In het middenschip van de St. Michielskerk te Zwolle vindt men aan den zuidelijken, tweeden pilaar in het choor sporen van een met geweld verwijderden uitbouw. Deze overblijfselen van zuiver Nederlandsch werk getuigen zoowel van vaardigheid als van kunstzin en doen zelfs in hunnen geschonden toestand in dubbele mate het sloopingswerk betreuren. Onwillekeurig vraagt men zich af, wat was die uitbouw eertijds en niet minder, welke kunstenaar wist hier die sprekende lijnen in zielloozen steen te tooveren? Deze beide vragen lieten mij geen rust, totdat ik toevallig de antwoorden vond.
Zoekende in het archief van Zwolle naar gegevens, die in geen verband tot deze kerk stonden, vond ik in de jaarrekeningen van 1468—1470 posten 1 ), die
|pag. 2|
Willem Backerweert als den vervaardiger van het sacramentshuisje doen kennen. Deze vondst was mij in dubbele mate welkom. Van Hattum 2 ) toch bespreekt wel dit sacramentshuisje, maar deelt er weinig meer van mede dan, dat het in 1562 schoongemaakt en den 15 Juni 1580 vernield werd. De uitgave van twee goudgulden voor den schoonmaak wettigt het besluit, dat het groot was, het gebruik van zachte borstels, vleugels en blaasbalgen, dat er opengewerkte deelen aan voorkwamen. De gevonden posten in de Zwolsche stadsrekeningen laten geen twijfel over, dat het uit steen vervaardigd was.
Toegerust met die wetenschap, trok ik naar de kerk.
Spoedig bleek mij, dat de sporen der verwoesting aan den zuidelijken, tweeden pilaar thans niet meer ten volle zichtbaar waren, maar dat een laag kalk de ruwe oppervlakte veel hooger bedekte. Mijn peinzen en in gedachte opbouwen van dat gedenkteeken van Oud-Nederlandsche kunst trof een voorbijganger. Het was een man, die de restauratie had bijgewoond. Wellicht schudde hij het hoofd over den zonderling, die hier iets zocht, wat hij niet vinden kon. Wellicht hinderde hem ook die ruwe vormlooze oppervlakte, die met de alles bedekkende kalklaag niet geëffend was. Wanneer ik belangstellend naar zulke resten keek, dan lag er op zolder nog veel van dien rommel, dien men gevonden had in dien bakkersoven, die dichtgemetseld was geweest. Die aldus genoemde bakkersoven was de voormalige piscena. In een oogwenk was ik op den zolder, hielp mede voor den dag brengen wat er lag en ontdekte allerlei bijzonder
|pag. 3|
fraaie overblijfselen, waaronder vermoedelijk van het sacramentshuisje, dat eens tegen den pilaar was aangebracht en als een pronkstuk ter waarde van „eenige duizend kronen” geschat werd. 3 )
Thans een woord over den vervaardiger, want dit bleek reeds uit de overblijfselen van zijn geschonden werk, dat men hier te doen had met geen gewoon sterveling.
Willem Backerweert of Willem van Utrecht was van 1468—1469 te Zwolle als beeldhouwer aan het sacramentshuisje werkzaam. Na de voltooiing er van bleef hij nog te Zwolle wonen, waar hij een huis bezat, tot welks afwerking de stad hem, blijkens de stadsrekeningen, 3 jaren achtereen 6 heeren ponden schonk.
In 1488 vindt men hem als bouwmeester te Keulen aan den dom werkzaam, waar hij onder den naam van „Magister Wilhelmus Archilapicida ex Utrecht” voorkomt.4 )
In hetzelfde jaar wordt hij van Utrecht uit als bouwmeester aan de St. Victorskerk te Xanten geroepen. In de rekening dier kerk over 1489 komt hij als „archilapicida” voor.5 ) Het kostte aan Xanten veel moeite, om Backerweert te krijgen. Heer Rabanus van Thoenen moest zich hiervoor naar Kleef begeven, om met den heer van Ghemen te onderhandelen over een geleidebrief voor den nieuwen bouwmeester. Heinrich Hansen, de bode van het kapittel, haalde dien brief in 1488 te Kleef en bracht hem te Xanten. De fabriekmeester zond dezen
|pag. 4|
brief met een bode naar Utrecht, om hem daar aan den nieuwen bouwmeester ter hand te stellen. Den 3 Januari 1488 kwam Backerweert te Xanten, waar hij zijn intrek nam bij den fabriekmeester Gerard van Goch. Hij bleef daar zes dagen en verteerde er ongeveer 2½ mark. Gedurende dien tijd onderhandelde hij over het overnemen van de leiding van den bouw. Nadat men het over alle punten eens geworden was, noodigde de deken hem met eenige heeren aan tafel op kosten van de kerkekas, waarvoor 21⁄3 mark betaald werd. Meester Backerweert keerde daarna naar Utrecht terug, om zijn maatregelen te nemen. Van Utrecht uit zond hij arbeiders naar Xanten, die den 14 April hunnen arbeid begonnen. 6 )
De namen van sommige van die Nederlandsche arbeiders zijn tot ons gekomen. Zoo worden uit Utrecht in 1498 een Otto vermeld, in 1501 een Heinrich en in 1509 een Johan. Heinrich van Utrecht was een buitengewoon bekwaam werkman. De uitvoering van het fijnere steenhouwwerk was aan hem opgedragen. Behalve deze werden de Nederlanders nog vertegenwoordigd in 1495 door Anton van Brussel, in 1514 door Johan uit Brabant, in 1522 door den Vlaam Matthias en Johannes van Horn bij Roermond, in 1497 door Herman van Aken en in 1506 door Johan van Aken. Bij de twee laatsten valt op te merken, dat Aken destijds tot het bisdom Luik behoorde en meer onder den Nederlandschen dan Keulschen invloed stond.7 )
Vermoedelijk was het aan den invloed van Backerweert ook te danken, dat 4000 vloertegels uit
|pag. 5|
Utrecht voor de kerk te Xanten geleverd werden.8 )
Reeds vroeger waren dergelijke tegels uit Venlo ontboden.9 )
De hoog geroemde luchter in de kerk te Xanten is Nederlandsch werk krachtens zijn opschrift:10 )
„Desen luchter is gemackt to Maystricht anno domini VC en eyn’’ (1501).
Ten slotte moeten wij nog den „beeldensnyder” Arnold herdenken, die 1480 tot na 1484 te Kalkar leefde. In 1487 was deze kunstenaar te Zwolle werkzaam, waar hij voor Kalkar aan een beeld „des Leichnams Christi im Grabe” werkte. Maar zijne talenten kwamen ook Zwolle ten goede, zonder dat mij echter gebleken is op welke wijze. In de jaarrekening van 1487 wordt alleen vermeld, dat hem „voir sijne pensie” 6 heeren ponden werden uitbetaald. Hij stierf in 1491.11 )
Keeren wij thans naar Backerweert zelf terug.
Den 15 Augustus 1488 was hij weer te Xanten, waar hij een geheele maand bleef en 20 dagen werkte.12 )
Het zou te ver voeren, om een overzicht te geven van den arbeid, die onder zijn leiding aan de kerk te Xanten tot stand kwam.13 ) Uit de uitvoerige gegevens omtrent zijn salaris blijkt, dat hij jaarlijks 25 goudguldens en een daggeld van ongeveer 6 solidi ontving. Spoedig werd het jaargeld tot 14 goudguldens en het daggeld tot 4 solidi teruggebracht.14
In 1489 was Backerweert te Wesel 15 ) om een
|pag. 6|
groot bouwwerk te leiden.16 ) Daar zal hij ook wel een wakend oog gehouden hebben voor de beelden, die te Wesel voor de kerk te Xanten gemaakt werden.
In 1491 trad Backerweert als bouwmeester te Xanten af 17 ), vermoedelijk omdat hem in de Nederlanden belangrijker arbeid wachtte. Zijn opvolger was meester Johan van Langenberg, die dadelijk na het sluiten van de overeenkomst met het kapittel naar ’s Hertogenbosch reisde, waarschijnlijk om daar met Backerweert te spreken.18 )
Hier verliest men het spoor van Backerweert.
Tot verschillende autoriteiten op kunstgebied en tot heeren archivarissen wendde ik mij tevergeefs om inlichtingen. Door de welwillendheid van den Heer Mr. S. Muller Fz. kan ik alleen mededeelen, dat de familie Backerweert te Utrecht thuis behoorde.
In een schepenbrief van 1393 toch komt Wilhelmus Backerweert voor als de stichter van een nieuw huis bij het St. Janskerkhof. Of hij dezelfde is als die Wilhelmus Backerweert, die te Zwolle in de stadsjaarrekeningen van 1405—1408 voorkomt als jaarlijks te ontvangen 6 gulden, met de bijvoeging in de maandrekening b.v. over 1407 „van pensie van sijnen dienst to wedersegge” vermag ik niet te beslissen. Wellicht was deze Zwolsche Backerweert de vader van den lateren vervaardiger van het sacramentshuisje.
|pag. 7|
Keeren wij nog eens tot de St. Michielskerk terug.
Dan vindt men aan dezelfde zijde, waar eens het sacramentshuisje stond en wel op den eersten pilaar van het hoofdchoor gerekend met zwarte letters het opschrift „St. Thomas”. Die naam tusschen het hoofdaltaar, gewijd aan St. Michiel, en het sacramentshuisje is opmerkelijk. Of neemt hij daar niet eene eereplaats in? En dat de apostel, dien in de middeleeuwen gewoonlijk de laatste plaats werd aangewezen,19 )
Zouden wij een veronderstelling mogen maken ten opzichte van deze plaatsing, dan zou het zijn, dat men uitdrukking wenschte te geven aan den tekst
„Maar vele eersten zullen de laatsten zijn en velen, die de laatsten zijn, de eersten.”20 ) Wellicht wilde men ook den apostel eeren, die het eerst den Heiland als „Mijn Heer en mijn God”21 ) erkende.
Tegen dezen pilaar aan stond vermoedelijk tevens het beeld van dien heilige, zijnde een van die twaalf beelden der apostelen, die in 1410 voor de kerk vervaardigd werden en waarvan ons alleen de kosten vermeld worden.22 )
F.A. HOEFER.
__________
– Hoefer, F.A. (1904) Het sacramentshuisje in de St. Michielskerk te Zwolle en zijn vervaardiger. Versl. Meded. Overijssels Regt en Gesch., 23, 1-7.
_______________
Gedigitaliseerd door R.M. van ’t Hul, juli 2016.