|pag. 57|
Hoofdstuk IV.
CONCLUSIE.
Het Weeshuis der Hervormde Gemeente reflecteerde in alle facetten de sociale— en economische omstandigheden gedurende de eerste helft van de 19e eeuw. Dit blijkt allereerst uit de opvoeding en de maatschappelijke vorming van de wezen, die geënt waren op de immobiele standenindeling van de samenleving. De regenten gingen uit van het pedagogische principe dat hun pupillen in het huis geen gemakkelijk en weelderig leven dienden te genieten. Uitgaande van de natuurlijke toestand van de wezen, dat wil zeggen het feit dat ze overwegend tot de kleinburgerlijke stand behoorden, moest men de kinderen gewennen aan teleurstellingen en ontberingen.
Ook uit het onderwijs en de beroepsopleiding blijkt dat de sociale mobiliteit gering was. De regenten waren van mening dat de gehele opleiding van de kinderen afgestemd moest zijn op hun toekomstige stand en betrekking in de maatschappij. De maatschappelijke vorming van de jongens was dan ook hoofdzakelijk gericht op de ambachtelijke beroepen, aangezien zij uit het milieu der ambachten en kleine neringen kwamen, terwijl de meisjes werden opgeleid voor hun toekomstige huishoudelijke taak.
Alhoewel de regenten hun pupillen duidelijk een standsgerichte opvoeding gaven, kunnen we toch zeggen dat de wezen het fysiek gezien veelal beter hadden dan hun leeftijdsgenoten uit de arbeidende klasse. De kinderen werden relatief goed gevoed en gekleed, terwijl de huisvesting heel behoorlijk was. De nadelen van de verpleging in een weeshuis moeten veeleer op het psychische vlak gezocht worden, namelijk het gemis aan een normaal gezinsleven en een gebrek aan liefdevolle aandacht.
Gedurende de periode 1834-1854 zijn de prijzen voor de noodzakelijke levensbehoeften niet onaanzienlijk gestegen. Dit blijkt uit de voortdurende stijging van de verpleegkosten voor de kinderen en uit de prijzen van de aardappelen. De lonen hebben daarentegen het stijgende prijsniveau totaal niet gevolgd, waardoor de levensstandaard, met name van de loontrekkers, ernstig werd aangetast. Het reële loon, berekend naar het gehele pakket van levensbehoeften van de wezen, daalde in de jaren ’40, in vergelijking met de tweede helft van de jaren ’30, met ±14% en in de eerste helft van de jaren ’50 met 26,9%.
Bovengenoemde percentages hebben betrekking op de algemene stijgende tendens van het prijsniveau in de periode 1834-1854.
|pag. 58|
Buitengewone omstandigheden, zoals strenge winters, misoogsten en stremming van de toevoer van agrarische produkten, deden het reële loon soms veel sterker dalen. Dit was met name het geval in de jaren 1838, 1845-1848 en 1853/’54.
Concluderend kunnen we zeggen dat Zwolle zich in de periode 1834-1854 kenmerkte door een voortdurend afnemende welvaart, alhoewel het verarmingsproces minder catastrofaal was dan in het meer industriële westen.
Het spreekt vanzelf dat de boeren geprofiteerd hebben van de stijgende prijs van het voedselpakket. De bloei van de agrarische sector kan met name afgeleid worden uit de sterke stijging van de pachtprijzen. In 1854 kwamen dan ook de meeste inkomsten van het weeshuis uit de onroerende goederen toevloeien.
In het licht van de hierboven geschetste sociaal- economische ontwikkeling is het zeer frappant dat het aantal kinderen in de inrichting drastisch daalde. De oorzaak van het voortdurend afnemen van de weeshuisbevolking moet evenwel niet gezocht worden in de sociaal- economische omstandigheden, maar in een verenging van de bestemming van de inrichting. Het gaat dan ook niet aan dat de regenten jaarlijks tevreden wezen op het batige slot, met name verkregen door het geringe aantal te verplegen kinderen en de verhoogde pachtopbrengsten, terwijl buiten de weeshuispoort de nood groeiende was. Het gemeentebestuur van Zwolle was dan ook in 1854 terecht van mening dat de opnamemogelijkheden verruimd dienden te worden.1 )
De inrichtingen voor wezenzorg zouden eerst door een verbetering van de sociaal- economische omstandigheden hun functie meer en meer verliezen. Pas in de 20e eeuw, onder invloed van een voortdurende stijging van de welvaart, zouden de weeshuizen tot monumenten worden, herinnerend aan de gebrekkige sociaal-economische omstandigheden uit voorgaande eeuwen.
_______
– Cate, A.H. (1979). Het Weeshuis der Hervormde Gemeente te Zwolle, 1834-1854. (Scriptie M.O.). Noordelijke Leergangen, Zwolle.