Deze kerk in den buitenhoek gelegen, was aanvankelijk eene met riet gedekte kapel, toegewijd aan de Twaalf Apostelen en werd misschien in den aanvang der 13e eeuw gebouwd. Ze was oorspronkelijk gelegen buiten de stad, daar dit gedeelte toen nog niet tot de stad behoorde, en diende om in de behoeften der omwonende bevolking te voorzien. Toen deze allengs toenam en men ook uit de stad daar de godsdienstoefeningen kwam bijwonen, werd ze, waarschijnlijk in ’t laatst der 13e eeuw, verbouwd en tegelijk als kerk toegewijd aan O. L. Vrouw. In de 14e eeuw werd de kerk nog weer vergroot en uitgebreid, in 1369, onder leiding van Rutgher Michielszoon van Keulen, die, gelijk we zagen, ook aan den bouw der St. Nicolaaskerk arbeidde. De kerk, zooals we die thans nog zien, dagteekent grootendeels uit dezen tijd.
Ik vermoed naar aanleiding van den stichtingsbrief van O. L. Vrouwe broederschap in deze kerk, dat de voltooiing in ongeveer 1380 valt.
Even als aan de St. Nicolaas- zoo was ook aan deze kerk vroeger eene school verbonden. De raad maakte daaromtrent in 1387 de verordening, dat de schoolmeester dezer school, met toestemming van den meester
[pag. 129]
van eerstgenoemde school, tweeëndertig scholieren zou mogen hebben. De meester zelf zou echter onder ’t opzicht en de bevelen staan van dien der St. Nicolaaskerk en als ’t ware diens ondermeester zijn.
In 1393 verordende de raad, dat niemand eigendom zou hebben aan de banken in deze kerk, en dat, wie het eerst kwam, de plaats zou mogen innemen die hij verkoos, ’t Was echter verboden hooi, stroo, matten of andere voorwerpen in de kerk te dragen; men bezigde die waarschijnlijk als verwarmingsmiddelen tegen den slecht gevloerden bodem.
Van 1453-1454 werd de toren der kerk geheel verbouwd, waartoe de stad belangrijke sommen op lijfrente nam; Andries Goertss maakte in 1481 een nieuw houten klokkenhuis daarop, naar ’t model van dat in den toren der St. Nicolaaskerk, doch met een gebint meer. Behalve de zes oude klokken werden daarin twee nieuwe gehangen, waarvan de vervaardiging aan den vermaarden Kamper klokgieter, Geert van Wouw, werd opgedragen.
Een deel van dezen toren viel in 1607 naar beneden, en beschadigde de kerk en eenige huizen; de stadsregeering nam maatregelen om verdere ruïne te voor-komen en gaf vergoeding aan de eigenaren der beschadigde huizen.
Ook van 1625-1629 werd de toren gerepareerd en goot de Wed. Wegewaert daarvoor nieuwe klokken, terwijl Mr. Hans van Norenberch een nieuw uurwerk leverde. In 1647 werd de toren plat afgedekt om hem tegen inwateren te beveiligen, terwijl hij, toen hij in latere jaren langzamerhand geheel scheef was gezakt, door de uitstekende bekwaamheid van den reeds straks genoemden architect uit Derdrecht, Johan de Jonge, in 1683 geheel werd recht gezet, en voor verdere uitwijking werd bewaard, een werk ’t welk 19217.18,12 Car. gl. kostte.
Op dit feit vervaardigde de Kamper secretaris H. Nuis ’t volgende latijnsche vers:
[pag. 130]
Quid stas attonitus ? quaeris quid versibus bisce
Tempore præsenti referam? mirabile dictu.
Turrem, ter decies geminos postquam stetit annos,
Quattuor hanc pronam cubitos, cum pollice quino,
Cura magistratus, nec non solertia vivax
Artificis clari Jannis cognomine Jonge,
Auxiliante Deo, populo metuente ruinam,
Mensibus erectam quinis fundo solidavit.
In plaats van de ranke spits die de toren vóór 1607 had, werd hij, gelijk ik straks reeds zeide, later afgeplat, totdat hij in onze eeuw werd verbouwd en daardoor zijn oorspronkelijk karakter geheel verloor.
Van 1608-1610 werden er aan de kerk belangrijke herstellingen gedaan, waartoe de stadsregeering den steen en de verdere afbraak van de St. Geertruidskerk afstond. De gewelven der kerk werden nog in 1650 door Nicolaes Bellekijn beschilderd, terwijl in ’t zelfde jaar een nieuw gesneden houten predikstoel daarin werd geplaatst.
Vóór de hervorming bevonden zich de navolgende altaren in deze kerk. De daarbij gevoegde jaartallen geven te kennen niet de stichting, maar wanneer ik ze ’t eerst vermeld vond; de overigen zijn ontleend aan een register der vicariën van 1582.
1 Het altaar voor het koor; 2 St. Anna’s altaar bij de deur naar de Oudestraat; 3 St. Anthonius altaar bij de mannenbanken aan den kant der Oudestraat; 4 St. Petrus en Paulus altaar; 5 St. Jacobs altaar, 1537; 6 St. Olofs altaar; 7 St. Rochus altaar; 8 H. Kruis altaar; O. L. V. in Nooden; 10 O. L. Vrouwe altaar waarvoor de ezel placht te staan; 11 Sacraments altaar; 12 St. Catharina’s altaar; 13 ’t Kleine Kruis altaar; 14 St. Maartens altaar, 1551.
Sedert den beeldstorm van 1580 was deze kerk in het bezit der hervormden gekomen, die daar hunne godsdienstoefeningen bleven houden, totdat koning Lodewijk Napoleon haar in 1809 aan de roomsch-katholieken afstond.
De kerk heeft drie beuken met evenveel even hoog
[pag. 131]
gelegen steenen gewelven en een weinig naar buiten uitstekend transept. De zuilen die in twee rijen de gewelven dragen zijn rond en voorzien van bladkapiteelen.
Het koor is kort en zonder omgang, terwijl ter zijde twee altaarnissen zijn.
Het hoofdaltaar is een smaakvol kunstwerk, ’t welk benevens vele belangrijke restauratiën, door de goede zorgen van den, helaas, onlangs overleden kundigen pastoor H.H. Nieuwenhuis werd aangebracht.
Toen in de 16e eeuw de hervorming te Kampen haar beslag had gekregen, werden de katholieken streng geweerd. Allengs begonnen ze zich echter in ’t laatst dezer en in ’t begin der volgende, 17e eeuw, weder hier neder te zetten, en werden ze soms bij uitzonde-ring geduld, zonder echter hunnen godsdienst te mogen uitoefenen. Nog den 18en Maart 1635 werd Andreas van Balen, anders genoemd Kelderman, geboren te Brugge, gekleed als een wereldlijk persoon, maar volgens bekentenis Jezuïet, gevat, omdat hij hier de mis bediende en godsdienstoefening hield. Hij werd gestraft met verbanning en een boete van 700 carolus guldens. Mr. Jan Jansen Sael, een advocaat, die hem had geherbergd en ten zijnen huize verboden vergaderingen had gehouden, werd met 300 car. gl. beboet.
Beide boeten moesten binnen tweemaal vierentwintig uren betaald worden. Sael betaalde terstond zijne boete en 300 car. gl. voor den Jezuïet, terwijl hem op aandringen der burgerij de dadelijke betaling der resteerende 400 car. gl. werd kwijt gescholden, mits hij voor zijn dood dit bedrag aan de armen legateerde.
In 1635 werd een schout bij nacht aangesteld om de vergaderingen der roomschen op te sporen en deze aan te brengen en den 17en December van datzelfde jaar werd bepaald, dat de persoon die den zooeven genoemden Kelderman had verklikt, op den eerstkomenden Petri ad Cathedramdag eene vereering van 100 car. gl. van de stad zou ontvangen.
Aan Arend Brant, wiens zoon de latijnsche school te Kampen had bezocht, die daar goede vorderingen
[pag. 132]
had gemaakt, en daarna door zijn vader op ’t College van de Sociëteit te Keulen was geplaatst, werd den 30en Juli 1636 gelast, om zijn zoon binnen twee maanden naar huis te doen terugkomen.
In 1665 en 1686 besloot de stadsregeering om geen roomschgezinden tot gildemeesters, bevelhebbers, korporaals, rotmeesters enz. te benoemen en toen de roomsche priesters kort na ’t vertrek der Fransche troepen, zich ophielden in ’t huis van zekere weduwe van Twickelo, werd hun, bij resolutie van 2 Oct. 1674 aangezegd, om het huis te verlaten en zich van alle godsdienstoefeningen te onthouden. Den 18en Augustus 1690 werd den roomschen op straffe van confiscatie verboden om het huis van jonkheer Johan Theodoor toe Boecop, gelegen achter de Nieuwe muren, tot eene kerk in te richten.
Ook 21 Februari 1683 besloot de stadsregeering- om de exercitie van ’t pausdom, gelijk men dit betitelde, met allen ijver te weren. Twee priesters die gods-dienstoefening hielden, werden 11 Juni 1683 tot 500 car. gl. boete veroordeeld, welk geld gebezigd werd tot herstel van ’t orgel in de Broederkerk. Den 6en Maart 1761 gelastten schepenen en raad, naar aanleiding van bij hen ingekomen klachten, aan Franciscus Jacobus Kemmelaar, roomsch priester in de kerk in den Rhijnvischgang: ,,hoe zich int seduceeren van gereformeerde menschen tot de paapsche religie, ’t dopen van derzelver kinderen, so hier als ten platten lande, als anders verre te buiten gaet’’, om zich voortaan aan een en ander niet meer schuldig te maken, daar hem anders de stad zal worden ontzegd.
Sedert 1674 schijnen de katholieken, trots alle plakkaten en verordeningen, hier ter stede toch hun godsdienst te hebben uitgeoefend, althans sinds vindt men dat in de kerk der statie achter de Nieuwe muren, regelmatig gedoopt en getrouwd wordt, ja zelfs wordt er professie gedaan naar den derden regel van St. Franciscus.
Deze kerk op den hoek van de Blauwehandsteeg gelegen, en omdat ze door ordensgeestelijken werd bediend, ook de Paterskerk geheeten, had, naar ik uit oude stukken heb kunnen opsporen, de volgende pastoors :
[pag. 133]
1674 – 1677, Gerhardus van Asten.
1677 – 1687, Ludovicus de Fraije.
1687 – 1702, Jacobus de Rechter.
1702 – 1730, Joannes Baptista de Leeuw.
1730 – 1737, Joannes van Kuijck.
1737 – 1766, Franciscus van Elsenbroek.
1766 – 1811, Wilhelmus van der Bliek.
De Pastoorskerk, die zich in den Rhijnvischgang of Ekstersteeg bij de Boven-Nieuwstraat bevond en door seculiere geestelijken werd bediend, had de volgende pastoors:
? – 1663 Theodorus Philippus Slagman.
1663 – 1678 Koenraad Voorst.
1678 – 1690 Theoderus Voorst.
1690 – 1709 Cornelis Marquis.
1709 – 1738 Franciscus Jacobus Kemmelaar.
1738 – 1759 Gerhard Mulders (geboren te Oldenzaal).
1759 – 1779 ?
1779 – 1809 Bartholomeus Doorenweerd.
Met voorweten van den magistraat werd in deze kerk in 1752 een nieuw orgel geplaatst, terwijl ze nog in 1783 belangrijk werd vernieuwd.
De katholieke bevolking te Kampen bedroeg in 1876, 2884 zielen en heeft ook een eigen in 1803 gesticht weeshuis, thans gelegen in de Bovennieuwstraat bij de Broederkerk, vroeger in de Oudestraat in den Buitenhoek, waar nu de nieuwe stadsbewaarschool is. In 1877 werden in dit gesticht verpleegd 15 jongens en 11 meisjes. De kosten van verzorging en opvoeding beliepen over dat jaar f 4022.645.
Men bewaart hier nog eene zeer merkwaardige, allegorische schilderij, betreffende de regeering van Filips II onder de spreuk: Deum timete et regem honorificate, gemerkt I. P. F.