DE LEER VAN CALVIJN DRONG DOOR IN HET LAND VAN VOLLENHOVE
De Reformatie in Steenwijk en Blokzijl 1566-1660.
Doctoraalscriptie Nieuwe Geschiedenis door J. Odding
onder begeleiding van prof. dr. M.G. Spiertz
Katholieke Universiteit Nijmegen.
[]
Inhoudsopgave. | ||
Verantwoording | I | |
I | Inleiding | 1 |
1.1 | Het grote kader: de geschiedenis van de wereld door de eeuwen heen | 1 |
1.2 | Het kleine kader: Steenwijk en Blokzijl in de geschiedenis van Overijssel | 3 |
II | Steenwijk | 12 |
2.1 | Van middeleeuwe nederzetting tot een militair en economisch belangrijke stad in de zeventiende eeuw | 12 |
2.2 | Kerkelijke ontwikkelingen rond de Sint Clemenstoren | 17 |
2.2.1 | De rooms-katholieken in Steenwijk | 17 |
2.2.2 | Het rooms-katholieke bolwerk Steenwijkerwold | 18 |
2.2.3 | De doopsgezinden | 20 |
2.2.4 | De gereformeerden | 21 |
2.3 | De predikanten in Steenwijk | 33 |
2.3.1/2 | Otgerus Altus en Wilhelm Alberts (1566, 1572) | 33 |
2.3.3 | Wilhelmus Lanius (1578-1582) | 33 |
2.3.4 | Wycherus (1592) | 36 |
2.3.5 | Johannes Bogerman (1592/1593-1596) | 37 |
2.3.6 | Petrus Harritius (1596-1603/4) | 44 |
2.3.7 | Johannes Voskuil (1604-1645) | 49 |
2.3.8 | Johannes Stommelius (1625-1646) | 54 |
2.3.9 | Jacobus Rogerius (1645-1649) | 55 |
2.3.10 | Hieronymus Alutarius (1647-1651) | 57 |
2.3.11 | Henricus Everhardi Deutelius (1650-1660) | 61 |
2.3.12 | Jacobus de David (1652-1672) | 64 |
III | Blokzijl | 69 |
3.1 | Van militair bolwerk tot belangrijk economisch centrum in het Land van Vollenhove | 69 |
3.2 | Kerkelijke ontwikkelingen in Blokzijl | 72 |
3.2.1 | De rooms-katholieken in en rond Blokzijl | 72 |
3.2.2 | De doopsgezinden | 73 |
3.2.3 | De gereformeerde kerk | 75 |
3.3 | De predikanten | 85 |
3.3.1 | Jacobus Strijdonk (1584-1593/4) | 85 |
3.3.2 | Hermannus Weneranus (1595-1601/3) | 87 |
3.3.3 | Henricus Beilanus (1603-1605) | 89 |
3.3.4 | Everhardus Janssonius (1606-1607/8) | 91 |
3.3.5 | Henricus Grevenstein (1608/9-1631) | 91 |
3.3.6 | Henricus Everhardi Deutelius (1632-1650) | 96 |
3.3.7 | Johannes Zwartius (1632-1634) | 104 |
3.3.8 | Menso Johannis (1635-1638) | 105 |
3.3.9 | Hermannus ab Holle (1639-1663) | 108 |
3.3.10 | Hermannus de Lespierre (1650-1653) | 116 |
3.3.11 | Petrus de Leonardis (1654-1673/4) | 117 |
IV | Slotbeschouwing: de gemeenten Steenwijk en Blokzijl en haar predikanten | 121 |
4.1 | De gemeenten Steenwijk en Blokzijl | 121 |
4.2 | De predikanten | 129 |
4.2.1 | De herkomst | 129 |
4.2.2 | De studie | 129 |
4.2.3 | Voormalige pastoors en lutherse predikanten | 130 |
4.2.4 | De standplaatsen van predikanten | 131 |
4.2.5 | Ambtelijk werk buiten de eigen gemeente | 132 |
4.2.6 | Familie en sociale stratificatie | 133 |
4.2.7 | Publicatie | 134 |
Bijlagen | Predikantenlijst van Blankenham | 137 |
Predikantenlijst van Giethoorn | 138 | |
Predikantenlijst van Kuinre | 139 | |
Predikantenlijst van Oldemarkt, Paaslo en IJsselham | 140 | |
Predikantenlijst van Steenwijkerwold | 141 | |
Predikantenlijst van Vollenhove | 142 | |
Predikantenlijst van Wanneperveen | 143 | |
Predikantenlijst van Zwartsluis | 144 | |
I | Noten van de Inleiding | 145 |
II | Noten van Steenwijk | 148 |
III | Noten van Blokzijl | 158 |
IV | Noten bij de slotbeschouwing | 169 |
Noten bij de predikantenlijst | 170 |
[]
Verantwoording.
Kerkgeschiedenis is voor tenminste twee groepen mensen een zaak van belang en interesse. Voor historici omdat het een deel van het verleden is dat niet gemist kan worden, voor gelovigen omdat zij hun plaats in de wereldgeschiedenis willen weten. Als men tot beide groepen behoort, zoals de schrijver van dit werk, verklaart dat al gauw de keus voor doctoraal werkcolleges over een kerkhistorisch onderwerp. Belangstelling voor de Reformatie werd vergroot door het onderzoek naar predikanten in de classis Vollenhove over de periode 1578-1626. Er kwamen veel nieuwe zaken boven en dat leidde tot de beslissing om op dit onderwerp door te gaan. Eén van de vragen die zich steeds weer opdringt, is de vraag hoe de Reformatie in de Nederlanden ingang vond. Met name A.Th. van Deursen heeft hierover voor Holland veel geschreven. Hij geeft weer wat de kracht van de gereformeerde kerk was om de mensen voor de kerk te winnen. Daarbij wordt het kerkelijk leven van die tijd nauwkeurig onderzocht, evenals de rol van de overheid in de calvinisering van Holland. R. Reitsma heeft in zijn werk over de Staten van Overijssel een duidelijke visie op de bijdragen van de Staten aan de calvinisering van Overijssel gegeven voor de tijd tot rond 1600. Algemeen wordt aangenomen dat de kerkelijke strijd om de mensen te winnen voor de eigen kerk tegen het midden van de zeventiende eeuw is gestreden. De kerkelijke situatie stabiliseert zich. Daarbij wordt er aangenomen dat naast relatief kleine groepen overtuigde gereformeerden, roomskatholieken en doopsgezinden het grootste deel van de bevolking nog niet had gekozen en dat in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw gaat doen.
Dit geheel van vragen, veronderstellingen en aangetoonde ontwikkelingen en situaties in de Nederlanden bracht mij tot de vraag hoe het in het gebied is geweest waar ik eerder met een onderzoek naar predikanten mee bezig ben geweest. Hoe verliep in het Land van Vollenhove de Reformatie, hoe was het kerkelijk leven daar, welke rol speelde de overhied, was het hier net zo als in de andere delen van de Republiek. Of liggen er in het Land van Vollenhove zaken die verschillen met de situatie elders, kan er vanuit de Vollenhoofse situatie nieuw licht worden geworpen op de ontwikkelingen buiten dit gebied?
Aanvankelijk lag het in de bedoeling de Reformatie in het Land van Vollenhove, het Overijssels gebied ten noord-westen van de lijn Zwartsluis-Meppel, ofwel gerekend naar de kerkelijke gebiedsafbakening, de classis Vollenhove. Tijdens het bronnen-onderzoek en de uitwerking ervan bleek deze
afbakening te ruim te zijn met het oog op de omvang van het werkstuk. Gekozen is voor twee gemeenten in de classis, die zoveel mogelijk representatief voor de classis zijn en waarvan de meeste bronnen bewaard zijn gebleven. In aanmerking kwamen Vollenhove, Steenwijk en Blokzijl. De keus was moeilijk want voor Vollenhove en Steenwijk lag de kerkelijke situatie ten aanzien van de rooms-katholieken grotendeels gelijk. Vollenhove valt op door de aanwezigheid van veel adellijke families maar voor Steenwijk waren er twee zwaarder wegende punten. Het was in de Middeleeuwen het kerkelijk centrum van het Land van Vollenhove en de oudste gegevens over de Reformatie gaan over Steenwijk. Blokzijl vertegenwoordigt de andere kerkelijke hoek waar de gereformeerden tegenover de doopsgezinden stonden.
De meest voor de hand liggende tijdafbakening gezien het doel van het onderzoek is de periode 1566-1650. Het beginjaartal staat voor het eerste optreden van predikanten in Steenwijk. Het eindjaartal is geen hard gegeven daar de genoemde stabilisatie niet in één jaar plaats vond. Het moet dus “rond 1650” worden en dat betekendt dat ook de situatie in de jaren ’50 onderzocht moeten worden. Gekozen is voor het jaar 1660 als eindpunt voor het bronnenonderzoek. In dit jaar overleed de predikant die in beide gemeenten heeft gestaan, Henricus Everhardi Deutelius. In de Inleiding wordt tevens een poging gedaan om de Reformatie in Steenwijk en Blokzijl in de jaren 1566 tot 1660 in een veel breder tijds- en plaatskader te plaatsen.
Immers, de Reformatie in het Land van Vollenhove heeft te maken met gebeurtenissen in de geschiedenis van de Nederlanden en van de kerk. Maar ook gaan de ontwikkelingen na 1660 door naar vandaag en zullen verder gaan.
Na de Inleiding komen de beide gemeenten aan de orde. Als grootste en oudste gemeente wordt eerst Steenwijk beschreven. De kern van de zaak gaat over de gemeente en haar predikanten. De Dienaren des Woords maken deel uit van de gemeente, maar zijn een zo’n belangrijk onderdeel daarvan, dat zij veel aandacht krijgen. De bronnen werken dit extra in de hand. Rond de kern van het onderwerp worden allerlei zaken behandeld die er direct of indirect mee te maken hebben. Na een beschrijving van de voorgeschiedenis wordt de gereformeerde kerk behandeld in de plaatselijke schakering aan kerken, werkend aan de opbouw van de eigen gemeente, strijdend tegen niet-gereformeerden.
Daarna volgt de levensbeschrijving van de predikanten, zijn werk in de gemeente en classis. Daarin staat het leven, het werk van de predikant in de gemeenten Steenwijk en Blokzijl en in de classis Vollenhove centraal. Wat buiten dit gebied ligt, is korter behandeld, maar aan de hand van literatuur en gedrukte bronnen en is in de tekst afwijkend van de rest aangegeven. Met het oog op de predikant zelf, zijn gemeente en de Reformatie in het Land van
Vollenhove is gelet op herkomst, studie, standplaatsen, familie, sociale status, publicaties. Ook wordt speciaal gelet op voormalige pastoors en lutherse predikanten onder de Steenwijkse en Blokzijlse voorgangers.
De belangrijkste bronnen voor het onderzoek vormen de kerkeraadsnotulen van Steenwijk en Blokzijl, en de acta van de classis Vollenhove. Bij de bestudering van de notulen van Steenwijk mocht ik gebruik maken van de transcriptie van J.G.J. van Booma. De notulen van 1592 tot 1623 zijn gelezen en verwerkt met behulp van deze transcriptie. Verder zijn de kerkeraadsnotulen van Vollenhove, Giethoorn, Steenwijkerwold en Wanneperveen, de Resolutieën van de Staten van Overijssel, de lidmaten- en doopregisters gebruikt. De ongedrukte synode-acta van na 1620 zijn alleen geraadpleegd om te weten of de predikanten van Steenwijk en Blokzijl in het moderamen hebben gezeten. Onder de gedrukte bronnen zijn de provinciale acta van vóór 1620, en de matrikels de belangrijkste. Van de literatuur moet naast de werken van de reeds genoemde historici van Deursen en Reitsma het werk van G. Groenhuis over de predikanten genoemd worden. Voor de predikanten werden diverse biografische naslagwerken, de predikantslijsten en andere literatuur gebruikt. In de literatuur over het Land van Vollenhove is er relatief weinig aandacht voor de kerkgeschiedenis. De spaarzame werkjes over de kerkgeschiedenis zijn veelal gebaseerd op literatuur en gedrukte bronnen terwijl de ongedrukte bronnen nauwelijks aandacht krijgen.
Omdat bijna alle bronnen en literatuur van de andere gemeenten in de classis Vollenhove wel zijn gebruikt en ook het verhaal over de situatie daar in hoofdlijnen klaar is, leek het mij nuttig deze informatie niet alleen bij Steenwijk en Blokzijl te gebruiken maar ook per plaats een predikantenlijst op te stellen en als bijlage toe te voegen. De bestaande predikantenlijsten zijn onvolledig en onnauwkeurig, en zijn nu bijgewerkt vanuit de bronnen.
Tot slot nog een woord van hartelijke dank aan allen die een bijdrage leverden aan het onderzoek bij de tot standkoming van deze scriptie: Allereerst professor dr. M.G. Spiertz voor de begeleiding en het aanreiken van literatuurverwijzingen, vervolgens de heer J.G.J. van Booma voor het beschikbaar stellen van zijn transcriptie, de kerkvoogden van Blokzijl en Steenwijk en het personeel van het Rijksarchief in Zwolle en het gemeente archief in Kampen, mijn collega-docenten H. Kisteman en drs. J.F. Geerds en mijn vader voor het taalkritisch doornemen van gedeelten van de scriptie en tot slot vooral ook dank aan mijn vrouw Alja voor de vele uren achter de typemachine.
Zwolle, oktober 1984.Jan Odding.
[kaart 1]
[kaart 2]
I. Inleiding.
I.1 Het grote kader: de geschiedenis van de wereld door de eeuwen heen.
De geschiedenis van de Reformatie in Steenwijk en Blokzijl staat in een ruimer verband van de gebeurtenissen in Overijssel en in de Nederlanden. Daarbij kan Calvijn niet ongenoemd blijven. Maar de bronnen wijzen op een nog ruimer kader, een kader waar historici zich meestal niet graag aan wagen; velen noemen dat het terrein van het geloof, van hetgeen niet objectief, wetenschappelijk te onderzoeken is: de kerk die zich geplaatst weet ergens tussen Christus’ hemelvaart en Zijn Wederkomst aan het einde van de geschiedenis. Kerkgeschiedenis wordt dan heilsgeschiedenis. Dat de kerk het zo ziet, staat buiten elke discussie, immers de hele Bijbel spreekt ervan. Zo werd het ook in Blokzijl beleefd.
In Het Boeck van de Dooplinghen1 werden allereerst drie Bijbelteksten opgeschreven. Twee over de doop, als teken van Gods Verbond en de verlossing door Christus (Marcus 16:16, 1 Joh.1:7), en een tekst die de verbinding legt tussen Christus en de Nederlandse kerkgeschiedenis:
“Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt
hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes
en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.” (Matt. 28:19).
Dit zendingsbevel van Christus bracht de apostelen uit Palestina naar alle landen in het Middellandse Zeegebied. Daarna kwam het Evangelie in alle andere delen van Europa en vestigde zich daar tot op de huidige dag. Zo ziet de Christelijke kerk de geschiedenis vanaf de eerste eeuw.
In die lijn zien de protestantse kerken de Reformatie: de leer van Christus en Zijn apostelen werd in de loop der eeuwen vervormd en ging steeds meer van de Bijbel afwijken. Luther en Calvijn keerden zich tegen de dwalende rooms-katholieke kerk en trachtten haar te reformeren, terug te brengen op het Bijbelse spoor. Dit leidde tot een breuk en de daarop volgende ontwikkelingen brengen ons in Steenwijk en Blokzijl in de zestiende en zeventiende eeuw. Gereformeerden vandaag zien vervolgens lijnen lopen van de zeventiende eeuwse kerken naar de kerken van vandaag en weten zich op weg naar de Wederkomst. Zij zien in dit alles Gods leiding. God bouwt in deze wereld aan Zijn koninkrijk en greep daarom door de Reformatie in om de kerk weer op het rechte spoor te leiden. Er zijn ook gelovigen die de geschiedenis willen beschrijven in termen van Gods handelend optreden in het verleden. Uitgebreide discussies zijn er over gevoerd en vrij algemeen wordt zulke geschiedschrijving afgekeurd. De geschiedwetenschap wil zich beperken tot bron-
nen waaruit het gebeuren in het verleden gereconstrueerd wordt. Het objectief waarneembare is het werkterrein. Er mag niet gesproken worden van Gods activiteiten. Daarbij worden dan al gauw voorbeelden genoemd van groepen mensen die God voor hun eigen karretje trachten te spannen, gereformeerden en rooms-katholieken die beiden het gelijk en Gods goedkeuring aan eigen zijde menen te hebben. Dus blijf van Gods leidende, hand af, spreek er niet over. De vraag komt dan op wat christelijke geschiedschrijving wél is. Moet de christen-historicus zich er bij neerleggen dat hij God niet bij zijn onderzoek mag betrekken en alleen wetenschappelijk verantwoord met de feiten uit de kerkgeschiedenis mag omspringen? Moet hij dan, zoals Van ’t Spijker wil, de geschiedenis van de kerk, opweg van Mattheus 28 naar Openbaring 20-22, overlaten aan de theologen?2 Hier zou nog veel over te zeggen zijn en in een ander kader is dat ook gebeurd.3 Hier beperken we ons tot de geschiedenis die aan de hand van de bronnen te schrijven is en we laten het bij de korte omschrijving hoe de gereformeerden in de zestiende en zeventiende, maar ook in deze eeuw het verleden en de toekomst van de kerk van Christus zien. Toch is de scheiding tussen de bronnen en het geloof niet zo scherp als het hier lijkt. De Bijbel is ook een bron en de werkelijkheid is meer dan alleen wat er in bronnen staat geschreven.
In deze scriptie moet het om een wetenschappelijk verantwoord onderzoek naar kerkeraads- en classisacta, doopregisters en andere bronnen gaan. Degene die met al dit materiaal werkte, gelooft in Gods leiding van het begin der wereld naar het einde, de Wederkomst van Christus.
Maar (geloof) en onderzoek zijn hier losgekoppeld, in die zin dat Gods activiteiten verder niet ter sprake komen. Toch zijn dan nog niet alle problemen opgelost. Immers, bij het selecteren van het historisch materiaal, het verklaren van allerlei verbanden, het aangeven van belangrijke en minder belangrijke zaken kan men niet zo objectief te werk gaan dat elke onderzoeker tot hetzelfde resultaat zal komen. Ook al wil je niet als christen-historicus van Gods grote daden vertellen in het onderzoek, toch blijft in het werk de eigen achtergrond doorwerken. Er zijn er die daar over zwijgen, pretenderen als objectieve, neutrale wetenschappers bezig te zijn, zonder vooroordelen. Anderen stellen dat niemand zonder vooroordelen werkt; wees dan maar liever duidelijk over je visie op de geschiedenis. Zo gaat Van Deursen in op de vraag of de strijd van remonstranten en contra-remonstranten er één is van sociale tegenstellingen. Hij verwijst daarbij naar Romein, Van Ravesteyn en Evenhuis en stelt dan:
“Ik zal niet trachten de lezer te misleiden. Laat ik hem dus eerlijk zeggen dat ik voor deze voorstelling weinig sympathie gevoel. Ik heb een aangeboren weerzin tegen de idee dat keuze voor Calvijn of Arminius in de grond van de zaak afhankelijk is van het aanbod op de goederenmarkt, of dat contra-remonstrantisme in zijn diepste wezen een protest is tegen de kapitalistische productiewijze. Met die vooroordelen ga ik het twaalfjarig bestand in, en het mag nauwelijks een wonder heten als ik geen kans zie ze daar kwijt te raken. Maar toch meen ik dat dit vooroordeel beter met de feiten strookt dan de transplantatie van de klassenstrijd in het gewoel van gomaristen en arminianen.”4
Weer kom je bij het geloof terecht, het geloof van de mensen in het verleden. Dat is moeilijker waarneembaar dan sociaal-economische gegevenheden. Toch is het de benadering van de schrijver van deze scriptie, de geschiedenis van de kerken in Steenwijk en Blokzijl te zien als een zaak van geloof. De keus vóór of tegen de Reformatie is voor de leden van de gereformeerde kerk toen in de eerste plaats een geloofszaak geweest. Dat neemt niet weg dat daarbij politieke, sociale en economische factoren een rol hebben gespeeld. De aandacht zal hier dus allereerst gericht worden op de godsdienstige factoren, daarna op de andere. Het blijft natuurlijk mogelijk dat in een bepaalde kerkstrijd de niet-godsdienstige factoren hebben overheerst. Dat zal niet verzwegen of verdoezeld worden.
1.2 Het kleine kader: Steenwijk en Blokzijl in de geschiedenis van Overijssel.
Het zal weinig discussie oproepen als we in de overgang naar dit kleine kader stellen dat de eerste christelijke kerk in Overijssel afstamt van de eerste christelijke kerk ten tijde van de apostelen. Het Evangelie werd verkondigd in Palestina, Klein-Azië, Griekenland en Rome. Na eeuwen van vervolging raakte de kerk in een positie die confortabel was. Zij werd getolereerd, haar invloed in het Romeinse rijk nam sterk toe en in de vierde eeuw na Christus zullen voor het eerst mensen in het zuiden van Nederland het Evangelie gehoord hebben. Rond 700 begon het christendom in Nederland door te dringen. Willibrord werd bisschop van Utrecht. Willibrord, Bonifatius en andere zendelingen trokken het land door, de mensen van Christus vertellend. In de tweede helft van de achtste eeuw werkte Lebuïnus (Liafwin) in de buurt van Deventer.5
In het Land van Vollenhove woonden nog te weinig mensen voor het
stichten van kerken. Toen in de twaalfde eeuw de nederzettingen in dit veengebied begonnen te groeien, werd van het Fries-Drentse gebied de stichting van kerken ter hand genomen. Vanuit het klooster van Staveren werd in IJsselham in 1132 een kapel gesticht. Sinds 1046 had de bisschop van Utrecht grafelijke rechten in Overijssel. In verband met de uitoefening van die rechten, werd er in de twaalfde eeuw in Vollenhove en Kuinre een kasteel gebouwd met een kapel.6 Vanuit het klooster te Ruinen werd er een kerk in Steenwijk gesticht. Deze parochie ontwikkelde zich tot een kapittel (1206) waar in de veertiende eeuw heel het Land van Vollenhove onder viel, evenals het aangrenzende Fries-Drentse gebied. Vanuit Steenwijk ontstonden er kerken in Steenwijkerwold (1285) en Paaslo (1336).
De kapel van Vollenhove ontwikkelde zich tot parochie (1207) maar Steenwijk bleef het kerkelijk centrum in het Land van Vollenhove 7 .
In de vijftiende eeuw werd Blankenham een zelfstandige parochie, los van IJsselham en Oldemarkt overvleugelde de parochie Paaslo met al gevolg dat de pastoor zich in Oldemarkt vestigde 8 . Nog later, in 1571 kreeg Giethoorn een eigen pastoor, Johannes van Coevorden 9 , ofwel Johannes Henrici Covordiensis, de latere predikant van Steenwijkerwold. Dat pastoors overgingen naar de gereformeerde kerk, kwam vaker voor, maar misschien was er in Giethoorn meer aan de hand: Voor 1571 werden de gelovigen vanuit het kloosten Sint-Janskamp (1399) bearbeid. Met het klooster Clarenbergh (± 1418) lag het dicht bij Vollenhove en beide kloosters waren in de viertiende eeuw bolwerken van de Moderne Devotie geweest, met veel invloed in het Land van Vollenhove 10 . Deze beweging in de kerk was begonnen met Geert Grote’s boeteprediking, vermanend tot een vromere levenswandel. Zijn volgelingen, de Broeders der Gemenen Levens, verbreidden Grote’s ideeën ook in het Land van Vollenhove, in de kloosters bij de stad Vollenhove. Rond 1522 bleken er in Deventer en Zwolle een aantal Broeders tot de leer van Luther te zijn overgegaan 11 .
Zou het kunnen zijn dat er in de Vollenhoofse kloosters ook in beperkte mate reformatorische invloeden aanwezig waren die vervolgens doorwerkten op de gelovigen en de pastoors in dit gebied en zo de Reformatie hier voorbereidden? Het lijkt niet waarschijnlijk. Post beschrijft dat er wel negatieve ontwikkelingen in de kerk zich voor deden. Er waren te veel seculiere geestelijken en het kennispeil was te laag, terwijl de verschillen tussen hoge en lage geestelijken te groot waren. Desondanks waren de kerken vol en concludeert Post voor de situatie rond 1520 aangaande het rooms-katholieke godsdienstige leven dat het was “niet zo krachtig maar ook niet zo zwak dat men op de Reformatie zat te wachten”12 .
De calvinisten zouden er voor moeten strijden om vaste voet in Overijssel te krijgen. Niet zoals de revolutionaire Anabaptisten, zij werden tot 1544 in Overijssel vervolgd. Door de tolerante godsdienstpolitiek van de Overijsselse overheden waren die vervolgingen niet streng en het calvinisme kon zich daardoor in de jaren vijftig en zestig ongestraft uitbreiden. Calvinist Strijker was een van de eerste predikanten die in Zwolle en Deventer actief was. Dat het ging om calvinistische invloeden in plaats van lutherse heeft Reitsma duidelijk weten aan te tonen 13 . Dat de calvinisering niet zonder slag of stoot ging, mag duidelijk zijn uit het voorbeeld van Carolus Gallus, de reformatorisch gezinde priester in Deventer die in 1561 wegens “ketterij” werd ontslagen 14 .
Overijssel was eigenlijk nooit wezenlijk in het Habsburgse rijk opgenomen; tussen de Staten van Overijssel, de Ridderschap en Steden, en de regering in Brussel werd van 1553 tot in 1566 strijd gevoerd over de invoering van het nieuwe gewestelijke hof. De Staten verzetten zich tegen de centralisatiepolitiek in het nieuwe hof, dat vergaande juridische competenties moest krijgen 15 . Overijssel kon nog wat meer zijn eigen koers varen en zou dat ook volop proberen vol te houden. Een gunstig resultaat hiervan was de reeds genoemde tolerante godsdienstpolitiek. Het gevolg daarvan was dat er geen zware vervolgingen in Overijssel waren en er in het Verbond der Edelen ook geen edelen uit Overijssel deelnamen. Hun smeekschrift, de hagepreken en de beeldenstormen brachten in het zuiden van de Nederlanden grote spanningen, maar in Overijssel bleef het rustig. Formsma stelt zelfs dat er weinig redenen tot een opstand waren, wegens de godsdienstpolitiek en het feit dat er van sociale problemen niets bekend is 16 . Dit is te optimistisch,
Reitsma laat zien dat de oorzaken er wel degelijk zijn: de uit te voeren plakkaten en de kerkelijke hervormingen van 1559 bedreigden de Overijsselse privileges, terwijl op godsdienstig terrein de spanningen in augustus snel toenamen 17 .
Toen op 23 augustus Margaretha van Parma wegens de beeldenstorm en de toenemende onrust besloot dat kerkdiensten die voor die datum al openlijk plaatsvonden, ongemoeid zouden blijven, werd het in Overijssel heel onrustig. Dit besluit betekende namelijk dat er in dit gewest géén openlijke prediking werd toegelaten. Er waren alleen maar geheime diensten geweest die door de overheden waren getolereerd 18 .
Was dus de situatie vóór 23 augustus gunstiger, nu kwam er elders verbetering, terwijl de calvinisten in Overijssel ondergronds moesten blijven. Op 26 augustus begonnen in Deventer woelingen die in de dagen
erna toenamen zodat op 3 september de magistraat, in meerderheid bestaande uit gematigde rooms-katholieken, zich genoodzaakt zag, toe te geven aan de eisen van “protestanten”. Er werd een kerkgebouw beschikbaar gesteld voor openbare erediensten van de calvinisten. In Kampen en Zwolle leek het dezelfde kant op te gaan en de Staten, die met stadhouder Aremberg een afwachtende houding aannamen, overwogen op 4 september om aan de landvoogdes toestemming te vragen om de calvinisten kerken te geven zodat de onrust bezworen kon worden. Aremberg verzette zich en zette Deventer onder druk met als resultaat dat de calvinisten de kerk weer werd afgenomen. Maar dit was tijdelijk. Op 8 september werd de eerste hagepreek in Overijssel gehouden, bij Deventer waar weer onlusten uitbraken. Vier dagen later gaf de magistraat toe. Jan Arentsz, die in juli al bij Hoorn had gepreekt, bediende nu ook het Woord in Overijssel, bij Kampen en Zwolle met als gevolg dat ook hier een kerk werd geeist. Er ontstond nu ook op het platteland onrust. Eind september vroegen de Staten aan de landvoogdes kerken aan de gereformeerden toe te staan 19 . In december namen de calvinisten in Zwolle een kerk in bezit, wat de magistraat tijdelijk gedoogde totdat Aremberg de stad onder zware druk zette. De calvinisten verloren hun kerkgebouw. In Deventer werd de religievrede begin 1567 opgeheven vanwege een uitdrukkelijk verbod uit Brussel, maar de gereformeerden gingen door met hun diensten en de magistraat trad niet op totdat in mei de druk van Brussel te groot werd. De kerk ging dicht, maar gestraft werd er nauwelijks uit angst voor nieuwe onrust 20 . Zo werd in Overijssel de rust en orde hersteld.
De rooms-katholieke kerk behield haar alleen-recht, de Staten en de stadhouder bleven de politiek bepalen.
In al deze ontwikkelingen speelde het Land van Vollenhove nauwelijks een rol. Alleen van Steenwijk is bekend dat er gedurende korte tijd twee predikanten zijn geweest. De invloed op de Staten was ook gering, de drie IJsselsteden vertegenwoordigden 40% van de bevolking, de adel 50%. Van de 78 edelen in de Ridderschap kwamen er acht uit het Land van Vollenhove 21 .
Aan de niet-onwelwillende houding van de gewestelijke overheden tegenover de gereformeerden kwam in 1568 een einde. Stadhouder Aremberg sneuvelde, de hertog van Alva bepaalde de politiek. De Raad van Beroerten, de doopvoering van de kerkelijke hervormingen van 1559 en de plaatsing van een garnizoen in Deventer bracht onrust. De tiende penning werd in Overijssel niet effectief ingevoerd. De Staten boden nog lijdelijk verzet door de uitvoering van wetten uit te stellen, dat lukte een jaar,
langer niet. Toen Alva in 1571 ook garnizoenen in Kampen en Zwolle plaatste, was er voor geweldloze tegenwerking geen ruimte meer, alleen gewapend verzet bleef over 22 . Met Den Briel en andere Hollandse steden begon in 1572 de gewapende strijd tegen Spanje pas goed op gang te komen na de mislukkingen van 1568. Ook Overijssel werd in de Opstand meegetrokken, de geuzenvloot overviel de steden en dorpen langs de Zuiderzee, graaf Willem van den Berg veroverde het platteland, met hulp van de burgerij werden de magistraten van Kampen en Zwolle gedwongen de Staatse troepen binnen te laten. De Staten bleven passief. Het succes van Van den Berg duurde niet lang, hij verliet Overijssel met zijn troepen toen Alva Zutphen heroverde 23 .
Zware jaren volgden, vooral in 1575 kreeg het platteland veel ellende te verduren. De Spaanse garnizoenen kregen door het bankroet van de staat hun soldij niet en zochten compensatie in plundertochen. De Staten wisten dit af te kopen maar Overijssel ging er economisch aan te gronde. Was het in de Middeleeuwen een wankele economische situatie met een plateland dat overbevolkt was en de steden niet kon voeden, in de zestiende eeuw had Overijssel nog wel economische betekenis gehad.
Na 1572 verdween dat snel, Overijssel werd het armste gewest 24 .
De Staten van Overijssel voerden in de jaren 1576-1587 een zeer particularistisch beleid, in de hoop zijn semi-onafhankelijke status van vóór 1567 te behouden. Ze accepteerden wel de Pacificatie van Gent (1576) maar bleef buiten de Unie van Utrecht en verplichtte zich niet tot vast bijdrage aan de Generaliteit. De Staten van Overijssel en de Staten-Generaal werkten langs elkaar heen totdat door toedoen van de Engelse gouverneur Stanley Deventer in Spaanse handen viel. De noodzaak tot samenwerking werd duidelijk en er kwam toenadering tussen beide.
Overijssel liet zijn neutralitietspolitiek varen 25 .
In de jaren zeventig was er op godsdienstig terrein ook veel gebeurd, in binnen- en buitenland. Van geheime kerkdiensten kon door Alva’s vervolgingen nauwelijks sprake meer zijn. Velen vluchtten naar het buitenland, waar zich vluchtelingen gemeenten vormden. Daar begonnen de gereformeerden aan de vorming van een kerkverband, niet om een eenheid te creëren, want eenheid in de leer was er al. Juist om de eenheid in het geloof moesten er afspraken komen. Immers, de Bijbel wijst in het hele Nieuwe Testament op de gelovigen, de verlosten door Christus’ zoenbloed die met Christus één lichaam vormen. Die eenheid is een liefdesband van de kerken die de eenheid wilden vasthouden door
de vorming van een kerkverband 26 . Het grote voorbeeld voor de gereformeerden uit de Nederlanden werd de Parijse synode van 1559.
De basis werd gelegd op het convent van Wezel (1568), geen synode maar “broederlijk overleg”, zoals Kamphuis schrijft 27 . De synode van Emden (1571) maakte de eerste kerkorde, waarin duidelijk werd voortgebouwd op de Franse kerkorde. Metname werd de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente, het anti-hierarchale element, meer in de hele kerkorde verwerkt 28 . Na Emden werd de kerkorde op diverse synodes in de Nederlanden veranderd en aangepast, maar de wezenlijke inhoud bleef onveranderd 29 . In de kerkorde werd alles geregeld wat we ook in Steenwijk en Blokzijl terug zullen zien. De gemeenten hielden zich aan de kerkorde, het kerkverband funktioneerde en zou veel later in de Nederlandse kerkgeschiedenis nog hevige kerkstrijd veroorzaken: de Afscheiding (1834), Doleantie (1886) en Vrijmaking (1944) 30 .
In de jaren 1578-1579 wisten in Overijssel de gereformeerden in de IJsselsteden en op enkele plaatsen in het Land van Vollenhove eigen kerken in handen te krijgen, nadat de Spaanse garnizoenen uit Kampen en Deventer waren vertrokken en de Staatsgezinden in de magistraat de meerderheid verkregen 31 . Over de situatie in 1579 bestaat enige onduidelijkheid. Van Booma vraagt zich af of er ten tijde van de synode al classes waren, terwijl Reitsma en Van Veen stellen dat in dat jaar de classes Zwolle, Kampen en Deventer werden opgericht 32 . Voor 1581 is het nog de vraag of de classis Steenwijk-Vollenhove al bestond 33 .
De eerste synode sprak over de kerkelijke eenheid en de Nederlandse geloofsbelijdenis 34 , geheel in de lijn van Emden.
In 1579 leek de situatie erg gunstig voor de Reformatie. Overijssel lag open voor de gereformeerden om er hun kerken te vestigen en de bevolking de leer van Calvijn te brengen en het openbare leven te doordringen met calvinistische normen. Maar in 1580 lag het in Noordwest-Overijssel anders. Steenwijk werd belegerd maar enige tijd later ontzet. Echter, eind 1582 namen de Spanjaarden de vestingstad bij verrassing en bleven er tot 1592. Tien lange jaren waarin de gereformeerden zich moesten terugtrekken op enkele Staatse bolwerken. Ook elders in Overijssel was het onveilig. Van doorvoering van de Reformatie waar de synode van 1581 bij de Staten-Generaal om vroeg 35 , kon geen sprake zijn. Overigens stelt Reitsma:
“The fact that the church did not get a real foothold in the
province until more than ten years after the first synod was
as much a result of the nature of the Calvinist church, as of
the strategic situation of Overijssel during the 1580’s.”
Vervolgens legt hij uit dat de kerk sinds Emden bestaat uit een groep mensen die vrijwillig bij elkaar komen, lid worden en zich aan de geloofsbelijdenis zullen houden. Alleen leden gaan aan het Avondmaal, ook alleen leden vallen onder de kerkelijke tucht. Dit maakt de calvinisering niet gemakkelijk 36 .
De vestiging van gereformeerde kerken in het Land van Vollenhove verliep volgens Reitsma zonder veel problemen omdat de hele bevolking gedwongen was vanwege de Spaanse plundertochten, hun toevlucht te zoeken
in Blokzijl, Kuinre, Zwartsluis en in de IJsselsteden, dus in gereformeerde bolwerken 37 .
Vanaf 1591-1592, de inname van Deventer en Steenwijk, door Maurits, kon vanuit de gereformeerde centra de calvinisering van grote delen van Overijssel op gang komen. Gereformeerden kregen in magistraten veel invloed terwijl in de Staten enkelen op belangrijke posten zaten. In 1593 werden de Gedeputeerde Staten ingesteld als uitvoerend orgaan van de Staten van Overijssel. De gereformeerden vroegen de Gedeputeerde Staten te helpen om predikanten en gereformeerde schoolmeesters op het platteland te vestigen. Het werd zelfs één van de taken van de Gedeputeerde Staten om de gereformeerde religie te bevorderen, terwijl in dit college enkele leidinggevende gereformeerden zitting hadden 38.
Rogier leidt hieruit af dat de Reformatie dwangmatig werd afgedwongen 38 . Reitsma zwakt deze stelling af en geeft Rogier ten dele gelijk. Hij stelt:
“The Overijssel States and its Executive Council was extremely
reluctant to openly intervene in church matters by, for
example, removing Catholic priests from their function or
forbidden Roman Catholics to hold private church meetings.”39
De reden lag niet in gebrek aan mogelijkheden maar in de wil om orde en rust te handhaven zonder geweld om de belastingopbrengsten niet in gevaar te brengen. De Staten steunden waar mogelijk de calvinisering, maar de gereformeerden moesten het zelf doen, zelf de initiatieven nemen, zelf leden winnen. Liep het mis, dan grepen de Staten niet in maar
adviseerden de gereformeerden het anders aan te pakken. Lukte het initiatief wel, dan hielpen de Staten het bereikte te consolideren.40 In 1595 werd bijvoorbeeld al bepaald dat pastoors door predikanten moesten worden vervangen, de realisering ervan duurde nog jaren 41 , ook in het Land van Vollenhove.
In 1597 waren alle vijandelijke troepen uit Overijssel verdwenen en kon de gereformeerde kerk rustig haar taak verrichten. In Salland
en het Land van Vollenhove kon de gereformeerde kerk zich defenitief vestigen tot in de kleine dorpen. In Twente verliep het met meer tegenwerking en minder resultaat. Hier stond de classis Deventer 42 , gesteund door de Staten tegenover de rooms-katholieke kerk die een toevluchtsoord vond in het door de Spanjaarden bezette Oldenzaal (1605— 1626).
De eenheid van de gereformeerden in Overijssel werd net als elders in de Republiek naar de kerkorde bevestigd door het kerkverband van zelfstandige gemeenten met classes en een provinciale synode. In de jaren tachtig werden blijkens de acta, geregeld synodes gehouden. In 1596 besloot de synode, na lange tijd zonder classis te hebben gewerkt, twee classes in te stellen. Het Land van Vollenhove viel, uitgezonderd Zwartsluis, onder de classis Kampen. Twee jaar later kwam er een herindeling. De vijf nieuwe classes waren Deventer, Kampen, Zwolle Steenwijk-Vollenhove en Oldenzaal. Na 1605 ging de laatst genoemde classis op in de eerste 43 . Zwartsluis werd in 1611 op herhaald aandringen van de kerkeraad sinds 1603 bij de classis Vollenhove gevoegd 44 .
Binnen de organisatie van de kerken in Overijssel waren de classes gelijkwaardig. Uit de synode-acta van 1620 tot 1660 blijkt dat de synode om de beurt in een van de vier classes vergaderd terwijl in het moderamen roulerend drie predikanten uit drie classes zitting hebben. Wanneer de synode in de classis Steenwijk-Vollenhove vergaderde, was dat bijna altijd in Steenwijk of Vollenhove. De predikanten van Steenwijk, Vollenhove en Blokzijl fungeerden dan als praeses 45 .
De gereformeerde kerken in Overijssel zorgden voor het plaatselijk kerkelijk leven, door de prediking van het Evangelie. Zij streden tegen afwijkingen in leer en leven en trachtten de samenleving naar Bijbelse maatstaven te beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld bij de zondagsheiliging, door de hulp van de magistraat of Staten in te roepen. De kerkeraden verzetten zich tegen actieve plaatselijke rooms-katholieke of doperse gemeenten. De classes en de synode zorgde voor dit alles op regionaal en provinciaal vlak.
Heftig was in het Land van Vollenhove de strijd in de gereformeerde kerk tegen de remonstranten, waarbij de Staten van Overijssel een opmerkelijke rol speelden. Bevorderden de Staten rond 1600 de calvinisering van Overijssel, rond 1617 trachtten zij de kerkstrijd in Overijssel te voorkomen, terwijl tevens een besluit van de Staten die strijd juist bevorderde! Op 11 maart 1616 vaardigden de Staten een
een resolutie uit om de rust en de eenheid in de kerken te bewaren.
Elke discussie over de uitverkiezing in woord of geschrift werd verboden op straffe van schorsing. De Staten schuwden zelfs niet een eigen standpunt in de strijd rond dit punt in te nemen. Zij achtten het een discussie die uitging boven wat Christus geleerd had!46
De resolutie viel in de classis Vollenhove geheel verkeerd. Onder voorzitterschap van predikant Langius van Vollenhove stelde de vergadering het bezwaarschrift Redenen ende Oorsaken der verweigeringhe van d’onderteickeninge der Resolutie door de Predikanten op 47 . Hierin werd op grond van een groot aantal Bijbelteksten aangegeven dat de predikanten niet móchten zwijgen en dat de leer van de remonstranten een valse leer
was. Alle tien predikanten van de classis ondertekenden het stuk dat vervolgens aan de Staten werd gezonden 48 . De Staten ondernamen hier niets tegen totdat de verklaring van de predikanten in druk verscheen.
Predikant Alutarius van Blankenham bleek volgens de Staten de schuldige.
Hij werd geschorst. Daarmee had de strijd beëindigd kunnen worden, ware het niet dat vervolgens twee remonstrantsgezinde predikanten de classis Vollenhove binnenkwamen. Het waren Arssenius, die zich in het vacante Blankenham indrong, en Pott die met toestemming van de Staten voorlopig predikant van Giethoorn werd 49 . De classis en de synode verzetten zich heftig tegen de remonstrantse invloed die de classis Vollenhove van buitenaf binnendrong. De predikanten van Steenwijk en Blokzijl, maar vooral ook predikant Volcerus van Vollenhove speelden hierbij een leidende rol. Brandt noemde Volcerus een van de felste contra-remonstranten 50 .
Arssenius en Pott moesten het afleggen tegen de classis en de synode 51 , zij vertrokken naar Kampen.
De nationale synode waarschuwde de Overijsselse synode-deputaten voor nog een vermeende remonstrantsgezinde predikant, Schuttenius, die beroepen was in Oldemarkt, Paaslo en IJsselham. Nader onderzoek leverde echter niets op 52 . In de jaren 1620-1622 waren er nog wat remonstrantse invloeden te bespeuren, met name rond Kuire en Vollenhove 53 . Daarna werd het stil, de rust in de kerken keerde terug.
De aanvankelijk kleine gemeenten groeiden, evenals de niet-gereformeerde gemeenten. De grote groep van gelovigen tussen de bestaande kerken in, begonnen, nadat de rust en orde waren terug gekeerd, langzaam maar zeker hun keus te maken. Rond 1650 moeten de kerkelijke verhoudingen in de Republiek uitgekristaliseerd zijn, grote wijzigingen vonden niet meer plaats 54 .
– Odding, J. (1984). De leer van Calvijn drong door in het land van Vollenhove: De Reformatie in Steenwijk en Blokzijl 1566-1660. (Doctoraalscriptie). Theologie, Faculteit Godgeleerdheid, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nijmegen.