De Stad Kampen en het Instructie Bataillon

DE

 
STAD KAMPEN

 
EN HET

 
INSTRUCTIE-BATAILLON;

 
DOOR

 
 
Karel Joseph van Kempen

Gepensioneerd Officier, Ridder van de Militaire Willems-Orde.

 
Met Platen.

 
 
TE KAMPEN, BIJ

VAN HULST.

1856.

[]
{blanco}

_______________↓_______________


|pag. 1|

     Gij liet mij den wensch blijken, dat gij gaarne eene korte en bondige beschrijving van de stad Kampen en van het zich daar in garnizoen bevindende Instructie-Bataillon wildet hebben; gaarne wil ik aan uwe begeerte voldoen, doch verwacht van mij geene dichterlijke of schilderachtige beschrijving; ik ben noch schilder, noch dichter. Alles, wat ik u kan verhalen, is in een prozaïsch kleed gestoken. De eenige verdienste, die deze beschrijving hebben kan, is, dat zij naar mijne beste overtuiging, op waarheid gegrond is, en hiertoe ben ik door mijne langdurige inwoning eenigzins in staat; want in het laatst van 1818 kwam ik voor het eerst hier in garnizoen, dan weder elders, dan weder hier, heb ik toen vijf jaren in de stad doorgebragt en in 1843 heb ik mij daarin met der woon gevestigd.
     Toen ik voor het eerst hier kwam, was Kampen op verre na de stad niet, die zij nu is. Toen telde zij met hare onderhoorigheden tea naastenbij 8000 inwoners; hare schoone ligging aan den IJssel was wel de-

_______________↓_______________


|pag. 2|

zelfde, doch had op verre na niet dat schoone, verrukkelijke aanzien, hetwelk zij thans oplevert. De schoone buitenkant bestond toen niet; er was eene wandeling langs den IJssel, onder eene laan of zoogenaamde berceau, die alles behalve fraai was, en dikwijls door oude vestingwerken, of, zoo als men het hier noemde, bolwerken versmald werd. Thans echter is alles anders; als door den slag eener tooverroede is dit alles verdwenen en eene nieuwe stad staat ons, als ware het, voor oogen.
     Kampen heeft echter altijd onder de schoone kleine steden van ons vaderland behoord. Dit getuigde zelfs de voormalige Koning van Holland, LODEWIJK NAPOLEON, die, toen hij gedurende zijne regering de stad bezocht, uitriep: »die schoone stad Kampen !
     Kampen behoorde gedurende de middeleenwen onder de aanzienlijke Hanze-steden en had toen eenen aanzienlijken en uitgebreiden handel. Later echter verminderde die handel, door oorzaken, die ik niet in staat ben op te sporen, doch die waarschijnlijk ontstaan zijn, door het verzanden der beide uitwateringen, waardoor zich de IJssel in de Zuiderzee stort, en waardoor groote, zelfs middelmatige schepen belet werden, om voor de stad te komen. Dit was dan ook wel de reden, waarom de voorspoed van Kampen, als handelstad, aan het kwijnen geraakte. Overigens is de stad, misschien meer dan eene andere in ons vaderland, zeer voor den handel gelegen; hare verbinding door den IJssel met de Zuiderzee en door deze met de Noordzee; het verband van den IJssel met den Rijn, wijzen haar als een punt aan, waarover de handel met het buitenland moest loopen.

_______________↓_______________


|pag. 3|

     Dit alles werd door de regering der stad wel ingezien, en om haar meer vertier te bezorgen, werd begonnen den linker arm, of den zoogenaamden Ketel, zoo ik mij niet vergis, in het jaar 1826, uit te diepen.
Hier stiet men op duizenderlei moeijelijkheden. Het gansche kanaal, van de uitmonding van den IJssel af, tot ver in zee toe, moest ingekribd worden. Het was een reusachtig werk en vorderde ontzaggelijke kosten, doch door volharding en geldelijke opoffering van de stad, door den ijver en de kunde van den voor eenige jaren overledenen stads architekt, den heer N. PLOMP, is men er eindelijk in geslaagd, om het kanaal in dien staat te brengen, dat thans aanzienlijk groote vaartuigen ongehinderd tot voor de stad kunnen komen.
     Van dien tijd af kwam er meer voorspoed in de stad; deze nam hand over hand toe, en vooral sedert dien tijd, dat de hoog verdienstelijke, zeer kundige burgemeester, de heer Mr. Jonkheer WTTEWAALL VAN STOETWEGEN aan het bestuur kwam.
     Onder het vorige bestuur van den heer burgemeester Mr. F. LEMKER, waren reeds belangrijke werken onder handen genomen, als: het reeds vermelde inkribben van het Keteldiep; de kazerne was nieuw opgebouwd en voldoende voor het toenmalige garnizoen; de oude Vischpoort aan den IJssel was weggebroken en eene fraaije binnenkomst in de stad daargesteld; ten noorden van die poort was eene rij pakhuizen aangebouwd; ten zuiden bestond reeds van ouds eene rij huizen, maar in de verlenging was een bolwerk weggebroken, daar werden de vischmarkt en eene rij pakhuizen aangebouwd; het

_______________↓_______________


|pag. 4|

oude stadhuis was vernieuwd en in een modern gebouw herschapen, waar men het antieke met het moderne vereenigd had; doch hierover zal ik later spreken.
     Aan de westzijde der stad, en wel van de Hagenpoort tot aan de Broederpoort, waren verrukkelijk schoone wandelingen aangelegd, en eene menigte veranderingen en verbeteringen waren onder handen genomen.
Toen de heer VAN STOETWEGEN aan het bestuur kwam, werd het reeds onderhanden zijnde werk met kracht voortgezet, en nieuwe belangrijke werken werden ondernomen.
De oude, langs den IJssel zich bevindende, bolwerken, die tot hiertoe tot gebruik van bijzondere personen tijdelijk afgestaan waren en waarin zich afgeslotene tuinen bevonden, werden opgezegd en geslecht, en nu ontstond spoedig de schoone buitenkant langs den IJssel, die zich bijna in de gansche lengte der stad uitstrekt.
     Aan de westzijde der stad werden de fraaije wandelingen voortgezet, grachten gedempt, nieuwe gegraven, de singels beplant, muren en wallen gedeeltelijk geslecht en bij de wandeling aangetrokken, en nu kan men de gansche stad rond wandelen, zonder een voet daar in te zetten.
     Gaf de vestiging der Rijn- en IJssel-Stoomboot-Maatschappij reeds veel vertier aan de stad, dit werd nog door het zich hier vestigen van het expeditie kantoor van de heeren Gebroeders VAN HASSELT vermeerderd, zoo ook door stoomvaart op Hull en later op Londen, door dat kantoor ondernomen.
     Thans had Kampen eene geheel andere gedaante dan

_______________↓_______________


|pag. 5|

                                                                                                                
vroeger. Aan den IJssel was het eene gestadige drukte, vooral aan de agentuur der Stoomboot-Maatschappij en aan de pakhuizen der heeren VAN HASSELT, maar ook de overige scheepvaart was aanmerkelijk toegenomen.
Dikwijls ziet men aan de beide zijden der IJsselbrug eene onafgebrokene rij schepen van allerlei soort liggen, vooral is dit het geval des Zondags en Maandags op welken laatsten dag de weekmarkt hier gehouden wordt.
In het laatst van 1850 of liever met den 1sten Januarij 1851 werd het Instructie-Bataillon hier geplaatst.
     Toen men de verzekering van dat garnizoen had, moesten belangrijke inrigtingen daargesteld worden.
     Daar Kampen reeds in langen tijd geen garnizoen meer gehad had, zoo had men de kazerne tot andere doeleinden gebruikt. Daarin bevond zich het entrepôt met zijne kantoren, zoo als ook het kantoor van den directeur der Stoomboot-Maatschappij. Dit gebouw moest nu weder ontruimd en tot huisvesting voor het Bataillon ingerigt worden; derhalve was de regering genoodzaakt een ander gebouw voor het entrepôt daar te stellen. Zij kocht daartoe de pakhuizen van de heeren VAN HASSELT en van JACOB WOLFF. De heeren VAN HASSELT lieten een ander pakhuis naast het vorige bouwen.
     Het bataillon kwam, maar de ruimte voor de huisvesting was niet voldoende. De jongelingen, die hier opgeleid moesten worden, hadden meer ruimte noodig, dan andere militairen. Zoo moesten er lokalen voor de scholen, eetkamers, eene gymnastie-zaal enz.: zijn. De regering besloot de kazerne te vergrooten, daartoe werd
_______________↓_______________


|pag. 6|

de daar naast gelegene manège gebezigd, en spoedig zag men een schoon gebouw op die plaats verrijzen. Toen dat gebouw gereed was, werden daarin de onderscheidene scholen, en de bureaux geplaatst: bij de vermeerdering van getalsterkte, die men aan het bataillon gaf, werden de bestaande gebouwen nog onvoldoende bevonden en de kazerne moest nogmaals vergroot worden. Dit echter vereischte grootere kosten, dan den vorigen keer; want de manège, die toen gebezigd was, behoorde aan de stad. Nu was dit anders; men had nu bijzondere woningen daartoe noodig en deze moesten eerst onteigend worden. Bij dergelijke gelegenheden worden altijd voor de perceelen, die onteigend moeten worden, onmatig hooge prijzen gevraagd. Dit was ook hier het geval, en nadat men eene overeenkomst getroffen had, werd de kazerne wederom aanmerkelijk vergroot, en werd eindelijk het schoone uitgestrekte gebouw, hetwelk zij nu is.
     Ik heb mij opzettelijk met den opvolgenden bouw der kazerne zoo lang bezig gehouden, om zoodoende in eens te verhalen, hoe dat gebouw ontstaan is; maar hoe groote kosten de stad ook daaraan besteed had, was dit echter nog maar een gedeelte van hetgeen er nog moest gedaan worden. Ik zal het, om niet vervelend te worden, u maar in korte woorden opsommen.
     In de eerste plaats moest er eene Infirmerie zijn; daartoe werd een groot partikulier huis gebezigd, dat spoedig bleek onvoldoende te zijn, waarom men tot het bouwen van eene nieuwe moest besluiten. Op het Kampereiland werd eene zwemschool ingerigt; ook werd daar

_______________↓_______________


|pag. 7|

een kruidmagazijn gebouwd, en na nog verscheidene andere werken daargesteld te hebben, werd er nog achter de kazerne eene groote overdekte exercitie loods gebouwd.
     Wanneer men de gansche inrigting voor het Instructie-Bataillon overziet, dan blijft, naar mijn oordeel, niets meer te wenschen over.
     Hetgeen ik tot dus verre verhaald heb, kwam mij noodzakelijk voor, om u een klein overzigt van Kampen te geven; wij zullen straks eene wandeling om en door de stad doen, de kazerne van het Instructie-Bataillon bezoeken en dan zullen wij wel in de gelegenheid komen, om over het eene en andere te spreken. Ik wil u nu nog maar alleen zeggen, dat de stad met hare onderhoorigheden thans ruim twaalf duizend inwoners telt.
     Kom aan, wij willen ooze wandeling beginnen; stel u voor, wij komen van Zwolle. Reeds lang hebben wij de stad Kampen in het gezigt gehad; nu komen wij op den IJsseldijk en zien aan den overkant der rivier de stad in hare gansche lengte voor ons liggen. Halt! hier op dit punt moeten wij een oogenblik blijven stilstaan; vindt gij niet, dat wij van dit standpunt een heerlijk panorama hebben? Niet waar, de ligging der stad is schilderachtig? Eerst de schoone rivier, die hier op het breedst is, en dan de stad zelve. Ik wil uw cicerone zijn; kom, sla uwe oogen eens links, wij willen met het boveneinde der stad beginnen; het eerste, dat gij ziet, is een molen op eene aanzienlijke hoogte gelegen; daar digt bij ziet gij de Stoombootsmederij, die vroeger aan de Stoomboot-Maatschppij behoorde, doch sedert verle-

_______________↓_______________


|pag. 8|

den jaar in handen van partikuliere eigenaren is overgegaan. Gij vraagt mij, wat dat voor een gevaarte is, hetwelk zoo hoog uitsteekt? Daaronder varen de stoombooten, die gerepareerd moeten worden en daar worden de ontzaggelijk groote ketels er uit geligt. Kom, zien wij verder regts, daar hebt gij eerst eene Calicot-fabriek, dan de Gas-fabriek; daar naast de Korenmarktspoort, een oud kolossaal gebouw; daar achter ziet gij de prachtige Sint Nicolaas- of Bovenkerk. Zij vertoont zich, als of zij op eene hoogte gelegen is, en toch is dit niet zoo. Nu vervolgen wij het gezigt: daar hebt gij wederom een groot fraai gebouw, het is de Spijker- en Ketel-fabriek van den heer V. VAN HULST. Van daar of ziet gij bijna onafgebroken eene rij huizen, die een fraai gezigt opleveren, en den schoonen buitenkant vormen. Nu zien wij de schoone, ruim zeven honderd voeten lange, IJsselbrug, die op negen jukken van zware ingeheide palen rust. Vlak over de brug zien wij het Stadhuis en een weinig regts den nieuwen Toren. Nu komt weder eene rij pakhuizen en huizen, dan ziet gij de aanlegplaats der Stoomboot, de Kazerne, verder op de Roomsche of Buitenkerk en op het einde der stad aan de haven den hoog uitstekenden schoorsteen van de nog in aanbouw zijnde Stroopapier-fabriek van de heeren EHRENFELS en REERINK.
     Nu hebben wij het panorama van Kampen gehad, kom begeven wij ons naar de stad.
     Zie zoo, nu zijn wij de brug overgegaan, wij bevinden ons nu voor de stad. Wij hebben de keuze, of wij haar willen binnengaan of haar buitenom rondwandelen. Mij

_______________↓_______________


|pag. 9|

dunkt, wij moesten het laatste eerst doen, dan kunnen wij haar later op ons gemak van binnen bezigtigen. Willen wij onze wandeling regts of links beginnen? Gij verkiest regts; mij is het wel. Kijk, hier hebt gij een open plein; het strekt ook tot exercitie-plaats voor de jongelingen van het Instructie-Bataillon, als het weder hun niet toelaat, om naar hunne gewone exercitie-plaats op den Zandberg te gaan. Hier op den hoek is een fraai koffijhuis de Harmonie ook IJsselzigt genaamd. Dit koffijhuis wordt door de jongelingen zondags nog al druk bezocht, het is een dergene, waar het hun vergund is te komen. De kastelein heeft strenge orders, om hun geen sterken drank te schenken, en hierop wordt naauwkeurig gelet. Nu hebben wij weder eene rij huizen en pakhuizen; daar zijn wij aan de aanlegplaats der Stoombooten, de Agentuur is eene houten loods, ziet er fraai uit en is met een hekwerk afgesloten. Nu, wat zegt gij van de Kazerne, is dat niet een groot gebouw? Die ziet er uiterlijk goed uit, maar van binnen is zij ook niet minder doelmatig ingerigt. Het is jammer, dat dat gedeelte, waar vroeger de manège stond, iets achteraf gelegen is. Wanneer men het gansche gebouw in eens, en niet in verschillende tijdvakken gebouwd had, dan had men het onder éénen gevel kunnen trekken, het zoude dan een veel schooner gezigt opgeleverd hebben; doch zoo als het nu daar staat, mag het toch ook wel aanspraak op een fraai gebouw maken. Kom aan, vervolgen wij onzen weg. Zie hier, daar hebt gij nog een restant van de wandeling, zoo als zich die voorheen langs den ganschen IJssel uitstrekte, ik meen die berceau,

_______________↓_______________


|pag. 10|

waarvan ik u vroeger gesproken heb. Gij vraagt mij, waarom hier ook geene huizen gebouwd worden? dit komt, omdat hier de daartoe benoodigde diepte ontbreekt, maar, zoo als gij ziet, heeft men er toch partij van getrokken door het bouwen van loodsen. Daar op den hoek van de haven hebt gij de nieuwe papier-fabriek, een aardig gebouw, niet waar? Nu zijn wij aan de haven, wij moeten links omslaan, gij ziet in de haven niet vele schepen liggen, doch wij zijn nu in den zomer; des winters is die geheel vol en dan nog liggen de meeste binnen de stad zelve in den Burgwal. De poort, waaraan wij nu komen, is de Hagenpoort; zij dient tegenwoordig tot provoost en cachot voor het Instructie-Bataillon. Ik zal u in het vervolg van nog meer poorten spreken, doch eigentlijk heeft Kampen er maar twee, die in comunicatie met de wegen naar andere steden staan, namelijk de Vischpoort, aan de IJsselbrug gelegen, en de Venepoort, die naar Elburg enz. voert.
     Vervolgen wij onzen weg; daar hebt gij nog een gedeelte van den ouden Stadswal, wij laten dien aan onze linker hand liggen. Gaan wij die hoogte daar, naast dien molen op. Halt! Hier moeten wij een oogenblik staan blijven. Hoe vindt gij het gezigt, dat men van hier heeft? is dat niet verrukkelijk schoon? Ja, de overleden stads architekt, de heer N. PLOMP, heeft meesterlijk partij van de stads gracht getrokken. Zoude men niet zeggen, dat, zoo als wij hier staan, wij ons in eene der schoonste streken van Gelderland bevonden? Maar wacht, aan de andere zijde van de gracht hebben wij een niet minder fraai gezigt; ziet gij, nu zijn wij er. Daar ziet gij de

_______________↓_______________


|pag. 11|

beplante hoogte, die wij zoo even verlaten hebben; daar achter ziet gij de masten der schepen in de haven; daar de Hagenpoort; daar achter de Roomsche of zoogenaamde Buitenkerk. Niet waar, dat gezigt is schilderachtig! en daar dan die molen! Het is jammer, dat de toren van de Roomsche kerk zoo afgeknot is, gij kunt aan de gansche constructie zien, dat die voordezen van eene aanzienlijke hoogte moet geweest zijn. Door welk toeval die toren in vroegere tijden ingestort of afgebrand is, dit is mij onbekend. Kom verder; het gehucht, dat wij aan onze regter hand laten liggen, is Brunnepe, hetwelk zich nog veel verder uitstrekt, het behoort tot de stad.
     Niet waar, de aanleg van deze wandeling is allerliefst? het heeft niets van eene algemeene wandelplaats, maar gelijkt veeleer op een bijzonder eigendom, waaraan men bij de verfraaijing geene kosten gespaard heeft. Welk een schat van allerhande soorten van heesters, vindt men hier? Waarlijk, de stad heeft bij den aanleg niet geblazen en het meel in den mond gehouden! Daar komen wij aan een bruggetje, hetwelk ons weder over de stadsgracht voert. Wanneer wij regt uitgaan, dan vervolgen wij de singels, en ofschoon die zeer fraai zijn en men van daar een schilderachtig gezigt op den nieuwen aanleg heeft, zoo is het echter mijn plan, om u door dien aanleg zelven te geleiden; dus wij gaan het bruggetje over. Nu komen wij op eene tamelijk groote goed beplante en uitmuntend onderhoudene plaats, het was eertijds eene schans, bekend onder den naam van het Galgenbolwerk.
Waarschijnlijk hadden hier vroeger de strafoefeningen plaats; maar van dit alles zoude men zich thans geen

_______________↓_______________


|pag. 12|

denkbeeld meer kunnen maken, het is nu een der schoonste punten van de wandeling. Kom, gaan wij die hoogte daar eens op, waarop eene soort van chinesche kiosk staat, van hier hebben wij een veldgezigt; het herinnert ons aan de streken van Noord-Holland. Zoo ver het oog strekt, zien wij weilanden met grazend vee, in de verte eenige boeren huizen, die reeds nabij de Zuider zee liggen; zij behooren aan de stad, het zijn de zoogenaamde Zeven-huizen. Wij gaan verder; nadat wij het bolwerk verlaten, gaan wij benedenwaarts langs de gracht, de wandeling is hier smal, doordien hier nog een gedeelte van den ouden stadswal met den muur is blijven staan. (1 [1. De arbeiders, wien de Regering der Stad des winters arbeid verschaft, zijn thans bezig om deze gracht te verleggen verder van het Bolwerk af.]])
Nu komen wij weder op eene ruime rijk beplante plaats, gelegen aan het bolwerk voor de Broederpoort. Overal vinden wij op de wandeling, en wel op de schoonst gelegene punten, nette banken. Wij willen ons op eene nederzetten, vanwaar wij het gezigt op de poort hebben. De Broederpoort is een antiek gebouw, het gelijkt veel op een der ridderkasteelen uit de middeleeuwen; vier torentjes prijken op de hoeken, de poort zelve is goed onderhouden, en het zoude ook wezentlijk jammer zijn, wanneer die verwaarloosd werd, want enkel uit het oogpunt der oudheidkunde beschouwd, is het der moeite waard, dat die poort behouden blijft. Wanneer gij de stad verder inziet, dan ziet gij het torentje van de vroegere Waalsche kerk, die nu als kerkgebouw voor de Doopsgezinde gemeente dient.

(Afbeelding van de Cellebroeders-Poort)

_______________↓_______________


|pag. 13|

     Nu hebben wij een weinig uitgerust en zullen de wandeling weder hervatten. Wij komen weder langs eenen smallen weg, want ook hier is de wal blijven staan; dit duurt voort tot aan de Cellebroederspoort, waar wij weder in de ruimte komen. Ook die poort is een fraai oud gebouw, zij is zelfs nog schooner dan de vorige, zij prijkt met drie torentjes. Hier gaan wij weder een bruggetje over, maar nu blijven wij in het ruime. Van hier af zijn de wallen geslecht en aan de wandeling aangetrokken, en ofschoon dit gedeelte het laatst is aangelegd, is het toch het schoonste van allen; de wegen slingeren zich over hoogten en laagten, de verscheidenheid der planten, en de groeikracht is verwonderlijk. Het eene gezigtspunt is nog schooner dan het andere; hier perken met bloemen van alle soorten, daar groepen van heesters, ginds opgaande boomen, kortom, men kan zich geen schooner plekje, door de kunst daargesteld, verbeelden.
De verbeelding staat hier stil; alleen door de natuur kan al dit schoone overtroffen worden! Menigeen zal mij hier van overdrijving beschuldigen, maar gij, die mij op deze wandeling vergezelt, kunt u door uwe eigene oogen overtuigen, en hij, die mij niet gelooven wil, kome hier en oordeele dan!
     Door al dit schoone voortwandelende, komen wij eindelijk aan de Venepoort. De poort bestaat eigentlijk slechts in naam, want geen spoor van eene poort is hier meer te zien. Regts laten wij den weg naar Elburg en links de Venestraat liggen, wij komen nu aan den molen, die op eene hoogte ligt, en die ik u reeds van de andere zijde der stad aangetoond heb; wij gaan langs den molen,

_______________↓_______________


|pag. 14|

dien wij aan onze linker hand laten; aan de regter zijde blijft de smederij der Stoombooten liggen. Wederom komen wij op eene ruime, goed beplante plaats en bevinden ons aan den IJssel; nadat wij een fraai bruggetje zijn overgegaan, gaan wij langs de Calicot-fabriek, langs de Gas-fabriek, en bevinden ons aan de Korenmarktspoort.
Deze voorbij gaande, gaan wij langs de Spijker-fabriek, langs den fraaijen buitenkant, waaronder de modern gebouwde Synagoge uitsteekt, en komen weder aan de IJsselbrug, het punt, van waar wij zijn uitgegaan. Wij hebben aan deze wandeling bijna een uur besteed.
     Nu wij de wandeling om de stad gedaan hebben, zullen wij het voor van daag daarbij laten berusten. Kom, gaan wij nu eens naar de Societeit, wij willen daar een glaasje Madera drinken, het zal ons heerlijk na de wandeling smaken! Zie zoo, nu zijn wij er, een net locaal, niet waar? Het gebouw is vroeger een klooster van de Minne-broeders geweest en besloeg het gansche vierkant, zoo als het nu nog bestaat. Het vertrek, waarin wij ons bevinden, was het refrectorium, of de eetzaal.
Nu wordt het gebouw tot verschillende doeleinden gebruikt; deze twee vertrekken, zoo als gij ziet, behooren aan de Societeit, die ze van de stad in huur heeft; van de deur van het gebouw af, waardoor wij binnen gekomen zijn, regts, is het logement van ouds het Collegie, nu het Hôtel des Paijs-Bas. Gij logeert daar en zijt dus in de gelegenheid om het te beschouwen; maar laat ons dien gang eens doorgaan, dan komen wij aan een ruim vertrek, het is de zoogenaamde Hoekkamer, daar links door die dubbele deur gaan wij in de kleine Concertzaal, een fraai

_______________↓_______________


|pag. 15|

locaal, doch thans voor de behoeften te klein, daarom heeft de regering de nieuwe Concertzaal laten bouwen; door die twee dubbele deuren aan onze linkerhand kunnen wij er in komen. Treden wij eens binnen. Is dit geene keurig nette zaal, is die niet met, veel smaak gebouwd? Het licht komt van boven. Zij wordt ook als Comediezaal gebruikt; het scherm is neêrgelaten, ziet gij die fraaije schildering op dat scherm? Het stelt voor de Oudestraat, de hoofdstraat der stad. Wij hebben hier des winters vele amusementen, als: de Concerten en Casino’s, het Nut van het Algemeen, de Liedertafel en de Rederijkerskamer.
     Ook hebben de Muziekanten en Jongelingen van het Instructie-Bataillon nu al eenige jaren des winters altijd een concert ten voordeele van de armen of van de eene of andere nuttige inrigting gegeven. Dat militaire concert wordt alleen door hen uitgevoerd, zonder dat daar een burger aan te pas komt, en ik verzeker u, dat ik op menige andere plaats veel minder goede concerten gehoord heb.
     Nu hebt gij een groot gedeelte van het vierkant, of liever van het oude Minnebroeders-klooster gezien, maar ik wil u in het kort ook nog met het overige gedeelte bekend maken. Wanneer wij door die deur aan het einde van de kleine Concertzaal gaan, komen wij op den Burgwal. Links in verlenging van het gebouw hebben wij de Broederkerk, die op geene groote schoonheid kan bogen, het is eene lange oude kloosterkerk, waarvan men nog het koor heeft afgenomen, dat thans tot eene school dient. De kerk strekt zich in de lengte langs de Broe-

_______________↓_______________


|pag. 16|

derstaat uit. Wanneer wij de kerk en de school voorbij zijn, slaan wij links om, dan komen wij aan het Instituut van den heer HASSINK, een fraai gebouw; dit voorbij zijnde, gaat men eenige trappen op naar de schoollocalen, ruime gezonde vertrekken; boven die vertrekken bevinden zich de Vrijmetselaarsloge en de Bibliotheek.
Nu slaan wij den hoek om, komen op de Nieuwe markt en zijn spoedig weder voor de deur van het logement, waar wij zoo even zijn ingegaan. Gij ziet, dat dit groote gebouw tot verschillende doeleinden gebezigd wordt.
     Mij dunkt, wij hebben voor van daag genoeg gezien, het is ook etenstijd, ik wensch u smakelijk eten en verder een’ genoegelijken dag. Morgen ochtend om negen uur kom ik u afhalen, en dan willen wij de stad van binnen bezigtigen en de kazerne van het Instructie-Bataillon bezoeken.

     Zie zoo, daar ben ik weder! heb ik niet trouw op den tijd gepast? Doch dit moogt gij van een oud soldaat ook wel verwachten; in de militaire dienst leert men om punctueel te zijn. Zoo als ik zie, hebt gij uw ontbijt al genuttigd; nu dat is goed, dan kunnen wij onze wandeling, die wij gisteren afgebroken hebben, weder hervatten; wij hebben ook nog veel te zien. Gij hebt het aan mij overgelaten, hoe wij die doen zullen; kom aan, dan willen wij met het bovenste gedeelte der stad beginnen, dat is ook zoo naar den gewonen regel.
     Nu zijn wij aan de Venepoort, dit gedeelte der stad tot aan de brug die over den Burgwal voert, noemt,

(afbeelding: St Nicolaas of Bovenkerk)

_______________↓_______________


|pag. 17|

men het Graafschap. Wij gaan door de Venestraat, daar vlak voor ons ligt de Bovenkerk. Dat plein, hetwelk gij links ziet, is het Muntplein, thans wordt er de beestenmarkt gehouden. Wij slaan regts om; ziet gij daar dat groote gebouw? Het is het Gymnasium; daar naast is het huis van den Rector. Vroeger was daar het Instituut van den heer J. VAN WIJK, ROELANDSZOON. De plaats, waarop wij ons bevinden, is de Korenmarkt; het is hier stil, maar des Maandagsmorgens, op den marktdag der stad, heerscht hier, ofschoon kortstondig, eene geweldige drukte.
     Kom, wij slaan hier den hoek der kerk links om en willen de kerk eens binnen treden. Het is een prachtig gebouw, niet waar? De bouw der kerk werd in het jaar 1369 begonnen, de burgemeester JAN VAN KEULEN heeft den eersten steen daaraan gelegd; het is eene Kruiskerk in den Gothischen bouwtrant dier tijden. De kerk is 245 voet lang en 85 breed, doch met de zijportalen 125; de hoogte tot aan het kruisgewelf is 100 voeten. De gansche kerk en het koor is kunstig gebouwd; ook de predikstoel wordt voor een kunstgewrocht gehouden, en is van steen. Sedert haren bouw heeft de kerk nog niets van hare oorspronkelijke schoonheid verloren. Voor eenigen tijd is men begonnen de oude looden ramen te vernieuwen; het was ook hoog tijd, want het togtte geweldig in de kerk; zoo als gij ziet, worden zij door ijzeren vervangen, doch de schoonheid der bouworde verliest niets daarbij, men volgt daarin de oorspronkelijke bouw orde.
     Kijk daar eens dat schoone Orgel! Kampen mag er

_______________↓_______________


|pag. 18|

trotsch op zijn, maar het wordt ook meesterlijk bespeeld door den verdienstelijken muzijkmeester, den heer VAN DER DUSSEN. Des zomers geeft die man alle Woensdagen van een tot twee uur een Orgelconcert in de kerk, jammer maar, dat het niet drukker bezocht wordt. Apropos! Van den heer VAN DER DUSSEN sprekende, die man heeft in dezen zomer zijn vijftigjarig jubilé als organist en klokkenist gevierd, men heeft hem toen alle mogelijke eer bewezen. Behalve dat hij aanzienlijke geschenken ontving, bragt hem de Liedertafel des avonds, bij fakkellicht, eene Serenade; de gansche stad was toen op de been, zoodanig weet men hier verdiensten te beloonen.
     Kom, verlaten wij de kerk. Zie, nu zijn wij op de Oudestraat, eene fraaije straat, zoo als gij ziet, met keurig nette winkels. Het eerste merkwaardige, dat wij ontmoeten, is het Stadhuis. Wij willen het eerst van buiten en dan van binnen bezien; men heeft hier het moderne met het antieke vereenigd. Zie, daar aan den linker vleugel, is het in zijne oorspronkelijke bouworde gebleven; de beelden die er voor staan, zijn, ALEXANDER DE GROOTE, KAREL DE GROOTE, de deugden Matigheid, Trouw, Geregtigheid, en Liefdadigheid. Kom, gaan wij nu eens binnen; daar aan de linkerhand hebt gij de Bodenkamer; aan de regter, eene entrée- of spreekkamer, waardoor wij ook in de kamer van den Burgemeester kunnen komen. Achter den gang is eene vestibule, aan de linker hand is de trap, de kamer van den Wethouder, Ambtenaar van den burgerlijken stand, en de woning van den Concierge, aan de regterzijde de kamer

{afbeelding: Het Oude en Nieuwe Raadhuis}

_______________↓_______________


|pag. 19|

van den Burgemeester, het algemeen bureau en de kamer van den Secretaris, ook kunnen wij door de vestibule achter uit gaan. Klimmen wij den trap eens op.
Nu komen wij in eene vestibule, die twee derde van de gansche lengte van het nieuwe gebouw beslaat en het uitzigt op de Oudestraat heeft. Den trap opkomende aan de linkerhand aan het einde is een ruime zaal, die mede het uitzigt op de Oudestraat heeft, daar naast meer naar den trap treden wij in de nieuwe raadzaal, een ruim vertrek, dat het uitzigt naar den IJssel heeft. Alles is hier komfortabel en heeft een deftig aanzien, hier vooraan tot aan dat afschutsel, staan de belanghebbenden, die de openbare zittingen willen bijwonen; daar is de lange ovale, met een groen kleed overdekte tafel, om welke de raadsleden gezeten zijn; de stoelen, die er om heen staan, zien er ook deftig uit en zijn zeer gemakkelijk.
Maar zie eens aan de muren, daar hangen de levensgroote en tot de voeten geschilderde portretten der vorsten uit het huis van Oranje, zoo als ook die van de Graven EGMOND en HOORNE. Wanneer wij weder in de vestibule gaan, dan hebben wij naast dit vertrek nog eene andere zaal, waar de onderscheidene commissiën vergaderen, en nu hebben wij het nieuwe stadhuis bezigtigd. Betreden wij nu eens het oude gedeelte; door die deur, daar in den hoek aan onze regterhand, kunnen wij daarin komen.
     Het eerste vertrek, waar wij binnen treden, is de Voorzaal; het ziet hier somber uit, de muren zijn met hout beschoten, aan dezelve ziet gij verscheidene oude twee hands zwaarden hangen, en eene menigte pieken

_______________↓_______________


|pag. 20|

en oude geweren staan; in den achtergrond is eene lage ijzeren deur, die ons in een vertrekje en een torentje voert. Dit diende voorheen tot eene gevangenis. Men zegt, dat die ijzeren deur afkomstig is van het voormalige roofkasteel het huis Voorst, dat ook met hulp der Kampers vernield en toen die deur naar hier vervoerd is.
     Kom nu in de voorzaal terug; de opening, die gij, daar ziet, was de balie, waarvoor de advocaten stonden om hunne zaken te bepleiten. Gaan wij nu in de oude raadzaal; een somber vertrek, niet waar? Ja, onze voorvaders wisten aan hunne plegtigheden eene tint van somberheid te geven; dit moge indrukmakend geweest zijn, maar ik voor mij verkies liever die helderheid, welke nu overal heerscht. Die, naar een’ troon gelijkende, zetel was de plaats van den regerenden Burgemeester. Maar laat ons vooral dien antieken schoorsteen niet vergeten, men zegt, dat het een kunststuk is; ik echter ben niet in staat om het naar waarde te schatten.
Gij ziet er eene menigte gebeitelde figuren aan; daar hebt gij voorstellingen uit de geschiedenis, als: het eerste regt van SALOMO, MUCIUS SCAEVOLA, enz.
     Zie zoo, nu hebben wij het stadhuis gezien, alleen moet ik u nog zeggen, dat in het benedenste gedeelte van het oude stadhuis, waar men, een achttal trappen opklimmende, van de straat binnen komt, de zittingen van het Kanton-geregt gehouden worden.
     Schuins tegenover het stadhuis ziet gij den Nieuwentoren, hij staat op zich zelven en heeft een’ doorgang, waardoor wij naar de Nieuwemarkt kunnen gaan. Hij is

{afbeelding: Overdekte Excercitieplaats.}

_______________↓_______________


|pag. 21|

van eene fraaije bouworde, boven den omgang is een koepel, waarin het schoone klokkenspel hangt; buiten en behalve bij feestelijke gelegenheden, wordt het des Maandags ’s morgens en Vrijdags na den middag eenige uren lang bespeeld en alle deskundigen stemmen daarin overeen, dat het van een heerlijk zamenstel is.
     Het gedeelte van de Oudestraat, dat wij nu afgaan, is zoo fraai niet, als het bovenste gedeelte; de straat is naauwer en ook de huizen zijn zoo net niet, men mist hier ook die keurige winkels.
     Nu zijn wij aan de Kazerne, regts hebt gij den IJssel en de Agentuur van de Stoomboot-Maatschappij, links de Kazerne; wij hebben een en ander reeds van buiten bezien, wij zullen dus binnentreden en ons met de inwendige inrigting bekend maken.
     Bij het binnentreden hebt gij aan uwe linkerhand de politie-wacht, aan uwe regter zijde de woning van den Adjudant-Onderofficier; regt uit komen wij in een groot vertrek, het is eene eetzaal, dit kunt gij aan de tafels en banken ook wel zien; wij willen de zaal doorgaan, want ik moet u de nieuw in aanbouw zijnde exercitie-loods eens laten zien. Wij gaan over eene kleine binnenplaats, daar ziet gij de keuken; wij willen die maar niet binnen treden, want wij mogten anders welligt den kok in zijne gewigtige werkzaamheden storen! Zie hier, dit is de exercitie-loods, een ruim fraai gebouw, niet waar? maar het heeft ook aan de stad handen vol geld gekost. De gansche ruimte, die het beslaat, was eigendom van ingezetenen en moest eerst onteigend worden. De stads-architect, de heer P. BONDAM heeft eer met dat ge-

_______________↓_______________


|pag. 22|

bouw ingelegd; welk eene ruimte! Het heeft eene lengte van meer dan honderd voeten en is over de veertig breed; het geheel heeft geen steunsel, waarop het zware dak rust, dan alleen de zijmuren, en dat is wat te zeggen van zulk een groot gevaarte. Doch zie eens, hoe kunstig die gebindten in elkander zitten, het is een werk van aanbelang. Kijk nu eens den voorgevel van het gebouw in de Nieuwstraat, ziet die er niet sierlijk uit? Kortom, het geheel is een doelmatig gebouw. Het bataillon had groote behoefte aan zoodanig eene loods. Het exercéren der aankomende jongelingen kan en mag niet stilstaan, en toch moest dit gebeuren, wanneer het weder slecht was; nu is door het daarstellen van die loods in de behoefte voorzien; zij is ruim genoeg om de gansche pelotonsschool daarin te kunnen uitvoeren.
     Kom aan, nu zullen wij eens eene woonzaal bezoeken; wij keeren in de eetzaal en gaan daar den trap op. Kijk, hier hebt gij een logies van de jongelingen, eene ruime zaal met vier rijen ijzeren kribben. Zoo als gij ziet, wordt het beddegoed gedurende den dag opgevouwen aan het hoofdeneinde in de krib geplaatst; de matras is niet van dons, het zijn zoo genoemde lange veren; doch de ligging daarop is gezond, de jongelingen gewennen zich spoedig daaraan, en het duurt niet lang of zij slapen evenzoo gerust op die stroomatras, als vroeger op het donzen bed van moeder. Tot het beddegoed behoort ook nog eene hoofdpeluw, mede van lange veren; dan twee lakens, die ’s maandelijks verschoond worden en in den zomer ééne en des winters twee wollen dekens.

_______________↓_______________


|pag. 23|

     Boven het hoofdeneinde der krib heeft ieder jongeling een kastje, dat hij sluiten en waarin hij zijne zaken bewaren kan, aan de zijde van dat kastje hangt de patroontasch en de sabel van elken jongeling, die in de krib slaapt. Nu zal het onnoodig zijn, om u de verdere inrigting van het logies te beschrijven, gij kunt die in elke andere kazerne zien; ook willen wij geene andere zalen meer bezoeken, nu wij één logies gezien hebben, is het even zoo goed, als hadden wij al de woonvertrekken gezien.
     Maar nu moet ik u nog, voor zoo veel in mijn vermogen is, met de gansche inrigting en het doel van het Instructie-Bataillon bekend maken.
     Het Bataillon werd, zoo als ik u reeds gezegd heb, in het laatst van 1850 opgerigt. In ons leger liet zich reeds voor vele jaren het gebrek aan goede korporaals en onderoffieieren gevoelen; geene vormingsscholen daartoe bestonden er vroeger. Vooral werd de behoefte groot na het supriméren van de vroeger bestaan hebbende bataillons van ligne, want die bataillons bestonden geheel en al uit vrijwilligers, die voor zes jaren dienst genomen hadden; bij elke afdeeling van ons leger bevond zich zulk een bataillon, en die voorzagen veelal in de behoefte aan korporaals en onderofficieren van de andere bataillons. Door het supriméren en indeelen van die ligne in de andere bataillons verminderde het aantal vrijwilligers aanmerkelijk, en was spoedig niet meer van beteekenis. Wel was het gehalte onzer armée door dien maatregel veel verbeterd, ons leger werd meer nationaal, doch weldra deed de behoefte aan korporaals en on-

_______________↓_______________


|pag. 24|

derofficieren zich nu in eene ruimere mate gevoelen.
Dikwijls moest men menschen tot die rangen verheffen, die, wat aanbetreft hunne kundigheden of zedelijk gedrag, in het geheel geene aanspraak daarop konden maken.
     Dit alles werd door het gouvernement ingezien en begrepen; daarom werd er dan ook bij iedere afdeeling eene schoolcompagnie opgerigt, op wie de verpligting rustte, korporaals en onderofficieren te vormen; dit hielp wel eenigermate, doch ook dat onderrigt liet bij eenige afdeelingen veel te wenschen over, ook vermeerderde het aantal vrijwilligers niet daardoor.
     Maar naauwelijks was de oprigting van het Instructie-Bataillon vastgesteld, of de zaak veranderde eensklaps: van alle zijden kwamen jongelingen aanstroomen, meestal uit den fatsoenlijken stand. Spoedig was het eerst bepaalde getal voltallig en men moest meer uitbreiding aan het bataillon geven.
     De Luitenant-Kolonel, de heer VAN MULKEN aan wien het kommando van het bataillon het eerst opgedragen werd, een zeer kundig en bekwaam hoofd-officier, kweet zich meesterlijk van de zware hem opgedragen taak, en waarlijk, het was geene kleinigheid, om alles in een’ behoorlijken gang te brengen. Doch dit niettegenstaande ging alles goed. Het onderwijs en de inrigting daarvan was uitmuntend; eene strikte orde, gepaard met vaderlijke welwillendheid, heerschte bij het korps; in alle vakken werd het noodige onderrigt gegeven; kundige en tot het wetenschappelijk onderwijs geschikte officieren werden bij het Cadre geplaatst of herwaarts gedetacheerd.

_______________↓_______________


|pag. 25|

     Spoedig werden eene menigte korporaals en onderofficieren, van het Instructie-Bataillon afkomstig, naar de Regementen Infanterie gezonden; doch daar deed zich weder eene zwarigheid bij verscheidene regementen op.
Bij eenige Chefs en bij verscheidene Bataillons Adjudanten heerschte een vooroordeel tegen de jongelingen; zij verkeerden namelijk in den waan, dat men slechts bij de korpsen zelve de beste onderofficieren kon kweeken; die immers waren geheel doordrongen van het soldateske. Waar toch zouden de jongelingen, die volgens hun oordeel van de school kwamen, dit geleerd hebben?
     Dit zelfde vooroordeel heerschte ook vroeger ten opzigte der officieren, die van de Militaire Academie kwamen; ook hen hield men voor geene goede soldaten, doch spoedig leerde de ondervinding, dat dit bezijden de waarheid was. Het ontbrak dien heeren aan geene kennis van de dienst, en die kleinigheden van de inwendige en huishoudelijke dienst, die zij aan de Militaire Academie niet geleerd hadden, maakten zij zich spoedig eigen, en weldra werden zij bij voorkeur tot allerhande diensten gebruikt.
     Dit zal denkelijk ook wel zoo met de korporaals en onderofficieren van het Instructie-Bataillon geschieden, het tegen hen bestaande vooroordeel zal wel voor gunstige gedachten plaats maken; men zal inzien dat die jongelingen genoegzaam onderwijs hebben genoten om den rang, dien zij bekleeden, te kunnen handhaven, en indien hun nog iets mogt ontbreken, dat zij dat gewillig zullen leeren.

_______________↓_______________


|pag. 26|

     Veel is dus met het oprigten van het Instructie-Batailon voor het leger gewonnen: de stand van onderofficier zal door de jongelingen gereleveerd worden, weldra zullen die plaatsen door fatsoenlijke, beschaafde jongelieden bekleed zijn, en de oude dikwijls onbeschofte wijze van handelen zal uit het leger verdwijnen.
     Maar nu nog iets. Vele ouders vormen zich van het Instructie-Bataillon eene andere gedachte, dan het doel dier inrigting is. Het is geene inrigting om officieren, maar wel om onderofficieren te kweeken; doch dit neemt niet weg, dat de gelegenheid om officier te worden, hier in eene ruimere mate dan bij andere korpsen bestaat; het onderwijs, dat hier in alle vakken gegeven wordt, draagt het zijne daartoe bij, en de jongelingen, wien het niet aan ambitie ontbreekt, kunnen en mogen hopen om de epauletten te verwerven. Getuige hiervan zij, dat sedert de oprigting van het bataillon en gedurende zijn kort, slechts vijfjarig, bestaan, thans verscheidene jongelingen, daarvan afkomstig, zoo bij de armée als in het Oost-Indische leger, als officieren dienende zijn.
     Door hetgeen ik u hier verhaald heb, hebt gij gezien, dat het getal vrijwilligers, sedert de oprigting van het bataillon, aanmerkelijk is toegenomen; het korps heeft thans eene getalsterkte van acht honderd onderofficieren en manschappen. Stellig worden jaarlijks drie honderd en meer jongelingen aangenornen. Stellen wij het getal drie honderd, dan bedraagt dit in de vijf jaren, sedert de oprigting, reeds vijftien honderd, en altijd overtreffen de aanvragen om plaatsing de vacatures.
     Nu blijft mij nog over om u te zeggen, hoe en op

_______________↓_______________


|pag. 27|

welke wijze de jonge lieden hier in dienst kunnen treden; hiertoe behoort een ouderdom tusschen de zestien en achttien jaren en de dienstneming geschiedt voor den tijd van tien achtereenvolgende jaren. De ouders of voogden adresséren zich met franko brieven aan den kommanderenden Officier van het bataillon; zij ontvangen dan een antwoord, wanneer de aspiranten in Kampen moeten komen. De vereischten zijn eene goede gezondheid en goed ligchaamsgestel, hetwelk hier geneeskundig onderzocht wordt. Bij een examen moet blijken, dat zij goed kunnen lezen, schrijven en met de vier hoofdregelen der rekenkunde bekend zijn; daarbij moeten zij voorzien zijn van eene geboorte acte, eene door den Burgemeester der plaats hunner inwoning, gelegaliseerde toestemming van hunne Ouders of Voogden en een bewijs van goed gedrag; hunne lengte moet in verhouding tot hunne jaren staan.
     Buiten en behalve de opleiding van jonge lieden tot korporaal en onderofficier, bestaat hier ook gelegenheid om jongelingen tot de administratie te vormen; om hiertoe te geraken, dienen de ouders of voogden zich per request aan het Departement van oorlog met dat verzoek te wenden. De jongelingen worden dan op last van het Departement hier geplaatst, zij genieten boven en behalve het gewone onderwijs, een grondig onderrigt in de administratie, klimmen trapswijze, doch slechts titulair, tot den rang van korporaal en onderofficier op, tot dat zij hun examen als tweede luitenant kwartiermeester doen, hetwelk hun hier afgenomen wordt.
     Zoodoende heeft het Instructie-Bataillon, sedert de op-

_______________↓_______________


|pag. 28|

rigting reeds menig gunstig resultaat opgeleverd, en nog meer mag men in het vervolg daarvan verwachten.
     De Luitenant Kolonel VAN MULKEN, werd, nu eenige jaren geleden, tot Kolonel Kommandant van het 6e Regement Infanterie bevorderd en werd door den tegenwoordigen Chef, den heer Majoor ENGELBRECHT in het kommando vervangen. Met geene mogelijkheid had men eene betere keuze kunnen doen; alles wat vereischt wordt, om zoodanig een korps te kommandéren, vindt men in dien verdienstelijken hoofdofficier vereenigd. Kunde, gepaste gestrengheid, gepaard met vaderlijke welwillendheid, doen hem hoogachten, en het Bataillon mag er roem op dragen, zoodanig eenen chef te bezitten.
     De voeding voor de jongelingen is zeer doelmatig en gezond. Zij bestaat, des morgens uit gort in zoete melk gekookt, het etensuur daarvan wordt naar het lengen of korten der dagen bepaald; om 11 of 12 uur koffij met brood en boter; om 4 uur het middageten, bestaande in gebraden vleesch met aardappelen en groente, soms soep, erwtensoep met worst, enz.
     De tafels zijn des middags gedekt en van borden, lepels, vorken en messen voorzien; het eten wordt in schotels opgedragen; de jongelingen snijden bij beurten het vleesch en dienen voor; bij het ontbijt en middageten, staan zij op en doen staande hun gebed en de dankzegging, bij dat alles heerscht eene strikte orde.
’S avonds tusschen de verpoozings uren worden de jongelingen in staat gesteld, om zich in de eetzalen, tegen billijke prijzen, voor hun zakgeld van koffij, broodjes, boter, kaas enz. te voorzien.

_______________↓_______________


|pag. 29|

     Alleen des Zondags, na de kerkparade en het koffijdrinken, is het hun vergund om uit te gaan; het uur van te huis komen, wordt door den chef bepaald.
De jongelingen, die kennissen in de stad hebben, verkrijgen op schriftelijke aanvrage van deze, permissie om te hunnen huize te dinéren en een gedeelte van den avond door te brengen. Ook mogen zij dien dag eenige hun aangewezen Koffijhuizen bezoeken, waar het uitdrukkelijk verboden is, om hun sterke dranken te schenken.
     Geene bevordering heeft plaats, dan nadat bij een examen gebleken is, dat zij de vereischte kunde tot den nieuwen rang verkregen hebben; zij moeten ten minste vier maanden bij het korps zijn, voor dat zij den titulairen rang van korporaal kunnen verkrijgen;(2 [2. Onder het drukken heeft de Uitgever vernomen, dat er bij het Instructie-Bataillon sedert 1 Januarij, eene verandering heeft plaats gehad, ten opzigte van de benoeming tot korporaal-titulair; zij moeten nu ten minste zes maanden bij het korps geweest zijn, eer zij tot dien rang kunnen bevorderd worden. DE UITGEVER.]) later worden zij naar gelang hunner grootte en ouderdom bij de regimenten als effectief overgeplaatst. Bij die regimenten moeten zij ten minste een jaar verblijven; wanneer zij dan bij voortduring blijken van ambitie en een goed zedelijk gedrag geven, kunnen zij weder herwaats worden gedetacheerd om tot onderofficier opgeleid te worden. Om tot dien rang te geraken, moeten zij een tweede, nu zwaarder examen afleggen; dit bestaan hebbende, bekomen zij den titulairen rang van fourier of sergeant, en vertrekken weder als zoodanig effectief

_______________↓_______________


|pag. 30|

naar hunne regimenten, wanneer daar vacatures in die rangen zijn.
     De jongelingen, die voor de dienst in de Oost-Indische bezittingen bestemd zijn, blijven hier twee jaren bij het bataillon, worden dan bij een der regimenten Infanterie gedetacheerd, om vervolgens in den door hun verkregen rang naar hunne destinatie te vertrekken.
     Het onderwijs wordt verdeeld in schoolonderwijs, cursus, theorie, exercitie en administratie.
     Bij het schoolonderwijs wordt onderwezen: de Hollandsche taal, het rekenen tot aan de toepassing der evenredigheden op de menage en administratie rekening, de vaderlandsche geschiedenis en de aardrijkskunde van ons Koningrijk.
     De leerlingen worden in drie klassen verdeeld en zij gaan naar gelang van hunne verkregene bekwaamheden, van de eene in de andere over; in iedere klasse wordt het onderwijs gegeven door officieren, geadsisteerd door onderofficieren en korporaals van het cader.
     De cursus, of het wetenschappelijk onderwijs wordt uitsluitend door officieren gegeven; alle vakken worden hier onderwezen, welker kennis tot het officiers-examen gevorderd wordt. Ook hier zijn de leerlingen in drie klassen verdeeld, waarin zij naar gelang hunner bekwaamheden opklimmen.
     Tot dit onderwijs worden alleen diegenen toegelaten, welke bij eene vroegere opleiding blijken van ambitie en geschiktheid gegeven hebben, en die door hun zedelijk gedrag zich dit voorregt waardig maken.
     De exercitiën en de reglementen worden altijd onder

_______________↓_______________


|pag. 31|

de leiding van daartoe geschikte officieren onderwezen; de administratie-lessen voor de Aspirant-Kwartiermeesters geschieden onder het opzigt en de leiding van den Kapitein-Kwartiermeester. —
     Ik heb nog vergeten om over het Godsdienstig onderwijs te spreken; dit geschiedt op de daartoe bepaalde uren door de Godsdienst-leeraren der onderscheidene Gezindten. Ook bestaat er nog bij het Instructie-Bataillon gelegenheid voor de jongelingen om het handteekenen te leeren; drie keeren in de week, worden hierin lessen gegeven door de verdienstelijke kunstschilders de heeren gebroeders HEIN; voor iedere les wordt slechts de geringe prijs van 15 centen betaald.
     Zie, hier hebt gij een beknopt overzigt, van alles, wat het Instructie-Bataillon betreft; ik heb alles kort zamengedrongen, doch zoo ik hoop, duidelijk verhaald. Ik zoude dit wel met meer omhaal van woorden en in een’ sierlijker stip hebben kunnen doen, doch waartoe zoude dat dienen? Waarheid blijft toch waarheid, en het is mijn doel geenszins om u een opgesmukt verslag te geven; daarom heb ik mij dan ook maar aan het eenvoudig duidelijke gehouden en ben de waarheid getrouw gebleven.
     Nu, wat zegt gij van deze inrigting? Aan uw gelaat kan ik zien, dat gij daarmede ingenomen zijt; gij hebt ook geen ongelijk, ik als oud militair kan u verzekeren, dat ik niet inzie, hoe die met mogelijkheid doelmatiger kon zijn.
     Kom, wij willen nu de kazerne verlaten, wij hebben in en bij de stad nog het eene en andere te zien.

_______________↓_______________


|pag. 32|

     Wij gaan de Oudestraat af tot aan de Hagenpoort; in dit gedeelte der stad valt niet veel te zien, ook mag dit geene aanspraak op schoonheid maken. Voor dat wij aan de poort komen, hebben wij aan onze linkerhand de Roomsche, of lieve Vrouwen-kerk, zij is door eenen muur en een poortje van de straat afgescheiden; het poortje staat open, wij kunnen dus even binnentreden.
Ook deze kerk is van eene antieke fraaije bouworde, zij is, volgens de Kamper-Kronijk, ook in het jaar 1369 gebouwd. Dezelfde Burgemeester JAN VAN KEULEN, die aan de Bovenkerk den eersten steen heeft gelegd, heeft zulks ook aan deze kerk gedaan. Zoo als gij ziet, heeft men ook hier de oude looden ramen door ijzeren vervangen, maar men heeft daarin de Gothische bouworde niet bijgehouden, en ofschoon de kerk door die verandering veel meer licht bekomen heeft, zoo heeft zij echter, naar mijn inzien, veel van haar oorspronkelijk schoon daardoor verloren, maar met dit al blijft het toch altijd eene schoone kerk. Behalve deze kerk, zijn er nog twee zoogenaamde huiskerken voor de Roomsche gemeente.
     Nu zijn wij aan de Hagenpoort, wij willen links afhouden, dan komen wij spoedig op den Burgwal, eene gracht, die in hare gansche lengte de stad doorloopt.
Deze zijde, waarop wij ons bevinden, noemt men den Burgwal, de andere zijde den Vloeddijk. Op deze plaats kan men de gracht niet fraai noemen, maar wanneer wij verderop gaan, zullen wij eenige schoone partijen ontmoeten. Daar aan den overkant van die brug, hebt gij de Infirmerie. In het vorige jaar is die gebouwd, het is een statig gebouw, ziet er uiterlijk zeer goed uit, en

{afbeelding: Infirmerie}

_______________↓_______________


|pag. 33|

is van binnen niet minder goed en doelmatig ingerigt.
Ruime luchtige kamers, niet al te groot, zoo dat de zieken niet in een al te groot getal op ééne kamer behoeven te liggen. Een goed honderdtal zieken kunnen daarin verpleegd worden, binnen het gebouw vindt men eene ruime binnenplaats, die als tuin aangelegd is, daarin kunnen de herstellende jonge lieden lucht scheppen. Wij zouden het gebouw wel kunnen binnentreden, doch waartoe zoude dit dienen? Ik kan u, terwijl wij voortwandelen, van hetzelve het eene en andere verhalen.
De Infirmerie staat onder de directie van den zeer kundigen Chirurgijn-Majoor den heer Medicinae-Doctor WETELING, geadsisteerd door twee Officieren van Gezondheid der 3de klasse. De zieken, die daarin opgenomen worden, kunnen geene betere verpleging hebben; sedert het Instructie-Bataillon zich hier bevindt, zijn er slechts weinig jongelingen, en zoo ik mij niet bedrieg; maar negen gestorven, een gering getal bij eene doorgaande sterkte van acht honderd manschappen; het pleit voor de gezonde ligging van Kampen en voor de uitmuntende verpleging en geneeskundige behandeling in de Infirmerie.
     Nu gaan wij de gracht verder op, zoo als gij ziet, heeft men hier eenige fraaije partijen. Voor dat wij aan de Nieuwemarkt komen, hebben wij aan onze linkerhand de kleine, doch goed gebouwde kerk der Evangelisch Luthersche gemeente, en verder op; bevorens wij het boveneinde der stad genaken, aan dezelfde zijde, het kerkgebouw der Christelijk Afgescheidene Gemeente; behalve dit gebouw bestaat er nog voor eene andere soort Afgescheidenen een tweede bedehuis in de Hofstraat gele-

_______________↓_______________


|pag. 34|

gen; ook heeft die Gemeente eene Academie, een Seminarium, of hoe gij het ding noemen wilt, tot opleiding van Leeraren voor de Heilige dienst; aan het hoofd der inrigting staan vier hoogleeraren. Maar wij zullen ons bij dit alles maar niet ophouden, wij gaan hier boven aan den IJsselkant gekomen zijnde, links dat straatje door, komen aan de Korenmarktspoort en die doorgaande, zijn wij weder aan de rivier.
     Nu moet ik u nog over de IJsselbrug naar den zoo genaamden Zandberg, de gewone exercitie plaats van het Bataillon, geleiden.
     Zie zoo, nu hebt gij Kampen gezien, de overige straten, die er zijn, zullen wij maar niet doorgaan. Er zijn er nog drie in de lengte der stad, namelijk de Hofstraat, de Nieuwstraat en de Groenestraat; de overige straten en stegen, die er zijn, snijden de stad in de breedte, die zeer ondiep in verhouding der lengte is. Indien lengte en breedte evenredig waren, dan zoude Kampen eene van onze groote steden zijn, en nu nog, wanneer een vreemdeling met de boot de stad passeert, zonder die aan te doen, kan hij zich geen ander denkbeeld maken, dan dat zij ten minste 30000 inwoners moet tellen.
     Wij zijn de IJsselbrug weder overgegaan; het gebouw, dat vlak tegenover de brug ligt, is de nieuwe Stadsherberg. Zij is overheerlijk gelegen, en ziet er goed uit, met eenige breede trappen klimt men op en komt onder een overdekt frontispice, hetwelk op vier kolommen rust. Door drie tot op den grond toe opengaande dubbelde deuren kunnen wij de zaal binnentreden; van hier hebben wij een overheerlijk uitzigt naar alle zijden; achter het ge-

_______________↓_______________


|pag. 35|

bouw bevindt zich een fraaije en met smaak aangelegde engelsche tuin, in welks voorste gedeelte, onmiddellijk achter het huis gelegen, de Zomer-Concerten gegeven worden. Buiten en behalve dien heeft men gedurende het goede weder alle zondag-namiddagen muzijk op de opene plaats vóór het gebouw, den eenen zondag door het horenmuzijk van het Instructie-Bataillon, den anderen door het muzijkkorps der Schutterij; dan vindt men hier altijd een uitgezocht gezelschap.
     Ook bestaat er in de Stads-Herberg gelegenheid om te logeren, en in de zomermaanden zoude ik, wanneer ik de stad bezocht, geen ander logement willen hebben; men bevindt zich hier vrij, en kan, zulks verkiezende, des morgens in kamerjas en op pantoffels in den fraaijen uitgestrekten tuin wandelen.
     Zie daar, aan onze linker zijde, hebt gij den Zaagmolen, toebehoorende aan den heer Ingenieur VAN DIGGELEN.
Die heer heeft de vergunning gevraagd en verkregen, om aan de beide zijden van de Stads-Herberg, daar waar gij nu die gracht ziet, aan elke zijde tien huizen te laten bouwen. Met een dier huizen, daar op den linker hoek, is men reeds ver gevorderd; het front van die huizen komt naar de zijde der stad, van voren is de ingang gelijk met den grond van den dijk, waarop wij staan; van achter naar de gracht komen beneden gebouwen; de gracht zelve wordt gedempt, en daarvan bekomt ieder huis eenen tuin. Het is eene groote onderneming voor een enkel persoon, maar ik geloof, dat de heer VAN DIGGELEN er goede rekening bij zal vinden, want er bestaat in de stad gebrek aan goede woningen; altijd zijn er meer

_______________↓_______________


|pag. 36|

aanvragen van elders om huizen, dan waarin voorzien kan worden en die men dus moet afwijzen. Het kan niet anders, of Kampen moet door den aanbouw van deze huizen winnen, en wie weet hoe ver zich in het vervolg der tijden de stad nog aan deze zijde van den IJssel zal uitbreiden; dit is reeds een begin daarvan.
     Nu willen wij onzen weg vervolgen. Uit de Stads-Herberg komende, gaan wij links den dijk op. De sluis overgegaan zijnde, slaan wij links om, en laten den weg naar Zwolle aan onze regterhand liggen. Nu komen wij in eene lange regt uitloopende laan, het is de zoogenaamde Nieuwe weg; hier in het begin vindt men de statige eikenboomen nog niet, die wij later ontmoeten zullen, wanneer wij eerst dat bruggetje, hetwelk gij in het verschiet ziet, zijn overgegaan. Aan beiden zijden van den weg, staan een aantal huizen, zoo boeren-woningen, als ook andere; daar tusschen liggen ook tuinen; voor ons uit, links van den weg, ziet gij den Kerktoren van het naburige dorp IJsselmuiden, slechts een kwartier uur gaans van de stad gelegen. De bewoners van dat dorp zijn meestal groenboeren, die met Brunnepe de stad van de noodige groenten voorzien.
     Nu zijn wij het bruggetje, de zoogenaamde Meerbrug, overgegaan en bevinden ons in de statige laan waarvan ik u zoo even sprak. Niet waar, dat zijn schoone eiken boomen?
     De plaats, waar wij nu komen, heet de Kruisweg; die uitspanning aan onze linkerhand heeft haren naam hieraan ontleend. Regts gaat de weg naar Oosterholt en links naar het dorp IJsselmuiden. Nu komen wij weder

_______________↓_______________


|pag. 37|

aan eene uitspanning aan onze regterhand, Zomerlust geheeten; het huis is niet groot, maar wordt des zomers druk bezocht. De ligging is ook allerliefst; vóór het huis zittende, kan men onder de boomen door op den Zandberg zien. Regt voor ons uit, ziet gij een fraai heerenhuis liggen, aangenaam gelegen; het is partikulier eigendom. Ook uit dat huis heeft men een zeer schoon gezigt, men kan de gansche laan, tot aan de stad toe afzien; de gewone rijweg naar Genemuiden loopt tot voor dat huis, waar hij links om slaat.
     Wij willen intusschen hier bij Zomerlust links om slaan, dan komen wij dadelijk op de exercitie plaats; daar aan onze regterhand hebt gij eene opene tusschen boomen gelegene plaats. De fraaije groote houten loods, die gij daarop ziet staan, dient tot eene uitspanning in de maand Augustus, als het Instuctie-Bataillon op den Zandberg kampeert; dan houden ook de officieren hunne tafel in de loods.
     Wat zegt gij van den Zandberg, is dit geen groot uitgestrekt plein? Langwerpig vierkant, is het door boomen ingesloten; rondom het plein zijn statige lanen van eikenboomen tot algemeene wandeling. Dit is de gewone exercitie plaats voor het bataillon en hier kampeert het ook, zoo als ik reeds gezegd heb, in de maand Augustus. Dan staat de politie wacht hier onder deze boomen; links, de tent van den officier dier wacht; daar vlak tegen over, en daar naast die van den kommandérenden officier, verder regts en links onder de boomen nog eenige van den grooten en kleinen staf; hier, op het begin van het plein, die der officieren, en verder vooruit de tenten der

_______________↓_______________


|pag. 38|

manschappen. lk zal u van het kamp zelf maar geene beschrijving geven, want gij zijt in de gelegenheid geweest, om groote kampen te zien. Verbeeld u nu zoo een in miniatuur en gij hebt eene juiste voorstelling van hetgeen hier gehouden wordt.
     Wanneer het kamp bestaat, beslaat het nog geen derde gedeelte der ruimte van het plein, dus blijft er nog plaats genoeg tot de exercitie over. Gij kunt niet gelooven, welk eene drukte hier gedurende dien tijd en vooral des namiddags heerscht. Dan wemelt het hier van wandelaars, zoowel vreemden als inwoners. Des avonds om zeven uur laat het voortreffelijke hoornmuziek van het Bataillon zich hooren op de opene plaats voor de loods; dan zijn meestal alle plaatsen daar en op Zomerlust bezet, en des Zondags kan men, wanneer men wat laat komt, geene zitplaats meer bekomen. Dikwijis worden des avonds ook vuurwerken afgestoken.
Kortom, hier heerscht in de maand Augustus zulk eene drukte, als in eene onzer groote steden gedurende de kermis.
     De jongelingen worden eene maand in de exercitiën en in de velddienst geoefend, ook houdt men hen dan met de passagere veldverschansingen bezig. Zij moeten eene redoute opwerpen; de werkzaamheden daaraan geschieden beurtelings onder het opzigt van officieren, geadsisteerd door eenen gedetacheerden sergeant van het korps Mineurs.
     ’S avonds na het afloopen van de dienst, nemen de jonge lieden allerhande soorten van vermakelijkheden bij de hand, zoo als maskerades enz. Dat die maskerades

_______________↓_______________


|pag. 39|

grotesk zijn, kunt gij u verbeelden; hunne dekens spelen eene groote rol daarin en worden tot kleeding en tot tulbanden gebezigd. Meestal stellen die het leger in de Krim voor. Zelfs hebben zij dezen zomer een paar keeren op Zaturdagavond comedie gegeven, waarvan zij de programma’s hadden laten drukken; het waren meest voorstellingen van het leger voor Sebastopol; vorst Mentzikoff en Levi Mozes Sadock ontbraken niet daarin; de Generaal Mentzikoff was zoo bont als eene kraai; het geheel was kluchtig om te zien, vooral de vrouwenrollen, die door hen vervuld werden.
     Ook hebben zij eens eenen feestdag gehad; de officieren hadden prijzen uitgeloofd, die door het loopen in zakken en door het gaan over eenen waterpas gelegen mast moesten gewonnen worden. Die mast lag op schragen en was met zeep besmeerd; aan het bovenste einde bevond zich eene hoog gehangene koord, die zij grijpen moesten; onder dat punt had men op den grond hoopen met zwartsel en witsel gelegd, aan elke zijde een’ hoop.
Wanneer nu de jongelingen tot aan dat punt gekomen waren en zich oprigten wilden, verloren zij het evenwigt en tuimelden in een’ zwarten of witten hoop.
Dat dan telkens een schaterend lagchen ontstond, kunt gij denken; op het einde werden de prijzen toch gewonnen.
     Niettegenstaande wij in de gepasseerde maand Augustus meestal ongunstig weder en veel regen gehad hebben zijn er toch slechts weinig zieken in het Kamp geweest; dit is nog meer in het oog vallende, omdat in de maand Julij eene maand verlof aan de jonge lieden gegeven

_______________↓_______________


|pag. 40|

wordt. De meesten hebben het dan gedurende dien tijd in hunne ouderlijke woning zeer goed gehad, hebben goed gegeten en gedronken en op donzen bedden geslapen. Naauwelijks van het verlof terug, gaan zij naar kamp. Het onderscheid, in alles, zoowel in de voeding, die hier niet zoo goed als in de kazerne zijn kan, maar vooral in de ligging is groot; daar op kostelijke bedden, hier op stroo op den grond, en toch niet tegenstaande dit alles, slechts weinige zieken; dus moet de beweging in de open lucht weldadig op de jongelingen werken, want anders is dit niet te verklaren.
     Maar van het verlof sprekende, welt onwillekeurig eene vraag in mij op, namelijk deze: zoude het niet beter zijn, dat de jongelingen eerst kampeerden en dan met verlof gingen? Mij komt het voor, dat dit verkieslijker zoude zijn. Eerst de vermoeijenissen en dan de rust, eerst de wond en dan de pleister daarop; doch hier is het omgekeerd. Doch ik doe deze vraag maar in mijne eenvoudigheid, zeker hebben andere menschen die ook reeds gedaan. Er moeten dus andere mij onbekende redenen bestaan, dat dit zoo en niet andere is.
     Bevorens wij den Zandberg verlaten, willen wij die eerst rondwandelen, het is eene schoone wandeling; ruime lanen onder hooge eiken boomen, en maar twintig minuten van de stad gelegen. Niettegenstaande de schoone werken, die men rondom de stad heeft, is en blijft de wandeling naar den Zandberg toch steeds de geliefkoosde voor de Kamper ingezetenen.

_______________↓_______________


|pag. 41|

     Daar boven aan den linkerhoek van den Zandberg hebt gij de algemeene begraafplaats en daar naast eene kleinere voor de Israëlieten. In Kampen is men ten opzigte der onderscheidene godsdienstige gezindten zeer verdraagzaam. Protestanten en Roomschen worden hier op en naast elkander begraven. Het spijt mij, dat de begraafplaats gesloten is, anders zouden wij eens daarop gaan, maar wij willen toch eens even door het hek zien.
Ziet gij daar die grafnaald? het is het monument voor den heer J. VAN WIJK R. ZOON, in leven Instituteur te Kampen, en is door zijne dankbare leerlingen opgerigt.
Daar in het midden van de begraafplaats ziet gij een antiek kapelletje van eene Gothische bouworde met een spits oploopend torentje; zoude men niet denken, dat het iets wonders was? En toch is het maar eene bouwkundige aardigheid van den overledenen Stads architect den heer N. PLOMP. Het geheel is uit planken zamengesteld en van buiten geschilderd, van binnen is het slechts eene ruwe houten loods, die tot berging voor de gereedschappen van de doodgravers dient.
     Nu heb ik u met Kampen en deze zijde van den IJssel bekend gemaakt, keeren wij nu naar de stad terug; ik hoop dat gij over de wandeling, die wij zamen gedaan hebben, te vreden zult zijn. De beschrijving, die ik u van het Instructie-Bataillon gegeven heb, is volgens mijn beste weten, geheel en al overeenkomstig de waarheid.
Mijn verhaal is eenvoudig en onopgesmukt bewerkt. Wanneer gij ouders of voogden mogt spreken, die hunne kinderen of pupillen hier bij het bataillon hebben, en die u vragen, wat gij in Kampen gezien hebt, dan

_______________↓_______________


|pag. 42|

kunt gij hun gerust verhalen, al hetgeen ik aan u verhaald heb.
     Nu zijn wij weder aan de stad; hier zullen wij afscheid van elkander nemen, want ik heb nog het eene en andere te doen. Vaarwel tot wederziens!
                    Kampen, September 1855.

_______

  • Kempen 3 [3. Karel Joseph van Kempen (Gelder, 3 mei 1796 – Kampen, 20 juni 1888), 2e lieutenant, 1e lieutenant. Zoon van Joannes (Jan) Van Kempen (1752-) en Maria Theresia Weijers (1759-) Gehuwd op 13 december 1832 te IJsselmuiden met Johanna Henrica Anna Maria Verduijn (Delden, 8 oktober 1802 – Bloemendaal, 9 mei 1872), dochter van Sebastiaan Verduijn en Johanna Elisabeth Smits], Karel Joseph van (1856). De Stad Kampen en het Instructie Bataillon. Kampen: K. van Hulst
Category(s): Kampen
Tags:

Comments are closed.