|pag. 79|
Keizer OTTO I verleende in de jaren 937 en 953 aan den Bisschop van Utrecht (BALDERICUS) het regt van de munt, waarvan de inkomsten aan den Bisschop en de kerk zouden behooren(1 ). Keizer KAREL IV gaf vervolgens in het jaar 1364 den Bisschop (JAN VAN ARKEL) het regt, om in alle steden en plaatsen van het Sticht allerhande geld te mogen laten maken, zelfs buiten toestemming van het Kapittel, welke vergunning later door Paus GREGORIUS bevestigd is(2 ).
In de Overijsselsche steden Deventer, Kampen, Zwolle, Hasselt en Vollenhove is dit geschied; en wij zijn in de gelegenheid, alhier twee afbeeldingen van munten, te Hasselt geslagen, mede te deelen. Schriftelijke berigten van deze munt hebben wij niet gevonden, dan alleen bij FRESINGA(3 ) die, bij het verhaal der belegering van STEENWIJK
|pag. 80|
in het jaar 1580, mededeelt, dat de hoplieden van het garnizoen, toen de soldaten geene leening meer kregen, bij den Magistraat aanhielden, dat men eenige munte op den voet van Hasselt zoude beginnen, die goed ware en namaals zou kunnen blijven gelden(4 ).
Onze eerste afbeelding heeft aan de voorzijde met Gothische letters:
Frederic Dei Gra. Epc. Trajectens.
Den helm en het wapen van Blankenheim. aan de keerzijde:
Een’ arend, die met zijne klaauwen het wapen
van het Sticht vasthoudt, tusschen eenen
dubbelden letterzoom, wiens grootste
omtrek deze spreuk bevat: Benedict, qui venit
in nomine Domi; en in den binnensten
Moneta de Hassele.
De grootte is 34 str. het gewigt 3 wigtjes 5 korr.
De tweede heeft aan de eene zijde:
Frederic Dei Gra: Ep
Den helm en het wapen.
aan de keerzijde: Moneta nova de Hassele.
Den arend en het wapen van het Sticht.
De grootte is 17 str. het gewigt 4 korrels.
Bisschop FREDERIK van Blankenheim zat op den stoel van het jaar 1393 tot 1423.
_________
– Rhijn, Jan Matthijs van (1837) Munt van Hasselt Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren, 2, 79-80.