Is Jan Pieterszoon Swelinck te Deventer geboren?

Is Jan Pieterszoon Swelinck te Deventer geboren?

════════════

     Bovenstaande vraag heeft reeds vele pennen in beweging gebracht, zonder dat zij is opgelost.
Mij dunkt, dat de kansen voor Deventer niet slecht staan, want de man, die het ons verzekert, Jacobus Revius (Dav. ill. pag. 629), kon dit zeer goed weten. Hij was, toen de „Phoenix der Musycke” stierf (19 Oct. n. st. 1621 volgens Revius; beter wellicht 16 Oct., want Sweelink werd den 20 Oct. begraven) 34 jaar oud. Als kind van 6 maanden was hij in 1587 te Amsterdam gekomen en hij heeft daar de eerste 17 jaren zijns levens doorgebracht. Zijn vader, Richardus Revius, is daar, naar men meent, na sijne vlucht uit Deventer tot zijn dood toe blijven wonen. Het volgende, voor zooverre ik weet, nog niet in druk verschenen versje, trof ik aan in het exemplaar der „Overijsselsche Sangen en Dichten Jacobi Revii”, ’t welk eertijds den dichter zelven toebehoorde en thans berust in de Atheneum-bibliotheek te Deventer. Men kan het vinden tegenover pag. 292; het luidt aldus:

     Laet Swelincx beeltenis aentrecken uwe ogen,
     De oren heeft hij soet, noch levende, getogen:
     En weett’, hoewel hij leefd’ en stief tot Amsterdam
     Van Deventer nochtans dien groten sanger quam.

     Dat de Deventer Swelinck’s familie waren van den Amsterdamschen musicus, kan ik bewijzen met deze acte, door mij in de memorieboeken gevonden:
     Compareerde op huyden dato onderges., die e. Gerrit Swelinck, burger ende inwoonder deser stede, ter instantie van den e. mr. Johan Petersz Swelinck, organist der stede Amstelredamme, verclarende, hoe dat die voorss. mr. Johan Peters sijnen neve hem comparant uijt sunderlinge frientschap ende genegentheit al over lange jaren hadde laten ontfangen sekere rente van 9$\frac{1}{2}$ ggl. uijt Goert Olijslagers huijs, item uijt het Schoemakers parck, uijt Bleijckers kuijm 1 ggl. ende uijt Seldams kuijm 1 ggl., tsamen 11$\frac{1}{2}$ ggl., ende deselve als sijne eijgene laten genieten, bij diewelcke beuringe d’voorss. mr. Johan Petersz meergemelten Gerrit Swelinck ende derselver huijsfrouwe, gedurende oer beijder leventlanck wel genegen sijnde te continueren, heeft alleenl(ick) sich willen reserveren den eijgendom der hooftsummen van dien, ende tot dien eijnde van comparant verclaringe gevordert, dat niet hem maar sijn neve voorss. desen requirant die renten eijgendoeml(ick) toequamen, gelijck deselve dan oock niet alleenl(ick) verclaert, maer sijnen beminden neve mr. Johan Peterss bedancte hooglick voor die tot noch toe bewesene ende noch bewijsende gunsten. Sonder argh off list.
Actum coram Scholier schepen, 18 Novembris 1616.
     Hoe nu die familierelaties in elkaar zitten, is mij nog niet gebleken. De aanteekeningen, die ik omtrent het geslacht Swelinck maakte, zijn vooreerst niet geschikt om te publiceeren; er is nog geen voldoende samenhang voor eene behoorlijke genealogie.
     Vergun mij verder nwe aandacht te vragen voor een zijner leerlingen, die de Deventernaren met „soeten sanck, Heeft deuchdelijck verheucht soo vele jaren lanck”. Het is Claude Bernardt.
     Omtrent hem lezen wij in de resolutieboeken:
     „2 Sept. 1615. Schepen ende raedt hebben vergunstiget die persone van Claude Bernhardt nae Amsterdam op haer ed. costen, bij mr. Johan Petersson Swelinck te reisen, ende sich bij denselven in die kunste van ’t orgelspelen bij pro-provisie voor een halff jaer te oeffenen, en de willen schepen ende raedt mr. Jan voorn, hek leergelt betalen, ende darenboven noch gemelten Claude t’ allen vierendeel jaers voor sijne montcosten ende onderholdinge toeleggen vijffentwintigh goltgl., waervan hij nu datel(ick) een vierendeel jaers bij anticipatie ontfangen sal.
Des hij sich verbinden sal, naedat hij in die kunste voorss. ervaren ende expert sal sijn, der stadt sekere jaeren stevigh ende vast verobligeert te wesen, gelijck hij sulcks bij handttastinge an br. Hemert aengelooft heeft.”
     Zeker om te toonen, dat hij de goede zorgen, aan hem besteed, niet onwaardig was, heeft hij nog binnen het halve jaar eenige composities opgedragen aan zijne begunstigers. Wij treffen hieromtrent in de resolutieboeken aan: „11 Januarij 1616: Ordinantie gepasseert op Henrick Vresewijck, rentmr., uijttekieren aen Claude Bernhardt eenen rosennobel voor een nijen jaer, hebbende schepen ende raedt eenighe psalmen, bij hem gecomponeert, gedediceert.”
     Het schijnt, dat er in die dagen mankement aan het orgel in de Lebuinuskerk was; ook is het mogelijk, dat men een nieuw geplaatst had.
Wat het juiste van ’t geval is, heb ik niet nagegaan, maar Jan Pieterszoon Swelinck is er bij te pas gekomen, blijkens de beide volgende raadsresoluties:
     „20 Nov. 1616: Ordinantie op rentmr. Fresewijck gepasseert ter summa van 160 gl. ende dat voor mr. Jan Peterssen Swelinck, organist van Amsterdam, hem voor ’t opnemen des orgels in St. Lebuinuskercke, mitsgaders die gedaene insti(tuti)e an Claude Bernhardt gedaen ende d’oncosten op die reise gins en weder van Amsterdam vereert ende toegeleit, alsmede twee rosenobels voor mr. Goert, organist van Zutphen, tot eene vereeringe.”
     „23 Nov. 1616: Eodem ordinantie gepasseert op den voorss. rentmr. ter summa van 134 gl. 13 st. voor mr. Johan ter Clocken, ter cause van die verteeringe bij mr. Johan Pieterssen Swelinck, organista van Amsterdam, om het orgel in St. Lebuinikercke op te nemen verschreven sijnde, van 13 Novemb. s’avonts tot den 21 dito s’morgens, met eenighe van de heeren, organist van Zutphen, organist van Arnhem, Claude Bernhardt ende andere, t’ sijnen huse gedaen.”
     Kort daarop kreeg Claude Bernhardt eene aanstelling. Bij raadsresolutie van 9 April 1607 hebben s. en r. hem „thogelecht die som van driehondertt Carl.g. jaerlix, daervoer hie hett orgel in die Grothe Kercke bedienen, het voerslech der kloeken stellen, ende alle daege van 12 uhren tott een uhren opte kloeken spoelen sall, daervan die tijdt ahngaen sall, dat hij bijnnen deser stadt gekamen iss, wesende dese ahnstaenden Paeschen een halff jaar verschennen.”
     Het eerste, wat ik vervolgens omtrent hem vond, is zijn huwelijk:
     Ingeschr. te Deventer 31 Oct., geh. 29 Nov. 1618, Claude Bernardt, organist bij meester Joost Cock op den Poot, Anna Heberigh, zaligen Joannis Gosmanni dochter in die Papenstraet. De onderteekening is: Claude Bernard, bruijdegom, Anna Hebrijch Gosmannus. Zij was eene dochter van den predikant Johannes Gosmannus, die in 1604 van Ham in de graafschap Marck naar Deventer beroepen werd. De man is later blind geworden en was niet zonder huiselijke zorgen.
„Schepen ende raedt continuiren” hem 5 Maart 1614 „in heffinge und boeringe sijner gewoentelicker gagie, niettegenstaende dat Godt die Heer hem mett blindtheitt gevandett hefft.” Na zijn dood hebben s. en r. den 28 Januari 1617 „die wede van zal. Joannes Gosmannus predicant uijt sonderlinge gratie tot alimentatie desselven naegelatenen sohns Joest, krancksinnigh, ende derselver dochter Anna, mettet graveel gequelt sijnde, ad vitam jaerlix toegeleit d’summa van 200 gulden curent, ende off eener van beijden mogte komen te overlijden, sal die lestlevende van den beijden alleen die 200 gl. c. ad vitam beholden. Angegaen op Kersmiss verleeden.”
     Rijk met aardsche goederen is onze musicus niet gezegend geweest; na zijn dood toch werd de boedel desolaat verklaard. Om nu een extraatje te verdienen, nam hij het gewone middel van die dagen te baat, hij droeg een geesteskind aan de regeering zijner stad op. In de cameraars-rekening van 1618/9 lezen wij: „per ordinantie van schepen ende raedt in dato 11 Januarij (1619) betaelt aan den organist Claude Bernhardt, hem voor die presentatie eenes musicqstucks, bij hem gecomponeert, voor ditmael noch ex gratia voor een nijeuw jaer toegeleit 8 ggl. 16 st.” Voor ditmael noch ex gratia!
Erg prettig vonden de heeren magistraten dus de opdracht niet; geen wonder, want met dergelijke presentaties werden zij overstelpt, niet alleen door lieden uit de geünieerde provincies, maar zelfs door buitenlanders; herhaaldelijk treffen wij hiervan voorbeelden aan in de resol. boeken en de cameraars-rekeningen.
     De jaarlijksche toelage van de stad aan de predikantsweduwe schijnt eenige onaangenaamheden tusschen schoonmoeder en schoonzoon veroorzaakt te hebben, althans „Schepen ende raedt verstaende, dat over sekere acte in dato den 28 Januarij 1617, in faveur van die wede zal. Joannis Gosmanni gepasseert, tussen die voorn. weduwe ende haeren schoonsohn Claude Bernhardt, organist, an oere dochter Anna getrouwt zijnde, verschil ende misverstandt erresen over die 200 gl. c. jaerlix darin verhaelt, hebben tot naerdere interpretatie van hetgeene verhaelt verclaert, ende verclaeren bij desen, haer ed. meininghe niet anders gewest te sijn, noch oock tegenwoordich, dan dat die geroerde 200 gl. c. jaerlix der voorn. weduwe ad vitam tot alimentatie oeres krancksinnigen sohns ende mettet graveel gequelt wesenden dochters, doch nu daervan wederom genesen, toegeleit, die voorn. weduwe sullen gevolgt ende betaelt worden, ende indien nae doode der voorn. weduwe oer krancksinnige sohn voorn. alsdan noch in leven mogte sijn, willen schepen ende raedt alsdan op desselven vordere verpleginge ofte alimentatie letten naer behooren. Ordonnierende bij desen haerer ed. mederaedtsfriendt Henrick Fresewijck, rentmr., an niemanden anders als der voorss. weduwe sodane 200 gl. c. jaerlix uijttekieren ende te betalen. Actum in Senatu, 30 April 1619.”
     Deze bondige verklaring der edelachtbaren heeft zeker den organist van zijn ongelijk overtuigd en de geldkwestie blijkt geen verwijdering tusschen beide partijen veroorzaakt te hebben, want, naar ik in de memorieboeken lees: „in den jaare 1619, den 30 Juli, heeft Mechtelt Baer, weduwe van den zal. heere Johanne Gosmanno, met Claude Bernhardt, organist, ende Anna Hebrich Gosmanno, sijne huijsfr., oeren respective schoonsohn ende dochter, een frundtlick accord ingegaen ende opgericht, name(lick) dat sij, Mechtelt, angenomen heeft haeren voorss. schoonsohn ende dochter bij sich in huijs te nemen, ende in cost ende dranc nootdruftigl(ick) te verplegen, mits dat d’ voorss. eheluijden daertegens belooft hebben an oere voorss. moeder jaerlix, ende alle jaer op Michaeli, waervan op Michaeli 1620 het eerste jaer sal sijn verscheenen, kommervrij daervoor te betalen d’ summa van hondert dalers ad 30 stuy(vers) t’ stuck, ende dat uyt des voorn. Claudes jaerlixen tractement, hem van de stadt competerende als organist, bij die moeder van de heeren br. ende rentmr. Fresewijck te ontfanghen, welck tractement d’ voorss. eheluijden hiermede oere voorss. moeder tot dien eijnde bij desen verhypothesieren. Enz.”
     Zoo waren Claude Bernard en echtgenoote dus bij hunne moeder gaan inwonen, die nog datzelfde jaar grootmoeder werd van den kleinen Joannes. Den 21 November werd het knaapje gedoopt. Nog één kind trof ik in de doopregisters aan, en wel op 19 Juni 1621. Als doopgetuigen van Anne Margrieta staan vermeld de jonker van Twijckell, Evert van Rijssen, Margriete Kapell en Mechtelt Gossmans.
     Zij huwde 18 Maart 1655 met att. op Gorsel met Pieter Hendricksen, een weduwnaar uit Zutphen.
     Niet altijd schijnt onze organist zijn plicht even goed betracht te hebben. Den 15 Sept 1621 toch hebben schepenen en raad „Claude Bernhardt, organist, in vollen stoel des raedes ahngesecht, datt hij alle daege precijs van 12 uhren tott halff eene, voertz des Sondaeges und werckeldaeges een halff uhr voer die predicatie, und des Wunsdaeges und Saterdaeges, als het merckeldach is, des voermiddages omtrentt 10 uhren een uhrlanck op die clocken sall spoelen, und daerbij eerenstlick vermaent, datt hij sijnen dienst op te clocken nha dessen beter sall waernemmen, offte schepen ende raedt werden veroersaeket sijn desselvigen dienstes hem ’t ontslaen.”
     Wanneer onze organist het tijdige met het eeuwige verwisseld heeft, laat zich ongeveer vaststellen; de oproeping toch der crediteuren van den desolaten boedel van wijlen Glaude Ber(n)hardt, organist, is gedateerd 25 April 1626 en staat geschreven in de memorieboeken.
     Revius droeg hem een goed hart toe, anders had hij niet deze regelen aan hem gewijd in zijn Overijsselsche Sangen en Dichten (pag. 274):

Op het overlijden van Claude Bernart, Organist,
tot Deventer.

Het orgel is een beelt vant leven hier beneden.
Veel pijpen staender in verdeijlt in haer geleden,
Een ijeder hoeft sijn plaets, een ijder sijn geschreij:
Soo is den staet, en praet der menschen velerleij.
Ghij hoort de lichtste pijp het alderhoochste blasen,
Oock die het minste weet wil ’t aldermeeste rasen.
Nu siet eens het pedael, men trettet metten voet,
En geeft nochtans den dreun daert al op steunen moet:
Wat worter menich hier met voeten oock getreden
Die deftich is in const en loffelijck van seden!
Het orgel hout hem stil, alst niet wort opgeweckt
Van die de pijpen stelt en de registers treckt:
Oock sou hem hot gemeen voorseker wel bedaren
Wanneerder hier en daer geen pijpenstellers waren.
Alst ’t orgel accordeert dan ist een suijver werck,
Noch beter is de vree int land en in de kerck.
Tot psalmen en gebee’n wort ’t orgel recht gebruijcket:
O salich welcker keel des Heeren roem ontluijcket!
Maer ah! het orgel speelt onwetende sijn liet,
En menich singt en danckt, en ’t hert en voeltet niet.
Hoort vrienden, ’t is maer wint, een wint die weijnich blijvet
Die ons bij ’t leven hout, en die het orgel drijvet:
Dout eens een pijpken toe, ten slaet niet meer geluijt;
Stopt ons de adempijp, het leven isser uijt.
Dit dachtij (mogelijck) o Claudi, als de peste

__ ↓ __
|pag. 2|

Met een vernijnde flits u haestich gaf de reste;
Voor ons wel droefelijck, die uwen soeten sanck
Heeft deuchdelijck verheucht soo vele jaren lanck,
Maer wenschelijck voor u, die eeuwichlijck hierboven
Met een veel schoner stem sult uwen Heijlant loven
     Deventer.Dr. M. E. HOUCK.     
 
– Houck, M.E. (1898, 25 Juli). Is Jan Pieterszoon Swelinck te Deventer geboren?. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, no. 171 (Derde Blad), p. 1-2.

Category(s): Deventer
Tags: , ,

Comments are closed.