Over loonen, arbeidsduur en prijzen

Over loonen, arbeidsduur en prijzen.

Medededingen uit het laatst der 16e eeuw.

     Die goede oude tijd, toen „een pondje boter maar kostte een stooter”, zooals het liedje luidt, „die goede tijd, die tijd komt nooit weerom”.
Menig huismoedertje zal onder ’t zingen van dit overbekende versje wel eens met zekeren weemoed aan die dagen van vroeger gedacht hebben, „waorvan ze wel hef hören sprèken, maor die ze nooit bie wèzen ekend hef.” Het moet in hare verbeelding wel de gouden eeuw geweest zijn. Maar moederlief, ik vrees, dat het u bitter zou tegenvallen; die zelfde stooter toch, die gij in uw eenvoud omzet in 2$\frac{1}{2}$ stuiver of 12$\frac{1}{2}$ cent, vertegenwoordigde in die overoude tijden vrij wat hoogere som, dan de 12$\frac{1}{2}$ cent van heden. De waarde van een stuiver van toen en die van nu, lieve mensch wat een verschil. ’t Baat u niet, of gij al leest, dat de Achtentwintig of Goudgulden = f 1.40, of dat de Daalder = f 1.50 is. Ik geloof er dan ook niets van. ’t Lijkt mij onmogelijk een zuivere herleiding van de waarde der vroegere muntsoorten in die der hedendaagsche te geven; ik zal dit ook niet trachten; wel wil ik beproeven u eenig denkbeeld te doen krijgen van de waarde van het geld in een bepaalden tijd, door u te laten zien, wat men er voor kon koopen, en ik kies daarvoor het jaar 1583 met de onmiddellijk voorafgaande en volgende jaren. Dat ik juist dit jaar neem en niet een ander, en dat ik slechts van een korten en niet van een grooteren tijdsduur spreek, heeft zijn bepaalde redenen. Ten eerste moet gij weten, dat de prijzen der levensmiddelen in vroegere eeuwen lang niet zoo standvastig waren als heden. Ondervindt men nu al eens, dat het vleesoh of de boter b.v. zoo geleidelijk een paar stuiver per pond op- of afslaan, of dat de rogge wat duurder of goedkooper is, dan is dit voor den kooper of verkooper natuurlijk van het grootste belang, doch wat is dat in vergelijk hiermede, dat men om een voorbeeld te noemen in 1597 te Amsterdam op den 7 Mei voor een last rogge 136 Goudguldens en drie dagen daarna in die zelfde stad daarvoor 85 Goudg. betaalde. Zoo kostte in genoemde stad in 1546 een last rogge evenveel als een jaar daarna te zamen in openbare veiling opbrachten een last rogge, een last tarwe, een last garst, een last haver, een ton boter, een vat Jopenbier, een ton Roswijker bier, een vet schaap, een wambuis, een paar kousen, een bonnet en een nieuwe tas.
„Men heeft dit zoo gekogt gelijk ’t doen is gebleken, Zes stuivers overschoot, om in die Tas te steeken”, gelijk de Amsterdamsche boekverkooper J. ten Hoorn ons mededeelt in zijn „Reysboek”, een soort Baedeker, niet onvermakelijk om te lezen.
     Oorlogstijd, mislukking van den oogst, sterfte van ’t vee en dergelijke plagen des menschdoms waren in het algemeen de oorzaken der zeer uiteenloopende prijzen, en men bedenke wel, dat de gebrekkige verkeerswegen hierop van grooten invloed waren. Mislukt thans hier te lande of in Rusland de graanoogst, welnu allicht is er overvloed van koren in Amerika of elders, en wat heeft thans afstand nog te beduiden? Vroeger echter stonden mislukking van gewas of veesterfte gelijk met hongersnood, evenals dit nog het geval is in China’s binnenlanden of andere oorden, waar de vervoermiddelen en de wegen van verkeer nog in gebrekkigen toestand zijn.
     Een andere reden voor mijn keuze van tijd is, dat ik voor dezen tijdsduur de moeste gegevens heb kunnen verzamelen uit de verschillende bronnen in het Deventer archief aanwezig.
     Omtrent de toestanden in deze jaren moet ik opmerken, dat ik nergens jammerklachten vind genoteerd over slechte oogsten; integendeel, in 1583 was het gras o.a. op de Tenge of Bergweide zoo schoon gewassen, dat de Cameraar voor 1$\frac{1}{2}$ jaar hooi liet maaien, zooals hij in zijn kladboek meldt. De druk van het krijgstumult deed zich echter zwaar gevoelen; de boeren konden, zoo staat in de rekening over 1582 van het Mr. Geertsklooster o.a. geschreven, de pachten niet opbrengen „avermitz die ondrechliche schattingen en averlasten” hun door het krijgsvolk aangedaan, en men moest hun geheel of gedeeltelijk de pachten schenken. Doch niet alleen de boeren leden, ook in de stad zelve was ’t er in den loop der jaren niet beter op geworden; zoo klaagde de torenwachter Gerrit Kuer in 1583, die al 20 jaar in functie was, niet langer te kunnen dienen „voer dat olde precijum”, daar, ’tgeen hij voor zijn huishouding noodig had, de helft duurder was geworden dan vroeger. S. en R. hebben hem dan ook een gratificatie van een „golden pont”, groot 6 goudguldens, gegeven.
     Laat ons beginnen met eens na te gaan, wat voor loon een braaf en deugdelijk werkman in stedelijken dienst kon verdienen en hoeveel uur hij per dag moest arbeiden. Wij slaan het Boek van Memorien open en lezen de Voorwaarden en ordonnantie, waarop Meester Engelbert Stoell tot metzelaar (Steenmeetzeler) onzer stad is aangenomen en hij onze stad zal dienen.
     Ten eerste zal hij beloven de stad Deventer volgens zijn beste vermogen trouw en eerlijk (vromlich) te willen dienen, en in alle zaken de belangen der stad voor te staan (voir tho stellen).
Ook zal hij goed op- en toezicht houden, dat alle onze stad toebehoorende Bentheimer en andere bewerkte en onbewerkte (bereideden und unbereiden), grauwe en tichelsteenen, „beslagen” en „onbeslagen” kalk, voorts de kalkkuipen, steigerpalen, steigerplanken, ladders en al wat men tot het stadswerk gebruikt, ten bate der stad goed bewaard zijn en blijven en niet beschadigd (verrucket) of weggenomen (vertagen) worden. Mocht echter iets daarvan op ’t een of andere werk overblijven, dan zal hij dat op een gelegene en geschikte plaats, hem door den Timmermeester (een der Schepenen; wij zouden thans zeggen Wethouder van Openbare werken) aangewezen, brengen en laten opstapelen (upflien).
Eveneens zal hij met goedvinden (tot benuegen) des Timmermeesters, goede, gewillige en flink arbeidende gezellen aannemen en dezen des zomers 8 en des winters ieder 7 stuivers daags geven, zoo zij voor de stad arbeiden; hij mag van hen geen voordeel of genot hebben, evenmin iets van hun loon afhouden. Daar hij als baas (principaill meister) eenig voordeel boven hen (voir uth) behoort te genieten, zal hij, als hij voor de stad werkt, voor zijn arbeid des zomers 9 stuivers en des winters 8 st. daags ontvangen. Zoo dikwijls Mr. Engelbert een leerknecht of een leerjongen op het stadswerk bovendien zou willen gebruiken, zal hem de fungeerende Timmermeester daarvoor in de week uitbetalen na rato (gelegentheit) van diens werk en ter beoordeeling (tot discretie) van gezegden Timmermeester.
     De meester en de gezellen zullen des zomers van St. Geertruid (17 Maart) tot St. Gallus (16 Oct.) ’s morgens om 5 uur op ’t werk gaande tot ’s middags 11 uur, en van ’s namiddags 12 uur tot ’s avonds 7 uur, voortdurend (stevich) op het stadswerk verblijven en hun maal (abelorumskost) medebrengen, en iederen keer, te weten ééns des voormiddags en ééns des namiddags niet langer dan een half uur vrij mogen hebben tot hun schafttijd (ambieten, eig. ontbijt).
Verder zullen zij van Meidag af tot Deventer kermis, en niet eerder of langer, gelijk andere handwerkslieden, tusschen 12 en 1 uur, boven hun voorzegden schafttijd (ambietenstijd), nog hun slaapuur houden en genieten, en moeten zij zich daarna (strax) om 1 uur weder op ’t werk laten vinden. Des winters moeten zij van 16 Oct. tot 17 Maart, ’s morgens om 7 uur op ’t werk komende, tot 11 uur ’s middags en des namiddags van 12 tot 4 uur’s avonds zonder abelorum of ambieten te houden, gestadig (stevich) aldaar verblijven en niet van hun werk afgaan.
     Mr. Engelbert zal jaarlijks boven zijn gezegd daggeld nog genieten 6 el laken om zich te kleeden of het geld daarvoor. Zoo dikwijls Mr. E. of zijn knechten in eenig bovengenoemd punt zondigde (bij Mr. E. offte sijnen knechten gebreck, misbruick offte faute viele), zal hij met zijn knechten onmiddellijk (strax) op aangifte van den Timmermeester afgedankt worden en naar gelang van den tijd, dien zij gearbeid hebben, betaald worden.
     Gedaan en aldus gepasseerd in den Raad op 26 Febr. 1583 onder ’t Burgermeesterschap van Brunsfelt en Breda.
     Het maximum aantal arbeidsuren bedroeg dus 13—1 uur schaften, dus 12 uur; het minimum 8 uur. Het maximum-loon voor de arbeiders 8, het minimum 7 stuivers per dag, terwijl de baas een stuiver meer kreeg.
     Thans willen wij vernemen, welke de prijzen waren van ’t vee en de dagelijksche levensbehoeften, alsmede van enkele artikelen van weelde, zooals specerijen, wijn, enz. en van eenige andere zaken. Als bronnen dienen ons de rekeningen van 1582—’85 van het Mr. Geertsklooster, het Buiskensklooster en de Manuaal Cameraarsrekening van 1583. Men zal zien dat in die 4 jaren de prijzen over ’t algemeen nog al constant waren. De verschillende muntsoorten, waarmede men rekende, herleidde men doorgaans tot goudguldens (gg.), die 28 stuivers Brabants (st. Br.) golden of 28 X 15 = 420 plakken. De daalder was meestal 30 st. Br. waard, soms 32, soms 27 st. De Philipsgulden (Philg.) 25 st., de Keizersgulden 20 st.; de Gulden current 20 st. en bijna 23 st. en ruim 21 st.; de Carolusgulden 20 st.; de Rijder 24 st. en bijna 24 st. en 24$\frac{1}{2}$ st.
     In de Manuaal Caraeraarsrekening van 1583, waarin ook vele posten over 1584 en 1585 voorkomen, staat dat in 1584 de Hollandsche daalder te Wezel niet meer dan 33 st. gold.

     Aangaande de maten en gewichten vindt gij hierachter bij de verschillende posten eenige aanwijzingen. Men scheen met het gewicht raar te hebben omgegaan, althans de Heeren kwamen in 1592 tot de volgende gewichtige ontdekking: ls bevonden het gewichte van den kleinen stucken in der Groeter Wagen, wess tot 50 pd. tho, Colsch gewichte tho wesen. Und iss ider pondt desselven gewichtes 2 loeth mijn alss (minder dan) Troijss gewichte, soe wall die stucken van 15, 20, 25 als oick van 30 pd. Dan die stucken van 50 pd. und honderth pondt worden bevonden gemaicket tho sijn upt Troijss gewichte, tho wetten die stucken van 50 pd. dardehalff pd. mijn (min) vier loet swaerder, und die stucken van 100 pd. viff pd. min acht loith swaer tho wesen, als het kleine gewichte. Deze verklaring is op 1 Sept. van gezegd jaar te boek gesteld, en is te vinden in No. 1116 van het Deventer archief.
     Beginnen wij met het vee en wel met de VARKENS.
     In 1582, Mei 4 kostte een varken 2 gg.; in Mei 2 dl.; 1583 April 19: 2 varkens 4 gg. 8 st.; April 28: 2 varkens 3 gg. 6 st.; Mei 15: een varken 2 gg. 4 st.; in Mei gingen de magere varkens per stuk voor 2$\frac{1}{2}$ dl. en voor 2 gulden van 27 stuiver de gulden; 1584 Mei 25: 6 varkens 28 gg.; Juni 25: een varken 3 gg. 6 st.; 1585 Maart 4: een varken 2 gg. In 1583 kostte het pd. spek 3 st.
     SCHAPEN. In 1582 Mei 10 gold een schaap 23 st.; Mei 25: een lam 23 st.; Sept. 25: 3 sch. 3 gg. 18 st.; 1583 Mei 6: een schaap 23 6t.; Mei 23: 1 gg. 4 st.; in Oct. een vet sch. 1 gg; in 1583: een lam 1 gg. 8 st.; 1584 Febr. 16: 4 sch. 5 gg.; in Febr. een vet sch. 1 gg. 10 st.; Juli 26: een sch. 22 st. In 1583 deed het pd. lamsvleesch 1$\frac{1}{2}$ st.
     RUNDEREN. In April 1582 werd betaald voor 4 runderen 13 rijder; een koe 7 gg. 14 st. = 7 dl.; Sept. 20: een stier 7 gg. 14 st.; Oct. 23: een vette koe 15 gg.; een „stercke” 7 gg.; in Oct. een paar vette ossen 48 dl. = 51 gg. 12 st.; 1583 Jan. 8: een „koemate stercke” 10 gg.; 2 stieren 16 gg.; April 28: een koe 11 gg.; Sept. 30: vette ossen, per stuk 37 dl.; in Oct. vette ossen per stuk 25$\frac{1}{2}$ dl.; Oct. 20: een koe 12 gg.; 1584 Febr. 16: een koe 12 gg.; een koe 12 gg. 15 st.; Oct. 3: vetto ossen per stuk 28 dl.
     PAARDEN. In 1582, Oct. 12 betaalde men voor een hengstveulen 10 gg.; Oct. 20: een veulen 10 gg.; 1583 April 13: 3 veulens 32 gg. 8 st.
     Voor het slachten van een koe vind ik meer dan eens als prijs vermeld 4 st. Voor het weiden van twee beesten op de „Oye” werd 1583 Febr. 16 tien gg. betaald. Een rund met het „getouwe endo kair” bracht 13 Juli 1582 de som van 33 daler op. Dikwijls staat bij deze posten de waarde behalve in daalders ook uitgedrukt in goudguldens; de daler blijkt dan 30 st. Br. waard te zijn.
     Nu volgen de BOTER en KAAS.
     In 1582 Juni deed de Kuinderdijker boter 3 st. het pd.; Juli 3: het pond boter 2$\frac{1}{2}$ st.; 1583 Febr. 8: een kinneken boter 4 Philipsg. min 1 oort = 3 gg. 9 st. 13 pl., welke rekening niet uitkomt; in Juni de Kuinderdijker boter het pd. 3 st.; Juni 27: een vierdel boter met „averwichte” 10 Phil.gl. = 8 gg. 26 st. (de Phil.g. dus 25 st.); Aug. 8: het pd. K. boter 3 st. 1 duit; Aug. 19: het pond boter 3 st. 1 d.; 1584 Juli 16: gezonden uit Amsterdam 3 vat, welke 76 pd. overwogen; ieder vat met overgewicht gerekend à 30 Phil.g. 19$\frac{1}{2}$ st. = 82 gg. 8 st. 7$\frac{1}{2}$ pl.; aan vracht 1 gg. 14 st. Deze rekening is niet zuiver; zooals men na herleiding zal bevinden. In 1583 vind ik een post, dat het pd. 3$\frac{1}{2}$ st. kostte.
     In 1582 Sept. 4 kostte 100 pd. kaas 7 Keizersg. 1 oort; deden een Kantersche en een Texelsche kaas samen 21 st. 5 pl.; 1583 in Juni: 70 pd. Handkaas, 5 Texelsche k. en 75 pd. Kantersche k., het pond à 12 pl., 8 gg. 10 st.; Aug. 19: 112 pd. kaas, de 100 à 8 Keiz.g., 10 gg. 20 st.; 55 pd. Tex. k. 4 gg. 1 st. 7$\frac{1}{2}$ pl.; 1584 Juli 16: gezonden uit Amsterdam 64 pd. Tex. k. 4 Keiz.g. = 2 gg. 24 st. (de Keiz.g. dus waard 20 st. Br.); Aug. 27: een Tex. k. 11 st.; Sept. 5: 106 pd. witte kaas, de 100 à 7$\frac{1}{2}$ Keiz.g., 5 gg. 19 st.; 15 pd. Tex. k., het pd. à 2 st. 1 oort, 1 gg. 4 st. (Daar de st. Br. 15 plakken gold, blijkt dus dat 1 oort = 2 pl. is).
     VELDGEWASSEN, enz. In 1582, Mei 6, kostte een schepel erwten 9 st.; in 1583 een schepel 1 gg. 4 st. = 32 st.; 1584 April 1: een schepel 18 st. Deze prijzen varieeren dus sterk. In April 1583 betaalde men voor een schepel boonen 15 st.
     In 1582, Juni 5, kostten 2 mud haver 2 gg.; Maart 30: een mud 30 st. en 32 st.; stond 15$\frac{1}{2}$ dl. betaald voor haver gelijk met 16 gg. 17 st. (dus was de dl. 30 st. Br. waard); April 15: de mud haver 34 st.; April 28: 1$\frac{1}{2}$ mud 1 gg. 14 st.; Mei 24: 2 last haver, de mud à 34 st., 63 gg. 4 st., dus een last hield 26 mud, zooals telkens ook uitkomt, behalve één post in Mei: 1$\frac{1}{2}$ last, de mud à 1 gg., 28 gg. 14 st.; waaruit dus zou volgen dat een last 19 mud inhield; doch dit zal zeker wel foutief geboekt zijn, gelijk er vele andere fouten in de rekeningen te vinden zijn; Mei 24: een mud 34 st.; Juli 25: 4 mud 4 gg.; 1583, Sept. 20: twee mud 2 gg.; een mud 30 st.; Oct. 2: een mud 30 st.; Nov. 3: een mud 32 st.; in Dec.: een mud 30 st.; 1581, Jan. 2: een mud 32 st.
     In 1582, Juni 30, deden 2 voer rogge „metten strot” 2 x 18 st.; in April $\frac{1}{2}$ last, het schepel à 13 st., 24 gg. 4 st.; hieruit blijkt dat een last 104 schepel bevatte, ’t geen steeds uitkomt: 7$\frac{1}{2}$
mud, ’t schepel à 15 st., 16 gg. 2 st.; een mud dus gelijk aan 4 schepel; ook dit komt steeds uit; in April: een schepel 14 st.; 3$\frac{1}{2}$ mud, de mud à 2 dl., 7 gg. 14 st., dus de schepel 15 st.; Juli 25: 3 mud rogge, „dair die worm in was”, 6 gg., dus de schepel à 14 st.; 1583, in April: het schepel 17$\frac{1}{2}$ st.; de mud 2 dl.; de mud 2 gg. min 1 oort; de mud 2 gg.; de mud 2 gulden; 1584, Mei 5: vier mud 4 gg.; Oct. 25: een mud 2 gg. 4 st.
     In April 1583 betaalde men voor het schepel garst 11 st.; 1584, Jan. 17: het schepel 13 st.; Febr. 4: ’t schepel 12$\frac{1}{2}$ st.; ’t schepel 12 st.; Oct. 3: ’t schepel 10 st.; Dec. 1: ’t schepel 10 st.; ’t schepel 11 st. min 1 oort; ’t schepel 10$\frac{1}{2}$ st.
     In April 1583 golden 25 mudden hop 12 gg. 5 st.; 1584, Sept. 17: twee mud hop 1 gg. 4 st.; Sept. 25: een mud 22 st.; Oct. 30: een mud 1 gg.
     In 1582, Dec. 3, deed een vim heide 6 st.; Dec. 10: een vim stroo 1 gg.; 1583, Juli 21: de vim „streijstroo” 6 st.; Sept. 15: idem 6 st.; Nov. 3: idem 6 st.; 1584, Jan. 2: een vim. stroo 5 st.
     In Aug. 1582 kocht men een steen vlas voor 25 st.; Dec. 17: idem voor 26 st.; 1583, Jan. 8: idem voor 26 st.; Maart 1: idem voor 26 st. en voor 24$\frac{1}{2}$ st.
     In 1584, Febr. 4, kostte ’t schepel „mancksaeth” (mengzaad) 9 st. In 1584, Oct. 25, kostte een half vierdel boessen- of bussenkoels (kabuiskool, kapperkool) 6 st.; Nov. 28: dito 8 st. De mand kool kostte in Juni 1583: 50, en in Juli: 46 st.
     Een ton appelen deed in Maart 1583: 20 st. en 100 lijnkoeken in Sept. 1582: 1 gg. 8 st.
     Hoewel ik nog lang niet ten einde ben met mijn aanteekeningen, acht ik het toch wenschelijk een wijle rust te houden, uit vreeze van anders te veel te vergen van ’t geduld van hen, die mij de eer aandoen mijn mededeelingen uit de dagen van „Olim” niet ongelezen ter zijde te leggen.
     Een volgende maal dan over visch en zout, wijn en bier, turf eu hout, krenten en rozijnen, ja, wat al niet.
Dr. M. E. HOUCK.     
     DEVENTER, Mei 1896.
 
– Houck, M.E. (1896, 1 juni). Over loonen, arbeidsduur en prijzen: Mededeelingen uit het laatst de 16e eeuw. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, no. 126 (Tweede Blad), p. 1.

Over loonen, arbeidsduur en prijzen.

Medededingen uit het laatst der 16e eeuw.

     De vorige maal, geachte lezers, zijn wij gebleven bij de visch. Het is van mij als echte Deventernaar te verwachten, dat ik het eerst wensch te spreken over stokvisch. Waarom betitelt de buitenwereld ons Deventerschen, als zij ons niet vleien wil, toch met deze benaming?
Zijn wij zoo hard, zoo steil, zoo sterk geurend als gedroogde leng of kabeljauw? Stelt u maar gerust, gij Bargers en Noordenbargers der keizerlijke vrije hanzestad van Deventer. Niet aan de eigenschappen van dezen visch hebt gij uwen spotnaam te danken. Assuerus Strockel der beide rechten doctor en secretaris onzer stad, schrijft in zijne „Verantwoordinge” behelzende „eene grondige refutatie van eenige calumnieuse en seditieuse Blaeuwe Boeckjes”, terwijl hij tracht te bewijzen dat hij van zeer fatsoenlijke komaf is — een anti-Nilandist had hem ergens voor een parvenu uitgemaakt — dat in ’t midden der l6e eeuw zijn overgrootvader lid geweest was van de sociëteit der Bergvaarders.
Diens zoon Warner, oudoom van Assuerus, was Alderman geweest te Bergen in Noorwegen, daartoe met eenparige stemmen gekozen, „welcke officie van wat aensien hetselve sij geweest, geeft seecker Nederlands schrijver in een Tractaet van ’t Keijserrijck met de figuren van de steden gedruckt tot Amsterdam Anno 1620, aldus te kennen: Den Consul ofte Alderman tot Bergen in Noorwegen, die bestelde met sijn bijsitters een Raedt der Koopluijden, en hadde bij hem een Secretaris, een Rentmeester, een Opper-kock en andere dienaers. Dese Warner Strockel is Anno 1614 uijt de naem der Hanse Societeijt en gemeene Teutonische natie en saecken der Bergevaers met een character van Ambassadeur gesonden geweest an den Koninck van Denemarcken, en heeft sijn saecken aldaar loffelijck uitgevoert. De burgers dese Societeijt ingelijft sijnde, waren van grooten aansien.
Waerom oock seecker Keijser bij een adelijcken brief een stockvis-handelaer voor Edelman heeft verklaert met dese woorden: Es hat sich sein vatter met Stockvis in de Kaiserliche kuchen zu fuhren wol verdient gemacht etc. Leser hier komt den naem van Stockvisch Joncker van dan.”
     Aan den handel ontleenen wij onzen bijnaam.
Na deze geruststellende verklaring gaan wij over tot de vermelding der prijzen. In 1582, Aug. 14, gold de 100 pd. stokvisch 7 Keizersg. min 1 oort; Dec. 10: 500 pd., de 100 pd. à 7 Keiz.g., 25 gg., (dus 1 Keiz.g. = 20 st. Br.); in Dec.: 151 pd. leng, de 100 pd. à 7 Gulden current, 7 gg. 14 st. (dus 1 G. curr. = bijna 20 st. Br.); in Nov.: de 100 pd. 7$\frac{1}{2}$ G. curr.; 1583, Aug. 19, de 100 pd. 7$\frac{1}{2}$ gg.: in 1583: 150 pd., de 100 pd. à 7$\frac{1}{2}$ G. curr., 8 gg. 17 st.; dus nu de G. curr. bijna 23 st.; in 1583: 25 pd. „stockvisch of lynghen” 1 gg. 7 st.; 2 groote „boellecken” samen 1 gg. 12 st.; op Petridag 1583: 9$\frac{1}{2}$ Boellecke Cabbeleau 9 gg. 14 st.; 1584 Sept. 5, de 100 pd. stokvisch 7 Keiz.g. en 1 oort. In 1583 kostte 28 pd. zalm, het pd. à 4 st., 8 gg. 13 st., nagecijferd zult gij bevinden, dat de Cameraar zoo wat de helft te veel heeft opgeschreven, de man zal zich wel in ’t aantal ponden vergist hebben, evenals in de post op Petri dag van dit jaar, toen hij voor 30 pd. zalm, ’t pond à 4 st., 5 gg. 12 st. boekte.
     Dan heeft Jenneken Ebbinges de Matersche van het Mr. Gerdts Cloester beter gerekend, toen zij 14 April 1583 voor een zalm van 30 pd., het pd. à 2 stuiver gerekend, 2 gg. 4 st. noteerde. Doch elders was zij of haar klerk ook wel eens in de war.
     In 1582 Aug. 2 betaalde men voor 2 tal schullen 1 gg. 14 st; 1583 Juni 18 voor 2 tal schullen 1 gg. 10 st. en den 7 Aug. 15 st. voor 1 tal; 1584 Juli 2 deden 4 tal 1 gg. 20 st.; de schol was dus nog al afgeslagen.
     In Nov. 1582 betaalde men voor een zeestuk haring 10 Carolus g. = 7 gg. 4 st.; de Car. gulden was dus 20 st. Br. waard; 1583 April 10 voor een vat haring 5 gg. 10 s:; 1585 Jan. 10 voor 2 vat haring, het vat à 7½ Keiz. g., 10 gg. 20 st; de Keizersgulden was dus 20 st. Br. waard.
     In 1583 April 10 gaf men voor ½ vat aal 6 gg. 17 st.; in Nov. 1582 voor het pd. Raeves 2 st. 1 oort on in 1585 Jan. 10 voor ½ vat Raevis 3 gg. 13½ st., waarby ik aanteeken, dat Raf, naar men mij mededeelde naar aanleiding van mijn vraag in een vroeger artikel, een oud Scandinavisch woord is en dat er onder verstaan wordt „de rugvinnen van de heilbot met de vette huid er aan”. Wat men dus vroeger al niet verorberde! Nog vond ik in de „Ordonnantie van den Cathen en Bisschopswatertollen, dat men verplicht was als tolgeld 1 stuiver te offeren voor elke „tonne Rafs of Zeespeck”.
     Voor andere visschen betaalde men in 1583 b.v. 24 st. voor 3 snoeken; 2 gg. 4 st. voor 6 karpers; 4 gg. 23 st. voor 30 brasems; 2 gg. 14 st. voor 10 snoeken; 4 gg. 7 st. voor 17 snoeken; 2 gg. 24 st. voor 8 pd. snoek, de snoek ’t stuk à 10 st.; 1 gg. 14 st. voor 6 snoeken à 7 st. het stuk; 1 gg. 12 st. 7$\frac{1}{2}$ pl. voor 9 brasems, het stuk à 4$\frac{1}{2}$ st. (waaruit dus blijkt dat de stuiver 15 plakken gold), hetgeen wij reeds wisten uit den Ov. Alm. jg. 1854 pag. 72; 10 stuiver de 100 spieringen; 12 stuiver de 100 spiering. Doch genoeg van de visch, wij gaan over tot het:
     ZOUT. In 1582 Juli 4 gold de loop zout 2 gg.; in Juli 4$\frac{1}{2}$ loop 7 gg. 14 st.; in Nov. de loop 2 gg.; 1583 Aug. 7 de loop 2 gg.; 1584 Aug. 10 drie loop zout, à 2 dl. 4 st. de loop, 6 gg. 24 st., dus de loop 64 st. tegen 56 stuiver in dezelfde maand van ’t vorige jaar.
     ZEEP. In Aug. 1582 deed een kinneken zeep 4$\frac{1}{2}$ Carolusgulden = 3 gg. 6 st. (de Car.g. dus 20 st. Br.); 1583 Juli 28 een tonnetje zeep 2 gg. 25 st.; een kinneken kostte dat jaar 4 gg. curr. — 3 gg. 1 st.; 1584 Febr. 23 een tonnetjo zeep 3 gg. 8 st.; April 22 ’t pond zeep 2 st.; Dec. 25 een tonnetjo zeep 3 gg. 4 st.
     TURF. In 1582 Mei 25 kostte een voer turf 26 st. 7$\frac{1}{2}$ pl., dus 26$\frac{1}{2}$ st.; Juni 30 de last turf 12 Rijders min 1 oort; in Juli l$\frac{1}{2}$ vierdel 4 Rijder = 3 gg. 12 st. (de Rijder dus 24 st. Br.); de karman kreeg 8 st. en de meters 4 st.; soms kreeg men voor ’t meten van elk last 5 st.; in Sept. 2 last, à 12 Rijder de last, 20 gg. 16 st.; 1583 Juni 10 de last à 14 Rijders min 1 oort.; Aug. 31 de last 11 Rijder, welke som met 20 stuiver voor aanvoer en 5 st. voor meten genoteerd staal voor 9 gg. 27 st., zoodat volgens deze rekening de Rijder nog geen 24 st. Br. voluit was; in 1583 de last à 16 Rijders 18 st., Reensche torff à 18 Rijders; 1584 Juni 25 de last 14 Rijder min 1 oort.
     Tot afwisseling van al deze droge waren zullen we thans eens spreken over de natte en zien, wat men alzoo voor zijn stuivers krijgen kon aan WIJN, BIER enz. De vaderlijke zorg der stedelijke regeering behoedde de dorstige burgers er voor door de tappers afgezet te worden; zoo ordonneerde zij bv. 27 Sept. 1575, dat van dien datum af de wijntappers geen wijn duurder verkoopen mochten dan voor 5 witten, d.i. 10 gosselers of 10 stuivers de quarte.
     Volgens opgave van wijlen mr. J.I. van Doorninck was, naar hij in eene rekening van 1596 vond, een quarte = 2 mengel = 8 pint, en kostte de quarte wijn 16 stuiver. Nu mag het een extra fijn merk geweest zijn, of de wijn was erg sedert eenige jaren gestegen. Vergelijk slechts: In 1582 Juni 26 kost de quarte wijns 8 st.; Aug. 12 een anker wijn 4 dl., accyns 14 st., afsteken 1 st., overmaat 1 dl., te samen 5 gg. 10 st., volgens welke rekening de dl. dus 27 st. Br. gold, indien deze post goed geboekt is; Aug. 28 een take wijns 16 st.; 1583 Mei 3 drie quarten wijn 21 st.; Juli 14 een mengel 4 st.; Aug. 18 een kan 8 st.; 1584 Maart 22 een mengel 3$\frac{1}{2}$ st.; Juni 1 drie quarten 21 st.; Juni 16 twee quarten 18 st.; Juni 28 drie mengelen 13$\frac{1}{2}$ st.; Sept. 17 twee quarten 18 st.; Dec. 13 twee quarten Westersche wijn 14 st.; 1585 April 2 een mengel 4 st. In 1583 betaalde men voor een voeder Rijnwijn 100 dl. en 25 Febr. 1584 voor een anker wijn 4 gg. en een halve stuiver, gelijk de cameraar boekte, en voor een toelast wijn in 1584: 83 gg. 27 st. 4 pl. De brandewijn kostte 18 April 1583 de quarte 18 st.; Aug. 18 de kan 18 st.; 1584 in Dec. het oort 4 st. 9 pl.; 1585 Jan. 13 de quarte 18 st.; Jan. 17 het oort 4 st. 9 pl.
     Vergelijken wij nu hoe de prijzen zich verhouden tot de verschillende maten, dan komt het mij vrij waarschijnlijk voor dat een take = 2 kan of 2 quarten was, dat een quarte of kan 2 mengelen hield, dat een mengel 2 oort bevatte en een oort dus volgens vergelijking met mr. v. Doornincks opgave uit de ongenoemde rekening gelijk stond met 2 pint. Ter verduidelijking van de verhouding der maten voeg ik hier nog bij een post uit de Cam. rek. van 1583, te weten: Ittem nae older ghewoenten den 12 Scheppen und die 4 Secretarisen met die 4 Rodendregers oer Bottgeldt tot 13 maend; idder Scheppen per maend een taekke, den Secretarisen idderen een quarte, die Rodendregers idder eijn mengelen, beloopt 56 gg. 20 st.
     Zien wij de prijzen der verschillende maten olie, dan zou men zeggen dat een oort gelijk aan een pint was. In 1583 kostte een pint boomolie 4 st., een oort dito 4 st., een mengel dito 8 st.; een mengel olijfolie 8 st., een kan dito 16 st.; 1583 Nov. 13 drie quarten raapolie (roeveolij) 22 st.; 1584 Febr. 28 de quarte boomolie 15$\frac{1}{2}$ st.; 1585 Jan. 10 de quarte dito 15 st.

     In 1583 werd betaald voor 24 kan Engelsch bier, de kan à 3 st., en 8 kan Tweewitten bier samen 3 gg. 6 st.; kostte 2 ton bier met accijns 6 gg. 15 st.; 26 kan Driegosselersbiers 1 gg. 13 st. 9 pl.; $\frac{1}{2}$ vat Stuiversbier 1 gg. 17 st.; 21 kan Engelsch bier, à 3 st. de kan, 2 gg. 7 st,
     Van de azijn vind ik vermeld, dat in 1583 de kan Rijnsche „wijneettich” 5 st. 4 pl. deed, en dat de kan wijnazijn 5 st. kostte.
     Ook nu nog spreekt men te Deventer van kannen en oorden. Een Deventer kan bevat, evenals vroeger, 4 Dev. oorden en staat gelijk met 2 liter.
Hier hebben wij dus een middel tot herleiding in hedendaagsche maat.

     In Sept. 1582 werden 11 brouwsels draf verkocht voor 25 gg. 4 st., het brouwsel tegen 2 dalers van 32 stuivers.
     Omtrent de honing vind ik, dat de prijzen varieeren van 6 stuivers tot 6 st. min 1 oort de quarte; ook de kan kostte 6 st; dus een kan is ongetwijfeld een quarte. De was ging voor 10 st. ’t pond in 1583. In 1582 vind ik tweemaal melding gemaakt van „Romenijen”, welke 5 en 6 stuiver de mengel deed; wat voor goed het is, wéét ik niet.
     Tot de inkomsten der beide Geestelijke huizen behoorde ook ’t geen de bewoonsters ontvingen voor de garens door haar gemaakt. De prijzen waren als volgt: Dec. 1582: 15 pd. garen 15 gg. 18 st.; 2 Juni 1583: 52$\frac{1}{2}$ pd. kleine garens, ’t pd. à 2 dl., 111 gg. 27 st.; nagerekend blijken 2 dl. bijna 60 st. Br. waard te zijn; 2 Mei 1584: 8 pd. garen, ’t pd. à 2 Rijder, 13 gg. 26 st.; de Rijder dus 24 st. 10$\frac{1}{2}$ pl.; 12 Juni 15 pd. het pd. à 55 st.; op denzelfden datum 6$\frac{1}{2}$ pd., het pd. à 43 st., 10 gg. 5 st., welke rekening niet uitkomt; 2 Jan. 1585: 8 pd. + een vierdel, ’t pd. à 52 st., 14 gg. 29 st., zoodat, staat deze post goed geboekt, een vierdel een stuiver kostte en er 10.4 verdels in een pd. gingen; 22 Febr.: 22 pd., ’t pd. à 2 dl., 47 gg. 4 st., zoodat nu de daalder weer 30 st. waard was; op denzelfden datum 2 pd. voor 3 gg. 6 st.
     In Jan. 1583 betaalde men voor het bleeken van 330 el doek 11 Car. gulden = 7 gg. 24 st., zoodat de Car. g. 20 st. gold; den 8 Oct. kostte ’t weven van 30 el doek 1 gg. 10 st., den 20 Aug. gaf men voor het strijken van 2 stukken doek 2 st., en den 10 Nov. deden 2 Btukken doek den prijs van 48 gg. 6 st., waaruit niet blijkt hoe groot die stukken waren, doch ’t geen wij eenigszins gissen kunnen uit een post van 17 Juli 1584, toen de el doek 6 gg. 12 st gold.
In 1583 Aug. 10 legde men voor 1 el linnen-doek 9$\frac{1}{2}$ stuiver neder.
     SPECERIJEN, LEKKERNIJEN enz. Peper staat in 1583 genoteerd tegen 4$\frac{1}{2}$ st. de 4 lood en 24 st. het pd.; in 1584 Maart 10 het pd. tegen 1 gg. 2 st.; Maart 15 het pond à 26 st.; Nov. 12 ’t $\frac{1}{2}$ pd. à 15 st.; Nov. 28 ’t pd. à 30 st. Suiker in 1583: $\frac{3}{4}$ pd. à 9 st., 1 pd. à 14$\frac{1}{2}$ st., 1 pd. à 12 st. 1 oort. Saffraan 1583 een lood „saefferaens van Engelant” 9 st.; 2$\frac{1}{2}$ pd., à 12 gulden current het pd., 21 gg. 12 st., dus de gulden curr. = 20 st.; 1584 April 12 het lood à 7$\frac{1}{2}$ st.; 1585 Maart 12 het lood à 7 st., en 1 April ’t lood à 8 st. Gember. In 1583 ’t pd. gestooten gember à 22 st. en 19 st. en 18 st.; de 3 lood 2 st. 4 pl.; 3 Jan. 1584 ’t pd. à 15 st.; 12 Nov. ’t pd. à 14 st.; 28 Nov. ’t $\frac{1}{4}$ pd. à 3 st. 12 pl. Rijst. In 1584 Jan. 20 het pd. à 2$\frac{1}{2}$ st.; 1585 April 1: 7 pd. voor 17 st. Kaneel. In 1583, 2 lood voor 6 st.; een pd. voor 75 st.; $\frac{3}{4}$ pd. „lanckkanneell” 2 gg. 4 st. Vijgen. In 1583 een korf vijgen met een korf rozijnen voor 13 gulden = 9 gg. 8 st., dus een gulden toen 20 st.; 1584 April 12: 6 pd. voor 10 st. Rosijnen werden 28 Juni 1584 betaald met 5 st. de 2 pd. en 18 Jan. 1585 met 2$\frac{1}{2}$ st. het pd. De Krenten deden in 1583: 18 st. de 3 pd., en de amandelen dat jaar 7 st. het pd.
Voor 54 Arranij (Oranje) appelen betaalde men in 1583: 13 st., en toon gold een lood Musschaeten-bloemen 5 st., en 2 pd. muscaat, tegen 3 gulden curr. het pd., 4 gg. 8 st., dus de guld. c. gerekend tegen 20 st.
     Nog vind ik in het jaar 1583 gewag gemaakt van roemppen, welke het kwart pond 8 stuivers kostten, terwijl de 3 lood rompen 3 st. 12 pl. gold; verder lees ik van cappers, die ’t pd. 18 st. deden, maar wat het voor waar is, weet ik niet, evenmin als beistant, die 28 st. het pd. in 1583 kostte. Voor 4 lood galigaan, een Sumatraansch gewas, zeer gezocht om haar geur en om den prikkelenden invloed harer wortelstok op de maag, werd in 1583 betaald 2 st. 4 pl.
Een pond beischuit kostte in 1583: 28 st.
     DIVERSEN. In 1582 Aug. 4 gaf men voor 4 ton kalk met inbrengen en het beslaan 1 gg.
5 st. en in 1583 Juni 17 kostte 9 ton kalk met beslaan en inbrengen 2 gg. 15 st., terwijl 10 Mei de halve ton 5 st. deed. Een pels kostte 10 Dec. 1583 de som van 4 gg. 8 st. In Juni van 1583 gaf men voor de el hazenwant 32 st en een jaar later betaalde men voor 2$\frac{1}{2}$ el swart want tot dess paters mutse 5 gg. 12$\frac{1}{2}$ st.; in Sept. 1584 kostte de el want 2 gg. 4 st. In Juni 1584 gaf men voor een half wit paardevel 20 st. en een halfgaar ossevel 1 gg. 7 st. Twee bezems kostten in 1582: 6 plakken; 100 bantholts in 1585 een gg.; 2 vim dacks in Oct. 1583 twee gg., waarmede wel bedoeld zal zijn riet om daken te maken. Messen kostten 2 st. het stuk en 15 st. de 4; twee blikken olielampjes werden betaald met 7 st. en 2 steenen lampen met pit kostten 1 st. 3 pl. Een nieuwe rapierschede kostte 7 st., een nieuwe emmer 5 st., een grendelslot 8 st., twee snuiters 4 st., twee schepvetkens 3 st., een wan 26 st., een snaeth an een bouwsicht 3 st.; aan het maken van een kruiwagen werd in 1583 verdiend 8 st. Het pd. kaarsen deed in 1583 vier st. en 27 pd. ongel in 1582 twee gg. 12 st. Een zopentonne kostte 23 st. Wat het is? Geen zeepton, want zeep heet altijd sepen; ik vermoed, dat het een ton voor het „soppen” of „zoepen” voor de beesten is.
     Dat een bouwsicht een zeis is, weet gij allen wel, maar wie weet wat snaeth en schepvetkens beteekent, of Hollandsche Enden, waarvan er 3 in Juni 1584 voor 20 st. gekocht werden. Zou onder bantholt niet verstaan moeten worden hout voor hoepels om de vaten? De Deventer jongens toch bandelen in plaats van hoepelen. Voor een paar schoenen voor de maagd Lubbe betaalde Matersche Ebbinges in 1584: 12 st., en de dienstmaagd in het Buiskensklooster kreeg er in 1583 een paar van 14 st. Voor een paar laarzen werden in 1583 door den Cameraar geboekt 2 dl. en ook 2 gg. De 10 karpaarden met de stadspaarden versleten in 1583: 520 hoefijzers, welke, het stuk gerekend à 2$\frac{1}{2}$ st., 46 gg. 12 st. kostten. Het vegen van den schoorsteen kostte 4 st., en voor ’t ledigen van een privaat vind ik in 1583 Juli 14 de uitgaaf van 5 gg. 23 st. gemeld. Omtrent klompen zag ik niets genoteerd, wel over ’t wilgenhout; 30 Maart 1584 brachten 100 wilgen, ’t stuk à 4$\frac{1}{2}$ st., 14 gg. 2 st. op, gelijk de Cameraar in zijn Manuaal rekening van 1583 opteekende, doch verkeerdelijk, en wel in zijn nadeel.
     Het talhout ging in 1583 voor 36 st. de 100.
In ’t zelfde jaar boekte de Cameraar 7 dl. 8 st. voor 2 boeken gemaakt van 10 boek papier, elk boek gelinieerd met 20 lijnen; inbinden, papier en linnen was onder dien prijs begrepen.
Groote Sijbersche kruiken, waarvan in 1583 elk der Schepenen en Raden er een ontving, kostten 12 st. Jenneken Seemssmaickers kreeg in 1583 van de Stad „einen Rock met eene lap”, die 4$\frac{1}{2}$ dl. 5 st. kostten, een paar nieuwe mouwen, die 18 st. kostten en een paar nieuwe schoenen van 15 st.
     LOON enz. Den 11 Dec. 1582 werd aan een „maget” als „medelpennink” (Godspenning of huurpenning) 3$\frac{1}{2}$ st. gegeven; den 23 Jan. 1584 werden er „2 mechden gemedet ende elck tot een medelpenninck 2$\frac{1}{2}$ st. gegeven. Den 17 Jan. 1585 kreeg een knecht als huurpenning 7 st. en 7 en 8 Febr. een meid 3 st.
     Op 17 Mei 1584 ontving „onse macht voir loen” 2 gg. en 5 Juni „onze ander maecht tot loen” 4 gg. 18 st., en kreeg de knecht 7 gg. 2 st.; terwijl 22 Maart 1585 „onse mechden tot loen gegeven” werd 5 gg. 26 st., zooals Matersche Ebbinges noteert.
     Daar het hooi op de Teuge zeer schoon gewassen was, liet de Cameraar voor 1$\frac{1}{2}$ jaar hooi maaien. Vier groepen maaiers, die ieder 10 dagen gemaaid hadden, kregen ieder d.w.z. de groep per dag 12 st., te samen dus 17 gg. 4 st.
Stadsarbeiders werden naar het schijnt barmhartig behandeld, want, naar ik ook geboekt vind, kregen maaiers, oeffermits dat het seer warm was 40 kan Wittenbier te drinken, ’t geen de Stad op 1 gg. 14 st. te staan kwam. De kan kostte dus ruim een stuiver.
     Doch genoeg. Wij konden eindigen met de lugubre mededeeling, dat in Maart 1583 aan het Buiskenklooster twee doodkisten geleverd zijn, kostende de een 28, de ander 40 stuiver, doch wij prefereeren een vroolijk slot, en doen u kond, dat het EdelAchtbare Stadsbestuur jaarlijks op Petridag en Octava Petri zich in het spel der „Speelluiden” verlustigde en dezen musici deswegen voor beide dagen de somma van 42 stuivers toetelde.
     Deventer, 1 Aug. 1896.Dr. M. E. HOUCK.     

NASCHRIFT.

     Ongetwijfeld zullen zij, die van mij eene vergelijking tusschen de toestanden van vroeger en heden verwacht hebben, zich te leurgesteld gevoelen. Ik ben niet in staat met de weinige wetenschap, die ik bezit, zulke gewichtige quaesties op te lossen, en heb mij daarom slechts bepaald met het vermelden van datgene wat ik vond. Is het mij mogen gelukken een zeer waarschijnlijke verhouding der maten onderling te hebben opgespoord, omtrent de verhouding der

__ ↓ __
|pag. 2|

maten voor droge waren tot het metrieke stelsel verkeer ik nog in onwetenheid. Gelijk wij gezien hebben zijn de maten voor natte waren te herleiden. Bestond er een afzonderlijk Deventer gewicht? Bij de stadswaag gebruikte men deels Trooisch deels Keulsch gewicht. Een Trooisch pd. = 2 mark = 16 once = 320 engels = 10240 aas = 0,492168 kilogram; een Keulsch pd. = 2 mark = 16 once = 128 quentin = 512 pfennig = 0,467729 kilogram.
     Nog andere zaken zijn er, welke opheldering verdienen, die ik echter niet geven kan. Zoo maakte mij iemand de zeer gepaste opmerking: hoe is ’t mogelijk, dat een heel varken 2 gg. of 56 st. kostte, terwijl men voor een pd. spek 3 st. betaalde; dat een vet schaap 28 st. deed, terwijl een lam 28 st. + 8 st. gold, en het pd. lamsvleesch met l½ st. betaald word. Ik kan slechts verzekeren, dat het zoo in de Cameraarsrekening van 1583 geboekt staat.
 
– Houck, M.E. (1896, 3 augustus). Over loonen, arbeidsduur en prijzen: Mededeelingen uit het laatst de 16e eeuw. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, No. 180 (Eerste Blad), p. 1-2.

Category(s): Deventer
Tags: , , ,

Comments are closed.