentie, en laat zich daaruit dan ook zeer goed verklaren.
     Niemand meer het woord vragende, sluit de Voorzitter de vergadering.

___________
– (1875) Verslag van de handelingen der vijf en dertigste vergadering gehouden te Deventer den 1 Junij 1875. Zwolle: De Erven J.J. Tijl.

Category(s): Overijssel
Tags:

Comments are closed.