IV. De hervorming


IV. De hervorming

     Voordat we verder gaan met de wederwaardigheden van het Agnietenklooster en zijn bewoners, is het nodig kort stil te staan bij de gebeurtenissen die zich als gevolg van botsingen tussen de rooms-katholieke kerk en haar critici, de hervormers, in de loop van de zestiende eeuw in de stad afspeelden.
     Nadat Luther in 1517 zijn van de katholieke leer afwijken de theologische denkbeelden openbaar gemaakt had, vonden geschriften met zijn opvattingen al gauw hun weg naar grote delen van Duitsland en Scandinavië. In de Noorse havenstad Bergen werd Luthers leer in 1526 verkondigd door een Duitse monnik, Antonius, die daar voor de hanzeaten predikte 1 [1. Holmsen, p. 398]. Kamper kooplieden en scheepsvolk, “degenen die Oostweert hadden verkeert”2 [2. Fehrmann, p. 49], hadden deze leer, de Augsburgse Confessie, mee naar hun vaderstad gebracht. Deze zogenaamde lutherije vond ook hier, tot groot ongenoegen van de Raad, al vroeg aanhang. Eind 1524 had het uiteraard katholieke stadsbestuur dan ook al gedecreteerd dat alle boeken, geschreven door Luther of een van zijn volgelingen, onmiddellijk ingeleverd moesten worden 3 [3. Van der Pol, p. 89], het begin van vele maatregelen tegen de kerk onwelgevallige lectuur en haar drukkers en verspreiders. Karel V, in 1528 landsheer van Overijssel geworden en de rooms-katholieke leer zeer toegedaan, deed meteen strenge plakkaten uitgaan tegen het optreden van de nieuwlichters. In hetzelfde jaar maakte de Kamper Raad van hogerhand bekend dat alle afvallige monniken, nonnen, begijnen en wereldlijke priesters die niet naar hun klooster wilden terugkeren, de stad binnen drie dagen dienden te verlaten. Niemand mocht hun daarna nog onderdak bieden 4 [4. Van der Pol, p. 95]. Alle geheime godsdienstige bijeenkomsten werden ten strengste verboden terwijl overtreders nagenoeg vogelvrij verklaard werden.
     In 1534 veroorzaakten doortrekkende medestanders van de zogenaamde Wederdopers die de stad Munster veroverd hadden en die daar de terugkeer van Christus wilden afwachten, ook

|pag. 18|

_______________↑_______________

in Kampen veel beroering 5 [5. Van der Pol, p. 115].
     Enige jaren later was de burgerij ten zeerste betrokken bij de maatregelen tegen een geliefde geestelijke, Arent Graet van Collen, die zich in 1539 door zijn ketterse preektrant een verbanning op de hals haalde 6 [6. Fehrmann, p. 49].
     In hoeverre de bewoonsters van het Agnietenklooster ontvankelijk waren voor de nieuwe leer en wat zij dachten van de toenemende weerstand tegen de moederkerk, blijft voor ons verborgen. Het feit dat in 1540 een gewezen begijn wegens haar geloofsovertuiging ergens buiten de stad levend begraven werd 7 [7. Van der Pol, p. 95], kan de zusters onmogelijk ontgaan zijn.
     Niettegenstaande de harde straffen die, na Karel V, ook diens zoon Filips II de ketters via strenge plakkaten in het vooruitzicht stelde, breidde het protestantisme zich uit. In de Zuidelijke Nederlanden, waar de volgelingen van Calvijn veel invloed kregen, liep het verzet tegen de bestaande politieke structuur, de Spaanse – en dus katholieke – overheersing, in 1566 uit op groot tumult en vele vernielingen in kerken en kloosters: de Beeldenstorm. In Kampen kwam het dat jaar nog niet zover. Wèl eiste een aantal burgers een kerkgebouw op voor het houden van protestantse erediensten. De Raad gaf hieraan niet toe. Pas in 1572, nadat de stad zich op 11 augustus, na een tweedaags beleg, aan het Staatse leger van graaf Willem van den Berg had overgegeven, wees deze bevelhebber de hervormden de Bovenkerk toe 8 [8. Fehrmann, p. 57]. Na de overgave liet de Raad, mogelijk om hem gunstig te stemmen, bij Van den Berg die in Zwolle verbleef, een grote hoeveelheid vis bezorgen. Het geschenk, onder meer bestaande uit “22 braesemen, 12 karpers, een aele ende een deinen sallum”9 [9. O.A. 445, “Betaelt an allerley onseker parcelen”], sorteerde geen effect. Geheel in strijd met de voorwaarden waarop de stad zich had overgegeven, liet de graaf een aantal vooraanstaande burgers arresteren en dwong hij de rooms-katholieke geestelijkheid Kampen te verlaten. Twee burgemeesters, Arend toe Boecop en Coenraad van der Vecht, werden in het blokhuis van Genemuiden opgesloten 10 [10. Ondanks hun internering blijkt het mogelijk te zijn geweest beide heren tijdens de bezetting vanuit Kampen van wijn te voorzien (O.A. 445, “Betaelt an allerley onseker parcelen”).]. Enige kloosters – het Agnietenconvent wordt niet genoemd – ontkwamen niet aan plundering. Op buit beluste soldaten, godsdienstfanatici en gewone vandalen richtten grote schade aan in de Sint-Nicolaaskerk en het Broederklooster; talrijke liturgische voorwerpen werden kapotgeslagen of gestolen. De stadsboekhouding van 1572 geeft een indruk van de vele vernielingen. Zo moesten bijvoorbeeld alleen al in het Broederklooster 53 vensters en vier deuren vervangen worden. Lubbert de kistemaker herstelde acht verwoeste monnikscellen en richtte ze opnieuw in met bedsteden en tafels 11 [11. O.A. 445, “Kystemaecker”].
     Het Staatse regime duurde niet lang. Door de nadering van Alva’s zoon don Frederik, die

|pag. 19|

_______________↑_______________

met zijn leger in Zutphen verschrikkelijk had huisgehouden, zag Willem van den Berg zich half november genoodzaakt de stad te ontruimen. De bloedige gebeurtenissen te Zutphen veroorzaakten grote angst onder de Kamper burgerij. Op voorspraak van de Overijsselse stadhouder Gilles van Barlaymont, heer van Hierges 12 [12. Als dank schonk de stad aan Hierges een zilveren kroes, een aandenken afkomstig van de overleden schepen Lubbert van Ens. Men liet de kroes vergulden met het goud van tien gouden munten, zgn. Angelotten (O.A. 445, “Betaelt an allerley onseker parcelen”).], nam don Frederik de stad echter weer in genade aan. Wel moest Kampen huisvesting bieden aan een Spaans garnizoen bestaande uit Duitse huursoldaten 13 [13. Fehrmann, p. 58]. Na het vertrek der “Goesen”, de Geuzen dus, haalde een vrouw, de weduwe van Koert Jansz., die aan de Zandberg woonde, burgemeester Toe Boecop met haar wagen uit Genemuiden. Naderhand betaalde de stad haar voor die reis een Carolusgulden 14 [14. O.A. 445, “Betaelt an allerley onseker parcelen”). Een Carolusgulden is 20 stuiver.].
     Terwijl in Holland en Zeeland de opstand onverminderd verder ging, bleef Kampen enige jaren in Spaanse handen. De rooms-katholieke kerk werd in haar oude rechten hersteld.
Doordat vele hervormden – degenen die het meest hun nek hadden uitgestoken – gevlucht waren, was er een einde gekomen aan de godsdiensttwisten. Nu zuchtte de stad echter onder economische malaise en de willekeur van het garnizoen. De Duitse huursoldaten onder overste Polweiler terroriseerden Raad en burgers; hun hebzucht bracht de stad tot grote armoede.
Waarschijnlijk is het voor vele inwoners dan ook een opluchting geweest dat in het vooijaar van 1578 opnieuw Staatse troepen voor de stad verschenen. Om tijdens het nu volgende beleg aan de eisen van het garnizoen te kunnen voldoen en muiterij te voorkomen, was de Raad gedwongen al het stadszilver en dat van kerken en kloosters te laten omsmelten tot noodgeld 15 [15. Fehrmann, p. 60].
Enige exemplaren van dit tijdelijke betaalmiddel zijn nog in het Kamper museum te zien. Op 17 juli gaf de stad zich over aan Rennenberg. De Duitse gamizoenssoldaten verdwenen oostwaarts. Om ervan verzekerd te zijn dat zij het Staatse Coevoren ongehinderd konden passeren, voerden zij een aantal gijzelaars mee 16 [16. Onder andere het Raadslid Simon Cuinreturff en een zekere Peter Mulert (O.A. 451, “Betaelt an reysen ende bodeloon”).]. Kampen was opnieuw Staats geworden en nu voorgoed. Aanvankelijk zag het er voor de katholieken niet zo slecht uit. De op 28 juni 1579 in de stad gepubliceerde “Religionsvrede”, zoals die volgens een ordonnantie van de landvoogd Matthias van Oostenrijk overeengekomen was tussen Ridderschap en Steden van Overijssel enerzijds en stadhouder Rennenberg anderzijds, hield een aantal hoopgevende artikelen in. Zo had men onder meer bepaald dat alles wat de beide religies elkaar tot nu toe hadden aangedaan, vergeten en vergeven zou worden en dat men van beide kanten voortaan alles diende te vermijden dat tot “uproericheit, twist ende tweespalt” zou kunnen leiden 17 [17. O.A. 243, fol. 67v; zie ook Van der Pol].
Geleidelijk bleek echter dat de calvinisten, die ondanks hun geringe aantal de macht in handen namen, eropuit waren alle overige gezindten het recht op godsdienstvrijheid te ontnemen 18 [18. Fehrmann, p. 61].

|pag. 20|

_______________↑_______________

Nadat de katholieke stadhouder, de graaf van Rennenberg, in 1580 in het Spaanse kamp was teruggekeerd, werd de positie van zijn geloofsgenoten in de stad precair. Botsingen tussen de overwegend katholieke Raad en de hervormden, die, behalve over de kerk van het Heilige-Geestgasthuis, over meer ruimte voor hun diensten wilden beschikken, leidden uiteindelijk tot een regelrechte beeldenstorm. De eeuwenoude rooms-katholieke leer, sinds het ontstaan van het christendom uitgegroeid tot een systeem dat het leven van velen bepaalde, werd nu in vrij korte tijd gewelddadig teruggedrongen naar de marge van de samenleving. Men rekende niet alleen af met onvolkomenheden en uitwassen van deze leer; ook het intellectuele en artistieke erfgoed van de oude kerk moest het ontgelden. Vele cultureel waardevolle zaken werden dan ook verscheurd, verbrand of kapotgeslagen. Tijdens het oproer werden katholieke stadsbestuurders afgezet en vervangen door tegenstanders. De calvinisten hadden – zij het met minder fraaie middelen – hun doel bereikt. Ge- en verboden uit deze tijd maken duidelijk dat de nieuwe machthebbers dezelfde maatregelen ten aanzien van afwijkende godsdienstpraktijken en ongewenste theologische publikaties hanteerden als die waarmee de oude leer die van hèn had trachten te bestrijden.

     Van rust in stad en gewest was voorlopig nog geen sprake. Het krijgsverloop bleef de eerste jaren onzeker. Steenwijk, Zutphen en Deventer raakten weer in Spaanse handen. Om het Overijsselse platteland van vijanden te zuiveren lieten de Staten-Generaal de tactiek van de verschroeide aarde toepassen 19 [19. Formsma, p. 122], een strategie waaronder de boeren – en dus de voedselvoorziening – onnoemelijk te lijden hadden. In Kampen hield de magistraat de graanvoorraad dan ook goed in het oog. Uit de verordeningen die het stadsbestuur, soms onder tromgeroffel, liet afkondigen blijkt de angst voor verraders, maar ook voor “heerloose” soldaten die de omgeving onveilig maakten. Zo was er een scherpe controle op vreemdelingen. Herbergiers en anderen moesten zich op een bepaald moment, met de vreemden die zij onderdak boden, op het Raadhuis melden, terwijl alle andere mannen op die tijd binnen dienden te blijven 20 [20. O.A. 243, fol. 121v].
Ook aanleggende schepen en hun opvarenden werden geïnspecteerd. Op alle torens stonden wachtposten en de Koeburgerschans was doorlopend met soldaten bemand. Vele zieke en gewonde militairen werden in de stad verpleegd. Regelmatig, vaak gedurende de nacht, deed men uitvallen en achtervolgde “malcontenten21 [21. In de zeventiende eeuw was er in de stad nog een herberg die De Mallecontent heette (O.A. 506, “Reysepensiën”).] en andere vijanden die zich op de eilanden of in Mastenbroek ophielden. Soms werd het stadsjacht, bemand met soldaten en burgers,

|pag. 21|

_______________↑_______________

voor zo’n tocht uitgezonden. Bij al deze expedities werd, uiteraard op stadskosten, uitbundig bier gedronken 22 [22. O.A. 458, “Betaelt an allerley onseker percelen”].
 
– Vliet, E.G. van (1994). Het terrein van het Agnietenklooster tussen Vloeddijk en Groenestraat. Kampen: Gemeentearchief.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.