[ ]
Door nauwkeurig onderzoek zal menig duister punt op kunsthistorisch gebied nog opgehelderd kunnen worden. Mogen deze korte mededeelingen ertoe bijdragen, den naam van een vrijwel onbekend lid der familie Bellequin aan de vergetelheid te ontrukken.
In een oud huis in de Boven-Nieuwstraat, genummerd wijk III, 121 te Kampen zijn in het voorvertrek, in twee kasten, gedeelten van eene 17e eeuwsche schouw zichtbaar.
Het schilderstuk, afkomstig uit de schouw, voorstellend Alexander en de vrouwen van Darius — wellicht eene copie naar Rubens — gesigneerd C. Bellekien, 1660, hangt ingelijst tegen den zijwand in diezelfde kamer.
In de gang van dezelfde woning is nog een tweede, 17e eeuwsch stuk, voorstellende Abraham zijnen zoon offerend, bewaard gebleven 1 ).
Op het Raadhuis te Kampen hangt een gezicht op de stad van de rivierzijde, gemerkt C. B. 1654 2 ).
De heer Mr. J. Nanninga Uitterdijk heeft deze schilderij aan Cornelis Bega toegeschreven, wat door kunstkenners bestreden wordt. Dit verschil van meening heeft mij aanleiding gegeven, eens na te gaan, of Kampen zelf eenen schilder met deze initialen omtrent die jaren gehuisvest heeft.
Het geluk is mij in zooverre gunstig geweest, dat — zonder tot dusverre in de stedelijke rekeningen of andere bronnen
|pag. 94|
te vinden, wie de vervaardiger van het stadsgezicht op Kampen dan wel geweest is — ik omstreeks dien tijd als inwoner Claes Bellequin, den vermoedelijken vervaardiger van het stuk voor de schouw in de Boven-Nieuwstraat 121, aantrof.
Den 4en Juli 1645 zijn n.l. te Kampen ondertrouwd:
Claes Jansen Bellekijn van Amsterdam, j.g. en Annetjen Barents of Berents van Mettelen (Metellen) j.d. Met de bijvoeging, dat zij 30 Augustus 1645 te Zalk getrouwd zijn.
Uit dit huwelijk zijn vier kinderen gesproten, waarvan de doopboeken van Kampen er drie vermelden, nl.:
1°. 14 Januari 1648 eene dochter Judith;
2°. 16 November 1653 een zoon Jeremias;
3°. 1 Augustus 1655 eene dochter Geertruyt.
Alleen uit het Momberboek, 1656—1666, fol. 60 v°- kennen wij den naam van den oudsten zoon Berent, die als tweede kind van Mr.3 ) Claes Belequyn en de overleden Annichien Berentsz. genoemd wordt.
De vader, wenschende te hertrouwen, was volgens Kamper stadrecht verplicht geweest, de minderjarige kinderen uit het eerste huwelijk onder voogdij te stellen. Den 9en Maart 1659 werden Gerrit Toenisen ten Bosch en Meinert Woltersz. tot voogden aangesteld. De eerste voogd is waarschijnlijk de zwager van Bellequin, zijnde gehuwd met Claesien Berents.4 )
Gewoonlijk heeft de voogdijstelling plaats voor het sluiten van een volgend huwelijk. De gebodenboeken vermelden dan ook, dat 11 Maart 1659 te Kampen ondertrouwd zijn: Claes Bellequin van Amsterdam, wedr. en Helena Hendrix van Oldenzeel, j.d. Zij zijn 27 April 1659 te Kampen gehuwd.
[ ]
[ ]
|pag. 95|
Uit dezen tweeden echt is 20 Januari 1660 nog eene dochter Harmtjen gedoopt.
Na 1660 ontbreekt ieder verder spoor der familie Bellequin te Kampen.
Gelukkiger was ik in het nasporen van zijne herkomst. Uit verscheidene acten bleek, dat Claes Bellequin uit Amsterdam geboortig was. De Fransch klinkende familienaam duidde op vreemde herkomst. Dank zij de inlichtingen, mij zoo welwillend door Dr. J.C. Breen, archivaris van Amsterdam, sedert overleden, verstrekt, komt vast te staan, dat de schilder, die minstens een 15-tal jaren te Kampen verblijf hield en werkte, uit een kunstenaarsgezin voortgekomen is.
Den 22en October 1620 is Claes in de Oude Kerk te Amsterdam gedoopt als zoon van Jan Bellekijn Jeremyas en Grietje Claesdr. De getuige was Meinsge Claesdr.
De schilder is dus naar zijnen grootvader van moederszijde genoemd. Dat een van zijne zoons Jeremias heet, valt eveneens uit deze inschrijving te verklaren, doet zelfs de vraag rijzen, of de moederlooze Claes bij de grootouders Jeremyas en Marie Bellequin opgevoed is.
Vermoedelijk is Claes het eenige kind uit het eerste huwelijk.
Dit is op te maken uit de huwelijksinschrijving, die aldus luidt:
„ 16 November 1619 compareerden te Amsterdam Jan
„ Bellequin van Mets, graveerder, oud 21 jaren, geassisteert
„ mit Marie Bellequin zijn moeder, des vaders consent sal
„ de coster moeten halen 5 ), wonende over de Brouwersluys
„ ende Guerte Claes van Sanerdam oud 19 jaren, gheen
„ ouders hebbende, innebrengende blijck ende betoogh van
„ haers momboirs consent tot het huwelick,
„ Versoeckende hare drie Sondaechsche uytroepingen, omme
„ naer deselve de voorsz. trouwe te solemniseren ende in alles
„ te voltrecken, soo verre daer anders gheene wettighe ver-
„ hinderinghe voor en valle. Ende naerdien sy by de waerheydt
|pag. 96|
„ verklaerden dat se vrye persoonen waren ende malkanderen
„ in bloede waerdoor een christelijck huwelijck mochte ver-
„ hindert worden, niet en bestonden, zijn hun hare gheboden
„ verwillighet.6 )
w.g. Jean bellequin. LXV.”
„ Als weduwnaar van Geertje Claes, wonende bij de Haer-
„ lemmersluys, compareert hij 6 November 1621 met Meyntje
„ Claes 7 ), oud 21 jaeren, gheassisteert mit haer moeder Ael
„ Corn(elis)”, verzoekende voor de tweede maal zijne ge-
„ boden 8 ).
Maar ook deze band was van korten duur, ten derden male verschijnt Jean Bellequin 17 Juli 1625 — zooals hij alle drie acten met zijnen Franschen naam in keurig schrift onderteekent, terwijl de drie bruiden als analphabeten een kruisje zetten — „ graveerder in parlemoer, wedr. van Meynsgie
„ Claes, wonende op de Heeregracht ende Annetie Cornelis
„ van Amsterdam, oud 22 jaeren, vertoonende ’t consent van
„ de heeren burgermrn. van date den 4 July 1625, geteeckent
„ Mostaert, secretaris”, verzoekende hunne drie Zondagsche geboden, welke toegestaan worden 9 ).
Uit dit derde huwelijk is 6 Februari 1628 in de Nieuwe kerk te Amsterdam eene dochter Annetje gedoopt, waarbij Catryna van Hoorn getuige was 10 ). Vermoedelijk is Cornelis Bellequin, die in de rekening van Cornelis van Barlaer, Deken van het St. Lucasgilde te Middelburg, 1662—1663, genoemd wordt, eveneens een zoon.
|pag. 97|
„ Ontfangen van Cornelis Belkijn, volgens condemnatie voor
„ de Heeren Commissarissen naer inhout de ballingschap
„ L 1 — 18 — 4 11 ”.
Te Middelburg is verder niets over hem bekend.
Aan wien van de beide, Claes of Cornelis, de eer van de drie naakte kindertjes, waarvan één een hengel ophaalt, gemerkt C. Bellekin f., gedeeltelijk uit gesneden, gedeeltelijk gegraveerd, toekomt, waarvan Mr. A.D. de Vries melding maakt, blijft dus onzeker.
Wel ontleen ik nog voor belangstellende lezers aan dezelfde bron, dat voor Jean Bellequin, „als inventor of uytvinder
„ van seecker const van inleggen” ter eene en Allert Allertsz. ter andere zijde een klad-contract, helaas ongedateerd en ongeteekend, opgemaakt is, om 12 jaar lang samen te werken.
Notaris Ev. Cock, Amsterdam.
(Mededeeling van den heer Dr. A. Bredius).
6 Februari 1627 besteedt Pieter Cornelisz, 20 jaar, zich bij den paarlemoerinlegger Jean Bellequin voor één jaar.
5 Februari 1636 12 ) zou in de Oude Kerk begraven zijn:
Jan Belkijn, achter de Beurs.
Als zijne werken noemt Mr. de Vries ten slotte:
Lekkerbeetje, B. F. 1628.
Een rookende Mars, I. B.
Ruitergevecht (naar Martten de Jong?), I. B.
Abrahams offerande, I. B. (valsch erop gezet).
De mededeelingen over Jan en Cornelis Bellekin in Würzbach, Niederländisches Künstlerlexicon, B. I. S. 77, 78 en
|pag. 98|
III S. 22 bevatten in hoofdzaak hetzelfde. Alleen is nog sprake van twee zoogenaamde Nautilusbekers in Berlijn en Dresden met en relief gesneden kindergroepen met een gegraveerd landschap op den achtergrond van Cornelis Bellekin.
M. Dinglinger heeft een van de bekers in zilver gevat 13 ).
De twee schilderstukken, beide voorstellende: Een dorpsfeest 14 ), respectivelijk te ’s-Gravenhage, Museum Bredius en te Petersburg, Ermitage, gesigneerd C. Belkin, zou ik liever aan Claes dan aan Cornelis Bellekin toegeschreven willen zien, daar van den laatste wel kunstvoorwerpen, maar geen schilderstukken vermeld worden.
C.J. WELCKER.
[ ]
[ ]
___________
– Welcker, C.J. (1927) De schilder Claes Bellequin te Kampen, 1645-1700. Versln. en medn. VORG, 44, 93-98.