Mededeeling over de geschiedenis van het Onderwijs te Kampen

|pag. 28|

MEDEDEELING

OVER DE

GESCHIEDENIS VAN HET ONDERWIJS

TE

KAMPEN.

_________
 

     Wanneer ik het onderneem U eenige oogenblikken bezig te houden met eene korte bijdrage tot de geschiedenis van het onderwijs te Kampen, meer bijzonder tot aan den aanvang der 17de eeuw, dan doe ik het niet dan met een gevoel van groote schroomvalligheid. In de eerste plaats zou ik mij als grond daarvoor willen beroepen op mijne geringe kennis en krachten, maar ik voel mij daarin weêrhouden zoowel door de impopulariteit en het discrediet (indien ik het zoo noemen mag) van dergelijke betuiging, als voornamelijk omdat ik zelfs den schijn wil vermijden, als hadde ik ondankbaar vergeten de blijken van toegefelijkheid en verschooning bij vroeger gelegenheden mij zoo dikwerf betoond.
     Liever wil ik mijne beduchtheid regtvaardigen door reeds vooraf te wijzen op het weinig belangrijke en hoogstonvolledige, dat mijne proeve uit den aard der zaak moet aankleven.
     Weinig belangrijke, zeg ik, omdat, al moge de geschiedenis van het onderwijs op zich zelf en in het algemeen tot de

|pag. 29|

meest belangrijke onderwerpen behooren, die geschiedenis dan toch, beperkt tot eene enkele stad en tot een enkel tijdvak, niet geacht kan worden veel aanmerkelijks op te leveren.
     Onvolledig heb ik het genoemd, omdat alles wat wij daarvan te weten kunnen komen, in het algemeen opgespoord moet worden uit de plaatselijke archieven, waarin men, ja, aanstellingen en bezoldigingen van onderwijzend personeel kan vinden, waar ter loops eene enkele bijzonderheid voorkomt, maar waar bijna geene aanduidingen gevonden worden omtrent hoofdzaken, als bijv. het onderwerp van het onderwijs, de leerwijze, de hulpmiddelen en zoovele andere.
     Let men nu meer in het bijzonder daarbij op de omstandigheid dat de stedelijke rekeningen te Kampen slechts van den aanvang der 16de eeuw aanwezig zijn, terwijl ze in andere steden van ons gewest meer dan twee eeuwen hooger opklimmen, en dat ons dus hier de uitvoerigste en rijkste bron ontbreekt, waaruit de alleroudste stedelijke toestanden kunnen worden gekend, dan heb ik zeker niet te veel gezegd, wanneer ik reeds vooraf mijne proeve onvolledig noemde. Om het onvolledige eenigzins aan te vullen, om niet geheel tot volslagen dorheid te vervallen, zal het mij niet euvel geduid worden, wanneer ik tot bekende toestanden elders in ons vaderland de toevlugt neem om daaruit het tafereel eenigzins te verlevendigen en aan te vullen.

     En nu nog een enkel woord over de bronnen, die mij ten dienste hebben gestaan. Zoo lang ik in vroegere jaren mij met het stedelijk archief te Kampen onledig hield, had ik wel telkens aangeteekend, wat ik daarin over onderwijs ontmoette; maar, behalve dat ik niet bepaaldelijk en uitsluitend mijne aandacht op dit onderwerp had gevestigd, miste ik ook de volharding om alles naauwkeurig op te teekenen. Dit gebrekkige mijner aanteekeningen is weggenomen door de welwillendheid van ons medelid Mr. J. I. VAN

|pag. 30|

DOORNINCK, die mij vergunde gebruik te maken van eene verzameling van uittreksels uit het Kamper archief over de geschiedenis van het onderwijs aldaar, voor ongeveer 25 jaren gemaakt door den voormaligen provincialen archivaris, wiens bekende onvermoeide ijver en naauwkeurigheid ons den waarborg geven, dat ze allezins naauwkeurig zijn.

     Het ligt natuurlijk geheel buiten mijne bedoeling na te gaan, welke de oorsprong zij geweest onzer vaderlandsche scholen. Anderen hebben uitvoerig dit onderwerp onderzocht en getracht na te gaan, wat Karel de Groote en zijne opvolgers, wat onderscheidene pausen en kerkvergaderingen daarvoor hebben vastgesteld. De drang om steeds geestelijken voor de kerk te vormen, de allengs stijgende behoefte aan maatschappelijke kennis zoude, ook zonder bepaald bevel van hoogere magten, inrigtingen van onderwijs in het leven hebben geroepen. Maar die bevelen, aanvankelijk ter wille van de kerk en derzelver geestelijkheid gegeven, hebben aan die inrigtingen een kerkelijk en geestelijk karakter opgedrukt, dat haar gedurende eeuwen in meerdere of mindere mate is bijgebleven.
     In den beginne zullen ze wel aan de meest belangrijke kerkelijke en geestelijke inrigtingen zijn verbonden, en zullen klooster-, cathedraal- en kapittel-scholen wel de oudsten zijn geweest. Maar sinds de 13de en 14de eeuw ontstonden in ons vaderland bij de meeste parochiaal-kerken afzonderlijke scholen, die zich van de overigen dikwerf noch in hoedanigheid, noch in omvang van onderwijs onderscheidden, en waarvan sommige zelfs hare voorgangsters verre achter zich lieten.
     In den beginne schijnen die parochiale scholen aan de zorg en leiding der pastoors overgelaten, die zich daarbij door hunne kappellanen of door een’ schoolmeester lieten bijstaan; later ging dit dikwerf op de monniken, bijzonder op de Franciscanen en Dominicanen over. Allengs eindelijk namen de gemeenten zelve de scholen ter hand en stelden daarover

|pag. 31|

Een’ Rector, die, in den beginne althans, zelf voor de noodige hulp moest zorgen.
     Voor eene zeer matige belooning en het genot van een gering schoolgeld en accidentalia van de zijde der scholieren werd aan hem de school voor een’ bepaalden korten tijd, meestal van een tot drie jaren, opgedragen, na afloop waarvan hij zich met zijne gezellen en dikwerf met een aantal scholieren naar elders begaf, om aldaar eene gelijke betrekking op zich
te nemen. Dit zwervende leven droeg niet weinig bij om een’ zekeren geest van losbandigheid mede te deelen aan het onderwijzend personeel, dat dikwerf bestond uit personen, die, hoewel tot de onderste orden der geestelijkheid behoorende, nogthans geene achtbaarheid of bekwaamheid genoeg bezaten om volledig daarin te worden opgenomen.
     Behalve het lezen en schrijven, bevatte het onderwijs aan deze onderscheidene scholen gegeven meerdere of mindere onderdeelen der zeven zoogenaamde vrije kunsten. Bij zeer weinigen en slechts zeldzaam omvatte dat onderwijs die alle (plenum studium); meestal bepaalde het zich tot grammatica, dialectica, rhetorica (het zoogenaamde trivium), waarbij dan een of meer deelen van het quadrivium (bestaande uit arithmetica, geometria, astronomia en musica), vooral het eerste en laatste, werden gevoegd.
     Oefeningen in het gezang ten behoove van den koordienst namen een grooten tijd in, en evenzoo het van buiten leeren van de Tien Geboden, het Credo en van onderscheidene bepaalde gebeden.
     Was het getal van onderwerpen van onderwijs gering, elk dier onderwerpen werd bovendien niet in breeden omvang behandeld. Het lezen, met het ouderwetsche spellen beginnende, had zeer werktuigelijk plaats; het schrijven bleef voor ver de meesten hoogst gebrekkig. De grammatica, die zich tot het latijn, de kerktaal, bepaalde, was dor en gebrekkig. Als hulpmiddel daarbij was veelal het Doctrinale puerorum van ALEXANDER DE VILLA

|pag. 32|

DEI 1 [1. Een afdruk hiervan, in 1371 verzen, vindt men in de Deventer-bibliotheek achter den DONATUS onder No. 2544 en 2545.] in gebruik naast DONATUS, die allengs zijne plaats innam: als leesboeken dienden plaatsen veelal nit kerkvaders; en woordenlijsten, veeleer dan woordenboeken, waren zeer weinig voldoende, waaronder de Mammotractus en Gemma Gemmarum 2 [2. Een Gemmula vocabulorum, te Deventer in 1493 bij Jacobus van Breda gedrukt, is in de Nos. 2544 en 2545 der Deventer-bibliotheek voorhanden.] genoemd worden.
     Rekenen had met eigenaardige bezwaren te worstelen, voortspruitende uit de oude romeinsche schrijfwijze der getallen, die eerst in het laatst der 15de en in de 16de eeuw door het gewone cijferschrift algemeen werd vervangen. Wie met de vier hoofdregels bekend was, gold reeds bijna voor een’ bepaald wiskunstenaar. Rekentafels, rekenpenningen werden als werktuigelijke hulpmiddelen gebezigd 3 [3. Ons hedendaagsch cijferschrift, waarbij plaats en rangorde der cijfers hare waarde bepalen, was volgens GATTERER, Abriss der Diplomatik, p. 29 e. v., in Europa wel reeds in de llde eeuw in wiskundige geschriften bekend, maar in ons gedeelte van Europa komt het in schriften eerst in de 14de en 15de eeuw, en dan nog zeldzaam voor; evenzoo in charters eerst in de laatste helft der 16de eeuw, en zeer zeker klimt het algemeen en dagelijksch gebruik daarvan niet hooger op. Tot zoo lang nu was in gebruik het wel bekende Romeinsche cijferschrift. Het talstelsel nu bij de Romeinen was, zooals bekend is, tiendeelig; de schrijfwijze der getallen echter was tevens op het vijftallig stelsel gegrond, en wat zulks van onze latere begrippen onderscheidt, de waarde der verschillende cijfers is niet van derzelver plaats en rankorde afhankelijk. Wat de verdeeling der eenheid in deelen (gebrokene getallen of breuken) aangaat, kende men of dacht men zich natuurlijkerwijze allerhande soort van verdeeling; gebruikelijk echter waren bij lengte- en vlaktematen slechts breuken, waarvan de noemer uit 12 of sommige veelvouden daarvan bestond, terwijl bij geldswaarde de eenheid in 16 onderdeelen werd verdeeld, waarvan dan nog dikwerf de benaming in het twaalftallig stelsel der gebrokene getallen werd overgebragt en aangeduid. Voor slechts enkele dier voorkomende gebrokens had men afzonderlijke teekens. Wanneer men zich nu dit weinig eenvoudig cijferschrift voorstelt, waaraan innerlijke zamenhang ontbreekt, dan springt het van zelf in het oog dat daarmeê om te gaan, daarmeê te rekenen, zooals wij met ons gewoon cijferschrift doen, hoogst moeijelijk, ja men mag zeggen bijna onuitvoerbaar was. Hulpmiddelen moest men daarbij zoeken en men bezat die dan ook in het zoogenaamd rekenbord (abacus). Dit nu was van dubbelen aard: het gewone, vrij wel overeenkomende met hetgeen thans nog bij de Chinezen in zwang is, waarin men, vreemd genoeg, tien- en vijftallig stelsel vereenigd ziet en dat tevens voor enkele gebrokene getallen was ingerigt, maar dat alleen kon dienen voor optelling en aftrekking; en de zoogenoemde Pijthagorische abacus voor vermenigvuldiging en deeling gebruikelijk en op het tienstallig stelsel gegrond. Eene beschrijving van beide, zoomede van de wijze van rekenen daarmede, vindt men bij BECKCER-MARQUARDT Römische Alterthümer, V D. 1 afd. p. 97 vg.; dubbel merkwaardig, omdat daarbij is opgenomen een voorbeeld van deeling naar eene afteekening in den Erlanger Codex van BOETHIUS. Naast of liever met dit rekenbord, en wel met de tweede soort, bestond oudtijds de wijze van rekenen met kleine, losse voorwerpen, steentjes (calculi) of dergelijke. Voor deze gebruikte men allengs munten of bepaaldelijk tot dit gebruik geslagene penningen (reken- of legpenningen); vergelijk v. LOON, Hedendaagsche penningkunde, bl. 149 vg., waar men tevens vindt beschreven de wijze, hoe men daarmede rekende, onder opgave van onderscheidene werken over dit onderwerp gedrukt, en hieronder 4 in het Nederduitsch tot de 16de en 17de eeuw behoorende, het jongste van 1623; een bewijs alzoo van derzelver gebruik nog in dien tijd. VAN LOON geeft voor Holland menig voorbeeld van het gebruik der legpenningen van of het Bourgondische huis tot in de 18de eeuw. Trouwens dat ze ook in dit gewest bekend en in gebruik waren, blijkt vooreerst uit den ouden Ordinarius van Kampen (Mededeelingen IV, bl. 30), die tot het tijdperk tusschen 1448 tot 1482 behoort, wear men duidelijk ziet dat de rekening van rentmeesters jaarlijks in zekere orde niet alleen werd gelezen, maar ook gelegd, d. i. met legpenningen nagerekend. Een nog later voorbeeld vindt men in de stedelijke rekening van Kampen van 1544 over de vervolging lakenkoopers, die ,,het doeck bynnen Swolle ,,mijt leggepenningen betaelt hadden’’ en deswege vervolgd en te Muiden achterhaald werden. Wanneer men let op alle de moeijelijkheden, waarmeê de rekenkunde in het weinig handelbare van het gebruikelijk cijferschrift had te kampen, en wanneer men daarbij tevens het oog slaat op de afgetrokkene en weinig practische der geleerde behandeling dezer wetenschap gedurende de middeneeuwen, waarin eerst sedert het laatste der 14de eeuw in Italie en nog veel later in Duitschland (zie KLÜGREL, Mathemat, Wörterbuch, I bl. 174 e.v.) eene meer practische rigting kwam, dan mag men gerust aannemen dat zich het gewone onderwijs in het rekenen wel niet veel verder zal hebben uitgestrekt dan tot de zoogenaamde hoofdregels, en dan nog wel met de werktuigelijke hulp van rekenborden en legpenningen].

|pag. 33|

     Logica werd naar regelen van AUGUSTINUS of naar uittreksels uit ARISTOTELES onderwezen.
     Rhetorica steunde meestal op de leerboeken van CAPELLA, terwijt later CICERO en QUINCTILIANUS werden ter hulpe genomen.
     Astronomia bepaalde zich bijna uitsluitend tot de zamenstelling van den kerkelijken almanak, waarbij de berekening van het paaschfeest de hoofdzaak uitmaakte.
     Musica bestond in den regel uit de beoefening en uitvoering der gebruikelijke kerkzangen.
     Deze waren de gewone onderwerpen van onderwijs op klooster-, kapittel- en parochiaal-scholen, tot ongeveer het einde der middeneeuwen.
     De wijze, waarop dit onderwijs gegeven werd, bestond hoofdzakelijk in een herhaald voorzeggen en inprenten in het geheugen; herhaling en ondervraging werden als werkdadige hulpmiddelen daartoe gebezigd. Schaarschheid en kostbaarheid der boeken, voor en ook nog geruimen tijd

|pag. 34|

na de uitvinding der boekdrukkunst, maakte elk onderwijs moeijelijk en omslagtig, terwijl ook zelfs de kostbaarheid van perkament en papier, gepaard met de minder algemeene bedrevenheid in het schrijven, een grond te meer was voor geheel mondeling onderwijs en geheugenoefening.
     Strenge tucht, overeenkomstig den geest der tijden, was de steun van het onderwijs; roede en plak, niet spaarzaam gebruikt, werden onmisbaar gerekend om ijver en bovenal goede orde levendig te onderhouden.
     Was zoodanig in zeer ruime trekken het onderwijs in het algemeen op de scholen in ons land, sinds haar eerste aanwezen tot de laatste helft der 15de eeuw, vele oorzaken bragten toen achtervolgens daarin groote veranderingen te weeg, die ik nu nog vlugtig zal doorloopen.

|pag. 35|

     In een groot gedeelte van Duitschland en ons vaderland, vooral in Overijssel, oefende de Broederschap van GEERT GROOTE grooten invloed op het onderwijs en de opvoeding uit, door daarin een’ anderen geest te brengen, door vorming van toekomstige onderwijzers, door bevordering der hulpmiddelen en door ondersteuning en verpleging van scholieren 4 [4. Die invloed is evenwel te Kampen weinig of niet merkbaar geweest, tenzij men een spoor van het laatste punt in de latere oprigting van het Weeshuis wil zien.].
     De uitvinding der boekdrukkunst vermeerde allengs de leesstof. Ze maakte, door het gemakkelijker verkrijgen van leer- en lees-boeken, de vroeger uitsluitend gebruikelijke wijze van voorzeggen en dicteren minder noodzakelijk.
     De herleving der kennis van de klassieke letteren doordrong de behandeling van bijna elk vak van wetenschap met een’ nieuwen geest. Al werd niet onmiddelijk overal naast de Latijnsche taal ook de Grieksche onderwezen en beoefend, de kennis daarvan, die allens opkwam en doordrong, had toch grooten invloed op de behandeling der latijnsche grammatica, en de meerdere bekendheid van vroeger niet of weinig bekende klassieke schrijvers bragt deze spoedig in meerdere of mindere mate in plaats van kerkvaders en dergelijke in de scholen.
     Het nu allengs gebruikelijk geworden arabisch cijferschrift (dat veel later eerst door de toepassing van het tientallig stelsel op gebroken getallen als het ware werd volmaakt) bevorderde en vergemakkelijkte het rekenkunstig onderwijs in hooge mate.
     Vooral echter had de Hervorming een’ onberekenbaren invloed op wetenschap en onderwijs. Wat de laatste aangaat, wil ik alleen opmerken, dat daardoor het onderwijs ook in zoover aanmerkelijk werd gewijzigd, doordien de school niet weer zoozeer als voorbereiding en afrigting voor de

|pag. 36|

kerk werd gebezigd, waardoor tevens de afscheiding van latijnsche en duitsche scholen (we zouden de laatste nu lagere scholen noemen) werd mogelijk gemaakt, en waarbij de eerste in degelijkheid, de laatste in praktische waarde en omvang wonnen. Voegt men nu hierbij dat de vestiging van vele uitgeweken Franschen sedert het laatste der 16de eeuw allengs de oprigting van zoogenaamde fransche scholen gewenscht maakte, dan heeft men de voornaamste punten voor de geschiedenis van het onderwijs in deze streken tot op de 17de eeuw opgenoemd, welke ik nu met U, zoover Kampen betreft, nader wensch te bespreken.
     Waren ons in het Kamper archief de oudste rekeningboeken bewaard gebleven, even als op andere plaatsen, we zouden alligt daarin zeer vroeg bewijzen kunnen vinden van het bestaan van scholen, misschien van hare inrigting; althans van den tijd of dat ze geheel of gedeeltelijk uit de handen der geestelijkheid in die der stedelijke regering zijn overgegaan. Die rekeningen evenwel vangen te Kampen niet voor de eerste jaren der 16de eeuw aan, en wij kunnen nu niet anders putten dan uit een boek vooral omtrent ambten en ambtenaren, beginnende in de eerste helft der 15de eeuw, en met het opschrift:Scattinghe Olde Officiatorum. Verder uit den zoogenaamden Ordinarius antiquus en uit eene verzameling statuten, getiteld: Digestum novum, alles behoudens zeer enkele opgaven van elders ontleend. Voor latere tijden sluiten zich dan daaraan de Resolutieboeken van Schepenen en Raad, en die van Raad en Meente, die echter alle niet hooger opklimmen dan in de eerste helft der 17de eeuw.
     Het eerste spoor van scholen meen ik te vinden in het oudste Burgerboek te Kampen, beginnende met 1302, waar op dat jaar als de eerste namen voorkomen: Ds Pelegrinus Plebanus eccl. in vollenho. en Hermanus rector scholarum in Campis. (MOLHUIJSEN-Register No 12). Daarop vindt men van scholieren melding gemaakt in het boek der zoogenaamde Schepen-Memorie. Volgens den aanhef daarvan

|pag. 37|

is deze Broederschap in 1311 gesticht » van den ghelerden ghesellen van den Core ende van anderen gueden lieden, die se daertoe namen.’’ De broeders moesten in geval van overlijden van een’ medebroeder » ghemeinlijc comen te
» synre vigilie-misse ende tot synre wtvaert.’’ » Ende, leest
» men verder, over dessen doden sal men hoechlyc singen
» mitten scoelren een vigilie van IX lexen als: Parce mihi dom.
» des auents die wile dat hi bouen eerden steet in syn huys’’ 5 [5. Vergelijk het opstel: De Memorien te Kampen, I. de schepens-memorie, in den Ov. Almanak voor oudheid en letteren, 1839, p. 129 en 130.].
In 1366 werd bepaald: » Voertmeer , soe sullen die
» scoelre in desser memorie voirsz. wesen, diewile dat
» sie ter scolen gaen, want sie die doden mit processien
» ter kercken brenghen. Ende wanneer sie leke wor-
» den, begheren sie der broderscap soe sullen sie die
» winnen mit bede ende mit gelde, als daerop ghesat
» is’’ 6 [6. Over. Almanak ibid. p. 132. In 1535 werd door Schepenen en Raad besloten, dat alle toenmalige of later gekozene Schepenen en Raden leden dezer memorie moesten worden en blijven. Vanhier zal wel de naam van Schepens-memorie afkomstig waren.].
     In het Chronicon Windeshemiense van BUSCH wordt in het 4de caput vermeld WERNERUS KEIJENKAMP als instructor scholarium in Campis en in het 32ste caput rector scholarium in Campis genoemd. Het is deze KEIJENKAMP, die bij den tegenstand der monniken, bijzonder van BARTHOLD VAN DORDRECHT, een’ frater Eremitarum Si Augustini, Campensis et Swollensis terminarius, tegen GEERT GROOTE, de partij van dezen laatsten, zijn leermeester, koos en door de regering van Kampen deswege vervolgd en uit de stad gebannen later de tweede Prior van Windesheim werd 7 [7. DELPRAT, Verhandeling over de broederschap van Geert Groote, enz. p. 23.].
     Kampen, geheel in de lengte gebouwd, bezit aan elk

|pag. 38|

harer einden eene parochiaal-kerk, die van St. Nicolaas- of Boven-kerk en die van O. L. V. of Buiten-kerk.
     De eerste, altijd de aanzienlijkste, is voorzeker de oudste, hoewel de bouw van beide kerkgebouwen, zooals ze nu zijn, in hetzelfde jaar 1569 is begonnen 8 [8. Kamper Kronijk I. p. 152.]. Waarschijnlijk is het dus dat oudtijds, toen men voorzeker met eene enkele school is begonnen, deze ook aan de St. Nicolaas-kerk is verknocht geweest. Weldra schijnt ook aan de O. L. V. kerk eene school te zijn verbonden; althans bij het overbrengen van het lijk van Bisschop RUDOLF Op 25 Maart 1455 leest men 9 [9. Decret. domin. fol. 16.] » dat die stadt liet ordinieren al die priester,
» moniken ende schoelkinder van beiden kercken in eene
» processie;’’ en in 1466 10 [10. Olde offic. fol. 73 vo. Vergelijk Digestum vetus fol. 25 verso ao 1457, en fol. 131 (ao 1473).] worden bepaaldelijk de school van St. Nicolaas en Onser Vrouwen school genoemd. Het was op geldstraffe verboden de jongens op andere (bijscholen) dan deze beide scholen te laten leeren: » beholtlic die buten dunen seilen sullen In een half jair, of een ampt leren In een halff jair nae older gewoenten Moegen dat doen, E die sullen allike wel oirloff bidden van den Burgermeister e laeten der kinder naemen teike e den byscoelmeister dair sie onder leeren sal by ii q ter stat behoeff’’11 [11. Bedrieg ik mij niet dan is de beweeggrond voor deze bepaling daarin gelegen, dat men bij deze bestemming een ander onderwijs zocht, dan dat der gewone school, waar latijnsche grammatica en het kerkgezang hoofdzaak was.].
     De juiste plaats, waar deze beide scholen gelegen waren, is niet te bepalen. Waarschijnlijk stond de St. Nicolaas-school in de onmiddelijke nabijheid der kerk; misschien aan de Z. zijde dier kerk bij de wedeme of nevens den kerkhof, waar later de gebouwen der oude munt stonden. De O. L. V. school was hoogst waarschijnlijk in de Schapensteeg in het

|pag. 39|

gebouw, dat voorzeker oud en kloosterachtig genoeg, tot voor weinig jaren nog tot school en onderwijzerswoning diende12 [12. In den Ordinarius antiquus leest men op fol. 2: ,, Item anno ,, xvc vijfftich den 11 den dach Octobris Is bij den gemenen Rade gesloeten ,, dat men terseluer tijt (op manendach post octaves passche) mede visi- ,, teren sall die schole van Sanct Nicolaeskercke om dieselue in esse ,, tholden mit tgene dair an clevende is els tweten twesehuys mitten huijs ,, raede daer inne wesende.’’Indien het woordje anclevende belending kon aanduiden, dan zoude hieruit volgen, dat de school ten N. der kerk tusschen Hof- en Nieuwstraat gelegen was.].
     Welke nu de verhouding dier beide scholen onderling is geweest, is niet uittemaken. Niet onwaarschijnlijk komt het mij voor dat de minstgevorderden, die nog lezen, schrijven of rekenen moesten leeren, in O. L. V. school werden onderwezen, en dat de overigen de andere school bezochten.
     Is deze onderstelling juist, dan geloof ik een stap verder te mogen gaan en aan te mogen nemen dat als hoofd van beide scholen gemeenlijk een rector werd aangesteld 13 [13. Hiermede stemt overeen eene verordening van 1387 in het Register van MOLHUIJSEN vermeld onder no 262 ,, dat de schoolmeester van O. L. V. Kerk hebben zal 32 scholieren bij wille van den meester van St. Nicolaaskerk; en deze zal gaan in de school en verhooren de kinderen; en de eerste zal geene boeken lezen dan bij wille van den laatste, want hij is als zijn ondermeester.’’ Deze bepaling, die uit het Collectorium schijnt genomen te zijn, is mij alleen uit het Register bekend; ook bij Mr. J. v. DOORNINCK vond ik daarvan geene vermelding.], die bij het onderwijs door één, meestal twee, eene enkele maal vooral later, door meerderen werd bijgestaan, waaronder men wel zal moeten begrijpen de geene, die onder den naam van meister of schoelmeister voorkomen. Van af 1442 vindt men vrij regelmatig en met weinig tusschenpozen de aanstelling dier rectoren en meesters in het meermalen genoemd Officiatorum vermeld 14 [14. Die aanstelling schijnt telkens ongeveer op St. Jacob te hebben plants gehad; althans men leest in den oudsten Ordinarius (tusschen 1448 en 1482 opgesteld) ,,Sanct Jacob — en men spreckt van officianten, ,,als schoelmeisters, medico of dergelijc mit hem tijts genoech of dair ,,enige ledich worden tegens die tijt dat sich een jgelic versien mach.’’].

|pag. 40|

     De namen dier personen op te noemen zoude een dor en onvruchtbaar werk zijn. Ik herinner alleen dat daaronder voorkomt Mr WERNER KEIJENKAMP, later de tweede Prior van het Windesheimer klooster. Vervolgens komt voor Mr ANTHONIUS VRIJE van Soest, die in 1485, na driejarigen dienst als rector, tot Secretaris der stad werd aangesteld. Vermelding verdient Mr JOHAN EVERTSZ VAN LIMBORCH of LYMBURCH, die van 1538 tot 1550 rector was en, zooals we later zien zullen, eene latijnsche grammatica vervaardigde en uitgaf. Verder Mr CASPAR HOLTSTEGE Of CASPARUS HOLSTECHIUS, in 1561 aangesteld, doch in 1567 door de geestelijkheid wegens zijne prediking vervolgd en deswege gevlugt en later in 1578 als een der eerste hervormde predikanten teruggekomen.
     Het is onzeker of de rector de onder hem staande meesters aannam, dan wel of ze door de regering werden aangesteld. Van het eerste wordt althans in den aanvang iets vermeld. Zoo schijnt het dat Mr JACOB VAN BOKEL, stads medicus, van Paschen 1444 tot Paschen 1445 schoolmeester is geweest, met last om eenen » meister artium en een gueden » sublectorem’’ te houden 15 [15. Olde officiat. fol. 15 vo.]. In 1485 bij de benoeming van Mr SYMON HAMER werd hem de verpligting opgelegd een’ goeden ondermeester te houden ten genoege van provisoren en kerkmeesters.
     Diezelfde verpligting ten aanzien van een’ goeden submonitor werd ook in 1489 aan Mr JOHAN MARTENSS voorgeschreven.
     Allengs schijnt de regering de benoeming dier meesters

|pag. 41|

aan zich te hebben gehouden en steeds voor dezelfde tijdruimte als die van den rector te hebben gedaan, ja zelfs soms bepaald te hebben, dat, de rector om de eene of andere reden ophoudende, ook zij van hunne dienst zouden verlaten zijn, zooals men zich toen uitdrukte 16 [16. Ordin. Camp. condit. Off. fol. 29 vo.].
     De aanstelling geschiedde eerst voor een’ bepaalden tijd van 1, 2 of 3 jaren, later van zes jaren. Desniettemin werden zij, vooral later, dikwerf gecontinueerd, zoodat sommigen ettelijke jaren in hunne betrekking verbleven.
     Het is aan te nemen dat zij meestal tot den geestelijken stand behoorden. Pleit daarvoor reeds de omstandigheid dat bij dezen vooral de noodige kennis nog het gereedst werd gevonden, ook een meer bepaald bewijs daarvoor zoude ik vermeenen te vinden in de omstandigheid dat de
rector al vroeg voorkomt als begiftigd met eene ongenoemde vicarie 17 [17. In de Cameraarsrekening van Deventer over 1430 komt voor in de rubriek Hinc inde: Item des sonnendagen nae sente Lambert der stad boede van Campen, die ons enen brachte, begerende van ons mr JOHAN LUBBERTI e, den offici te spreken, daer sie overkroenden, dat sie te voele bouen gewoente genomen hadden voer een vestitoer eenre vicarien, die oere borger oeren schoelmeister gegeuen hadden, gegeuen iii pl.], later doorgaande met de vicarie St. Simonis et Judae.
     Zoolang de onderwijzers telkens voor een kort tijdsbestek werden aangenomen, schijnt men bij iedere aanstelling of continuatie de belooning te hebben bepaald; zonderling genoeg, soms tot een geringer bedrag 18 [18. Dit was onder anderen het geval met Mr HENRIC BIJE, die volgens het Offic. in 1456 werd aangenomen voor 32 q; in 1459 en 1460 voor 40 q; in 1462 voor 30 q en in 1463 voor 20 q.].
     Die belooning, behalve de opbrengst der vicarie Simonis et Judae vroeger genoemd 19 [19. De inkomsten dezer vicarie werden in 1545 geschat op 68 ggl. 15 st. br. De vicaris moest beurtelings met dien van het H. Kruis vier missen in de week lezen.], werd in Rijnsche guldens,

|pag. 42|

later in ggl. of in hn q, eindelijk in Caroliguldens uitgetrokken tot een zeer ongelijk cijfer, en werd eerst in een later tijdvak eenigzins regelmatig.
     Bovendien genoot de rector het schoolgeld, dat aanvankelijk van ieder kind half jaarlijks IV olde vleemsche, later XIV st. br. bedroeg, en waarvan hij, later althans, aan de overige meesters een gedeelte (meestal 2 st.) onder hen gelijkelijk te verdeelen, moest afstaan.
     Bovendien ontvingen zij van de scholieren meestal bij de hoogtijden geschenken, onder den naam van accidentalia, waaronder in het bijzonder kaarsen voorkomen.
     De scholen, waarvan wij spreken, werden alleen door jongens bezocht. De latijnsche taal en het kerkgezang voor den koordienst, de beide hoofdonderwerpen van onderwijs. doen dat reeds vermoeden. Het oorspronkelijk doel der scholen, het vormen namelijk van toekomstige geestelijken, het voorzien in kerkelijke behoefte stemt daarmede allezins overeen. Het onderwijs der meisjes, dat zich zeker niet veel verder dan tot lezen en eenigzins schrijven en rekenen uitstrekte, ontving men alligt in huis, en mogelijk, althans voor den meer aanzienlijken stand, in de vrouwenkloosters 20 [20. Dit is althans omstreeks het midden der 15de eeuw te vermoeden van het klooster te Brunnepe. Wanneer men leest wat MOLL, Kerkgeschiedenis van Nederl. voor d. herv., II D., 2 St., p. 246 van Zuster THECLA aldaar verhaalt, is wel niets anders aan te nemen.].
     De vakken van onderwijs waren weinige in getal: lezen, schrijven, het van buiten leeren van gebeden, het Credo en den Cathechismus; het zingen van kerkzangen, waarmede koordienst gepaard ging, verder eenigzins rekenen, en vooral de grammatica der latijnsche taal, ziet daar waartoe zich het onderwijs bepaalde.
     Omtrent de leerwijze heb ik zoo goed als niets gevonden.
Het lezen zal wel, aanvangende met het zoogenaamd spellen,

|pag. 43|

zeer werktuigelijk zijn beoefend; het rekenen, dat, zooals ik reeds heb besproken, met eigenaardige bezwaren had te kampen, waarvan wij thans ons zelfs moeijelijk eene voorstelling kunnen vormen, was zeker met menig kunstmiddeltje gepaard en bepaald tot dagelijksch gebruik. Van theoretische uiteenzetting was zeker geen sprake en in het algemeen zal het zich wel hoogstens bepaald hebben tot het voordoen van sommen en het werktuigelijk namaken daarvan, eene wijze van rekenonderwijs, die zelfs aan velen onzer uit onze kinderherinnering niet gebeel vreemd zal wezen.
     Ook van de gronden van muzijk en zang zal wel weinig zijn geleerd. Dit onderwijs zal zich wel bepaald hebben tot het voordragen en uitvoeren van de gewone en gebruikelijke kerkzangen. En toch is het alleen van dit gedeelte van het onderwijs, dat mij sporen in de stedelijke rekeningen zijn voorgekomen van hulpmiddelen daartoe verstrekt 21 [21. In de rekening van 1550 komt voor : ,,Item noch hem (ERNST ,,MAELER) betaelt van eene taeffele toe vernissen en Linien daerop toe ,,maecken om den jongens sanck daerop tscrijven ij hn. q. Item ge- ,,geuen die draegers van der taeffele inder schole tbrengen i12 st. br.’’ In die van 1556: ,,Item den XVIII Octobris betaelt Wessel Kystemaker ,,voir een sancktaeffel gecomen in die schoele VII voit lanck en iii12 voit ,,breedt ij hn q.’’ In die van 1547 vind ik: ,,Item van een taeffele gecoemen boeuen „ in der schole myt schrifte daerop gemaickt 1 hn. q vt st. b. Item ,,noch Zwier Kistemaiker betaelt van een grote bredt myt Lysten van „vi12 voet hoege, daer die scholieren uith leeren singen 1 q VII st.’’].
     In hoever het onderwijs in de latijnsche taal te Kampen zich onderscheidde van dat, wat we hebben gezegd vroeger algemeen te zijn gegeven, kan niet worden bepaald. Of het Doctrinale puerorum, vroeger zoo algemeen in zwang, ook hier is gebruikt, blijkt niet. Wel wordt melding gemaakt van den DONATUS, maar blijkbaar is het tevens, dat ook soms eene andere grammatica in gebruik was. Althans

|pag. 44|

het is bekend dat de rector Mr JAN EVERTSZ VAN LIMBURG, die in 1538 werd aangesteld en zijn ambt tot 1550 vervulde, eene grammatica latina schreef en op de school invoerde. Zijn opvolger schafte ze weder af, maar op bevel van den Raad 22 [22. Dit besluit uit den Ordin. antiq. fol. 31, van 5 Sept. 1556, is opgenomen onder bijlage 1.] werd ze weer ingevoerd nevens de Methodus DONATI.
     Welke leesboeken werden gebruikt is onbekend; alleen blijkt uit het laatst aangehaalde stuk dat door WARNERSZ nevens de genoemde grammatica waren gedrukt, de Colloquia SEBALDI HEYDEN 23 [23. SEBALDUS HEYDEN, geboren te Neurenberg 1494 en gestorven 1561, was aldaar rector aan dc St. Sebaldusschool.], welke dus zeker nevens die grammatica in de school waren ingevoerd.
     Zoodanig was ongeveer de inrigting der scholen te Kampen tot aan de hervorming. Om een weer aanschouwelijk beeld daarvan te geven, zal ik thans mededeelen eene Ordinantie van der scholen van Sanct Niclaes kercke, geordiniert onder correctie van den Eersamen Rade 24 [24. Bijlage II.], die op een los stuk papier geschreven in het Stedelijk Archief te Kampen, door wijlen den Heer v. DOORNINCK gevonden en tot omstrecks 1550 werd gebragt 25 [25. MOLHUIJSEN brengt het onder no. 2064 tot 1555.].
     Hetzij nu dit stuk werkelijk door den Raad is vastgesteld, hetzij het alleen als ontwerp is te beschouwen, altijd zal het wel niet ver van den toenmaligen toestand afwijken.
     Men ziet hieruit hoe eenvoudig, hoe weinig omvattend het onderwijs was ingerigt. Lezen en schrijven voor de eerstbeginnenden aan den ondersten leeraar opgedragen, die zijne leerlingen minstens het Confiteor en Benedicite moest leeren lezen en opzeggen; van rekenen geen woord. Bij

|pag. 45|

den eersten leeraar en bij den Rector bepaalt zich het onderwijs geheel tot de latijnsche taal, het kerkgezang. Van iets meerders of hoogers is geen spraak, tenzij men de stylistische oefening van den Zaterdag en de expositie van Evangelie en Epistel op Zondag daarvoor zoude willen laten doorgaan.
     Alvorens nu over te gaan tot het onderzoek, welke verandering hierin door de doordringende hervorming werden gebragt, wensch ik nog op een enkel punt te wijzen. Ik bedoel namelijk de stichting in 1559, door » provisoeren, kerkmeysters e, de rectoer van St. Nicolaas kercke ende meer andere guede luyden’’ van een » weeshuys der armen verlaten scholieren, weeskinderen totten getaele van twaeluen’’, alles » ter eere des soeten gebenedidede naeme Jhesus, Mariae goedes moeder, ende allen santen ende santinnen’’, eene stichting, waarin ik tevens meen te bespeuren een’ hoewel laten en flaauwen weêrschijn van de Fraterhuizen, die door GROOTE te Deventer en Zwolle gesticht, een luisterrijk leven hadden gehad.
     Ik zal u niet vermoeijen met de voorlezing van alle regelen voor de provisoren, den regent of rector, de weesmoeders voorgeschreven, noch de van uur tot uur vastgestelde leefregels der weeskinderen beschrijven.      Alleen vermeld ik dat de regent of rector » alle dage een ure lanck hoer (d. i. der wezen) dagelixe lexen, schrifften boecken sall examineren, welck examen nijet achtergelaten sall worden. Met Institutie van den gregoriaen sanghen Int gheene dat se doer die weke singhen moeten.’’
     Ik stip dit aan om te wijzen hoe men er op bedacht was aan den koorzang en den koordienst een steun te geven. Hetzij dit zingen te zeer tijdroovend was en aan ander onderwijs of andere bezigheden hinderlijk, hetzij de menigvuldige kerkdienst bij andere opkomende begrippen in aanzien verloor, het schijnt groote moeite gekost te hebben om het koor behoorlijk en goed bezet te houden. Mogelijk is het

|pag. 46|

ook dat het zich ontwikkelend literarisch onderwijs door de rectoren ten koste van den kerkzang word voorgestaan. Op dezen laatsten grond toch kunnen terugzien de bezwaren door de beide meesters ook tegen den rector ingebragt in 1557 wegens verwaarloozing van dit onderwerp. Met den eersten grond kan in betrekking staan het voorschrift aan den rector CASP. HOLSTECH bij diens hernieuwde aanstelling in 1564 gegeven, om alle scholieren naar het koor te brengen, daarvan alleen de uitheemschen uitgezonderd 26 [26. Ordin. Antiq. fol. 183: ,,Item die jongens die ratione doctrinae onder den Rectoer sitten sollen alle hillige avende e, alle hilge dage mit hoer choerclederen to chore gaen om des to bequamer vpsicht vp sie te moegen hebn, dan niemantz van denselven sall verbonden syn gesanck to leren, die niet en wijll. Ende die wthheimschen en sollen niet verbonden wesenn te choere tgaen , Edoch so voele beruert het choergaen der Inheimsschen, tselve sall staen tot guede discretie van den Provisoeren ende Rectoer.’’].
     De nieuwe denkbeelden op het stuk van godsdienst drongen ook te Kampen allengs door. Dc rector CASP. HOLSTECH had zich door zijne predikatien de vervolging van den vice-cureit op den hats gehaald en week ter stad uit. Wel werd zijn opvolger, Mr THOMAS CHYTROPAEUS, bij zijne aanstelling in 1567, aangemaand de goede catholijke leer te handhaven 27 [27. Ordin. antiq. fol. 187: ,,Item sail goede trouwe neerstige vpsicht ,,dragen vp die schoele, om die joeget in goede gottlicke catholicksche ,,leringe, e, in goede fundamentalia e, goede zeden te instrueeren e, ,,tonderholden, geuende denselven een goedt exempel, e, tot alle godtz- ,,diensticheit te stellen.’’], maar de zaak won meer en meer veld, tot dat men zeggen kan dat in 1581 de nieuwe leer zoodanig vasten voet had gekregen, dat diezelfde CASP. HOLSTECH met SANDERUS JANSSEN als predikanten der hervormde leer tot eerste punt van een veelledig verzoek aan den Raad voorstelden: » dat die Latynsche schoele mach
» worden gereformiert, ende Euangelische Duetsche schoelen

|pag. 47|

» daerneffens opgerichtet worden.’’ De Raad gaf daaraan toe en bepaalde: » die Rectoer zal wesen opsyer van alle
» scholen soe wel duytsche als Latynsche, dat nyet geleert
» en worde contrarie der Religie, wel verstaende dat nyemant
» gedrongen sal worden ter kercken te gaene tegens die
» wille der olderen.’’
     Die hervorming der latijnsche school vindt men in de Docendi discendique methodus in schola Campensi van 1587, 19 October 28 [28. Ordin. Antiq. fol. 181. Bijlage IV.], waaruit blijkt dat aan haar in drie klassen verdeeld, nu alleen het latijn en wat daarbij behoorde was verbleven, ook de beginselen van het Grieksch worden aanbevolen. De grammatica van MELANCHTON wordt genoemd en als leesboeken komen ERASMUS, PHAEDRUS, TERENTIUS en de brieven van CICERO voor. Het kerkgezang was vervallen en de Cathechismus in de plaats getreden. Daarmede was dus ook al het overige onderwijs in lezen, schrijven en rekenen naar afzonderlijke, duitsche scholen verwezen, die nu verder bleven bestaan 29 [29. Ten bewijze, dat men zich van deze scholen, in den aanvang althans, geen hoog denkbeeld moet maken, diene het volgende: JOHAN CORNELISS, Coster ende Beyerman der Bovenkerk, verzocht om in plaats van den vertrekkenden schoolmeester, bij die kerk benoemd te worden. Op dit verzoek vindt men in Res. van Schep. en Raad op 9 Mei 1601 dit volgende appoinctement: ,,Schepenen ende Raeth gannen den sup ,,pliant den dienst van de Bouenschole onder de gagie van xxv ggl, „ jaerlix, ende dat by prouisie, Mits dat hy evenwel syne andere diensten „ nae behooren waernemen ende bedienen sal volgentz syn anneminghe.’’ Tot 3 Febr. 1620 bleef hij alle de betrekkingen vervullen, maar werd toen tot die van beyerman teruggebragt.].
     Nog uitvoeriger, nog degelijker regeling werd in 1599 vastgesteld als Leges et Ordo Classium nec non auctorum atque librorum in singulis classibus inclytae reipublicae Campensis scholae proponendorum Catalogus 30 [30. Bijlage V.]. In zes klassen was alsnu de school verdeeld. Voor de latijnsche taal worden meestal

|pag. 48|

dezelfde schrijvers en leesboeken als in 1587 voorgeschreven; VIRGILIUS, HORATIUS, eenige redevoeringen van CICERO en diens werk de officiis, zijn er bijgevoegd. Van het grieksch wordt regelmatig etymologia, syntaxis en prosodia behandeld en eenige stukken van PLUTARCHUS en ISOCRATES gelezen. Dialectica en rhetorica komen nu ook voor.
     Ter voorziening in het onderwijs der meisjes werd in 1584 (weinig tijds alzoo nadat de vrouwenkloosters waren uiteen gedreven) CHRISTINA VAN STAVERDEN tot schoelmeystersche aangesteld tegen eene belooning van 50 car. gl., vrije woning en school, en het genot van 1 ggl. schoolgeld (1).
     Vijftien jaren (1599) later werd JACQUES HEYNSS voor drie jaren benoemd tot fransche meester 31 [31. Ordin. antiq. fol. 235.]. De vele ter zake van den godsdienst uitgeweken Franschen maakten deze inrigting noodig.
     Een paar woorden nu nog over de scholieren zelven.
     Vreemden schijnen te Kampen de scholen niet te hebben bezocht, terwijl ze in overgrooten getale bij de scholen van Zwolle en Deventer werden aangetroffen. Wel werd bij de aanstelling van Mr JOHAN VAN AMSTERDAM en Mr CORNELYS VAN ZYRXZEE in 1445 hun aanbevolen om zooveel mogelijk clerken van buten naar Kampen te trekken 32 [32. Ord. ant. fol. 16 vo.], maar van eenigen goeden uitslag daarvan blijkt niets.
     Strenge tucht en strenge straf schijnen als overal, zoo ook hier, gehandhaafd te zijn 33 [33. Eigenlijke strafwaardige handelingen (in groten ende gemenen ende straffweerdigen excessen) strafte de Rector. Correctien de ratione studii werden ook door de overige meesters afgedaan, blijkens aanstelling van HANS TEN TOORN van 1582. Ordin. ant. f. 204.]. Niet alleen dat plak en roede,

|pag. 49|

als het ware als de emblemata der schoolmeesterlijke waardigheid, dikwerf ter zijde van eenige bepaling deze betreffende in de stukken zijn afgebeeld, maar ook vermelding ontbreekt niet van voorschriften door de Regering gegeven om zachtzinnigheid in de toepassing te betrachten 34 [34. In de aanstelling van Mr THOMAS CHYTROPAEUS in 1567 komt voor in Ord. Ant. fol. 188 vo en vervolgens: ,,Item (de Rectoer) sall ,,oeck alle urhen, dat de kynderen ter schoelen komen, en weinich tytz ,,ende ghien halue urhen voer in die schoele staen om dieselve die daer ,,ter schoelen gaen te meerder ontsicht te hebben haer schoele te ,,respicieren. Ende die nae der geslaghen urhe komen mit woerden offt ,,mit een hantplack proper e manierlick ende niet wredelick corrigieren, ,,ende insonderheid ansien neemen op die kleinheit ende teederheit der ,,jongens ende oeck anhoren die reden hoers vuthblijuens,’’ etc.]. Behalve dit, komen geldboeten voor, waaruit voor een deel prijzen werden bekostigd. Van deze laatste is voor het eerst sprake in 1599; evenzoo van twee jaarlijksche examina door den rector ten overstaan van visitatores uit den Magistraat en de Predikanten.
     Daarentegen genoten de scholieren, volgens de ordonnantie van 1550, voor kersmis eenige dagen vacantie om hunne kerszangen te leeren 35 [35. Ord. Ant. fol. 181 vo.]. Niet weinig genot zal hun voorzeker verschaft hebben de deelneming aan de plegtige processien, vooral aan die ten tijde van het Paaschfeest, waarbij een deel der lijdensgeschiedenis door hen met anderen werd voorgesteld, en waartoe Jeruzalem-pelgrims van elders ook werden uitgenoodigd en opgehaald. Bovendien zongen zij op Vastenavond en Kersmis op het Raadhuis voor den magistraat, en vertoonden op het eerstgenoemd tijdstip de eene of andere bijbelsche geschiedenis, of eenig ander stuk, waarvoor dan eene belooning niet uitbleef 36 [36. Van de vele talrijke vermeldingen in de stedelijke rekeningen zal ik er eenige opnoemen. In 1517 speelden zij eene latijnsche comedie. In 1520, 23, 25, 38, 45, 50, zingen ze op het Raadhuis; in 1535, 52, 54, 55, 58, 60, 64, spelen zij aldaar; in 1553 en 57 spelen ze zelfs 2 dagen vóór het Raadhuis. In 1551, 52, krijgen zij eene belooning wegens het ,,vant Raedthuys spreken in der prosessien.’’ In 1555 op Vastenavond wordt gegeven aan ,,de scholieren van bouen om Acolastus to ,,agieren.’’ In 1562 ,,agierden die van Swolle comediam Lazari e Eunu- ,,chum TERENTII’’ en in 1565 Joseph den dromer en de verloren zoon. In 1565 ageren die van Kampen de homulo, hormulo of hanulo (misschien Phormio van TERENTIUS); in 1567 spelen zij den Samaritaen in Duetsch; in 1568 ,,agierden si van Abraham, hoe hy synen enigen soene Isaak offeren wilde.’’ — Het vreenndste is in de rekening van 1525. ,,Item den ,,schoellier buten e bouen gegeuen als sy mitten hanen vochten i12 hn q.’’ Vervolgens evenzoo aan die van St. Nicolaas 1q ,,als sie mit die hanen gevucht hadden.’’]

|pag. 50|

     De strengere opkomende begrippen maakten eerst een einde aan die optogten, en vervolgens aan die vertooningen, zoo zelfs, dat in 1597 aan allen, ook de schoolmeesters, werd verboden een spel te spelen of te leeren spelen 37 [37. Dig. nov. 1567-1636, Fol. 172.].
     Hier niet meer mede tevreden, bevat de schoolorde van 1599 voorschriften omtrent houding en handeling bij het komen ter school, het zijn aldaar en het verlaten der school, het gaan over straat, het verblijf in huis, verbod van zwemmen, schaatsrijden, sneeuwballen, en wat niet al meer, zeker weinig overeenkomstig den levenslustigen geest der jeugd, aan wie bovendien het genot der zondagen zelfs werd verkort door het twee malen telkens verpligt bijwonen der niet zeer korte predikatien.
     Hiermede heb ik, hoe onvolledig dan ook, mijn voornemen volbragt om eene losse schets te geven van het schoolwezen te Kampen tot den aanvang der 17de eenw.
     De gelegenheid ontbreekt mij geheel om het stedelijk archief te onderzoeken voor eene voortzetting daarvan tot op de algemeene regeling van het lager schoolwezen in 1806, en tot op het organiek K. Besluit van 1815 voor de latijnsche scholen, van welke tijdstippen de geschiedenis

|pag. 51|

der plaatselijke inrigtingen van onderwijs met de algemeene geschiedenis daarvan over het geheele rijk zamenvalt.
     Wanneer eenmaal eene bekwamer hand dit later tijdvak behandelt, dan hoop ik dat het gebrekkige van deze mijne proeve zal zijn vergeten.

     6 Junij 1871.                                                                           J. C. BIJSTERBOS.

_______

|pag. 52|

Bijlage I.

Uit den Ordinarius antiquus fol. 31.

                                                                           Den Ven Septemb. Ano LVI.

     Alsoe PETER WARNERSS an den Eers. Rade sich beclaecht hefft, woe die Gratica (by salige Mr JOHAN à LYMBERICH Rector, tot profyt van den schoelen der Stadt Campen geordiniert e ter begeerten van den Prouisoren van den beyden kercken, als gecoitteerde van wegen des Eers. Raedt by aduys e guetduncken van den weerdigen heren Mr ANDRIES FABRI pastor Mr GERRYT MORRHE e ander geleerden by PETER voerss. tot gerieff van den beiden voerss. schoelen, tot synen groten costen, mitsgaders die colloquia SEBALDI HEYDEN geprent nae doede des saligen Rectoers vt den schoelen verworpen e andere Graatica oft Graatices Rudimenta gelesen e angenomen worden tot groten schaden van PETER voerss. sich beclagende dat hem anders beloeft was, wie dat sijn supplicatie wyder medebrengt etc. Soe is daerop by den Eersamen EGBERT TEN BUSSCHE e HERMĀ KRUSE prouisoren van Sanct Nicolaes LUIJTGEN VAN WILSUM e Mr HERMAN VAN DER VECHT Prouisoren van onsser lieuer vrouwen kercke, als gecomitteerden van den Eers. Raede eens voor all geaccordiert ende bewillicht dat voertan ghiene andere Graatica, Graatices Rudimenta ofte Elementalia binnen Campē e in den voerss beyden scholen van eenige Meisters den jongens voergelesen sullen worden dan alleene die by PETER voerss. ter begeerten als bouen tot behoeff van den schoelen, op synen costen geprent sinnen, die welcke van ijerst an neffens den Methodum DONATI steets hen in den voirss. beyden scholen van allen Meisteren geleert e gecontinueert sullen worden Ter tyt ende soe lange dat

|pag. 53|

PETER oft syne erfgen. syne geprente e onuercofte Exemplaren (tot omtrent noch vijff hundert) vercofft e gesleten sall hebben Beholtlicken die ouerste Rector van boven schoele (indien syn E. vermeent enige jongens soe geschict onder sich te hebben, dat hem dese voerss. grammatica niet solde genoech konnen doen) een meerder oft groeter grammatica voer dieselue jongens salt moegen lesen. By alsoe nochtans dat dan dieselue jongens alsulcke grammatica als die voers. Rector solde willen lesen sullen geholden worden te copen van PETER voerss. e niemant anders soe veer PETER voerss. dieselve Exemplaria soe guet hefft als een ander e mijt andere boeckvercopers om éénen pryse geuen will tweeten die quaternen tstuck voer ij placken. Op dat PETERS schade ende verleth (soe hy int sliten e vertreck der boecken tvercopen lydt) diermathen alsoe gecompensiert worde.

_______

|pag. 54|

Bijlage II.

De Heer J. van Doorninck bragt dit stuk

tot omstreeks 1550.

     Ordinantie van der scholen van Sanct Nicolaes kercke,
geordiniert onder correctie van den Eersamen Rade.

     In den eersten sullen in der vurss. schole syn drie
Meisters, tweten een Rectoer e twee Lectores.

               Officium Rectoris sal sijn

     Dat hy uoer dengenen (die bequaem bint) als die perfect lesen ende temelick scriuen konnen, des werckell dages, van sess huren smorgens tot soeuen huren lesen sal Graaticam, Ende tselve datter gelesen is, van soeuen huren tot Acht huren toe wederomme mijtten kynderen resumieren, alsoe dat hy tot allen tyden binnē Een halff jaer syn Graaticam eyndigen sall.
     Ende sullen die kynderen vaceren van oer lectsen om eens thuys to gaen, van Acht huren, tot negende half. Ende comen toe negende halff huer wederom in der scholen alwaer men hem alsdan tot na der hoechmissen toe lesen Sall Rudimenta Musices e tgene den chore angaen sall, versiculen, Antiphonen e anders na der tyts gelegentheyt. Ende als die Rector die hoochmisse mitten cantores singt, sullen die ander Lectores een lder nae synē graet den jongen in der scholen blivende, voirtan in musica instrueren, alsoe dattet choer altyt in guder ordinantion geholden mach worden.
     Item toe XII hueren nae mid-dach sullen die jongen wederom ter scholen comen Ende de Rector sal alsdan

|pag. 55|

denseluen jongen (bequaem synde) exponere syntaxim van Twaleff huren yss tot Eener huren toe. E tgene gelesen is mitten jongen van Een hure tot die clocke twee slaet, wederom resumeren om te beter verstaen te worden, welcke jongen tsamen alsdan vaceren sullen van oer lexen, om thuijs te gaen tot die clocke drij slaet.
     Item van drij huren tot vier huren sall die vurss. Rector den jongen (bequaem synde) gude Moralia en anders exponieren nae die qualiteijt der jongen ende zijns guetdunckens, meer tprofyt der jongen dan om hem selffs te vsiren, soeckende, Ende tgene geëxponiert is altydt van vier huren tot vyff huren mitten jongen resumeren waermede die jongen alsdan den dach rusten sullen.
     Sall oock die Rector ouer den anderden dach cesseren den jongen eetwes toe exponeren, dan sall den jongen bysonder verhoren, wes sy Elcx van tgene den vergangen dach geëxponiert e gelesen is, commendiert hebben memorie, om fruchtbaerlick int instrueren voert te gaen, Ende die Resumptie sall geschien des Morgens van sess huren ad octavam in Grammatica onder misse in musica, nae XII hueren in syntaxi e nae dry hueren in moralibus etc. Ende sullen van tgene gelesen, zelffs exempla geven, alsoe dat die Rector daernae voert des volgenden dages procederen sal.
     Item die Rector sall des wonsdages den jongē gevē Argumentum epistolae, twelcke die jongē des saterdages smorgens toe sess huren Latine aederen sullen. E daernae voert alle hillich auende in choersangen geusiert te worden. Item des sonnedages e voert alle hilige dage sall die Rector den jungen (bequaem synde) des morgens toe VI huren tot VII huren exponeren die Epistole e tEuangelie van den dage, lerende inther seluer Materie den jonge oer catechismum E datselue snaemiddages wederom resumeren.

               Tofficium van den Lectoren

     Die Lector naest den Rector sall opten bouven benoemden

|pag. 56|

tydt ende huren doer den dach den jongen leren, die gecomen syn totten DONATUM Ende leren den jungen denselven DONATUM perfect lesen en reciteren van buijten, Daer beneuen oer hymnos e andere kercksangen als voerss. Item die onderste lector sall allene respect hebben opten Abecedarios, denseluen instruerende datse oer benedicite e confiteor well moegen lesen e van buten reciteren.
     Item post primam dominicam Aduentus sullen diegene, die onder den Rector sitten, smorgens toe VII huren scholen komen, aldaer blivende tot VIII huren e alsdan te huijs gaen, comende wederom tsamen toe negende halff hure e voert doer den dach, mitten lectoren als voerss. Ende voer kersmisse sullen een tyt lanck die lectiones vaceren om den jongen den kerssangen te mogen, leren, durende nae guetduncken des Rectoers, alsoe dat hy altyt syn Grammaticam e syntaxim binnen een halff jaer finiren sall.
     E Nae Vasten Auont sullen die termynē wederom beginnen als voerss.

_______

|pag. 57|

Bijlage III.

Extract uit het Digestum Novum der Stad Campen

van 1450-4567.

_______

                              Fundacie van ’t weeshuijs van den soete38 [38. fol. 149-152vo]
                                   Naeme Jhesus kijnderen bijnnen Campen.

     Wij Burgemeijsteren, Schepenen ende Raedt der stadt39 [39. 1539.]
Campen, Doen kondt allen luijden, mit kennisse der waerheijt, dat In den jaere ons heeren, dusent vijff hondert ende negendartich den een en twintichsten dach Februarij de Prouisoeren kerckmeijsteren, ende de Rectoer van der scholen In der tijt van Sanct Nicolaes Kercke binnen onser stadt Campen en meer andere guede luijden, Ter eere des soete gebenedide naeme Jhesus, Marie goedes moeder, ende allen santen ende santinnen tot eeuwigen bediensticheijt van onser kercken, mit oirber e proffijt der burgeren ende ondersaeten der stadt Campen, mit consent ende welbehagen van ons, ende onser stadt grooter gemeente hebben begonnen te funderen een weeshuijs der armen verlaten scholieren, weeskinderen, totten getaele van twaelē, gekooren van den weesmeijsteren, nae statuten ēn ordonnancien hiernae beschreven.

                         Dat ijrste capittel van den Prouisooren e
                              weesmeijsteren van ’t Jhesus huijs.
     In den ijersten de Prouisoeren ende weesmeijsteren van het Jhesus huijs, sullen sijn de Paestoer, de Prouisoeren ende kerckmeijsteren van Sanct Nicolaeskercke, de Memoriemeijster van dat heillige cruijs,

|pag. 58|

ende overste huijsarmen meijster in der tijt, hoer macht ende bevell zall zijn, de weeskinderen aen toe nemen, en te wraecken alsoe nochtans dat In der electie gekoeren sullen worden de burgere kijnderen gesont wesende in de tijt des verkijsinghes, deze voirss weesmeijsteren sullen oick kijesen eenen gueden regent en oick wesemoederen als hierna volget.
                         Dat anderdde capittel van de Regent des
                              weeshuijs.
     Ten anderen de Regent van den Jhesus huijse sall In toecmende tijden van den weesmeijsteren gekooren wordden. Een godtvruchtig man, een van den schoelmeijstēren offte een ander eerlick priester, daertoe bequaem zijnde, nae guetduncken der verkijesinghe e wederseggen der wesemeijsteren voerschreven. Item des Regents macht e bevel sall zijn,40 [40. fol. 149vo]
Persoenlick bij de weeskinderen In Euert Jorijsz huijs toe woenen, sonderlinghe sorghe ende vpsicht te hebben, dat die kinderen godt vreesen, liefhebben ende eeren, De Ouerheijt Reverencie te bewijsen, haer weldaders In oir gebeden nūmermeer te vergeeten, haer schoell, lexen ende kerckdiensten, wel waernemen, haer Regulen de Int vijffte capittel beschreven staen, sonder eenige inbreken te holden, de overtreders offte Rebellen, sonder alle dissimulacie toe straffen, de onstrafflick sijndt, den wesemeijsteren aen te brengen, om de wt den huijse te werpen sonder alle vertreck, Item de Renten des weeshuijs toe maenen, te ontfangen en te schrijven, all wat tot den huijse gegeven wordt, oick alle jaers 41 [41. 2 Januarij] daechs nae ons Heren besnidinghe Rekenschap te doen, soe veer de weesmeijsteren dat van hem eijsschende sijnt ende anders nijet, Item noch soe sall de Regent voirss. alle dage een ure lanck, hoer dagelixe lexen, schrifften, boecken, examineren, welck examen nijet

|pag. 59|

achtergelaten sall worden Mit Institutie van den grigoriaen Sanghen Int gheene dat se doer de weke singhen moeten. Item des Regents loen sall zijn, Ten eersten dat hij Evert Jorijsz huijs sonder huijr sall bewoenen, ten anderen een donredages misse, mit de vrucht daertoe staende, welcke salige meijster andries wisselman gefundeert hefft, voert arbeitsloon nae guetduncken der wesemeijsteren e vermogen des huijs.

                         Dat derdde Capittel van die Wesemoederen.
     Ten derdden de wesemoederen sullen zijn de huijsfrouwe des Memoriemeijsters cruijs ende den huijssittenden aermen, procuratoers huijsfr. beijde In der tijt, dese sullen slotelen hebben van den huijse e somtijts de kinderen onuersiens visiteren om toe vernemen, hoe dat dit huijs gestalt Is, In spijse, dranck, lijnen gewaed, clederen e hauijnghe der kinderen en anders wes den huijse van doen sall zijn, Item den huijse een stedighe maget toe holden, e mit haer over te comen vant arbeijtsloon.

                         Dat vierde Capittell vander maget der42 [42. fol. 150]
                              weeskinderen.
     Ten vierden des weeshuijses maget, die van den kinderen Moeder sal geheeten worden, sall een onbeuruchtett, eerlick, vroem persoen wesen, die sorghe dragen sall voor dat huijs, e voer die kinderen, dat hoer spijse e dranck, op zijn behoirlycke tijt bereijt zij, haer geschuerde clederkens lappen, e beneijen Altoes tegenwoordich In den huijse ziende, wanneer de kijnderen wt der schoelen comen. Item sie sall des morgens ierst op zijn, e des auonds de laetste te bedde, voor brant ende andere ongelucke versien, dat huijsraet wel te bewaeren, soe voele hoer moegelicken is.

|pag. 60|

                         Dat vijffte Capittel van die Regulen der
                         weeskinderen ende Is die ijerste Regule.
     Ten vijfften, ende Is de eerste Regell van den weeskinderen, Te weten dat alle de weeskinderen toe vijff vren, nae dat se van de moeder des huijs gewecket, ende des winters verlicht zullen zijn, opstaen, ende teeckenen haer voerhoefft, mont ende herte mit een cruijs lezende. In Nomine di ni Jhesu Christi etc. P r. Aue maria Credo In deum, In manus tuas, hiernae haer mont, aensicht ende handen wasschen haer hoefft kemmen, Item voer halff sessen In de bedelkaemer tegenwoerdich zijn, op correctie van den Roede, ten waer saecke dat ijemant sieck waere, aldaer sullen sie met luijder steen lesen de Cruijsgetijden tot de Sexte toe, mit een salighe leere van der soete naeme Jhesu, getogen wt der Epistolen sc̄ti pauli, nae wtwissinge der wesen dagelicxs register, Hiernae sullen sie met steiger manieren wtgaen, ende de Regent sall schicken dat se op een bequame ure misse hoeren, voer haer weldaders, op daghen als sie geen misse hebben to singhen.
                         De andderde Regel.
     Item toe acht uren als de weeskinderen weder cmen wter schoelen, soe sullen sie lesen de sexte 43 [43. fol.150vo]van den Hillige cruijs getide, ende daernae haer morgens ontbiten nemen, als dat gedaen Is, soe sullen vier van den stercksten de bedden maecken, Twee anderen dat huijs keeren, mit spoedicheijt e wederme op haer behoirlicken tijt, ter schoelen gaen.
                         Die derde Regel.
     Item voor dat Middages eeten sullen sie lesen de preces maiores, Ego dixi de mis etc. nae wtwisinge des Registers van den huijse, voor alle staten der mensschen, voor gemeene vrede, voor vrenden ende vianden, voer weldaders, voor vrucht der eerden,

|pag. 61|

voor tijdich weer, voor alle geloovighe zijelen, daernae de benedicite ende eten mit gueden manieren, Terwylen dat de maeltijt geschijet sall eene van de geleersten een capittel lesen vt den Euangelio, als de taeffell opgenomen Is, de grās, e de None vant Hillige Cruijs, daernae ter schoelen.
                         De vierde Regell.
     Item Thoe derddehalff wre, nae de middach sullen de weeskinderen, mit haer Regent toe vesper gaen, daer de Regent sorghe voor hebben sall, de jongen kunnen Intoniren, en singhen dat hem beuolen is.
                         Die vijffte Regell.
     Item soe en salt Niemant wt dat Examen blijuen, dan de Regent alle daghe een wre lanck holden sall, in lexen, schrifften, Repetitien vant geene, dat op ten selffden dach In die schoele geleert Is.
                         Die seste Regell.44 [44. fol. 151]
     Item Thoe seuende halff ure voer dat Auentmael sullen de Jhesus wesekijnderen In hoer bedekamer vergaderende, lesen, Miserere mei deus, de profundis mit de Collect deus cuius misericordie non est numerus, voer alle weldaders des huijs, daernae dat bdicite manierlick gegeten hebbende, Grās lesen e compleet vant hillige cruijs.
                         De VIIe Regell.
     Item Thoe acht wren, sullen alle de weeskinderen toe huijs zijn, op haer slaepcamer, lesende christe qui lux grās tibi ago Pr Aue maria Credo, In manus tuas etc. haer tekende, als in haer opstaen, ende gaen daernae gerustelick om to slapen, sonder meer sprekens.
                         De VIIIe Regell.
     Item Nijemant en sall sich absentieren van de schoele offte huijse, sonder oerloff zijns Regents, op correctie van de Roede.

|pag. 62|

                         De Negende Regell.
     Item Nijemant en clappe wt den huijse van gedaen correctie, Nijemant en spreke onneerlicken, zweere, kijue, uloecke offte Rebellire, tegens zijn Regent, offte moeder, all op correctie, nae guetduncken des Regents.
                         De Thiende Regell.
     Item dese voirss Regulen, sullen alle saeterdaeghe auents aen de taefele gelesen wordden, In latijn offt duijtsch e alle hillige vijerdaghe, de middages dat Euangelium ende des auondts de epistel verduijtschet, van eene der geleersten weeskijnderen, op ander dagen zeker puncten wt den hilligen, Euangelien, als Int derdde Capittell geschreuen staat.
                         Dat Seste Capittel van de wt den huijse
                              scheijden e waerlick blijuen.45 [45. fol.151vo]
     Ten sesten, wanneer ijemant In dezen huijse Is, die lesen e schrijuen kan, e nijet geschickt en weer, om In toecmende tijden vorder te studieren, om priester te worden, den sullen de weesmeisteren aen een eerlick ambacht setten, binnen Campen. Ende Ist van noeden soe sall hij, die cost ende woeninghe genijeten, een halff jaer lanck, staende nochtans onder de Roede des Regents.
                         Dat VIIe Capittel van de wt den huijse
                              scheijden voertlerende.
     Ten sevende de wt den huijse tot particulaer oft meerder schoelen sullen Reijsen, de sullen voer dat eerste halue jaer, twee golden gulden genijeten, tot vorderinge van hoer eerste wtvlucht.
                         Dat Achte Capittel vant endelicke verbont
                              der weeskinderen.
     Ten achtsten, als de weeskinderen, ijerst aengenomen sullen wordden, soe sullen sie cmen mit twee uan oir naeste urunden, offte naeburen voor de

|pag. 63|

memorie mr Crucis. en voer den procuratoer der huijssittenden aermen, want se recht kenners der aermen sijndt, Ende daer sail de Regent, dat kijndt ende den vrenden voerlesen dat vijffte capittel van de Regell, e dat Achte capittell, Als dat alle weeskinderen, offte anders, dewelcke des suete name Jhesus huijs aelmissen ende weldaden sullen genooten hebben, als zij gecōmen sijndt, tot staet van eere, soe sullen sij danckber wesen, den weeshuijs die dagen oirs levens, naementlicken, In hoer wterste wille, oft testament, bijsundere, soe veer als zij eenige testamenten maecken, de aermen wesen oick te bedencken, 46 [46. fol.152]Ende Ist, dat zij geleert bijnt offte geestelicke, soe sullen sie schuldich wesen, om de cure schoele offt anders, woer de stadt van Campen, hoer dienst behoeuen sall, bedienstich toe wesen, beholtlicken nochtans altijt eerlick aerbeijtsloen te ontfanghen.
                         Dat Negende Capittel van Dotacie, e ver-
                              meeringhe des Huijs.
     Ten Negenden, Ende opdat dit goidtshuijs In eeuwiger onderholdinghe solde blijven, soe hebben de Eersaeme Johan van der Vecht, Tijman van den Veen, Johan glauwe burgemeijsteren, ende prouisoeren In oer tijt, Garridt Kreijnk, Meister Gheert glauwe ende M. Jacop glauwe zijn broeder kerckmeijsteren op haer tijt, Heer Johan evertsz van lijmberch Rectoer der schoele van Campen, van ghese Jans dochter gecofft een doergaende huijs ende hoff, uan de Nijestracte tott de Hoffstraete, nae luijde eene schepene brieff daervan wesende, Item Noch soe hebben Evert Jorijsz, en Heer Jan zijn zoene, hoer huijs ende hoff doergaende van die Nijestraete tot de hoffstraete, naest den weeshuijs Zuidtwert gelegen, daertoe gegeuen, dorch donatie Inter viuos offte vrije geuijnghe, sonder wederroepen, beholden haer beijder lijfftocht, oick

|pag. 64|

nae luijden eenen Schepenen brieff, welcke doergaende eruen e huijsen, wij mit de groote gemeente vergaedert wesende Anno vijffthien hondert ende Negen en dartich, den een en twintichsten Februarij eendrachtelicken beliefft hebben In raecke ende daecke to holden.
     Alle welcke Statuten ende ordinancien, Puncten, articulen, dotacien e vermeeringhe des weeshuijs voirss wij mit Consent e welbehagen uan onser Stadt grooter gemeente, eendrachtelicken beliefft geaccordeert, geconfirmeert, geapprobeert, ende geratificeert hebben, belieuen, accorderen, cōfimeren, approberen e Ratificeren mits dessen onsen openen
47 [47. fol. 152vo]brieue alsoe voertaen ten eeuwigen daegen to onderholden. In oirkunde der waerheijt hebben wij onser Stadt Secreet Segell hieronder aen doen hangen. In den jaere ons Heeren dusent vijffhondert e een en viertich den tiensten dach Septembris.
     48 [48. fol. 152vo en 153]Volgt de approbatie van dezen stichtingsbrief van George van Egmondt, Bisschop van Utrecht, van
19 November 1541, waarbij tevens een aflaat van 40 dagen aan diegenen, welke dit gesticht zouden willen bevoordeelen, wordt toegezegd.
     49 [49. fol. 153]Alsmede een dito aflaat van zijnen vicaris-generaal
Nicolaus et Noua Terra van 19 October (November?) 1541.
     » Anno XLI opten anderdden dach Decembris Hebben de Prouisoren ende de gemeene procuratoren der huijssittender aermen eendrachtelicken beliefft, mit voorgaende consent des eerlicken Raedts van Campen, daer wij oick hoer secreet segell, aan onse fundacie op ontfangen hebben, dat de huijssittender aermenmeisteren oick voirstanders sollen sijn van den aermen weeskinderen des Jhesus huijs, mijt de Memoriemeijsteren des Hilligen Crucis, welcke mit

|pag. 65|

welbehagen van den gemeenen broederen, de beschermijnghe van den Jhesus kinderen goetwillich aengenomen, mit voirwerden dat noch schoelmeijster, de 50 [50. fol. 153vo] een Regent der aermen Scholieren binnen den huijse wesen sall, noch ijemant anders eenigen jongen, zullen moegen stellen In dat voirss Jhesus huijs, sonder consent e belieuen der memoriemn des Hilligen Cruces, ende der procuratoeren van den Huijssittender aermen voirss, Mede dat deselfften scholieren, wesekijnderen sullen zijn, soe veer In Sancte Nicolaes schoele wesekijnderen sijnt, anders sal men ander armen burgeren kijnderen ontfanghen, altoes nae guetduncken der voerschreuen aermenmeijsteren,
Item dat men geen Jongen Jn dit Jhesus huijs de Aelmissen langer sall laeten genijeten, dan dat se xv jaeren olt sijndt, Item soe sullen oick de huijsfrouwen des Crucis Memoriemeijsters e des procuratoers van den huijssittenden aermen elck sloetelen van den sueten naeme Jhesus huijs hebben, om ter weecke offt XIIII daegen eens, heijmelicken e onuerwarens In den voirss Jhesus huijse to gaene, e tregiment des maechdes ende der kijnderen lijnwaet mijt hoer geschoerde clederen thoe besichtigen, ende dat beste helpen raeden, Item offtet gebeurde, dat de Regent des huses, desse voirss. condicien e voirwaarden also nijet onderhielde, als hijer beschreuen staet, soe moegen de voirss aermen meijsteren, haer opsicht van den voirss Jhesus kijnderhuijs laeten vaeren.
     Anno XVc negen en dertich Is bij den Memoriemn ende den olsten van der Memorien met meer andere brueders van der memorien overgecoen e belieuet Alzoe een huijs geordineert Is, daer een deel aermer schoelieren Inne woenen, genoempt den sueten naem Jesus kijnderen, dat men den seluen kinderen alle sondaege sall geuen VI aelmissen en poircien

|pag. 66|

van den hilligen cruce, doch altijt tot der memoriemeisters en der memorien wederseggen.
     51 [51. fol. 154]Anno XVcXL opten XIIIJen dach Decembris hebben de gemeene broederen des hilligen Cruces memorie
In der schepencamer durch kerckenspraecke vergaedert, eendrachtelicken slooten e sonder ijemants tegenseggen beliefft voer hoer en hoeren naecoelingen, dat men den voirss. Jhesus kinderen, alle weecke, noch iii teeckenen sall gunnen e geuen, tot de VI aelmissen voerschreuen, ende dit op condicien en voirwaerden hiernae beschreuen.
     In den eersten, dat noch de schoelmeijster In der tijt, die een Regent der aermer scholieren binnen den huijse wesen sall, noch kerckmeijsteren, noch prouisoeren eenigen jongen sullen mogen stellen In dit Jhesus huijs voirss. sonder consent der Memoriemeijsteren des Hilligen Cruijss voirss., Ende dat de selffte scholieren, wesekinderen sullen wesen, soe ueer In der schoelen wesekinderen sint, anders andere aerme burgere kijnderen, altoes nae guetduncken der Memoriemeesteren.
     Item dat men geenen jongen In dit voirss Jhesus huijss de aelmisse langer sall laeten genieten, dan datse vijffthien jaer oldt sijndt.
     Item alle vrijdaghe sullen vier uan desse voirss kijnderen to metten gaen, ende de gantsse xij In de hillige crucis misse.
     Item de ouerste schoelmeister, sall oick verbonden zijn, selffs, off eene uan zijn ondermeisters die daer alder bequaemst toe Is, alle vrijdaghe des Hiligen Crucis misse mit den voirss aermen scholieren, solemniter to zingen, Hiervoer sal hoer salarium zijn, uier heren ponden, ende dess sall de memorie, van den anderhalff heren ponden, de de schoelmeister, ende dat gelt, dat de Jongen plegen to hebben uan

|pag. 67|

den metten, n misse to zijngen vrij e ontslegen zijn.
     52 [52. fol. 154vo]Item Een uan den voir kinderen sall altoes den officianten des Hiligen crusis, hetzij dan priesteren offte leecken, elck bijsundere toseggen wanneer men een verstoruen broeder of zuster begaen sall, ende dit sall een van den olsten Jongen doen, Hiertoe sall de selffste jonge altoes In zijn bewaar hebben dat pellen, ende de altaerkeerssen mit den engelen keersen.
     Item soe sullen de huijsvrouwen des Cruses memoriemeijsters, ende des Procuratoers van den huijssittenden armen In der tijt, elck een sloetell van den soeten naeme Jhesus kinderen huijse hebben om ter weecke eens, offt ten minsten te XIIII daegen heijmel e onverwarent In den voirss Jhesus huijse te gaen e tregiment des maeghdes e der kijnderen lijnwaet, mit der geschuerder clederen te besichtigen ende ten besten helpen raeden e stueren.
     Item offtet gebeurde, dat dense voirss. condicien e voirwaerden, alsoe nijet van den schoelmeisteren worden geholden, soe moegen de voirss Memoriemeijsteren In der tijt oere aelmissen weder to sich nemen, ende ander aermen daermede versijen, daert hem beliefft, Actum ten dage e jaere als bouen.

_________

     53 [53. Ex ordinario antiquo fol. 32.]Die Anneminge e vorwerden van H henrick vā heerde als te wesen Rector vant wesenhuijs bij Sanct Nicolaeskercke. Anno XVcLVI den XXVsten dach Julij hebben die Eersame Egbert ten bussch ende Hermā Kruse, als prouisoren van Sanct Nicolaes kercke, ende Mr Godtschalck ten Indijck ende Claes Jgermā, als gedeputierde van den Eersamē Rade ter nauolgender saecken, voert Anthonis van Trijer, als wesemeister in der tijdt e Geert euertsz, in plaetse van Berent Ottinck absent wesende, ende jonge

|pag. 68|

Reijner als procurator derselve wesekijnderen, mijt volcomen consent auctoriteijt ende speciael beuel des Eers. Rades voerscr. wederom angenomen e bewillicht den Eerbaren Hern henrick van Heerde, om op navolgende vorwerden e conditiē to bedienen dat officium des Rectoerschaps vant wesenhuijs bij Sanct Nicolaeskercke alhier. In den iersten sall H. Henrick voerss als Rector des voerss huijses hem regulieren nae inholt der articulen der laetster fundatie, e daertoe sich dieselue articulen referiren, belangende des Rectoerschaps van den voerss. huijse e niet wijder doende e regierende voertan, als hij tot desen tegenwoirdigen dage toe gedaen heft, E sall Jaerlix voer zijn pension hebben Thien golden gulden van der stadt ende vier golden gld. van shillich Crucis memorie, des sullen die huijssittende Armē van oer contributie totter voerss pension (als die Armsten) onlast zijn, Ende sall zijnen dienst nae desen Cōtinueren sess jaren volgende, mijt vorwerden, dat die Eers. Raedt ende heer henrick voerss. (indiē voerss. ende volgende conditie niet geholden worden) malcanderen reciproce sullen mogen altijt een halff jaer toe vorens den vorss. dienst opseggē ende oorlouē om middelre tijt ten beijden sijden sich mogen versien.
     Voert sint vorwerden, oftet geboerde (soe alle menschen sterflick zijn) dat h. henrick voerss afliuich worde, dat men alsdan zijn suster ofte zijn Maget in der tijt dat jaer voert uth versien sall buijte haren cost mijt een guede woeninge, om middelre tijt haer toe mogen versorghen, soe haer guetduncken sall. Ende ingeualle heer Henrick voerss. van Godt den heren mijt eenige cranckheijt gevairdet worde, alsoe dat hij den huijse ende kijnderen nijet nut en were, dat men hen alsdan dat jaer voert uth, buijten sijne costen mijt een gude wonninge versien

|pag. 69|

sall, latende hem uolgen die anstaende vss. pensie, tot sijnen profijte, sonder becroē des nieuwen Rectors, alsdan angenomen mach worden. Willen oick die Eers. Raedt mitten Rectoer der scholen van Sanct Nicolaes Kercke, alsoe verspreken ende hem vermogen, dat die wese scholiers, ghien schoelgelt noch andere gewoentlicke gerechticheit afgeeschet en sall worden, dan sullen euenwel hoer gewoentlicke profijten vant singē inder kercken frij beholden,
Ende dierhaluen van den Rector noch zijn gesellen niet verdruckt noch onwers angesien, geslegen noch onbehoerlick gestoten worden ten eijnde tusschen den Rector van der schoelen e zijn gesellen stedes vrede ende eendrachticheijt geholden sall worden.
     Voert soe h. Henrick broeder Johan voer den wesekijnderen vele neersticheijts mijt leren ende anders doet, sal mē hem besorgē in eenigē der gasthuijsen mit een Prouen, daer hij die cost mach hebben, dienende des niettemin tvoerss. wesenhuijs en den kijnderen, daerinne sijnde, als hij tot desen dage toe gedaen hefft sonder argt Actum Anno die et Mense vts. gepassiert bij den Rade.
     Met eene andere hand staat hieronder genoteerd, dat Henrick van Heerde op die olde vorwarden den 1 Sept. 1562 nog gecontinueerd is tot paschen 1563 en als hij dan het er aan wil geuen moet hij het den Raad een half jaar te voren opzeggen.

_______

     54 [54. Dig. nov. Fol. 211vo]Reformatie vpter weesen ordinantie gedaen. Soe beuonden is, dattet weesen huijs, sonder gueden voirraem, mit kijnderen, die eene van hoer olderē beroeuet bint, bezwaert wordt, ende dat vth erroer ende misuerstandt spruitende, wth somminge belieuinge,55 [55. fol. 220] neffens die ierste fundatie gestelt, als Datmē weesekinderē annemē sall, soeueer die inder scholen

|pag. 70|

van Sanct Nicolaus bint, anders sal men ander arme burgers kijnderē ontfangen totten getale van twaleuen, Ist dat, onder dat decksell der vurss. belieuinghe, cleijne kijnderen, die hoer selues niett behelpen, jae naulick toerechte spreken konnen, Daer Ingeseth bint Datwelcke die voirstanderen des huijses vsz. nieth alleene lastig is, mer oick den huijse bezwaerlick, Hebben derhaluen op die Rekenscap, geholden A° 1564 den laetsten Januarij. Die weerdige ende seer discrete heer meijster Aggeus Snecanus Pastoer mit E. Heren Henrijck de Wolffs ende Geerdt Crachtssen, in plaetse van Claes Jgermā absent, prouisorē van den Erss. Raeth verordent, die Erentueste Wolter de Wolffs van Westenroede, kerckmeijster van Sanct Nicolauskercke, die Memoriemeijsters nije ende olde des hilligen Crucis memorie, als Henrick Hoppēbrouwer In der tijdt ende Geert dubboltzen Procuratoers van den huissittenden armen Jonge Reijner In der tijdt Johan Mattheuss, Geerdt Euertss ende Henrick Dubboltss tsaemē wesemeijsterē rijpelick opt vorscr. ende op andere naevolgende punte geleth, eendrachtelicken beliefft ende gestatuirt (nochtans altijt voirgaende correctie tadvijss ende believē de Erss. Raedtz) tot des huijsses weluaert ende profijt vast ende onverbrekelick geholden thoe worden, ende dat wth cracht der laester fundatien, Dat men nae dessen daege, voertan ghien kijnderē inneemen sall, dan die alder armsten, troesteloesten ende verlatensten van vaeder ende moeder e anders ghiene, ten weere dat in Sanct Nicolausschole eenighe knechtkens werē, die vau een van hoer olderen, dat weer dan uader off moeder beroevet weren, ende van stonden an dat choer mit singhen mochtē nutte wessen ende dienē, Ende voertan ghiene kijnderen beneden twee Jaeren ende ghiene boeuen twaelff Jaeren in toeneemē.
     56 [56. fol. 220vo] Vorder blijket, dattet selffde huijss ingelijck be-

|pag. 71|

zwaert wordt, soe sulcke kijnderen, eermaels voer choralē ingenoemē ende ontfangen, beuonden bij die schoele tblijuen nieth nutte, op ambachten opt huis vsz kost gestelt, hoer leer Jaere geëxperiert, hebben noch eene van hoer olders, presumieren nieth toe min langer int huiss toe blijuen, niet angemerct, dat men luith der ierster fundatien sulcke kijnderen nieth langer dan een half Jaer op een ambacht becostigen ende holdē sall, Is beliefft ende voir des huijses oerbaer gestatuirt dat alsulcke kijnderē, nae dat hoer leerjaere vth bint ende sijnt vijfftien jaeren olt, sullen die Aelmissen des huijses nieth langer genieten, mer sullen vthgestelt worden tot hoir leuende vaeder oft moeder, voirbeholden dattet vthsetten der verlatener wesekijnderen nae haer qualiteijt ende nae dat sie sich vlitich ende tuchtich gedraegen hebt, sall altijt staen tot discretie der wesemeisterē.
     Is oick belieuet ende voir nutte angesien, dat als mē eenijge kijnderen vp ambachten setten sall, Dat mē voir all mit die meijsters expresselijck bescheiden sall, dat die selffde kijnderē alle hillijge daegen des smorgens toe sermone sult gaen ende In die hoemisse, ende wess sie nae vsantie hoers ambachts tot hoers meijsters huiss dan doen sullen dat sullen sie voir ofte nae, ofte tusschent sermoen ende die hoechmisse doen, ende dat hier ghien Inbreck in geschie sall die Regent speciaal vpsicht vp hebben, sal men oick bescheiden mit die meijsters, dat men die Jongen als die tijdt is sonder becroen an die bergerschepen mach senden om uisch toe bidden, ende sullen die kijnderen die tijdt dat see dan vthsinnē, tot belieuen hoers meijsters nae dienē.
     57 [57. fol. 221]Nae dat dan ingelijck in die ierste fundatie gespecificiert staet, datmē die Jongen, die hoer tijdt ouerstreken is, ende reijssen in particulaer schoelen,

|pag. 72|

om haer studiū. toe cōtinueren, voert ierste halue Jaer ij golden gulden geun sall, Angemerckett sulcks nae beloep des tijdtz voir arme uerlaten kinderē nieth ueel helpen kan, ist beliefft ende overgegeven, szo dair eenijge Jongens wesen, die bequaem gekent worden, ende begeerden vorder sich ad studium toe geuen, salmen mit die Aelmissen, aldair toe gefundiert ende mede nae dattet huiss vermach, toe hulpe coemē ende onderholden ende dat nae dat die selffde Jongen in hoer stadium sich bevlijtigen, soe lange ende der tijdt toe dat hoer jaere Luijth der fundatien vth sijnt, nochthans altijt tot goetduncken der weesemeisterē, Ende die vurss. ionge geëmancipiert sijnde, sullen nieth toe mijn die gefundierde aelmissen In hoer stadium genieten, ter tijdt ende soe lange sie studierē e anderē om toe studierē wthen huise queeme.
     Opdat wijders alle kijnderen, die mit wille der wesemeisteren wth den huijsse scheiden ende sich elders voirsien, oft uan andere guede luijden voirsien worden, szo ueel toe beter ter eerē Gods ende welluaren der gemeente voert moegen koemen ende guede menschē worden, sall mē die selffde knechtkens cleden, geuende elck twee nije hembden tot sijn halff sleten hemden, twee broecken, twee boeijssen, twee pair neerhoessen, een pair nije schoenē, ende dat ouercleet als van paltrock ende deergelijcken, sall staen tot guetduncken der wesemeisteren ende des Regents, nae dat zich die kijnderen tuchtich, deuchdelick ende eerlick In den huijsse ende anders
58 [58. fol. 221vo] geregiert ende gedraegen hebt. Sullen oick die Meiskens, mit twee nije hemden, mouwē e lappē, hoesen ende schoenē versien worden, vorder van pels, sieltken ende rock sall staen tot guidtduncken der weesemeijsteren ende Regent, nae dat see

|pag. 73|

sich vlijtich ende tuchtich als voirss. geregiert hebben.
     Sal dit alle vurss. onverbrekelick, gelijck oick alle andere guede vsantien geholden worden, als oft expresselick in die bezegelde fundatie gespecificeert were Edoch altijt nae wilkoer ende guetduncken des E. Raedts, Prouisoren, des weerdigen Herē des pastoers mit sampt den wesemeijsterē. vscr. ende horē nacoemelingē tselffde tmoegen worden vermindert offte vermeerdert, nae eijsch des tijts ende gelegentheijt des huijses, In margine stōdt geschreuē Desse Reformatie, Declaratie ende ordinantie der tegenwoirdige articulen is geratificiert ende geapprobiert bij den Ers. Raede Act. Xxen Julij Anno xvc vier e tzestich. Ende wass underteijckent Nicolaus ab vrck sst.

_____________

     Uit de in het oudste Resolutien-Boek van S. en R. opgenomen » Fundatie e ordinantie bij Burgermeijsteren Scepe, Raedt e Gesworen Gemeente deser
59 [59. fol. 5] Stadt Campen op den 21 Februarij Anno 1592 gemaeckt, opt onderholt des wesenhuijses ende der wesekijnderen.
     60 [60. fol. 6]Item die knechtkens des wesenhuijses sullen ter
Latijnscher scholen geschickt e geholden worden, tot hoer Thien oft Twaelff Jaeren toe, tot discretie der Prouisorē e wesrn omme toe besijen, oft sie bequaem sullen wesen voortan in studijs gecōtinueert, oft anders op een guet ampt gesettet te worden.
     Ingelijx die maechtkens te schicken in de Duijtsche schole ter tijt toe sie sullen kunnen lesē e schrijven.
Ende hier en tusschē sal mē eenē yderē van hoer mede laeten leeren, tgene daertoe bequaem sullen worden beuonden.
     Item als die wesekijnderen des morgens mitter schellen opgeweckt sullen sijn, sullen sie stracx bij

|pag. 74|

eene koemen e uallende op hoer knijen, hoer morgengebett spreken, danckende Godt almachtich voer Sijne weldaden e hem wijders biddende, als hoer bij eenē van den olsten voergelesen sal worden.
     Desgelijcx sullen sie alsteetz doen voer e na den eeten, Maer des auentz, als sie tot bedde werden gaen, sullen sie ingelijcx bij eene komen, op hoer knijen uallen e de Heeren dancken e bidden.
     Item op dagen e tijden als sie ter predicatien gebracht worden sullen sie int vth e Ingaen (soe over den straten, als in der kerckē) zich soetelick e manierlick holden e dragen e sittende in der kercken, alleene nae den Predicant sijen, e vlitich toehoeren opdat sie, toe huijs komende, ende van den wesevader gevraecht sijnde, eenige puncten mogē verhaelen, die sie in de Predicatie geleert sullen hebben.
     Gelijck sie oick tot allen tijden, binnens huijses, e op der straten, sich tegens eenē ijderen, eerbiedich e seedich bethoenē sullen, e hoer Lectiones in der schoelen, e hoer Ampten (daerop sie gesettet sullen sijn) mit allen vlijte e neersticheit waernemen, allen thaluē hoer weseuader obedieren, e sich tot alle huijswerck (daertoe sie bequaem) laten gebruijcken.
     Item indien eenige wesekijnderen, nae verloop der XVI Jaeren bequaem weren, om voortan in studijs onderholden te worden, sullen sie verbonden sijn, dese stadt te dienen, in eenich eerlick officie, daertoe sie van den E. Raedt sullen mogen worden beropen.’’

_____________

|pag. 75|

Bijlage IV.

Uit den Ordin. Antiquus, fol. 181.

                         Docendi discendique methodus in schola Campensi
                              obseruanda.

     In primis ordinarie quater de die inuisenda schola Aestate, quae censebitur a festo Purificationis ad Omnium Sanctorum (ut dicitur) Hyeme verio, propter frigus tenellaque puerorum corpora ter, eadem retrorsum a praescripto tempore computata. Diligens tamen habebitur ratio ut eadem hyeme quae aestate proponantur.
     Die Lunae, Martis, Mercurii, Jovis et Veneris matutino tempore ab hora sexta usque ad septimam compendium Philippi Melant. prelegetur exponeturque adiuncto argumenti hujus vel illius exercitio; a septima ad octavam selecta Erasmi Roterodami colloquia. Post ad scholam redibitur hora nona a qua usque ad decimam proponetur Erasmi de ciuilitate morum Libellus, iis vero diebus, quibus feriae dabuntur, Erasmi loco, Aesopi fabulae puriores.
     Ab hora duodecima pomeridiana usque ad primam Etimologia de verbis ediscenda dabitur, a prima ad secundam Terentii comoedia quaedam; ita tamen ut juventus diebus Lunae et Jovis (quibus feriae erunt) hora duodecima scholam solummodo intret excipiatque a Gymnasiarcha adagium vel insigne dictum quod memoria retentum postera die reddatur.
     A quarta ad quitam syntaxis sive de constructione Latina Libellus cum epistolis quibusdam Ciceronis familiaribus juventuti praelegetur. Die Saturni, horis matutinis, eadem praelectio iidemque autores, servabantur, in pomeridianis

|pag. 76|

vero a duodecima usque ad primam Catechesis Christianae religionis, a tertia ad quartam Libellus Evangeliorum dominicalium (ut vocant) docebitur neque inconsultum esset Graecae linguae fundamenta subinde proponi. Die solis hora septima matutina scholam pueri intrabunt reddentque quod pridie ex catechesi propositam fuerat, cum cjusdem repetitione, deducenturque ad templum, unde cum onmi reverentia finita concione redibunt ad scholam mox dimittendi. Pomeridiana duodecima idem servabitur.
     Cum autem juventus in tres classes sit digerenda, primum locum tenebunt majores, secundum minores, tertium jdiotae; hinc patebit discernendam esse institutionis methodum pro ingeniorum qualitate. Interim, ne dum literis artibusque instituantur, in moribus deficiant, nequitiae incivilitatisve signum dabitur, quod, nisi translatum fuerit in alios, ferulae poenam adferet, eademque ratione, si quis vernacula lingua locutus fuerit, notabitur. Amplissimi Senatus Campensis mandato Rei. Jacobss secretarius scr. et subscr. A° 1587, 19 Octobris.

_____________

|pag. 77|

Bijlage V.

                         Leges et Ordo Classium Nec Non Auctorum atque
                              librorum in singulis Classibus Inclutae Rei-
                              publicae Campensis Scholae proponendorum
                              Catalogus. Amplissimis, Nobilissimis, Doctissimis                                                   Prudentissimisque D. D. Coss. Scabinis atque
                              Senatoribus Inclutae Reipublicae Campensis,
                              Dominis ac Maecenatibus suis summe colendis
                              Ludi Moderator & Praeceptores S.

_____________

     Scholas esse pietatis et Virtutum omnium officinas ac tanquam vivum quoddam Seminarium, in quo insignes bonorum Civium surculi, mox ubi succreverint, ad Ecclesiasticas & civiles functiones transplantandi, aluntur atque excoluntur, tum omnes sapientes affirmant, tum res ipsa loquitur. Quapropter summis landum praeconiis tollendi et evehendi sunt omnes Christiani Magistratus, qui ultimis his et exulceratissimis temporibus tam pio zelo, tamque singulari de Republica bene merendi studio non solum constituunt scholas et aperiunt, iisque plurimos et lectissimos magistros publice semel praeficiunt sed de earum etiam amplificandarum et conservandarum cura adeo nihil remittunt, ut nullis quoque ad hanc rem necessariis sumptibus parcaut, tum honesta et justa docentibus stipendia liberaliter assignando, tum egenorum et tenuiorum discipulorum inopiam sua benignitate sublevando. Inter ceteros autem nos certe de prudentissimis et amplissimis Reipublicae nostrae Campensis primoribus vere praedicare possumus, nihil ipsis liberorum suorum institutione prius esse, qui probe Platonicum illud 6 de Republ. praeceptum considerant et perpendunt: Primam cis potissimam Magistratus curam in proba

|pag. 78|

& liberali puerorum educatione consistere, nec quidquam magis aversantur quam audire se opibus colligendis intentos esse, sed liberos atque posteros, quibus ea colligerent, negligere, quod sapiens ille Crates suis civibus objicere solebat. Etenim quo zelo semel hujus suae scholae instituendae atque exornandae curam susceperunt, eodem in eadem in dies magis magisque amplificanda fortiter pergunt, nec sumptibus aut impensis ullis parcunt, modo suos libere et liberaliter educatos videant. Quae quidem ut digna sunt viris praestantissimis, ita publicam commemorationem omniumque commendationem merentur. Sed praestat, ut Sallustius inquit, de Carthagine silere quam parum dicere. Macti itaque tanta virtute tantoque animo proceres, pergite, quod facitis facere. Ut in adipiscenda hac tanta et tam insigni verorum bonorum possessione diligentissimi fuistis, ita ad eandem retinendam pari animo opus esse, ipsi nostis.
Constantiorem possessionem posteris nullam relinquere potestis, et ut maxime praesentia oderimus bona, illi vestram sedulitatem agnoscent, illi vobis gratias agent; illi non tantum quod cives, sed in primis quod boni cives sint vobis acceptum ferent: nullaeque illorum linguae, nullae literae de tanto vestro beneficio conticescent. Ad nos quod attinet, quibus haec informatio publice commissa est, spondemus nos nemini, nisi quis ipse sibi deesse voluerit, defuturos, summamque adhibituros diligentiam ut nostrum conatum, nostram fidem, nostrum studium Deo, Magistratui et quibuscumque non iniquis rerum aestimatoribus probare et qualicunque de nobis conceptae bonorum opinioni possimus satisfacere.
     Faxit Deus Opt. Max. ut piè nuncupatis votis felix eventus respondeat. Ipse praeses et antistes scholae nostrae existat, ut pulcherrimam Ecclesiae Reique publicae sementem in hujus urbis Seminario facere, atque Campis, tanquam ex irriguo aliquo horto plurimas virides suavesque plantas ad fertiliores Musarum campos emittere possimus. Valete viri

|pag. 79|

amplissimi etc. nosque vobis, quod facitis, de meliori nota commendatos habete. Campis ipsis Kalendis Januariis Anni a Christo nato 1599.

Tabula in qua de Moribus.

1.

     Fons omnium legum Decalogus esto, cujus violatores disciplinae severitate emendantor.

2.

     Pietatis studio prima cura impenditor. Itaque mane surgentes, vesperi cubitum cuntes, cibum sumpturi eoque sumpto precibus religiose et modeste vacanto. Preces negligere nemini impune esto.

3.

     Diebus Dominicis precibusque publicis ad unum omnes a praeceptoribus in templum deducuntor, concionantem observanto silentio, arrectis auribus, audiunto, summam vel partem aliquam concionis praeceptoribus reddendam memoriae mandanto, sine gravi causa abesse, exire, locum mutare, et finita concione injussu Rectoris aut Praeceptorum surgere nemini fas esto.

4.

     Parentes, Praeceptores, scholae praefectos, Ministros verbi divini, Magistratum et quicunque dignitate praestant, ubique debita obedientia et honore prosequantor.

5.

     Mane pexi, loti, libris armisque scholasticis instructi ad constitutam horam adeunto scholam, a Psalmo, lectione sacra et precibus labores diurnos auspicantor et vesperi finiunto.
Qui ullam horam absque Rectoris aut Praeceptoris sui permissu abfuerint, ratum hora proxima chirographum à parentibus exhibento, ceteris horis definitis ante catalogi recitationem adsunto.

6.

     In classe, suo omnes loco, quiete et modeste sedento, char-

|pag. 80|

tam, atramentum, pennas in promptu habento. Praeceptores docentes diligenter auscultanto, quae dictantur emendate exipiunto, per absentiam forte omissa intra triduum instauranto.
Nullos alios auctores, quam qui docentur, legunto: nihil a lectione alienum scriptitanto, nihil pingunto.

7.

     Observatores primi in schola sunto; quae suis horis declinanda, conjuganda, comparanda, recitanda praescripta sunt, errantes, turbantes absentesque notanto et bona fide sine dissimulatione produnto.

8.

     Recitantem memoriter suo coram praeceptore vel observatore, omnes ita auscultanto ut nullum recitatoris verbum quemque effugiat, neque ulli quidquam suggerunto.

9.

     Sermo omnium et in schola et domi et foris Latinus et quantum fieri potest, emendatus, pudicus, blandus, honestus, non obscoenus, non morosus, non contentiosus esto; à convitiis, dicteriis, jurgiis, sannis abstinento. Nemo alteri injuriam facito aut ad pugnam provocato.

10.

     E schola domum dimissi ordine et sine strepitu egrediuntor, in plateis modeste absque cursu et clamore incedunto, massas niveas, lapides aliudve non jaciunto, nec uspiam moram faciunto. Consuetudines familiaritatesque eorum, qui a studiis alieni sunt, quique per plateas cursitare consueverunt, fugiunto. Obviis de via decedunto et honoratioribus aperto capite honorem exhibento. Parentibus sive domum exeant, sive repetant, salutem precantor.

11.

     Exercitia styli ad constitutam horam bene, continue et eleganter descripta praeceptori offerunto. Qui justa de causa ad horam praescriptam reddere non potuerunt, proxima exhibento, neque ullo modo negligunto.

|pag. 81|

12.

     Diebus Sabbathi, quae per totam septimanam praelecta fuerunt repetunto, in iisque memoriter recitandis praeceptori diligentiam probanto

13.

     Diebus feriarum ad honestam corporis animique relaxationem dimissi honeste et modeste corpus exercento, infames, fortuitos et inhonestos ludos fugiunto, nec pretium ullum deponunto.

14.

     Ab aquis et natationibus aestate, hyeme a glacie omnino abstinento. In plateis locove aperto mejere, aut alvum exonerare, mentiri, damnum dare cuiquam, res suas perdere, alienare, permutare aut quomodocumque cum aliis contrahere, nemo sibi licere arbitrator.

15.

     Observatores, si in has leges et scholae disciplinam peccantes dissimulaverint, affines criminis habentor.

16.

     Decorum in omnibus servanto. Tantum quemque studiis profecisse, quantum Moribus reapse ostendunto.

Tabula in qua de Lectionibus.

In sexta et ultima

     Discunt litteras cognoscere easque colligere in aliquo Nomenclatore et in exemplis declinationum et conjugationum Vocabula quotidie bina Rhytmica et initia quaedam pietatis parva.

In Quinta

     Declinationes, comparationes et conjugationes Epitome Grammatices Phil. Mel. pueris proponitur, ex qua rectam litterarum comprehensionem et lectionem sunt percepturi.
     Lectionem eandem, aut partem lectionis scriptam exhibe-

|pag. 82|

bunt. Hac ratione et commode scribendi artem sibi comparabunt et vel pars aliqua illorum inhaerebit memoriae.
     Rursum declinant, comparant, conjugant. Vocabulam unam atque alteram memoriae mandant. Diebus Saturni legere discunt Evangelium Latinum, Dominicis vero Decalogum et alia ejusmodi, quibus aetas illa tenera juvari potest.

In Quarta

     Discunt Etymologiam Latinam Phil. Mel. illi, qui perfecte legunt cum secundanis.
     Faciliores regulas syntaxios Phil. Mel. cum secundanis.
Artem scite pingendi litteras Latinas, Graecas, numeros; etiam declinationes, comparationes et conjugationes. Audiunt etiam colloquia Corderii, Fabulas Aesopi et Nomenclaturam Hadr. Junii. Catechesin Latinam & Evangelia Dom. cum secundanis horis ordinariis. Exercitium styli illis proponitur, pro captu illorum, breve et facile, et quae per totam septimanam didicerunt, diebus Saturni repetunt.

In Tertia

     Etymologia et syntaxis explicantur accuratius. Epistolas fam. Ciceronis, Terentii Heaut. audiunt cum secundanis, colloquia Corderii, Nomenclat, Evangelia Dorn. Lat. & Catechesin cum quartanis. Proponitur et his exercitium styli. Diebus Saturni concertationes sunt in Etymologia et Syntaxi. Et quae per totam septimanam didicerunt, ruminantur.
     Detinentur hic pueri quoad Etymologiam et syntaxim fideliter didicerunt, nec sine his ad secundam ascendit quisquam.

In Secunda

     Docentur Catechesis, Evangelia Dom. Graeca, Grammatica Graeca Clenardi, Epistolae fam. Ciceronis, Terentii Heaut. Bucolica Virgilii, Dialectica et Rhetorica Rami. Etymologia et syntaxis postremo repetuntur et absolutissime explicantur.
Diebus Mercurii habent exercitium styli, Veneris materiam

|pag. 83|

carminis. Dictum aliquod Graecum ex medio quodammodo vitae usu depromptum illis proponitur et origines dictionum ostenduntur. Atque diebus Saturni quae per totam septimannm didicerunt ab illis exiguntur.

In prima Classe

     Suo tempore dante Deo proponentur syntaxis Graeca Posselii, aut si qua commodior. Prosodia Graeca. Paedogogia, Isocrates ad Demonicum Orati, lib. 4 Aeneid. Virg. Horatius, Ciceronis Officia et Oratio aliqua cum doctrina troporum et schematum. Diebus Veneris Epistolae aut argumenta arbitrio nostro praescripta Latine, tum, pro ingeniorum ratione, Graece compositae, Martis carmina tradentur. Sic Phrasium fient formationes, Saturni erunt disputationes in praeceptis artium et orationis materia praescribetur.

Examen et Praemia.

     Examen instituetur in anno bis, Visitatores ex Consulum et Senatorum (si illis ita visum fuerit) ac Ministrorum Ecclesiae ordine, Rectori adjungentur. Digni ad superiorem Classem promovebuntur, et iis, qui diligentiam suam Dominis Examinatoribus probaverint ex multis petunia, aut donum scholasticum dabitur. Qui Memoria ante alios valet, is se scientiae Thesaurnm possidere intelligat, qui plurimum in virtutum et bonorum Morum studio profecerint Rectoris judicio praemium capient dignisque commendabuntur.

_____________

Errat vulgus scholam otium esse existimans.

     Ostendit enim vel haec exigua Lectionum tabella ingens hic a nobis sustineri negotium, cui ut ferendo esse possimus filium Dei scholarum et Auctorem et Vindicem rogamus, ut benedictionis suae gratia nos circumfundat et corroboret.

Fer Jesu Nobis Indigentibus Salutem.

_____________

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.