Wijngiften te Deventer


Wijngiften te Deventer

Een onderzoek naar wijngiften zoals
teruggevonden op de Deventer’ stads-
rekeningen in de periode 1395-1440.

R.D.C. Span
1169998

Bachelor Eindwerkstuk
15 ECTS
R. Stein
5 januari 2015


 

Inhoud.
Inleiding. 3
Hoofdstuk 1.
          Gift-exchange, het wijngeschenk en het gebruik van wijn. 5
Hoofdstuk 2.
          Historisch kader Deventer, bronanalyse en bezoldiging. 9
               2.1 Geschiedenis van Deventer en haar stadsbestuur. 9
               2.2 Bronanalyse. 13
               2.3 Bezoldiging. 17
Hoofdstuk 3.
          Bevindingen wat betreft wijngiften, drinkgeld en maaltijden uit de Deventer’ stadsrekeningen. 21
Conclusie. 41
Gebruikte afkortingen in tabellen en noten. 43
Literatuurlijst. 44
Bijlagen:
          A. Tabellen bevattende de rubrieken onder inkomsten en uitgaven op de stadsrekeningen. 46
          B. Tabel bevattende de cameraars in de periode 1395-1440. 48

 

|pag. 3|

_______________↑_______________

Inleiding.

Een flesje wijn is vandaag de dag het relatiegeschenk bij uitstek. Wanneer we iemand een klein presentje willen geven als bedankje of ‘gewoon voor het leuk’, nemen we vaak een flesje wijn mee. Ook wanneer er een bepaalde sociale druk is om een presentje te geven, kiest men al snel voor een fles wijn. Dit omdat het alom geaccepteerd is als een luxe goed. Het schenken van wijn als relatiegeschenk kent echter een rijke historie, waarbij ik in dit onderzoek zal stilstaan. In de Middeleeuwen was de wijngift het politieke smeermiddel bij uitstek in de Lage Landen. De wijngift behoort tot de traditie van gift-exchange in het kader van patronage en clientèle systemen. De Franse antropoloog Marcel Mauss deed in de jaren twintig onderzoek naar giften en uitwisseling daarvan in archaïsche samenlevingen, hiermee gaf hij de aanzet voor het debat over gift-exchange. Marshall Sahlins heeft de conclusies van Mauss verder uitgewerkt en voegde aan diens reciprociteitsbeginsel verschillende types toe. Hiermee was de basis voor de theorie van gift-exchange gelegd. Het debat is nog steeds gaande maar elke nieuwe bijdrage beroept zich op de basis gelegd door Mauss en Sahlins. Mijn onderzoek zal aansluiten bij dit debat van gift-exchange, hierover later meer.1 [1. M. Damen, ‘Geven door te schenken. De functie van wijngeschenken in Leiden (14de-16de eeuw)’ Holland, historisch tijdschrift 38 (2006) 271-288; W. Blockmans en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa (Amsterdam 2009) 112-114; M. Mauss, The gift. The form and reason for exchange in archaic societies (Londen en New York 1990); M. Sahlins, ‘On the sociology of primitive exchange’, in: A. Komter (red.), The gift, an interdisciplinary perspective (Amsterdam 1996) 34-35.]
     Bij gift-exchange binnen de hoogste kring van gecentraliseerd bestuurde landen ging het om land, rijkdom en plaatsing aan het hof. Aldaar vloeide de wijn waarschijnlijk rijkelijk maar niet met de gedachte van een tegengift in de zin van het reciprociteitsbeginsel. Onder de hoogste kring echter, waar men niet de mogelijkheid had een directe beloning als land te bieden, was men meer aangewezen op onderlinge relaties en diensten die bezegeld konden worden door het schenken van wijn. Wijngiften hadden hierdoor een grotere waarde in gedecentraliseerde besturingsvormen zoals die in het huidige Nederland en België bestonden, vóór de eerste centralisatie door de hertog van Bourgondië. Bronmateriaal is schaars, toch lijkt dit niet te zijn omdat wijngiften niet belangrijk waren of geheim gehouden moesten worden. Uit het overgebleven bronmateriaal blijkt namelijk dat wijngiften zeer normaal en aan de orde van de dag waren. De schaarste is eerder te verklaren uit oorlogen, branden en andere externe oorzaken waardoor eventueel bronmateriaal vernietigd is. Wijngiften zijn terug te vinden op de stadsrekeningen van onder andere de stad Leiden, waar deze hun eigen hoofdstuk bij de uitgaven hebben gekregen. Onderzoek naar wijngiften als specifiek onderdeel van geschenkuit-

|pag. 3|

_______________↑_______________

wisseling is nog weinig gedaan: er zijn mij twee auteurs bekend die hieraan aandacht hebben besteed. Valentin Groebner heeft onderzoek gedaan naar gift-exchange in de Zwitserse stad Basel. Hiernaast heeft Mario Damen een onderzoek gedaan naar de functie van wijngiften in de stad Leiden.2 [2. Ch.M. Dozy, De oudste stadsrekeningen van Dordrecht 1284-1424 (’s Gravenhage 1891) 1-11; A. Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen van Leiden (1390-1434) (Amsterdam 1913); V. Groebner, Liquid assets, dangerous gifts (Philadelphia 2002); Damen, ‘Geven door te schenken’.]
     Mijn interesse voor deze wijngeschenken werd een aantal jaar geleden al gewekt toen ik deze aantrof in de stadsrekeningen van Leiden. Naar de Leidse wijngiften heb ik eerder een statistisch onderzoek gedaan. Verder is er analytisch onderzoek verricht door Mario Damen.
Van de stad Deventer is zeer uitgebreid materiaal bewaard gebleven, de volledige stadsrekeningen van 1394 tot 1440 zijn door G.M. de Meyer uitgegeven in een zesdelige editie. Dit onderzoek zal zich richten op de wijngiften van de stad Deventer. Mijn vraag luidt: Welk gebruik maakte het Deventer’ stadsbestuur van de wijngift in de eerste helft van de 15e eeuw en zijn daarin ontwikkelingen zichtbaar?3 [3. R.D.C. Span, Van ghesceyncten wijn. Een interpretatie en vergelijking van de wijngiften van de burgemeestersvan Leiden 1390-1425 (Werkstuk middeleeuwse bronnenkunde, Leiden 2013); Damen, ‘Geven door te schenken’; Stadsrekeningen van Deventer. Deel I: 1394-1400, G.M. de Meyer, Teksten en documenten VI (Groningen 1968); Stadsrekeningen van Deventer. Deel II: 1401-1410, G.M. de Meyer, Teksten en documenten IX (Groningen 1971); Stadsrekeningen van Deventer. Deel III: 1411-1415, G.M. de Meyer, Teksten en documenten XII (Groningen 1973); Stadsrekeningen van Deventer. Deel IV: 1416-1424, G.M. de Meyer, Teksten en documenten XIII (Groningen 1976); Stadsrekeningen van Deventer. Deel V: 1420-1428, G.M. de Meyer, Teksten en documenten XIV (Groningen 1979); Stadsrekeningen van Deventer. Deel VI: 1435-1440, G.M. de Meyer, Teksten en documenten XVI (Utrecht 1984).]
     Om mijn vraag te beantwoorden zal ik mijn onderzoek in drie hoofdstukken verdelen.
In het eerste hoofdstuk zal het theoretisch kader centraal staan. Hier zal ik de theorie van Mauss en Sahlins toelichten. Ook zal ik het daaropvolgend debat weergeven, en vervolgens de bijdragen van Groebner en Damen wat betreft wijngiften bespreken. Hieruit zal ik destilleren hoe deze theorie toepasbaar is op mijn onderwerp. In dit hoofdstuk zal ik ook verder ingaan op het gebruik van wijn in de middeleeuwen. In het tweede hoofdstuk ga ik in op het politiek-historisch kader. Hierin zal ik de geschiedenis van Deventer weergeven tot de onderzochte periode en zal ik hierbij extra aandacht besteden aan het ontstaan van het stadsbestuur. Vervolgens volgt een bronanalyse. In hoofdstuk drie volgen mijn bevindingen wat betreft wijnschenkingen aan de hand van de stadsrekeningen van Deventer. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de frequentie, de vorm en de verschillende ontvangers van de wijngiften te Deventer. Ook drinkgeld en maaltijden zullen – als vergelijkbare giften – op dezelfde wijze aan bod komen.

|pag. 4|

_______________↑_______________

Hoofdstuk 1: Gift-exchange, het wijngeschenk en het gebruik van wijn.

In dit hoofdstuk komt het wetenschappelijk debat betreffende gift-exchange aan de orde, met als centraal begrip reciprociteit: geven, ontvangen en teruggeven binnen uiteenlopende sociale relaties. Hierna volgt een toespitsing op het wijngeschenk als typisch voorbeeld van algemene reciprociteit, met name voor wat betreft de Lage Landen in de middeleeuwen. Ook zal aandacht besteed worden aan het gebruik van wijn in de middeleeuwen.
     Het uitwisselen van giften heeft een lange historie. Voordat er een monetaire economie bestond was ruilhandel en het uitwisselen van goederen aan de orde van de dag. Dit uitwisselen van goederen had niet alleen de functie te voorzien in de economische basisbehoeften. Het had ook veel rituele en ceremoniële betekenissen en nam vaak de vorm van wederkerige giften aan. Marcel Mauss noemt de gift in primitieve samenlevingen een ‘total social phenomenon’, hiermee bedoelt hij dat er rondom de gift allerlei instituties samen komen: de gift heeft sociale, religieuze, magische, economische, nuttige, sentimentele, legale en morele waarde. Het systeem van wederkerigheid waar de gift aan onderhevig is bestaat uit drie belangrijke elementen: geven, ontvangen en teruggeven. Verwacht mag worden dat ook wijngiften in de onderzochte periode veelvuldig rituele en/of ceremoniële betekenis hebben. In mijn onderzoek is dit een zinnige invalshoek gebleken.4 [4. Mauss, The gift, 1-9, 83-107.]
     Giften zijn niet alleen economische koopwaar maar tevens instrumenten voor realiteiten van een andere orde, zoals invloed, macht, sympathie, status en emotie. De wederkerigheid van giften maakt een behendig spel mogelijk dat bestaat uit complexe manoeuvres, bewust of onbewust, die uiteindelijk leiden tot bevestiging van de sociale verhoudingen. Men kan zich met de te vormen allianties door middel van giften beschermen tegen risico’s en rivaliteit. De materiële stroom onderstreept relaties of begint een sociale relatie: ‘If friends make gifts, giftsmake friends’. Wederkerigheid heeft een sociale voorwaarde van twee partijen met beiden eigen sociaaleconomische interesses. Uit de wederkerigheid kan saamhorigheid voortkomen zo lang voortzetting van gift-exchange voor beiden partijen interessant is. Ruilen in de vorm van giften moet dan ook niet gezien worden als het ruilen van goederen met gelijke materiële waarde. Het is juist interessant wanneer de waarden niet in balans zijn. Dan ziet men het spel tussen wederkerigheid, sociale relaties en materiele omstandigheden.5 [5. Sahlins, ‘On the sociology’, 26-38.]
     Marshall Sahlins herkent binnen de wederkerigheid drie types, de eerste twee zijn door Mario Damen vertaald naar algemene reciprociteit en uitgebalanceerde reciprociteit. Bij de

|pag. 5|

_______________↑_______________

eerste is de tegengift niet specifiek bepaald en is ook niet duidelijk wanneer deze gedaan wordt, de verwachting van wederkerigheid is onbepaald. Bij uitgebalanceerde reciprociteit is de tegengift daarentegen relatief snel te verwachten en de waarde van de tegengift is ongeveer gelijk aan die van de originele gift. Bij het derde type – negatieve reciprociteit – gaat het om situaties waarin men al het mogelijke doet om niets terug te geven terwijl reciprociteit verwacht wordt. Algemene reciprociteit is naar moderne begrippen het minst economisch, negatieve reciprociteit het meest (alhoewel soms illegaal) en uitgebalanceerde reciprociteit bevindt zich daartussen in. Deze begrippen heb ik gebruikt in mijn analyse.6 [6. Damen, ‘Geven door te schenken’, 271-288; Sahlins, ‘On the sociology’, 26-38.]
     Alvin Gouldner voert een universele transhistorische norm aan van reciprociteit die er ten eerste vanuit gaat dat mensen geneigd zijn diegenen waardoor zij zelf geholpen zijn, ook te helpen. Ten tweede dat mensen hun helpers geen schade willen berokkenen. Aafke Komter zet hier haar vraagtekens bij. Zij noemt vier types relaties welke alle andere motieven kennen voor wederkerigheid van giften. Zie onderstaande tabel:
 

Tabel 1.1. Model relaties binnen reciprociteit van Aafke Komter.7 [7. A. Komter, ‘Gifts and social relations: the mechanisms of reciprocity’, International sociology 22 (2007) 98.]
Relatie Kenmerk
Gemeenschap Delen
Gelijkheid Uitgebalanceerde reciprociteit
Markt Winst
Autoriteit Status/Macht

 
Bij de eerste twee relaties gaat AlvinGouldner’s norm potentieel op, immers er is sprake van wederkerigheid. Bij de laatste twee gaat het volgens Komter om eigen voordeel en is er dus veel potentieel voor negatieve reciprociteit. Giften hebben zowel een altruïstische waarde als een waarde van eigenbelang, de wisselwerking hiertussen bepaalt of Gouldner’s norm op gaat. In mijn onderzoek is de relatie autoriteit de meest voorkomende gezien de rol van het stadsbestuur. Echter gaat het hun niet alleen om de eigen status of macht, maar ook om die van de stad. Het model van Komter is wat dit onderwerp betreft te beperkt.8 [8. A. Gouldner, ‘The norm of reciprocity’, in A. Komter, The gift: an interdisciplinary perspective (Amstredam 1996) 49-66; Komter, ‘Gifts and social relations’, 93-107.]
     De wijngift is een typisch voorbeeld van algemene reciprociteit. In de samenleving van de middeleeuwen waren giften effectief omdat deze niet per wet opgeëist konden worden en er sprake was van een verrassingselement. Ondanks dat ze niet geheel onverwacht waren, was de omvang, de kwaliteit, de intentie en de interpretatie onzeker. Giften onderstreepten de

|pag. 6|

_______________↑_______________

autonomie van de gever én de ontvanger en maakten een scheidslijn tussen die partijen en ‘de rest’ duidelijk: ze creëerden bevoorrechte begunstigden. Met de opkomst van de monetaire economie kregen giften nog hogere waarde. Het rituele karakter van gift-exchange werd hierdoor benadrukt. In de periode van de late middeleeuwen zijn giften en vooral wijngiften opgenomen in de stadsrekeningen van niet alleen de Lage Landen maar ook van verschillende Duitse en Franse steden.9 [9. Damen, ‘Geven door te schenken’ 271-288; Groebner, Liquid assets, 1-49.]
     Het woord schenken heeft volgens Valentin Groebner niet voor niets een tweeledige betekenis. Men kan een presentje schenken en wijn schenken. Hij constateert in zijn studie van giften in de stadsrekeningen van Basel dat de meeste daadwerkelijk vloeibaar waren.
Wanneer giften niet vloeibaar waren hadden ze vaak toch een liquide status: giften van goud en zilver kreeg men vaak in de vorm van drinkbekers. Wanneer men een geldsom gaf werd dit vaak vermeld als drinkgeld en werd het in meerdere gevallen ook in een drinkbeker gepresenteerd. In het onderzoek over Deventer heb ik in verband hiermee drinkgeld opgenomen. Nu wordt wijn vaak geassocieerd met informele relaties, volgens Groebner was wijn in die tijd bovenal een politieke vloeistof. Wijn had immers altijd te maken met politieke legitimiteit.
Naast een eerbetoon aan bezoekers waarmee men ook de eigen status aantoonde, werd wijn ook vaak gebruikt om te beklinken. Wijn had een bevestigende functie in de middeleeuwen zoals nu het drukken van de hand. Na het sluiten van een contract of het besluit om een nieuwe gezamenlijke politieke lijn te volgen werden de kannen wijn aangevoerd. Ook wanneer de stad van bestuur wisselde vloeide de wijn rijkelijk. Wanneer in Leiden het stadsbestuur wisselde op St Martijnsavond werd er zoveel wijn geschonken (in dubbele betekenis), dat dit ieder jaar het grootste percentuele aandeel van de totale wijngiften had. Ook in Basel onderscheiden de wijnconsumptie en giften voor eigen gebruik zich als het grootste aandeel. Bij een wisseling van de macht nodigde men de volledige elite van de stad uit, die ook wijn geschonken kreeg, waarmee de nieuwe politieke orde en publique gelegitimeerd werd.10 [10. Ibidem.]
     Door de hoge status van wijn als luxegoed kon het een rol spelen in het politieke verkeer: wijn was het smeermiddel bij uitstek. Wijn genoot superioriteit boven andere dranken en had dankzij bijbelse tradities en klassieke literatuur ook een grote rituele waarde. In het hoofse milieu was wijndrinken een must. Een dertiende-eeuwse tekst uit Vlaanderen vermeldt dat de gezeten burger herkend kon worden aan het drinken van wijn in de taveerne, terwijl het gewone volk het moest doen met bier. In de steden was het wijngeschenk een eerbetoon aan de bezoeker en een erkenning van diens verrichte of te verrichten diensten. De wijngift had

|pag. 7|

_______________↑_______________

een belangrijke functie voor het ontstaan en voortbestaan van sociale relaties en netwerken in de middeleeuwse stadscultuur.11 [11. Damen, ‘Geven door te schenken’ 271-288; R. van Uytven, De zinnelijke middeleeuwen (Leuven 1999) 23-51.]
     Europa viel in de middeleeuwen uiteen in een bierdrinkend Noorden en een wijndrinkend Zuiden, zo wordt bevestigd aan de hand van verschillende middeleeuwse reisverslagen.
Bier was de normale drank in de Lage Landen, terwijl wijn alleen voor de elite bestemd was.
In de vroegmoderne tijd komt hierin verandering: vanaf 1550 is te zeggen dat de wijninvoer beantwoordde aan een vraag. Er wordt vanaf dan ongeveer 38.000 ton per jaar ingevoerd, omgerekend ongeveer 25 liter per hoofd van de bevolking. De zuidelijke Nederlanden importeerden 60% van hun wijnen uit Frankrijk, de rest was Rijnwijn. Het is aannemelijk dat de noordelijke en oostelijke Nederlanden een groter aandeel Rijnwijn importeerden. De bekende Rijnwijnen waren Moezelwijn en Elzaswijn en deze waren meestal wit. Toch dronk men ook rode wijn en clairet, een soort rosé wijn. In de posten van wijngiften op stadsrekeningen wordt zelden aangegeven om welk soort wijn het gaat. Er mag volgens van Uytven van uitgegaan worden dat het meestal Rijnwijn betrof. Op de Dordtse stadsrekeningen wordt een enkele keer vermeld dat er een bepaald type wijn wordt geschonken, bijvoorbeeld uit de Languedoc. Wegens importeerkosten was dit een relatief dure wijn. Dit soort wijn werd dan ook alleen geschonken aan bijzondere ontvangers zoals edelen. Ook de hoeveelheid wijn die een ontvanger kreeg was afhankelijk van zijn positie op de sociale ladder. Edelen kregen doorgaans de grootste hoeveelheid wijn toebedeeld, hoe veel precies was weer afhankelijk van hun status. Er is echter nog een tussenstap te maken: hoe hoger de status, hoe groter het gevolg.
De steden schonken aan het volledige gevolg van een bezoekende edelman. Stedelijke gedeputeerden ontvingen in de stad Leiden altijd dezelfde hoeveelheid: twee kannen wijn.12 [12. M. Damen, ‘Princely entries and gift exchange in the Burgundian Low Countries: a crucial link in late medieval political culture’, Journal of medieval history 33 (2007) 233-249; Dozy, De oudste stadsrekeningen van Dordrecht, 1-11; Damen, ‘Geven door te schenken’ 271-288; Uytven, De zinnelijke middeleeuwen, 23-51.]
     In dit hoofdstuk heb ik enkele nuttige invalshoeken voor mijn onderzoek uit het wetenschappelijk debat betreffende gift-exhange gedestilleerd. Giften hebben veelal een ceremonieel en ritueel karakter en kunnen een belangrijke rol spelen bij het bestendigen van sociale relaties. De theorie van reciprociteit geeft drie varianten van wederkerigheid, waarvan algemene en uitgebalanceerde reciprociteit het meest relevant zijn voor mijn onderzoek.
Groebner en Damen benoemen beiden de rol van wijngiften bij de legitimatie van de politieke orde. De omvang van de gift is een indicator voor het belang van de ontvanger ervan. Tenslotte wijst Groebner erop dat het begrip wijngift niet te smal moet worden opgevat, veel andere giften hebben ook een ‘liquide karakter’, zoals drinkgeld.

|pag. 8|

_______________↑_______________

Hoofdstuk 2: Historisch kader Deventer, bronanalyse en bezoldiging.

De eerste helft van de 15e eeuw was een uitgesproken bloeiperiode van Deventer. In dit hoofdstuk geef ik weer hoe Deventer zich tot dan ontwikkelde. Het stadsbestuur krijgt extra aandacht aangezien wijngiften vaak een politiek karakter hebben. Na deze historische excursie zal ik overgaan tot de bronanalyse: de stadsrekeningen van Deventer. Ik zal ingaan op de achtergrond, het doel en de inhoud van de rekeningen. De rekeningen werden opgesteld door de cameraars en uitgeschreven door de stadsschrijver. Ook de honorering van het bestuur, de schrijver en de boden komt aan de orde, dit in relatie tot de wijngiften die in hoofdstuk 3 aan bod komen.

2.1. Geschiedenis van Deventer en zijn stadsbestuur.
Deventer dankt zijn bestaansrecht aan de bisschoppen van Utrecht. Een Angelsaks genaamd Lebuïnus werd in 768 door de Utrechtse bisschop Gregorius (ca. 754-776) uitgezonden om in het grensgebied van Franken en Saksen het Evangelie te prediken. Hij stichtte een kerkje aan de oostzijde van de IJssel op een plaats die ‘Daventre’ heette. Sindsdien en nu nog, heet de kerk op die plaats de Lebuïnuskerk. Behalve een religieus centrum was Deventer als versterkte nederzetting ook belangrijk voor de handel. Wanneer de bisschoppen van Utrecht zich niet veilig voelden trokken zij zich terug naar Deventer. In 1046 schonk de Duitse koning Hendrik III zijn hoogheidsrechten die hij te Deventer bezat aan de Utrechtse bisschop Bernoldus. Zo verkregen de bisschoppen het wereldlijk gezag over Deventer en omstreken. Dezelfde bisschop Bernoldus herbouwde de Lebuïnus kerk, met kathedraal karakter, waarvan nu nog delen zijn terug te vinden. Langzaam groeide Deventer uit tot een stad die zichzelf bestuurde en omringd werd door een muur. Als echte middeleeuwse stad ontving Deventer in de loop der tijd ook verschillende privileges. In 1241 ontving Deventer de Katetol in erfpacht van de abdij te Elten, hiermee verkreeg de stad het recht tol te heffen van de schepen die langs Deventer voeren. Deze oorkonde bevat tevens de eerste expliciete vermelding van een schepencollege, ook wordt er voor het eerst verwezen naar een stadszegel wat bewijst dat de stad toen het recht had haar eigen beslissingen rechtsgeldig vast te leggen.13 [13. H. Slechte, Geschiedenis van Deventer, Deel I: Oorsprong en middeleeuwen (Zutphen 2010) 13, 91; B. van ’t Hoff, Kroniek der stad Deventer (‘s-Gravenhage 1939) 5-28.]
     Deventer was één van de drie hoofdsteden van Salland, maar was feitelijk de eerste stad onder haar gelijken. Naast dat ze de oudste stad was had ze ook een bestuurlijke voorsprong op haar rivalen Kampen en Zwolle. Geografisch gezien had Deventer een gunstige

|pag. 9|

_______________↑_______________

ligging: zij lag in een hoek van Salland die aan drie kanten grensde aan Gelre. Toch is de belangrijkste factor voor het succes van Deventer de ligging aan de IJssel waardoor zij een spil in het netwerk van noord-zuid en oost-west handel was, wat de bloei van haar jaarmarkten ook verklaart. Aan het begin van de 15e eeuw had Deventer zich ontwikkeld tot een belangrijke handelsstad. Op de jaarmarkten (die vijf maal per jaar plaatsvonden) werd gehandeld met kooplieden uit Holland, Vlaanderen en Brabant. Ook was Deventer een Hanzestad en had zij handelsbetrekkingen met Keulen, het Rijngebied en Westfalen. Door haar rol als jaarmarktstad en haar gunstige ligging was Deventer van groot belang voor bijvoorbeeld de distributie van linnen uit Westfalen en zuivel uit Holland. Deventer’ kooplieden waren te vinden in Vlaanderen, Engeland, Denemarken en het Oostzeegebied. In het Noorweegse Bergen was Deventer een van de grote spelers wat betreft de uitvoer van stokvis. Henk Slechte noemt Deventer de hoofdrolspeler in het geheel van economische verbindingen.14 [14. J.F. Niermeyer, ‘Het sticht Utrecht, Gelre en de Friese landen in de veertiende eeuw’ in: J.A. van Houtte, J.F.Niermeyer, J. Presser, J. Romein en H. van Werveke ed., Algemene geschiedenis der Nederlanden. Deel III: De late middeleeuwen 1305-1477 (Utrecht 1951) 152-155; Slechte, GD, Dl. I, 63, 73, 83, 152, 156; Hoff, Kroniek, 5-28]
     Deventer noemde zichzelf een Keizerlijke, vrije Rijksstad: verscheidene privileges waren rechtstreeks door Duitse keizers verleend zoals in 1386 het recht op een vijfde jaarmarkt.
Volgens van ’t Hoff bedroeg het aantal inwoners van Kampen, Deventer en Zwolle in het begin van de 15e eeuw naar schatting 12.000, 10.000 en 10.000. Volgens Slechte, die vermeldt dat schattingen zeer uiteenlopen, bedroeg het inwoneraantal van Deventer aan het begin van de 15e eeuw echter 5.000 á 6.000, en dat van Zwolle iets meer dan de helft daarvan. De 10.000 bereikt Deventer volgens Slechte pas halverwege de zestiende eeuw. Hoe het ook zij, ook de cijfers wijzen uit dat Deventer een belangrijke stad was. Ter vergelijking: het inwoneraantal van Dordrecht en Haarlem wordt op 8.000 geraamd en dat van Amsterdam en Leiden op 5.000.15 [15. Slechte, GD, Dl. I, 241; Hoff, Kroniek, 5-28.]
     Er is van de stad Deventer geen stadsrechtoorkonde overgeleverd, wel is bekend dat Zwolle in 1230 stadsrecht verwierf gebaseerd op dat van Deventer. Jeroen Benders plaatst het ontstaan van een schepenbank in Deventer hypothetisch omstreeks 1123. Dit in verband met het oudst bekende privilege verleend door keizer Hendrik V, dat de ‘Daventrenses’ vrijstelde van betaling van doop- en begraafgelden en van huizenpenningen. Hierbij baseert Benders zich op een proefschrift van Martin de Bruijn waarin deze betoogt dat:

|pag. 10|

_______________↑_______________

De collectieve afschaffing van de huiserventijns in steden impliceert dat zich vanaf dat moment een stedelijk recht ontwikkelde, omdat de stadsbewoners voortaan vrij over de grond in het stadsgebied konden beschikken.16 [16. J.F. Benders, Bestuursstructuur en schriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijke verschriftelijking in Deventer tot het eind van de 15e eeuw (IJsselacademie 2004) 33.]

     Het is volgens van ’t Hoff niet onwaarschijnlijk dat de bouw van de grote stadsmuur de aanleiding is geweest voor het vormen van een zelfstandig stadbestuur. Henk Slechte stipt het jaar 1123 ook aan als een van de belangrijkste momenten in de stedelijke ontwikkeling van Deventer. In ieder geval was dit een belangrijke stap naar stedelijke autonomie: het privilege is misschien niet geheel vergelijkbaar met het ‘stadsrecht’ zoals de bisschoppen in het Oversticht verleenden. Het is dus mogelijk dat Deventer tussen 1123 en 1230 door een bisschop of landsheer een stadsrecht gekregen heeft. Naast het stadsbestuur was de politiek-bestuurlijke verhouding tussen landsheer en stad van belang. Deze relatie laat zich onderverdelen in de positie en rol van de Utrechtse bisschop enerzijds en diens lokale vertegenwoordiger, de stadsschout, anderzijds. De ontwikkeling van het stadsbestuur, het stedelijk recht en een koopmansgilde brachten echter een onafwendbare afbrokkeling van het gezag van de bisschop met zich mee. In 1300 hadden de dienstmannen van de bisschop – die voorheen nog namens de bisschop invloed hadden – definitief plaatsgemaakt voor bestuurders uit de burgerij.17 [17. Hoff, Kroniek, 5-28; Benders, Bestuursstructuur, 33-35; Slechte, GD, Dl. I, 63, 85, 92.]
     Eenmaal gevormd waren het bestuur, rechtspraak en wetgeving in handen van het stadsbestuur bestaande uit twaalf schepenen, bijgestaan door twaalf raadsleden. Er waren verschillende criteria waaraan leden van de stadsraad (schepenen en raadsleden) moesten voldoen, blijkt uit een keurboek uit 1448 die volgens Benders een oudere 14e-eeuwse situatie weerspiegelt:

De eerste voorwaarde was dat iemand geen “heren cledere draghet, sonder (=behalve) des heren van den lande”, de tweede dat een kandidaat “liggende eerve” binnen de stad had. Voor buitenechtelijke kinderen was geen plaats, evenmin als voor degene “die in der stad guede sit”. Met dit laatste doelde men op pachters van stedelijke domeinen of inkomstenbronnen.18 [18. Benders, Bestuursstructuur, 73.]

Hiernaast was een burgerschap van zes jaar vereist en moest de bestuurder ‘redelijk gegoed’ zijn. Taken van de schepenbank waren het ontwerp en uitvaardigen van keuren en wetten, het voeren van de stedelijke correspondentie, toezichthouden op de militie en de voedselvoorraden, rechtsspraak en straffen, en conflictafwering en -afhandeling. Naast het college van

|pag. 11|

_______________↑_______________

schepenen en raden (de Raad) stond een ruimere vertegenwoordiging van de burgerij: de gemeente of meente. Aanvankelijk bestond de gemeente uit de gehele burgerij, later werd de gemeente een gesloten college van 96 leden: 12 leden uit elk van de acht wijken. De meente had onder anderen als taak het schepencollege te kiezen. De Raad moest de gemeente minstens 5 keer per jaar bijeenroepen.19 [19. Hoff, Kroniek, 5-28; Benders, Bestuursstructuur, 73; Slechte, GD, Dl. I, 91-92.]
     Volgens van ’t Hoff waren beurtelings twee schepenen als burgemeesters belast met de dagelijkse rechtspraak en met de behandeling van de lopende zaken. Onder de rest van de schepenen werden de andere beheertaken verdeeld. Er waren cameraars die het beheer van de financiën werden toevertrouwd. Er waren straat- en wegmeesters, artilleriemeesters, hoofdmeesters die toezicht hielden op de hoofden en kribben in de IJssel. De timmermeesters hielden toezicht op het onderhoud van de publieke werken en de stadsweiden, een taak die later de weidegraven werd toevertrouwd. Dat deze functies verandering doormaakten blijkt uit het onderzoek van Benders: in 1343 wordt op een stadsrekening een uitsplitsing gegeven van het schepencollege naar de verschillende raadsambten. Hierin staan twee zegelaars, twee cameraars, twee tolmeesters, twee schutmeesters, twee wijnheren, twee gruitmeesters, twee timmermeesters en twee ontvangers van het wanthuisgeld vermeld.20 [20. Hoff, Kroniek 5-28; Benders, Bestuursstructuur, 211.]
     In 1374 duidde men de belangrijkste ambten aan als de ‘vier ampten onder den scepenen’, hiermee doelde men op de cameraars, de wijnheren, de gruit- en timmermeesters. Benders vermeldt dat deze vanaf 1411 werden aangeduid als de ‘overste ampten’. De vermelding van overste ampten ben ik echter al in de loonregistratie van het jaar 1397 tegengekomen. Een nader onderzoekje leverde op dat in 1394 en 1396 nog gebruik werd gemaakt van de vier ampten onder den scepenen bij de loonregistratie op de stadsrekeningen. In 1397, 1398 en 1400 wordt de term overste ampten in gebruik genomen bij de loonregistratie op de stadsrekeningen. Benders vermeld dat in 1412 nog slechts drie overste ampten overbleven, de wijnheren vielen af. In mijn steekproef komen inderdaad vanaf 1415 geen wijnheren meer voor onder de overste ampten.21 [21. Hoff, Kroniek, 5-28; Benders, Bestuursstructuur, 211; SRD, Dl. I, Meyer, 34, 169, 246, 285, 363.]
     Wat ik niet heb kunnen achterhalen is welke schepenen bevoegd waren om te beslissen over wijnschenkingen. Duidelijk is wel dat in alle gevallen registratie plaats vond door de cameraar, en dat de rekening werd voorgelegd aan het volledige college. Ik heb verschillende opties in overweging genomen, zoals de wijnheren onder de schepenen. Echter legden deze alleen verantwoording af op de stadsrekening wat betreft inkomsten uit wijn. De burgemees-

|pag. 12|

_______________↑_______________

ters leken een goede tweede optie, echter blijkt dat deze voornamelijk verantwoordelijk waren voor de dagelijkse rechtspraak. Uit de maaltijden komt naar voren dat er altijd verschillende schepenen betrokken waren bij het onthaal van bezoekers. Een mogelijkheid is dat alle schepenen bevoegd waren namens de stad wijn te schenken.

2.2. Bronanalyse.

     Waarschijnlijk is dat de stads- of cameraarsrekening vanaf 1330 werden bijgehouden.
De hypothese van Benders is dat voordien een aantal separate boekhoudingen bestond, die gebundeld werden tot één stadsrekening. Alle auteurs van de gebruikte literatuur zijn het erover eens dat de naam cameraarsrekening ontleend is aan het ambt cameraar. De term cameraar is afgeleid van de camere: de schatkamer van de stad. In de rekeningen staan niet alleen de jaarlijkse inkomsten en uitgaven vermeld maar ook vaak de redenen hiervoor. Wie echter een volledig overzicht van de inkomsten en uitgaven verwacht komt bedrogen uit, de bron is niet sluitend. De Meyer vermeldt dat niet alle uitgaven of inkomsten werden genoteerd. Er hebben afzonderlijke kassen bestaan, waarin inkomsten verdwenen en uitgaven werden gedaan, die niet in de stadsadministratie zijn terug te vinden. Ook wat de wijngiften betreft heb ik de rekeningen als niet sluitend ondervonden. Vóór 1412 hielden de wijnheren (schepenen) de wijnzaken in de stad bij. Particuliere tappers betaalden wijnaccijns en degenen die in de stadswijnhuizen tapten droegen wijnpenningen af aan de wijnheren. Voordat de totale inkomsten echter aan de cameraar werden doorgegeven, werden uitgaven aan schenkwijn van de wijnpenningen afgetrokken voor deze als inkomsten werden geboekt. Hoe veel dit precies was is helaas niet terug te vinden gezien het feit dat de rekeningen slechts een eindbedrag aan accijns en penningen vermelden. Na 1412 werd de wijnaccijns verpacht en kregen de wijnpenningen een apart register, de schenkwijn werd voortaan als totaalbedrag onderaan de rubriek hincinde geplaatst. Hincinde kan vertaald worden als ‘uit verschillende richtingen’ en ik interpreteer dit als allerhande uitgaven.22 [22. Benders, Bestuursstructuur, 255-261, 284; Slechte, GD, Dl. I, 100, 135; SRD, Dl. I, Meyer, XI-XII, Translate-Latin, Online woordenboek Latijn-Engels, 4-1-2015, ]
     Valentin Groebner haalt een aantal andere redenen aan waarom de rekeningen niet sluitend zijn voor de wijngiften. Slechts wat door de cameraar verkozen werd tot noemenswaardig werd opgeschreven; ook was het van hem afhankelijk of een wijngift dat label kreeg of werd gezien als een ander soort uitgave. Hiernaast maakt Groebner in zijn studie over Basel gebruik van persoonlijke archieven waarin stadsgiften geboekt werden als inkomsten, ter-

|pag. 13|

_______________↑_______________

wijl deze niet bij de uitgaven op de stadsrekening terug te vinden zijn. De Meyer vermeldt eveneens dat sommige rubrieken enkel netto-inkomsten of -uitgaven betreffen: een dergelijk eindsaldo geeft geen volledig beeld van de geldomzet voor de stadshuishouding dat jaar, zoals ook het geval is met de wijnpenningen. Mijn onderzoek kan geen volledig beeld geven.23 [23. Groebner, Liquid assets, 10-13; SRD, Dl. I, Meyer, XI-XII.]
     Vanaf 1337 verzorgen steeds twee cameraars één gezamenlijke rekening. Vanaf 1345 echter houden ze er ieder een eigen rekening op na. Met deze rekeningen legden de cameraars als rentmeesters verantwoording af aan de rest van het schepencollege. De rekeningen kregen vanaf het einde van de veertiende eeuw een min of meer vaste vorm. De rekening begint met de inkomsten en elke cameraar neemt hiervan een gedeelte voor zijn rekening; zo zullen inkomstenposten nooit dubbel voorkomen. Vanaf 1361 is er aan de inkomstenkant standaardisatie te vinden in die zin dat de ene cameraar de pachten en tijnzen (accijnzen) inschreef en de andere cameraar de boete- en burgergelden (zie hierna, van der burgherschap) boekte. Dit is het meest uniforme en vaste gedeelte van de rekening. Het tweede en langere gedeelte – de uitgaven – is minder vast: wel worden doorgaans dezelfde rubrieken gebruikt, echter de volgorde en grootte van die rubrieken verschillen van jaar tot jaar. Hiernaast zijn er onvoorziene uitgaven voor bijvoorbeeld strafexpedities of veldtochten, die opgenomen worden als specifieke rubrieken. De cameraars bewaarden de boeken op een eigen archief in de achterste kamer van het stadhuis. Het doel van de rekeningen was controle van de jaarlijkse financiën.
Met deze bedoeling werden de rekeningen drie maal per jaar afgehoord voor de volledige schepenbank en de Raad. Dit afhoren mag letterlijk genomen worden: de rekeningen werden post voor post voorgedragen. De rekeningen werden eenmaal in de zomer en eenmaal in de winter afgehoord. Vervolgens werd aan het einde van het bestuursjaar de ‘grote rekening’ gedaan, de definitieve versie. Tot 1396 werd deze eindafrekening alleen gedaan voor de raad die in dat boekjaar zitting had, daarna werd de laatste rekening voor zowel de oude als de nieuwe raad afgehoord.24 [24. Benders, Bestuursstructuur, 216-219; SRD, Dl. I, Meyer, XI-XII.]
     Ik heb voor mijn bronnenonderzoek gebruik gemaakt van De stadsrekeningen van Deventer van de Meyer voor mijn bronnenonderzoek. De feitelijke bronnen worden bewaard in het gemeentearchief van Deventer. De rekeningen zijn op perkament van kwarto formaat geschreven en elke rekening omvat een katern. De katernen van telkens een tiental rekeningen zijn in de loop van de vorige eeuwen samengebonden in een perkamenten band. Van een aantal rekeningen is de bovenzijde van de folio’s beschadigd: dit geldt van de door mij onderzochte rekeningen voor de tweede rekening van 1395 en beide rekeningen van 1400, van deze

|pag. 14|

_______________↑_______________

rekeningen is een aantal posten onleesbaar. De Meyer heeft bij haar uitgave de schrijfwijze van de stadsschrijvers gevolgd en niets genormaliseerd naar huidig taalgebruik. Hierdoor zijn zowel letters als leestekens letterlijk overgenomen.25 [25. SRD, Dl. I, Meyers, LIX-LXII.]
     De cameraarsrekeningen beginnen met een vermelding van wie de cameraar is en welk jaar de rekening betreft. Dan vermeldt de rekening Sijn upboren, een rubriek betreffende de overdracht van het saldo in geld en panden van de vorige cameraar aan de nieuwe. Hierna volgen de inkomsten en de uitgaven. Vanaf het einde van de veertiende eeuw hebben de rekeningen min of meer vaste rubrieken, zie hiervoor bijlage A. In onderstaande tabel heb ik de totale inkomsten over de periode 1395 – 1440 opgenomen; deze bedragen zullen in het vervolg van dit werkstuk als vergelijkingsmateriaal dienen. Kijkend naar deze totale bedragen moet rekening gehouden worden met het feit dat de rekeningen niet sluitend zijn. De bedragen vertonen forse schommelingen, dit heeft alles te maken met deflatie in deze periode terwijl bovendien in 1435 een nieuwe munteenheid werd ingevoerd.26 [26. SRD, Dl. I, Meyer, XI-XIII, XLIII-LVI.]
 

Tabel 2.1. Totale inkomsten en uitgaven over de jaren 1395-1440.27 [27. SRD, Dl. I, Meyer, 69-102, 104-135 339-394; SRD, Dl. II, Meyer, 256-317, 463-514; SRD, Dl. III, Meyer,185-238; SRD, Dl. IV, Meyer, 201-274; SRD, Dl. V, Meyer, 1-90, 315-392; SRD, Dl. VI, Meyer, 1-76, 305-373.]
Jaar Inkomsten Uitgaven Jaar Inkomsten Uitgaven
1395 289.704 gr. 199.496 gr. 1420 567,192 pl. 371.442 pl.
1400 151.185 pl. 138.176 pl. 1425 617.613 pl. 430.907 pl.
1405 258,779 pl. 211.578 pl. 1430 614.285 pl. 1.047.252,5 pl.
1410 374,658 pl. 265.648 pl. 1435 263.379,25 d. 226.365,5 d.
1415 614,866 pl. 200.529,5 pl. 1440 260.798.75 d. 253.106 d.

 
     De cameraar/schepen was een geletterd persoon. Cruciaal voor de opkomst van een algemeen vertrouwen in schriftelijke bewijsstukken zoals de stadsrekening is scholing, ofwel bekendheid met lezen en schrijven. Volgens Benders waren de Deventer’ schepenen in de tweede helft van de veertiende eeuw geletterd, wat de conclusie rechtvaardigt dat de vooraanstaande families in Deventer hun zonen al in de eerste helft van de veertiende eeuw naar de stadsschool stuurden. Dat de schepenen en raadsleden, en dus ook de cameraars, uit een aantal gegoede Deventer’ families kwamen wordt weerspiegeld in de regelmatige terugkeer van dezelfde namen als cameraars. Een overzicht hiervan voor de onderzochte jaren 1395-1440 is opgenomen in bijlage B. Een aantal van deze namen is ook met enige regelmaat terug te vin-

|pag. 15|

_______________↑_______________

den in Slechte. De familie Van Apeldoorn behoorde tot de Deventer’ families die in de middeleeuwen van generatie op generatie deel uitmaakten van het schepencollege; de andere families waren Van Ernhem, Splijtoef en Reyners/Dirks. Gelmer van Apeltoren, Herbert Splitof en Herman Splitof hebben alledrie de functie van cameraar op zich genomen, zoals te zien is in bijlage B. Gelmer doet dit in mijn onderzoeksperiode slechts eenmaal. De Splitofs echter nemen het cameraarschap maar liefst zeven maal voor hun rekening. De namen Van Doetinchem en Van Doetecum zijn ook prominent aanwezig in de Geschiedenis van Deventer. Henric Bruyns, die eenmaal cameraar was in 1440, wordt hier echter alleen vermeld in verband met zijn zoon Gerard Bruyns, die van 1462 tot 1498 secretaris was van het Brugse Hanzekantoor. Deventer kent nu nog de Bruynssteeg, vernoemd naar deze familie Bruyns. Slechte merkt op dat de cameraars ook hun eigen belang niet uit het oog verloren. De grootste subsidiebedragen voor de bouw van stenen huizen gingen naar leden van het bestuur en ook naar de cameraars.28 [28. Benders, Bestuursstructuur, 73, 94-96, 100; Slechte, GD, Dl. I, 67, 103, 119, 141, 176, 191, 207, 209, 224, 237; H. Slechte, Geschiedenis van Deventer, Deel II: Nieuwe en nieuwste tijd (Zutphen 2010) 363, 347, 349, 454.]
     Hoewel de stadsrekeningen inhoudelijk de verantwoordelijkheid van de cameraars waren, werden deze opgeschreven door de stadsschrijver of -schrijvers. Aantoonbaar vanaf circa 1324, en waarschijnlijk vanaf 1290, waren er stadsschrijvers in dienst van het Deventer’ bestuur. In de onderzochte periode waren er vijf stadsschrijvers * in dienst, doorgaans stelde de stad twee stadschrijvers aan, al waren er periodes waarin er slechts één schrijver in dienst was.
In een oorkonde uit 1206 wordt als eerste de schrijver daarvan genoemd, het is aannemelijk dat het stadsbestuur al vanaf de vroege 13e eeuw gebruik maakte van een schrijver. In de dertiende eeuw onderscheidt Benders voornamelijk ‘kapittelhanden’: de oorkonden die uit die eeuw overgeleverd zijn werden opgeschreven door geestelijken. De invoering van schriftcultuur in het stadsbestuur begint vanuit kerkelijke kring. Vanaf 1309 werden overervingen door schepenen en raad opgenomen in oorkondes; vanaf toen was er volgens Benders vormtechnisch sprake van een volledige notariële ondertekening. De schepenen noteerden zaken die hun raadsambt raakten en specifieke inkomsten en uitgaven op wastafeltjes of cedele, op gezette tijden lieten zij (doorgaans) deze informatie afschrijven in een kladrekening. Aan de hand daarvan werd dan de netrekening van het raadsambt in kwestie vervaardigd. Op basis van deze aangeleverde raadsambt-netrekeningen maakte de stadsschrijver een klad van de

* Johan II ter Hurnen (1361-1398), Johan van Ommen (1390-1424), Petrus I van Arcen (1410-1424), Johan I Pallas (1423-1461), Johan Pawe van Kleef (1433-1441).

|pag. 16|

_______________↑_______________

centrale stadsrekening, ofwel de cameraarsrekening. De laatste fase was dan de redactie tot een netversie door cameraars en schrijvers.29 [29. Benders, Bestuursstructuur, 84-88, 94-96, 100, 294, 317.]

2.3. Bezoldiging.

     Ten behoeve van mijn onderzoek heb ik ook gekeken naar wat de schepenen, de raadsleden, maar ook de schrijver en de boden verdienden. Anders dan in bijvoorbeeld Haarlem en Leiden, ontvingen de Deventer’ schepenen en raadsleden wel een ‘salaris’. De functie van schrijver was in Haarlem en Leiden een goed betaalde baan – beter betaald dan een lid van het stadsbestuur, die enkel kosten vergoed kreeg. Voor Deventer valt deze conclusie niet te trekken gezien het feit dat het stadsbestuur daar wel een loon uitgekeerd kreeg. In onderstaande tabel staat het loon wat de schepenen konden verwachten. Opvallend is dat de twaalf schepenen twee maal zoveel verdienden als de twaalf raadsleden. Ook ontvingen de acht of (vanaf 1412) zes schepenen een extra vergoeding voor het uitoefenen van de overste ampten. Op Vastenavond ontvingen alle schepenen, raadsleden én de schrijver een kleine vergoeding.
Hiernaast ontvingen de schepenen en raadsleden nog een onkostenvergoeding voor hun paarden wanneer zij deze gebruikten ten behoeve van het bestuur van de stad. Deze onkostenvergoeding kon uiteenlopen van vergoeding voor voer tot de vergoeding van een nieuw paard wanneer hun paard gestorven was. In tabel 2.3 heb ik uitsluitend het loon vermeld.
 

Tabel 2.2. Loon voor schepenen en raad in de periode 1395-1440.30 [30. SRD, Dl. I, Meyer, 363; SRD, Dl. II, Meyer, 285, 484, 485; SRD, Dl. III, Meyer, 209; SRD, Dl. IV, 232; SRD, Dl. V, Meyer, 38, 346; SRD, Dl. VI, 31, 333.]
Jaar Schepenen Raad Schepenen in
overste Ampten*
Vastavonts ghelt
Schepenen en schrijver
1395
1400 6.480 pl.
(12 x 540 pl. p.p.)
3.240 pl.
(12 x 270 pl. p.p.)
432 pl.
(8 x 54 pl. p.p.)
450 pl.
(25 x 25 pl. p.p.)
1405 6.435 pl.
(11 x 585 pl. p.p.)
3.510 pl.
(12 x 292,5 pl. p.p.)
468 pl.
(8 x 58,5 pl. p.p.)
448 pl.
(23 x 18,67 pl. p.p.)
1410 6.846 pl.
(10 x 615 pl. p.p.)
(1 x 480 pl. P.D.)
(1 x 216 pl. rechter)
3.690 pl.
(12 x 307,5 pl. p.p.)
492 pl.
(8 x 61,5 pl. p.p.)
533 pl.
(26 x 20,5 pl. p.p.)

 
* Overste ampten: acht van de twaalf schepenen, twee kameraars, twee wijnheren, twee gruytmeesters, twee timmermeesters. Vanaf 1415 nog drie overste ampten: zes van de twaalf schepenen, de wijnheren vallen af.

|pag. 17|

_______________↑_______________

 

1415 8.820 pl.
(12 x 735 pl. p.p.)
4.410 pl.
(12 x 367,5 pl. p.p.)
441 pl.
(6 x 73,5 pl. p.p.)
637 pl.
(26 x 24,5 pl. p.p.)
1420 10.094 pl.
(10 x 900 pl. p.p.)
(1 x 332 pl. P.D.)
(1 x 762 pl. P.D.)
5.400 pl.
(12×450 pl.p.p.)
540 pl.
(6 x 90 pl. p.p.)
720 pl.
(24×30 pl. p.p.)
1425 13.140 pl.
(12x 1.095 pl. p.p.)
6.570 pl.
(12 x 547,5 pl. p.p.)
657 pl.
(6 x 109,5 pl. p.p.)
912,5 pl.
(25 x 36,5 pl. p.p.)
1430 18.000 pl.
(12 x 1.500 pl. p.p.)
9.000 pl.
(12 x 750 pl. p.p.)
900 pl.
(6 x 150 pl. p.p.)
1.250 pl.
(25 x 50 pl. p.p.)
1435 5.400 d.
(12 x 450 d. p.p.)
2.700 d.
(12 x 225 d. p.p.)
270 d.
(6 x 45 d. p.p.)
390 d.
(26 x 15 d. p.p.)
1440 5.760 d.
(12 x 480 d. p.p.)
2.880 d.
(12 x 240 d. p.p.)
288 d.
(6 x 48 d. p.p.)
416 d.
(26 x 16 d. p.p.)

 
De forse stijging van de meeste bedragen tussen 1410 en 1430 hangt samen met een sterke deflatie in die periode.31 [31. A. van Steensel, ‘Het personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428-1572’, Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 9 (2006) 195; SRD, Dl. I, Meyer, 363; SRD, Dl. II, Meyer, 285, 484, 485; SRD, Dl. III, Meyer, 209; SRD, Dl. IV, 232; SRD, Dl. V, Meyer, 38, 346; SRD, Dl. VI, 31, 333.]
     Aan de hand van deze tabel is te zien dat een cameraar in 1420 900 plakken uitgekeerd kreeg voor het feit dat hij schepen was, en nog een tiende daarvan daarbovenop omdat hij één van de overste ampten bekleedde. De cameraar ontving dus in totaal 990 plakken, terwijl een raadslid slechts op 450 plakken kon rekenen. Dit had waarschijnlijk alles te maken met de hoeveelheid tijd die een cameraar moest wijden aan het stadsbestuur in vergelijking tot een raadslid, die technisch gezien alleen een advies- en begeleidingsfunctie had. Interessant is dat voor de uitkering van het vastavont ghelt de schrijver ook meedingt, wat hem gelijk stelt aan de raad. In de volgende tabel heb ik het salaris van de schrijver en van de boden naast elkaar gezet. Enerzijds om het verschil van hoeveelheid salaris tussen de schrijver en een andere stadsdienaar aan te tonen, anderzijds omdat de boden ook van groot belang voor de stad waren, wat in een later stadium verder toegelicht zal worden.

|pag. 18|

_______________↑_______________

 

Tabel 2.3. Salaris van de stad-schrijver in de jaren 1395-1440.[noot 51?] Salarissen van de stadsboden en stadsboodschapper in de jaren 1395-1440.32 [32. SRD, Dl. I, Meyer, 122, 384; SRD, Dl. II, Meyer, 306, 502; SRD, Dl. III, Meyer, 228; SRD, Dl. IV, 261; SRD, Dl. V, Meyer, 70, 367; SRD, Dl. VI, 45, 355.]
Jaar Aantal Totaal Jaar Aantal Laarzen Totaal
1395 1 schrijver 900 gr. 1395 3 x 432gr. 3 x 32 gr. 1.392 gr.
1400 1 schrijver 900 pl. 1400 3 x 324 pl.
l x 337 pl.
l x 270 pl.
5 x 24 pl. 1.699 pl.
1405 1 schrijver 975 pl. 1405 3 x 324 pl.
l x 337 pl.
l x 270 pl.
5 x 24 pl. 1.699 pl.
1410 1 x 1.025 pl.
1 x 675 pl.
1.700 pl. 1410 3 x 324 pl.
1 x 337 pl.
1 x 270 pl.
5 x 24 pl. 1.699 pl.
1415 2 x 1.225 pl. 2.450 pl. 1415 4 x 432 pl.
1 x 120 pl.
1 x 270 pl.
5 x 24 pl. 2.238 pl.
1420 2 x 1.500 pl. 3.000 pl. 1420 5 x 624 pl.
1 x 270 pl.
6 x 24 pl. 3.534 pl.
1425 1 x ?*
1 x 1.825 pl.
1.825 pl. 1425 4 x 624 pl.
1 x 1.200 pl.
5 x 24 pl. 3.816 pl.
1430 1 schrijver 3.600 pl. 1430 5 x 624 pl. 5 x 24 pl. 3.240 pl.
1435 1 x 1.616 d.
1 x 360 d.
1.976 d. 1435 4 x 315 d.
1 x 162 d.
1.422 d.
1440 1 x 432 d.
1 x 384 d.
816 d. 1440 4 x 336 d. 1.344 d.

 
De salarisbedragen tegen elkaar afgezet valt op dat de schrijver net als in Haarlem en Leiden aanzienlijk meer verdient dan een bestuurslid, zelfs dan de cameraar! Het beheersen van het schrift was een kostbaar goed. In 1420 ontvingen beide schrijvers 1.500 plakken, terwijl de cameraar 990 plakken verdiende, en een raadslid 450 plakken. Om hier een andere stadsdie-

* De naam van de schrijver is wel opgeschreven, de post is echter verder niet ingevuld. Zie noot b in: SDR, Dl V, Meyer, 70.

|pag. 19|

_______________↑_______________

naar tegenover te zetten heb ik gekozen voor de stadsboden: die ontvingen in 1420 per persoon 624 plakken. Dit is ook meer dan het raadslid, maar haalt het niet bij een schepen.33 [33. Steensel, ‘Het personeel’, 213; SRD, Dl. I, Meyer, 122, 363, 384; SRD, Dl. II, Meyer, 285, 306, 484, 485, 502; SRD, Dl. III, Meyer, 209, 228; SRD, Dl. IV, 232, 261; SRD, Dl. V, Meyer, XII-XXVI, 38, 70, 346, 367; SRD, Dl. VI, 31, 45, 333, 355.]

2.4. Conclusie.

Uit de bronanalyse en het historisch kader is naar voren gekomen dat het Deventer’ stadsbestuur in de jaren 1395 tot 1440 doorgaans bestond uit twaalf schepenen en twaalf raadsleden.
De twaalf schepenen roteerden maandelijks de burgemeestersfunctie en verdeelden jaarlijks de vier en vanaf 1415 de drie overste ampten. Een van deze ambten was de functie van cameraar, waarvoor twee schepenen gekozen werden die de stedelijke financiën beheerden. Deze cameraars waren de auteurs van de door mij onderzochte bronnen, de cameraars- ofwel stadsrekeningen. De cameraarsrekeningen werden opgesteld met het doel de financiën te kunnen controleren, met dit doel werd twee maal per bestuursjaar een soort kladversie van de stadsrekening afgehoord. Aan het einde van het bestuursjaar werd dan de finale rekening afgehoord, telkens voor het volledig college van schepenen en de raad. Inhoudelijk zijn alleen de rubrieken hincinde en hoefscheit van belang in het kader van de wijngiften. Voor een onderzoek naar wijngiften zijn de rekeningen niet sluitend, enerzijds doordat de cameraar besloot welke post de eindrekening haalde en welke niet, anderzijds doordat enkel de netrekeningen van de wijnheren op de stadsrekening terecht kwamen; deze geven geen volledig overzicht van de jaarlijkse geldstroom. De cameraarsrekening werd opgesteld door de cameraar en werd uitgeschreven door de stadschrijvers. Anders dan in Haarlem en Leiden was het ambt van schepen of raadslid bezoldigd. Echter verdiende de schrijver net als in Haarlem en Leiden meer dan een schepen, zelfs dan een schepen in het overste ampt van cameraar. Hoe dit een rol speelt in de wijngiften komt naar voren in het volgende hoofdstuk, waarin ik de bevindingen zal rapporteren van mijn onderzoek naar wijngiften op de stadsrekeningen van Deventer.

|pag. 20|

_______________↑_______________

Hoofdstuk 3: Bevindingen wat betreft wijngiften, drinkgeld en maaltijden uit de Deventer’ stadsrekeningen.

     Was mijn uitgangspunt wijngiften, nadat ik eenmaal in de rekeningen was gedoken werd mij al snel duidelijk dat de werkelijkheid weerbarstiger en genuanceerder is. Zo bleken wijngiften soms in feite onderdeel van de honorering van het bestuur te zijn. Ook een veelvoorkomende post als drinkgeld kan vergeleken worden met een wijngift qua bedoeling. Ontvingen bezoekers in de eerste helft van mijn onderzoeksperiode nog een wijngift, in de tweede helft werden zij slechts nog onthaald op een maaltijd. Begrippen als algemene en uitgebalanceerde reciprociteit bleken weliswaar toepasbaar maar brachten me niet veel verder.

     De informatie uit de Deventer stadsrekeningen die interessant was voor mijn onderzoek heb ik opgenomen in tabellen en apart toegevoegd als bijlage C. Wat wijn aangaat nemen in de rekeningen behalve wijnschenkingen in engere zin ook maaltijden en drinkgeld een belangrijke plaats in. Dit komt overeen met de bevindingen van Groebner die stelt dat giften vaak liquide vormen aannamen. Wat drinkgeld betreft ontstonden voor mij vanaf de derde bekeken rekening al vraagtekens. Volgens beide rekeningen van 1395 wordt er aan alle boden steevast drinkgeld uitbetaald. Vanaf de rekeningen van 1400 wordt niets meer vermeld over drinkgeld. Vanaf 1405 komen posten voor die eindigen op ghegeven gevolgd door een geldbedrag. Aan de hand van een post op de tweede rekening van 1405 over een onthaal van de bode van Kampen, wordt duidelijk dat wanneer er ghegeven staat het niet om drinkgeld gaat: de bode van Kampen ontving drinkgeld en daarbovenop werd hem een geldbedrag ghegeven.
Voor wat betreft de posten ghegeven ben ik er dan ook vanuit gegaan dat het een geldbedrag betrof, evenals voor posten waar enkel een bedrag vermeld staat. Deze posten heb ik niet meegenomen in mijn analyse. In mijn analyse heb ik alleen de maaltijden opgenomen die genuttigd werden in de stad. Dit gezien het feit dat maaltijd- en reiskostenvergoeding niet te onderscheiden zijn in de rekeningen.34 [34. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD, Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, specifiek besproken post pagina 288; Groebner, Liquid assets, 64-66.]
     In de tabellen zijn de posten opgenomen beginnende met de datum, vervolgens of het gaat om wijn, drinkgeld of een maaltijd. Hierop volgt de gegeven hoeveelheid die alleen van belang is in het geval van wijn. Daarna komt de ontvanger en in welke categorie deze thuishoort (bijvoorbeeld eigen bestuur of een bode). Ook heb ik opgenomen in welke rubriek de post voorkomt (H = hincinde, Ry = rydinge, HS = hoefscheit), de kosten, de reden en het paginanummer van het desbetreffende boek. Een aantal posten hebben een kleur gekregen, dit

|pag. 21|

_______________↑_______________

zijn posten die jaarlijks terugkeren. Zo is de claghe oranje, de collatio blauw en de maandelijkse cameraarsmaaltijd paars gekleurd.
     Naast de wijngift waren ook andere giften in trek. Zo geeft de stad in 1405 vier ossen aan de hertogin van Gelre. Het stadsbestuur deed men naast wijn ook graag zalm cadeau. Van een aantal edelen ontving de stad af en toe een ree of een ander stuk wild, dat vervolgens gezamenlijk genuttigd werd, uiteraard vergoed door de stad. De stad geeft volgens de rubriek hoefscheit ook graag tonnetjes haring of stokvis als cadeau. De grootste gift naast de wijngift echter blijft de geldgift. De fooien voor muzikanten (die vaak in de rubriek hoefscheit werden opgenomen) bestonden altijd uit een geldgift. De populariteit van de geldgift neemt over de onderzochte jaren toe, zoals onder andere de reeds beschreven gift van drinkgeld voor boden.
Een andere opvallende en jaarlijks terugkerende gift zijn handschoenen voor de schepenen, de raad en haar knechten. Deze gift werd gedaan op Paasavond, Pinksteravond en/of Kerstavond.
Per jaar verschilt of ze op al deze avonden handschoenen ontvingen, of slechts op twee of één.
Het is goed mogelijk dat deze gift standaard op alle avonden werd gegeven maar niet altijd even nauwkeurig werd genoteerd door de cameraars.35 [35. SRD, Dl. I, Meyer, XXXVIII-XXXIX; SRD, Dl. II, Meyer, 272.]
     De wijngift is in Deventer sterk aanwezig en komt op verschillende manieren voor in de rekeningen. Het is gemakkelijk hiervan een overzicht te geven aan de hand van de categorieën ontvangers, hierbij zal ik ook de maaltijden en het drinkgeld betrekken. Ik onderscheid zeven categorieën: eigen bestuur, bezoekers, boden, gewapende macht, schutterij, religie en overig. Het eigen bestuur is qua categorie prominent aanwezig in de posten voor zowel wijngiften als maaltijden. Ondanks dat de schepenen en raadsleden van prominente en rijke families kwamen ontvingen zij een salaris en werden al hun kosten voor bestuursaangelegenheden vergoedt uit de stadskas. Ook ontvingen zij op doorgaans vaste momenten wijngeschenken, hierop zal ik later terug komen. Wanneer bezoekers mochten aanzitten bij een maaltijd van de schepenen, of de schepenen een bezoeker gezelschap hielden heb ik de post opgenomen onder de categorie bezoekers. De standaardgift voor boden was drinkgeld en later gewoon een fooi.
Aan de hand van de wijngiften is af te lezen wanneer de stad deelnam in oorlogsvoering: zeker aan het begin van de periode komt het vaak voor dat een gewapende macht terugkeerde van de strijd en onthaald werd met een maaltijd en een enkele keer een wijngift. Ook de schutterij werd vaak bij de oorlogsvoering betrokken, voor hen gold een wijngift als vaste beloning, al mochten zij ook af en toe aanzitten aan maaltijden. In de categorie religie heb ik enkel geschonken sacramentswijn opgenomen. Het eigen bestuur ontvangt niet zelden wijn in

|pag. 22|

_______________↑_______________

verband met religieuze aangelegenheden, deze posten zijn opgenomen onder de categorie eigen bestuur. Onder ‘overig’ heb ik de giften opgenomen die niet in voornoemde categorieën thuishoren. Deze giften zijn meestal een oprecht bedankje.
     Voordat ik van wal steek over wijngiften zal ik eerst een aantal wijntechnische en rekentechnische bevindingen vermelden die uit de stadsrekeningen naar voren kwamen. Wijn werd geschonken in vele maten in deze periode. De drie meest voorkomende maten zijn de take, de mengel en de quaerte. De maat take werd vooral gebruikt voor schepenen, raad en schutterij, met dien verstande dat de schutterij als geheel één take maandwijn kreeg en de schepenen één take per persoon. De maat mengel werd ook gebruikt voor de schutterij: wanneer zij terugkwamen na het leveren van een dienst kreeg elke schutter afzonderlijk één mengel wijn. Andere frequente ontvangers van de mengel waren de stadsboden en andere dienaren en knechten van de stad. De schrijvers zijn de grootste ontvangers van de maat quaerte al werd ook de sacramentswijn altijd in de maat quaerte gegeven of berekend. Slechts een aantal maal wordt de maat ame geschreven, dit is een zeer grote maat en komt dan ook alleen voor bij zeer grote wijngiften aan zeer belangrijke personen. Een take (ongeveer 3,6 liter) stond gelijk aan twee quaerte (ongeveer 1,75 liter), die gelijk stonden aan vier mengel (ongeveer 0,8 liter), ofwel een quaerte is een halve take, en een mengel een kwart take. Vaak wordt in een aantal posten per jaartal genoemd hoeveel een bepaalde maat kost. Hieruit heb ik gedeeltelijk kunnen berekenen hoe de prijs fluctueert over de periode heen. Slechts gedeeltelijk omdat er tussen 1395 en 1400 deflatie plaats vindt, de rekengulden wordt in plaats van 16 plakken, 24 plakken waard. In 1435 wordt een geheel nieuw muntensysteem ingevoerd, nadat de plak begint te devalueren vanaf 1428. Hiernaast leveren de rekeningen vanaf 1435 niet genoeg gegevens om mee te rekenen. In de periode 1400-1430 wordt met dezelfde munteenheden en rekeneenheden gerekend, dus over die periode is een prijsvergelijking mogelijk. De plak devalueert in de gehele periode en vanaf 1428 zeer sterk.36 [36. P.J. Meertensinstituut, 25-11-2014, ; SRD, Dl. V, Meyer, XII.]

|pag. 23|

_______________↑_______________


Grafiek 3.1.37 [37. SRD, Dl. I, Meyer, 341-351, 363-377; SRD, Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 38-65, 317-333, 347-362.]

     In de onderzochte periode wordt niet benoemd welk soort wijn de stad precies schenkt.
Slechts eenmaal wordt een dure Griekse wijn geschonken: Malemazeye, wanneer Ghijsbert van Mekeren de stad bezoekt op vrijdag 30 juni 1430. Dit werd genoteerd door cameraar Herbert Splitof die verantwoordelijk was voor de tweede rekening van dat jaar. Met behulp van het middelnederlands woordenboek kon ik de Malemazeye traceren als zijnde Malvoisie. Van Uytven beschrijft deze wijn als een zoete, likeurachtige wijn afkomstig uit Griekenland en haar eilanden. Dit was een van de begeerde wijnen uit het Middellandse-zeegebied, de verre afstanden maakte deze wijnen door de vervoerkosten erg duur in de Nederlanden met als bijgevolg dat deze alleen toegankelijk was voor de rijke wijnliefhebber.38 [38. Uytven, De zinnelijke middeleeuwen, 31; Instituut voor Nederlandse Lexicologie, De Geïntegreerde Taal Bank, Online applicatie woordenboeken. Gezocht op ‘malemazeye’. (De klassieke fout: URL en datum niet gelijk opgeslagen, de website van het GTB is tot op heden uit de lucht).]
     De wijngift komt doorgaans voor onder de rubriek hincinde. Een enkele maal komt er schenkwijn voor onder de rubriek hoefscheit, dan gaat het om een grote gift voor een belangrijk persoon. Een belangrijke verandering die ook de hoeveelheid schenkwijn, de bedragen en eventuele percentages doet veranderen, is de opname van een grote post schenkwijn aan het einde van de rubriek hincinde. Dit gebeurt vanaf 1415 in mijn onderzoek, en heeft te maken met de verpachting van de wijnaccijns in 1412. In onderstaande grafiek staat welk percentage wijn inneemt van de totale rubriek hincinde, hierin is deze verandering duidelijk af te lezen:

|pag. 24|

_______________↑_______________

vanaf 1415 schiet de lijn omhoog. Ondanks de grote post aan schenkwijn vanaf 1415 blijven er in de rubriek nog andere wijnposten voorkomen, deze zijn uiteraard meegerekend.39 [39. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]


Grafiek 3.2.40 [40. Ibidem.]

     Om een bespreking van de wijngiften te Deventer te vergemakkelijken heb ik deze schematisch weergegeven in een tabel. Hierin zijn zes van de eerder besproken categorieën verwerkt: de boden ontvingen nooit wijn. Ik heb de categorie schutterij opgedeeld in twee categorieën in de tabel: oorlogszaken en andere zaken. Giften die in meerdere categorieën ontvangers vallen zoals de schenkwijn rond kerst reken ik tot de categorie die hiervan de waarschijnlijke grootste ontvanger was. In het geval van schenkwijn rond kerst bijvoorbeeld is dit het eigen bestuur. In de tabel heb ik de totale bedragen per jaar en per categorie omgerekend naar groten in 1395, van 1400 tot 1430 naar plakken en in 1435 en 1440 naar penningen.
Uit tabel 3.1 zijn een aantal trends te onderscheiden: de wijn die men schenkt aan bezoekers neemt af over de jaren heen, hier wordt duidelijk waarom de maaltijden niet geheel los gezien kunnen worden van de gift-exchange: naarmate de wijn daalt in de categorie bezoekers, stijgen de maaltijden. De categorie gewapende macht komt slechts eenmaal voor in 1395. Deze categorie zal echter ook weer terugkeren bij de maaltijden. De categorieën schutterij ontvangen vanaf 1430 geen wijn meer. De categorie religie komt op vanaf 1415, het bestuur schenkt sacramentswijn aan de verschillende kerken en het bisschopshof. De reden dat de categorie

  • Het slot van de rubriek hincinde van de tweede rekening van 1420 ontbreekt: het percentage van 1420 is gebaseerd op enkel de eerste rekening van 1420.

    |pag. 25|
    _______________↑_______________

overig zo snel stijgt vanaf 1415 is wederom de algemene post schenkwijn die opgenomen werd na de verpachting van de wijnaccijns. Omdat hier verder niet gespecificeerd wordt aan wie deze wijn wordt geschonken is deze in de categorie overig geplaatst.41 [41. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 94-95, 104-121, 129, 130, 341-351, 355, 356, 363-377, 389; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 273, 274, 286-300, 308, 309, 465-473, 475, 476, 485-497, 508, 509; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 199, 200, 210-223, 230-232; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-216, 234-252; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 27, 38-65, 79, 317-333, 336, 337, 347-362, 376; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 21, 31-42, 63, 64, 306-319, 322, 333-350, 365.]
 

Tabel 3.1. Wijngiften in categorieën ontvangers.42 [42. Ibidem.]
Bezoekers Eigen bestuur Gewapende macht Schutterij Oorlogszaken Schutterij Andere Zaken Religie Overig
1395 1.002 1.032 12 848 638 40
1400 1.559 1.376 10 53 16
1405 1.344 2.063 342 161 47
1410 2.744 2.431 110 128
1415 1.106 3.116 36 104 32 12.312
1420 3.664 500 95 340 3.175
1425 3.951 114 1.494 324 1.674
1430 230,5 5.029 411 5.054,5
1435* 24 2.425,5 259 1.510
1440 3.115,5 314,5 1.657

 
     Aan de bezoekers van de stad Deventer wordt doorgaans een kleine hoeveelheid wijn geschonken. Wanneer de bedragen hoog zijn in deze categorie komt dit door de hoefscheit posten, waarin wijn werd geschonken aan zeer hooggeplaatste bezoekers, doorgaans is dit de bisschop van Utrecht die als Deventer’ landsheer de stad vaker aandoet dan anderen. Zo komt hij in 1395 op bezoek in Deventer en wordt hem 3,5 ame wijn geschonken. Dit is goed voor 930 groten van de totale 1002 groten die dat jaar aan wijn voor bezoekers wordt uitgegeven.
In 1400 ontvangt hij een stucke wijn (3,5 ame) tijdens zijn bezoek, wat dit jaar goed is voor 1.274 plakken van de totale 1.559 plakken. Het jaar 1410 was een duur jaar qua bezoekers: zowel de bisschop van Utrecht als de bisschop van Munster bracht een bezoek aan de stad Deventer. De bisschop van Munster kreeg 5,5 ame wijn toebedeeld en de bisschop van Utrecht 3,5 ame. Interessant is dat er in 1405 geen grote wijnposten in de rubriek hoefscheit voorkomen, dit jaar kregen bezoekers nog wel wijn geschonken. In 1410 echter krijgen alleen de twee hooggeplaatste bezoekers wijn, de totale 2.744 plakken worden aan hen uitgegeven,

* De jaartallen 1395-1430 zijn omgerekend naar plakken, de jaartallen 1435 en 1440 naar

|pag. 26|

_______________↑_______________

andere bezoekers kregen geen wijn dat jaar. Hetzelfde geld voor 1415, het totale bedrag wat staat voor kosten van wijn voor bezoekers werd gespendeerd aan de bisschop van Utrecht. In 1420 en 1425 werd er geen wijn geschonken aan bezoekers. De kleine bedragen in 1430 en 1435 werden niet geschonken in de rubriek hoefscheit. In 1430 wordt onder andere de duurdere wijn Malemazeye genuttigd met Ghijsbert van Mekeren. Ook begeven de schepenen en de raad zich met hun gasten in deze jaren vaker naar de wijnherbergen zoals de Brunenberch en de Steernen, hierbij heb ik een onderscheid gemaakt tussen wanneer een post verteert of verdroncken vermeldt: in het eerste geval heb ik de post tot maaltijden gerekend, in het tweede geval tot wijn.43 [43. SRD, Dl. I, Meyer, 95, 356; SRD, Dl. II, Meyer, 475, 476; SRD, Dl. III, Meyer, 231; SRD, Dl. V, Meyers, 329, 330, 353, 359; SRD, Dl. VI, Meyers, 9.]
     De categorie ‘gewapende macht’ vereist weinig verdere uitleg, deze komt doorgaans alleen voor wanneer de stad Deventer het waagde aan een conflict van haar landsheer mee te doen. Over de schutterij als categorie valt een en ander te verklaren aan de hand van de volgende grafiek. In deze grafiek is de categorie oorlogszaken wederom opgenomen, uit de categorie andere zaken is de maandwijn apart genomen. De andere zaken die dan overblijven zijn begeleiding van schepenen of gasten door de schutterij. Dit kon twee redenen hebben: ten eerste bescherming en ten tweede ceremoniële redenen: een groot gevolg straalde macht uit. Wanneer de schutterij een klusje klaarde voor het bestuur werd dit altijd met wijn beloond.


Grafiek 3.3.44 [44. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]

In de tabel is af te lezen dat wanneer er maandwijn geschonken wordt, dit telkens om ongeveer hetzelfde bedrag gaat: het lijkt een ingeburgerde traditie te zijn geweest. De verklaring

|pag. 27|

_______________↑_______________

voor de schenking van maandwijn kan zeker in reciprociteit gezocht worden. Uit de andere staven van de grafiek is te zien dat het bestuur vaak een beroep moest doen op de schutterij, het is hierom niet gek dat het bestuur de schutterij te vriend hield met vaste maandwijn. De stad deed ook een beroep op de schutterij als het ging om nachtsurveillance en het blussen van branden, dit waren onbezoldigde publieke taken. In 1400 is de maandwijn minder: de rekeningen vertonen nog losse posten met maandwijn die geschonken worden gedurende het jaar.
Niet alle maanden van het jaar worden gedekt dat jaar, wat kan betekenen dat de cameraar de schutterij een aantal maanden is vergeten, of de maandwijn een aantal maanden is vergeten te noteren. In 1415 en 1425 wordt de maandwijn voor de schutterij net als de schenkwijn in een algemene post aan het einde van hincinde opgenomen. In 1420 staat geen maandwijn vermeld. 1425 is van de onderzochte periode het meest intensieve jaar voor de schutterij. Dat het een woelige periode was rond 1425 wordt duidelijk aan de hand van het feit dat de schutterij heel veel reizen begeleidde, van zowel Deventenaren als bijvoorbeeld de hertog van Kleef wanneer deze in de streek was. Ook moet de schutterij vaker plotsklaps uittrekken wanneer de vijand in de buurt was, zoals op zaterdag 15 dec 1425, toen de vijand tot Bathmen was opgetrokken, een dorp op ongeveer 10 km van de stad. Na 1425 wordt het stil rondom de schutterij qua giften. Ik heb in de literatuur geen duidelijke veranderingen gevonden rond 1430 wat betreft de schutterij. Een logische verklaring voor de stilte rondom de schutterij lijkt mij dat de schutterij voorts een andere gift toebedeeld werd.45 [45. Stadsarchief Deventer, Inleiding archief ‘schutterij’, Gezocht op ‘schutterij’, via ‘inventaris’ naar ‘inleiding’, 2-1-2015, ; SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]
     Evenredig aan het onderzoek van Mario Damen betreffende Leiden was het eigen bestuur een van de grootste afnemers van wijn in eigen stad. Damen vermeldt dat in Leiden de helft van wat er totaal aan bezoekers en hooggeplaatsten werd geschonken, aan eigen bestuur werd geschonken, alleen al op Sint-Martijnsavond en Sacramentsdag. Afgezien van de categorie overig is de categorie ‘eigen bestuur’ te Deventer de meeste jaren de grootste afnemer van wijngiften. Wanneer zij dit niet is komt dat doordat de bisschop van Utrecht op bezoek kwam. Er waren een aantal vaste momenten wanneer het eigen bestuur wijn toebedeeld kreeg.
Dit waren de claghe, collatio en een schenking voor de viering van Kerst en/of Pasen of wanneer een nieuw bestuur in functie trad. Hiernaast werd door het stadsbestuur wijn gedronken bij vergaderingen op het stadhuis en buiten de deur bij de stadswijntaveernen, deze wijnschenkingen behoeven geen toelichting, anders dan dat deze te zien zijn als vergoeding. Ook

|pag. 28|

_______________↑_______________

is er een categorie overig in te delen, hier komen echter slechts twee giften in voor: in 1400 krijgen de marktmeesters en de meente-schepenen een take wijn en in 1405 krijgt de meente wijn geschonken voor het inzweren van het bestuur. In beide gevallen ‘pure’ wijngiften. De verdeling van wijngiften voor het eigen bestuur heb ik in de volgende tabel weergegeven. In 1395 wederom in groten, van 1400 tot 1430 in plakken en in 1435 en 1440 in penningen.46 [46. Damen, ‘Geven door te schenken’, 285; SRD, Dl. I, Meyer, 364; SRD, Dl. II, 299.]
 

Tabel 3.2. Verdeling wijngiften in de categorie ‘eigen bestuur’.47 [47. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 422, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]
Jaar Colla-
tio
Cla-
ghe
Aantal claghes Perc. Claghes E.B. Vie-
ring
Perc. Viering E.B. Vergade-
ring
Buiten de deur Ove-
rig
1395 150 10 m. 0% 850 82% 20 12
1400 42 216 2 w./7 m. 15,7% 955 69,4% 123 24 16
1405 44 940 10 w. 45,6% 968 46,9% 42 66
1410 61 1236 12 w. 51% 1134 46,6% 36
1415 132 1344 12 w. 43% 1364 43,7% 128
1420 216 1342 10 w. 36,6% 1806 49,3%
1425 278 1567 9 w. 39,7% 2106 53,3%
1430 381 2770 11 w. 55% 1515 30,1% 208 185
1435 146 1336 12 w. 55,1% 764,5 31,5% 14 484
1440 291 1344 12 w. 43% 817 26,2% 318 194

 
     Om te onderzoeken wat de collatio precies inhield en te achterhalen of dit als wijngift te bestempelen is heb ik het Middelnederlands woordenboek geraadpleegd. De eerste betekenis van collatio/collatie/collacie was dezelfde als het Franse conférence in kerkelijke zin, een gesprek tussen kloosterlingen over een na de avondmaaltijd voorgelezen gedeelte van de Bijbel. Het idee van samen spreken raakte later op de achtergrond, het houden van collacie duidde toen in de kloosters op het ronddienen van een drank, vergezeld van vruchten of een lichte spijs voor men naar bed ging. Collacie kreeg zo dus de betekenis van een lichte avondmaaltijd. Hedendaags betekent het in de katholieke kerktaal een kleine maaltijd, op vastendagen gehouden, nog steeds bekend onder de naam van een kleine collatie. Ook komt de uitdrukking collatie drinken meer naar voren. Buiten de kerkelijke sfeer en taal wordt collacie later ook gebruikt voor een lichte maaltijd en ook in de zin van een bijeenkomst tot onderlinge gezelligheid, ontspanning en gezelschap. In deze laatste betekenis zie ik de collatio van het stede-

|pag. 29|

_______________↑_______________

lijk bestuur van Deventer. Deze vond altijd plaats na de vespers van Pasen, Pinksteren en/of kerst op het stadhuis. Ik neem aan dat dit betekende dat de schepenen en de raad zich na de mis nog naar het stadhuis begaven om daar gezamenlijk nog een lichte avondmaaltijd en/of een glas wijn te gebruiken. Naar hedendaagse begrippen vertaald zie ik de collatio als een after-vesper borrel, ik zie de collatio dan ook niet als wijngift. De reden dat de bedragen zeer uiteen lopen wat betreft de collatio is dat deze óf niet altijd drie maal per jaar gehouden werd, óf niet altijd genoteerd werd door de cameraar.48 [48. Instituut voor Nederlandse Lexicologie, De Geïntegreerde Taal Bank, Online Woordenboek Middelnederlands, 28-12-2014, .]
     Tijdens de gehele onderzochte periode keert de claghe terug als gebeurtenis in de rubriek hincinde, in 1395 als maaltijd en vanaf 1405 als wijngift. Ter illustratie van deze omslag een drietal citaten, de eerste uit 1395:
     It. des vrydaghesdaer na. bi ons. scepenen ter maeltijt do die leste claghe
     vor midwinter gheweest hadde.49 [49. SRD, Dl. I, Meyer, 117.]
In 1395 worden de claghes op bovenstaande manier genoteerd, er blijkt duidelijk dat het hier gaat om een maaltijd, die ofwel na of tijdens de claghe plaatsvond. Het omslagpunt vindt plaats in 1400, de eerste cameraar – Everds Lewencamp – noteert drie claghes als maaltijd op zijn rekening, maar noemt hier ook een aantal hoeveelheden wijn bij die onder schepenen, schrijver en boden verdeeld werden. De tweede cameraar – Martijn ten Bome – noteert drie claghes als maaltijd op dezelfde wijze:
     It. des vrydaghes daer na doe die iirste claghe was na Sente Egidius bij den
     scepen voer die maaltijt elken scepen 1 taken den scriver 1 quaerte den 4
     baden elken een menghelen.50 [50. SRD, Dl. I, Meyer, 371.]
Hiernaast noteert ten Bome nog drie claghes maar hierbij laat hij het woord maaltijd weg.
Vanaf 1405 blijkt dit de trend te zijn geworden, vanaf dat jaar verschijnen de claghes als volgt in de rekeningen:
     It. des dinxdaghes na Sente Pontianus doe die iirste claghe was na midde-
     winter elken scepen 1 taken den scriver 1 quaerte ende den vier boeden een take.51 [51. SRD, Dl. II, Meyer, 269.]
Zoals duidelijk wordt uit de citaten wordt de claghe altijd in relatie tot een religieuze feestdag genoemd. Hierdoor dacht ik in eerste instantie dat de claghe een religieus fenomeen was, echter begon ik langzaam te neigen naar een seculier fenomeen gezien de wisseling van de heili-

|pag. 30|

_______________↑_______________

ge dagen die genoemd werden bij de claghes en het feit dat slechts het seculiere bestuur ervoor beloond werd met een wijngift. De eerste aanwijzing vond ik in het boek van Buitenrust Hettema en Telting, in een soort index achterin het boek stond claghe: ‘deze komt herhaaldelijk voor onder andere in het huis Vreden en in het huis Brunenberg’. Hierop heb ik de index van Benders nagelopen op huis Vreden en Brunenberg wat volgens hem wijnhuizen zijn, volgens de stadsrekeningen is in ieder geval huis Brunenberg een herberg. Dit bracht mij tot een voetnoot van Benders waarin hij van van Doornick overneemt dat men elke post met betrekking tot gelagen van de schepenen op Vreden als claghe mag beschouwen. De route naar de juiste informatie was omslachtig maar zo kwam ik erachter dat Benders uitkomst bood. Vanaf 1365 komt de post claghe in de rubriek hincinde voor, het aantal verschilt per jaar. In de periode 1356 tot 1375 noemt Benders een frequentie van gemiddeld negen á tien keer per jaar en de claghes kwamen bijna uitzonderlijk op dinsdag of vrijdag voor. In de periode 1395-1440 ligt de frequentie gemiddeld op tien á elf keer per jaar, net als in de door Benders onderzochte periode komt de claghe in de periode 1395-1440 ook meestal voor op dinsdag of vrijdag met een aantal uitstapjes naar maandag tegen het einde van de periode. In 1463 of 1464 is door een toevoeging aan het oudst bewaard gebleven keurboek expliciet vastgelegd dat schepenen en raadsleden elke dinsdag en vrijdag samen moesten komen.52 [52. F. Buitenrust Hettema en A. Telting, Een bezoek aan een Nederlandsche stad in de XIVde eeuw (’s Gravenhage 1906) 175; Benders, Bestuursstructuur, 373; SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377, 438; SRD, Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300.]
     In de claghes in de door mij onderzochte periode is vanaf 1400 bijna altijd expliciet sprake van de schepenen, de schrijver(s) en de boden, het komt slechts een enkele maal voor dat er minder dan twaalf schepenen mee doen aan de claghe. De claghes hadden betrekking op de contentieuze rechtspraak welke uitgelegd kan worden als geschillenrechtspraak wat in vergelijking tot het hedendaags rechtssysteem onder civiel recht zou vallen. Het eerste clagheboeck werd bijgehouden vanaf 3 maart 1423 en was bedoeld voor het optekenen van eisen, verweren en vonnissen om rechtsgelijkheid te garanderen. Optekeningen in het clagheboeck hebben vaak te maken met het uitvoeren van testamenten, zoals boedelscheidingen en erfenissen. Uit de door mij onderzochte stadsrekeningen komt naar voren dat de schrijver al vanaf 1400 aanwezig was bij de claghe, er zullen dus voor die tijd ook aantekeningen gemaakt zijn alleen niet in een officieel clagheboeck. Benders ziet in zijn onderzoek de sporadische aanwezigheid van een schrijver vanaf het jaar 1363.53 [53. Benders, Bestuursstructuur, 149, 192-195, 197, 200.]
     Mauss bespreekt enkel informele gift-exchange in zijn werk. Dat er ook sprake is van zoiets als formele gift-exchange wordt duidelijk aan de hand van de claghes. Deelnemen aan

|pag. 31|

_______________↑_______________

de claghes – sinds 1356 een vaste gebeurtenis – was een dienst die onderdeel was van de functie en kende een vaste beloning. In de volgende tabel heb ik de salarissen van de schepenen, raad, schrijver(s) en boden bij elkaar opgeteld om deze af te zetten tegen de claghe, het vastavont ghelt en collatio. Het vastavont ghelt en de collatio zie ik in hedendaagse termen als een soort bonus. In onderstaande tabel heb ik berekend welk percentage de claghes, collatio en vastavont ghelt innemen van het salaris om zo aan te tonen welke vaste uitbetaling de betreffende personen boven op hun salaris konden verwachten.
 

Tabel 3.3. Salaris en extra’s, vertaald naar ‘extra maanden’.54 [54. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-122, 341-351, 363-377, 384; SRD, Dl. II, Meyer, 258-270, 285-300, 306, 465-473, 484-497, 502; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 209-223, 228; SRD, Dl. IV, 203-215, 232, 234-249, 261; SRD, Dl. V, Meyer, XII-XXVI, 4-22, 38-65, 70, 317-333, 346-362, 367; SRD, Dl. VI, 7-16, 31-42, 45, 306-319, 333-350, 355.]
Jaar Salaris Claghe Vastavont
ghelt
Collatio Percentage
clagher, vastavont
ghelt en collatio
van salaris
Extra
maand
(-en)
(8,3%)
1395 *
1400 12.751 pl. 972 pl. 450 pl. 84 pl.(2) 11,8% 1,4
1405 6.652 pl. 940 pl. 448 pl. 132 pl.(3) 22,9% 2,8
1410 14.427 pl. 1.236 pl. 533 pl. 61 pl.(1) 12,7% 1,5
1415 18.359 pl. 1.344 pl. 637 pl. 132 pl.(2) 11,5% 1,4
1420 22.568 pl. 1.342 pl. 720 pl. 216 pl.(3) 10,1% 1,2
1425 26.008 pl. 1.567 pl. 912,5 pl. 278 pl.(3) 10,6% 1,3
1430 34.740 pl. 2.770 pl. 1250 pl. 381 pl.(3) 12,7% 1,5
1435 11.768 d. 1.316 d. 390 d. 112,5 d.(2) 15,4% 1,9
1440 11.088 d. 1.344 d. 416 d. 291 d.(4) 18,5% 2,2

 
     Ervan uitgaande dat een maandsalaris 8,3% van het jaarsalaris is, kregen de schepenen minimaal 1,2 extra maanden uitbetaald en maximaal 2,8 extra maanden uitbetaald. Dit is een aanzienlijke bonus naar hedendaagse begrippen. Ook de schrijver en de boden kregen na de claghe wijn, ook voor hen een bonus bovenop het salaris.55 [55. Ibidem.]

* Op de rekening van het jaar 1395 staat niet vermeld of en hoeveel de schepenen en raad kregen voor hun salaris.

|pag. 32|

_______________↑_______________

     Terugkerend naar tabel 3.2: het stadsbestuur ontving op St. Martijnsdag en Kerst wijn, tegelijk met de schutterij, de stadsvrienden en de stadsdienaren (opgenomen onder ‘viering’).
Dit betrof giften van beperkte omvang per persoon en reken dit dan ook niet toe aan het salaris maar beschouw het net als Damen ten aanzien van Leiden als een ‘pure’ wijngift. In Deventer zou het schenken van wijn op deze dagen heel goed dezelfde functies kunnen hebben als het schenken van wijn in Leiden op St Martijnsavond en Sacramentsdag. Men was erdoor verzekerd van een grote opkomst bij de festiviteiten: niemand liet zich gratis wijn ontgaan. Op deze wijze werd de gehele politieke elite erbij betrokken, wat de cohesie kon versterken. Door de jaarlijkse regelmaat van de geschenken werd de relatie tussen de stad en haar voornaamste dienaren, zowel de politici als de ambtenaren, voortdurend hernieuwd en bevestigd. Ook kreeg de schutterij wijn op deze dagen, niet vreemd: gezien de cruciale taken die zij vervulde voor de stad. Zo mogen deze wijngiften met veel ontvangers gezien worden als een gift van algemene reciprociteit. Alle neuzen worden dezelfde kant op gezet, de gemoederen gunstig gestemd en de sociale relaties herbevestigd. Het was niet duidelijk wat de tegengift precies zou zijn en ook niet bekend wanneer deze er ooit zou komen, maar de kans dat het stadsbestuur een tegengift of -prestatie kon verwachten (wanneer het haar uitkwam) was vergroot.56 [56. Damen, ‘Geven door te schenken’, 285-286.]
     Van tabel 3.1 behoeven slechts de categorieën ‘religie’ en ‘overig’ nog verdere uitleg. In de categorie ‘religie’ heb ik slechts de sacramentswijn ingedeeld. Deze had religieuze ontvangers: de Lebuïnuskerk en de Onze-lieve-vrouwe-kerk (die tegen de Lebuïnuskerk aangebouwd was), en later slechts nog sacramentswijn ten berghe en ten hoeve. Van ten berghe maakte ik al vrij snel de Bergkerk te Deventer, ten hoeve riep echter vraagtekens op. Slechte bood wat dit betreft uitkomst. Gezien Deventer de reserve-residentie van de Utrechtse bisschop was, stond er naast de Lebuïnuskerk het bisschopshof welke het paleis van de bisschop, de proosdij en de huizen van de kanunniken omvatte. In 1206 was de stad per oorkonde verdeeld in twee parochies: die van de Lebuïnuskerk en die van de Bergkerk. Zo schonk de stad Deventer haar twee parochies wijn door middel van sacramentswijn. De sacramentswijn werd met religieuze dagen als Pasen, Pinksteren en Kerst door het stadsbestuur geschonken, vergelijkbaar met de situatie in Leiden. Mario Damen ziet in Leiden vanaf 1473 een trend dat de stad de miswijn betaalde, hiernaast echter werden er in Leiden ook vaste wijnschenkingen gedaan op hoogtijdagen tot 1499.57 [57. Slechte, GD, Dl. I, 50-53, 92; Damen, ‘Geven door te schenken’, 284.]
     In de categorie ‘overig’ van tabel 3.1 moet vanaf 1415 rekening gehouden worden met de algemene post van schenkwijn. Deze nam in dat jaar 50,7% van de categorie ‘overig’ in

|pag. 33|

_______________↑_______________

beslag en in de jaren daarna tussen de 88% en 96%. In 1440 zelfs 100%: in dit jaar kwamen verder geen wijngiften voor in deze categorie. Naast deze grote post kwamen er behalve in dat jaar wel andere wijngiften voor. Aan het begin van het bestuursjaar ontvingen bijna alle stadsdienaren een hoeveelheid wijn. Hierbij mag gedacht worden aan de boden, de poortwachters, de trompettist, de fluitisten, de koeherders et cetera. Andere posten betroffen bijvoorbeeld in 1420 de wachters van het Grote Water die hun eed zwoeren en daarvoor wijn ontvingen. Een andere typische wijngift die vanaf 1415 tot 1435 terugkeert is een gift van wijn aan de zestien zogenaamde koernoten. Benders vermeldt hier kort over dat het niet altijd voorkwam dat de gehele gemeente betrokken was bij het kiezen en inzweren van het nieuwe bestuur. Er waren acht wijken, gebaseerd op de acht hoofdstraten in Deventer. Twee personen per straat werden de avond voor de kiesavond verkozen tot koernoot door hun straatgenoten, om de volgende dag het belangrijke besluit te nemen. Deze koernoten werden na hun keuze vriendelijk bedankt met een quaerte wijn: absolute uitgebalanceerde reciprociteit. Hetzelfde geld voor de meeste posten in de categorie overig: de tegengift is doorgaans duidelijk. In het geval van de wijngift aan het begin van het jaar echter, is er sprake van algemene reciprociteit.58 [58. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 94-95, 104-121, 129, 130, 341-351, 355, 356, 363-377, 389; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 273, 274, 286-300, 308, 309, 465-473, 475, 476, 485-497, 508, 509; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 199, 200, 210-223, 230-232; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-216, 234-252; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 27, 38-65, 79, 317-333, 336, 337, 347-362, 376; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 21, 31-42, 63, 64, 306-319, 322, 333-350, 365; Benders, Bestuursstructuur, 112.]

     Naast wijn heb ik ook naar het drinkgeld gekeken, gezien de liquide status die ‘drink’ aan het ‘geld’ toevoegt. Zoals eerder vermeld trok ik aan de hand van een post op de tweede rekening van 1405 de conclusie dat wanneer bij een post betreffende boden niet specifiek drinkgeld was vernoemd, het ook niet om drinkgeld ging. Wat boden betreft was drinkgeld een afnemende traditie. Dit blijkt zo te zijn wat betreft alle ontvangers. In tabel 3.4 heb ik dit uiteengezet in de categorieën ontvangers ‘boden’, ‘schutterij’, ‘bezoekers’ en ‘overig’. Ik heb voor de jaren 1400-1425 ook gelijk verwerkt wie in de categorie ‘overig’ vielen, 1395 zal ik nader toelichten.

|pag. 34|

_______________↑_______________

 

Tabel 3.4. Drinkgeld in categorieën ontvangers.59 [59. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 422, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]
Jaar Totaal Boden Schutterij Bezoekers Overig Uitleg Overig
1395 432 gr. 203 gr. 18 gr. 2 gr. 209 gr. Nadere toelichting volgt.
1400 57 pl. 47 pl. 10 pl. De gravers voor een karwei.
1405 28 pl. 22 pl. 6 pl. Knecht brengt een deel wildbraad.
1410 3 pl. 3 pl.
1415 84 pl. 84 pl.* * 1 bode levert een half hert van lokale schepen, en de bisschopsbode (60 pl.).
1425 9 pl. 9 pl. Twee mannen voor het houden van de wacht en de mannen van de veerboot voor het overvaren van de schepenen

 
Opvallend aan de tabel is dat het drinkgeld in 1420 verdwijnt, en na 1430 in mijn onderzoeksperiode helemaal niet meer voor komt. In 1395 kregen de trompettisten, de fluitisten, de herders, de stadswachters, de poortwachters en de knechten allemaal afzonderlijk en op andere tijdstippen een keer drinkgeld voor trouwe dienst. In latere jaren wordt eenzelfde gift voor trouwe dienst vervangen door een geldgift, bijvoorbeeld een kromstaart, een minder gebruikelijke munt die 4,75 plak waard was in het muntensysteem wat tot 1430 in gebruik was. De voornaamste reden dat de categorie ‘overig’ zo groot is in 1395, is dat het stadsbestuur de schutterij van Utrecht een deel drinkgeld cadeau deed ter waarde van 144 groten. Op deze laatste grote gift na vallen de drinkgeld giften onder uitgebalanceerde reciprociteit: de tegengift is zeer duidelijk en is doorgaans een geleverde dienst zoals het luiden van de kerkklokken of het brengen van een brief.60 [60. Ibidem.]
     Behalve aan wijn en drinkgeld heb ik ook aandacht besteed aan maaltijden, al hebben deze geen liquide status. Echter zijn de maaltijden niet los te zien van de wijngiften. Wanneer de wijngift voor bezoekers in gebruik daalt, zie ik een stijging in het gebruiken van de maaltijd met bezoekers. De claghe wordt eerst als maaltijd genoteerd en pas vanaf 1405 als wijngift, deze is reeds uitvoerig besproken. De in hoofdstuk twee besproken rekeningcontrole is ook terug te zien bij de maaltijden: ik kan mij voorstellen dat het post voor post voorlezen en

|pag. 35|

_______________↑_______________

bediscussiëren van een rekening veel tijd koste en hier werd dan ook bij gegeten. Ook werd er aandacht besteed aan de jaarwisseling en de wissel van het bestuur rond St Petersdag door middel van een maaltijd, naast een grote wijngift met kerst en St Martijnsdag. In onderstaande tabel staan de bijbehorende bedragen van de categorie ontvangers ‘eigen bestuur’ en in de laatste kolom het percentage wat het ‘eigen bestuur’ van de totale maaltijden in dat jaar in beslag nam. In de categorie overig zijn de vergoedingen van maaltijden bij vergaderingen opgenomen in zowel de stadsherbergen als op het stadhuis. De cameraarsmaaltijd zal ik hieronder nader toelichten.61 [61. SRD, Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300.]
 

Tabel 3.5. Maaltijden Eigen Bestuur.62 [62. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 422, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]
Jaar Cameraar
‘inschrijf’
maaltijd
Claghe Rekening
controle
Wissel bestuur
maaltijd
(na nieuw-
jaar en op St Petersdag)
Overig(bijv.
vergaderingen)
% E
B van
totaal
1395 350 gr. 1512 gr. 236 gr. 1104 gr. 132 gr. 36,2
1400 144 pl. 648 pl. 858 pl. 1088 pl. 358 pl. 84,4
1405 24 pl. 866 pl. 1327 pl. 440 pl. 70,1
1410 911 pl. 1503 pl. 281 pl. 78,2
1415 1146,5 pl. 855 pl. 1272 pl. 57,5
1420 440 pl. 1126,5 pl. 564 pl. 38,4
1425 2159 pl. 1567 pl. 652.5 pl. 43,1
1430 2383 pl. 1580,5 pl. 817,5 pl. 69,5
1435 705 d. 476 d. 244 d. 83,2
1440 942 d. 1325,5 d. 2318 d. 67,1

 
     Vanaf 1386 ziet Benders een verandering in de administratie van de cameraars: de cameraar schreef zich maandelijks in, in gezelschap van zijn collega de stadschrijver en de wijnknechten (een schimmige functie volgens Benders). Vanaf 1394 bevatten de rekeningen zes posten over maandrekeningen, vanaf dan bestaat een nieuwe gewoonte van zes tussentijds opgemaakte rekeningen per cameraar. Het afhoren bleef hetzelfde gaan. Dit instituut beoogde volgens Benders een einde te maken aan de rekensessies aan het einde van het boekjaar, die zich soms een maand lang voortsleepten. Bij deze inschrijving van de cameraar staat in 1395, 1400 en 1405 dat het gaat om een maaltijd en wanneer maaltijd niet direct vermeld wordt

|pag. 36|

_______________↑_______________

staat er verteert. Vanaf 1405 en definitief vanaf 1410 staat echter enkel nog genoteerd dat de cameraar zich inschrijft. Er staat niet meer dat hij dit in gezelschap deed of dat er iets verteert werd. Ook wordt het bedrag wat voor de inschrijving gerekend wordt een vast bedrag, waar dit bij de maaltijden nog fluctueerde. Ik ben ervanuit gegaan dat er daarom geen sprake meer was van een cameraarsmaaltijd na 1405.63 [63. Benders, Bestuursstructuur, 216-219; SRD, Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497.]
     Het stadsbestuur was niet de enige ontvanger van vergoedingen voor het eten, en werden ook niet als enige op een etentje getrakteerd. De schutterij mocht na het papegaaischieten de woensdag na Pinksteren, aanzitten aan een maaltijd met de schepenen. Ook deze maaltijd houdt echter op, vanaf 1410 krijgt de schutterij een geldbedrag als bijdrage voor hun festiviteiten. De categorie ‘bezoekers’ vertoont een stijgende lijn naarmate de wijngiften in de categorie verminderen. Voor zowel de schutterij als de categorie ‘gewapende macht’ werd bij terugkomst na een strijd een maaltijd georganiseerd als onthaal en dank. In onderstaande tabel zijn de categorieën verwerkt, de categorie ‘overig’ wordt gelijk uitgelegd in de tabel.
 

Tabel 3.6. Maaltijden andere ontvangers.64 [64. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-223; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]
Jaar Schutterij (Papegaai-
schieten/aanzitten maal-
tijd/terugkomst na strijd)
Bezoekers Gewapende
macht
Overig Specificatie overig
1395 604 gr. 887 gr. 4269 gr. 126 gr. Burgers eten op wijnta-
veernen vergoed + basse-
liers mogen aanzitten
1400 154 pl. 258 pl. 160 pl.
1405 168 pl. 699 pl. 264 pl.
1410 644 pl. 105 pl. Diner met bode van ko-
ningin Denemarken.
1415 2275 pl. 142 pl.
1420 3414 pl.
1425 5767,5 pl.
1430 2093,5 pl.
1435 288,5 d.
1440 1980,5 d. 264 d.

 

|pag. 37|

_______________↑_______________

Uit tabel 3.5 is in de laatste kolom af te lezen dat het eigen bestuur ook bij de maaltijden de grootste ontvanger is, met uitzondering van 1395 en 1420. In 1395 is dit te wijten aan de uitzonderlijke hoeveelheid maaltijden die gegeven worden ter ere van de terugkomst van gewapende machten. In tabel 3.6 is te zien dat de kosten voor maaltijden met bezoekers vanaf 1415 flink gaan stijgen. Dit gaat gepaard met een stijging in het aantal bezoekers wat met een maaltijd onthaald wordt, de kosten per maaltijd blijven relatief laag met een aantal grote uitzonderingen. Voor het bezoek van Henning Coninxmarck en Hughen van Henvorst op het stadhuis wordt een grote vergoeding geschreven, namelijk 101 plakken. Dezelfde heer Henning wordt ziek en sterft in de stad: de kosten voor diens ziekbed en sterfte worden volledig vergoed door de stad, waardoor de cameraar nog eens 665 plakken schrijft. Ook de amptman van Zalland komt dit jaar op bezoek. Hier worden 308 plakken aan besteed. Ook komt de graaf van Teykeneborch op bezoek, een edele, die daarom waarschijnlijk een groot gevolg meenam die allen gevoed moesten worden, kosten: 342 plakken. Dat belangrijke personen de kosten ook deden stijgen wordt aangetoond door een bezoek van de hertog van Gelre in 1420. Hieraan werden 1404 plakken besteed, zijn hele verblijf werd dan ook vergoed:
     it. des vrydaghes daer na doe die hertoge van Gelre mit een deel van sinen
     vrinden quam up uns. Stad Hues / voer teringhe uppen Hues / ende in den
     herberghen afgedaen ende up der straten … dat te gader belopt up 58 gl.
     12 pl.65 [65. SRD, Dl. IV, Meyer, 204.]
In 1425 had de categorie bezoekers ook een aanzienlijk aandeel, dit jaar werd het echter voornamelijk veroorzaakt door het sterk groeiende aantal bezoekers.66 [66. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 104-121, 341-351, 363-377; SRD. Dl. II, Meyer, 258-270, 286-300, 465-473, 485-497; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 210-224; SRD, Dl. IV, Meyer, 203-215, 234-249; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 38-65, 317-333, 347-362; SRD, Dl. VI, Meyer, 7-16, 31-42, 306-319, 333-350.]
     Ten slotte heb ik een laatste tabel opgesteld waarin te zien is hoeveel het stadsbestuur aan zichzelf uitgaf als percentage van de totale uitgaven. Hierbij heb ik de salarissen van het stadsbestuur opgeteld bij de wijn die zij zichzelf toebedeelde en de maaltijden die zij vergoed kregen. Daaronder heb ik alle drinkgeld, maaltijden en wijngiften aan de andere categorieën ontvangers bij elkaar opgeteld. In de laatste rij heb ik de salarissen weer buiten beschouwing gelaten, deze rij geeft dus een totaal plaatje van welk percentage de wijn, de maaltijden en het drinkgeld innamen van de totale uitgaven.

|pag. 38|

_______________↑_______________

 

Tabel 3.7. Saliering, wijngiften, maaltijden en drinkgeld als percentage van totaal.67 [67. SRD, Dl. I, Meyer, 72-89, 94, 95, 104-122, 129, 130, 341-351, 355, 356, 363-377, 384, 389; SRD, Dl. II, Meyer, 258-270, 273, 274, 285-300, 306, 308, 309, 465-473, 475, 476, 484-497, 502, 508, 509; SRD, Dl. III, Meyer, 187-196, 199, 200, 209-223, 228, 230-232; SRD, Dl. IV, 203-216, 232, 234-252, 261; SRD, Dl. V, Meyer, 4-22, 27, 38-65, 70, 79, 317-333, 336-337, 346-362, 367, 376; SRD, Dl. VI, 7-16, 21, 31-42, 45, 63-64 306-319, 322, 333-350, 355, 365.]
Jaar 1395 1400 1405 1410 1415 1420 1425 1430 1435 1440
Percentage E.B. van totaal 2,2% 10,9% 4,3% 6,3% 10,3% 6,1% 6,9% 3,7% 5,6% 6,7%
Percentage overig van totaal 4,7% 0,8% 1,5% 1,4% 7,5% 2% 2,2% 0,7% 0,9% 1,7%
Percentage w/dg/m totaal 6,8% 4% 3,7% 3,3% 10,7% 3,6% 4,1% 1,7% 2,6% 4,7%

 
Uit de tabel komt naar voren dat het stadsbestuur soms bijna elf procent van de totale uitgaven genoteerd op de cameraarsrekening aan zichzelf besteedde in de vorm van salarissen, maaltijden en wijngiften. Dit percentage hield geen gelijke tred met de stijging van de inkomsten.
Tegen mijn verwachting in groeide het inkomen van de bestuurders niet evenredig mee met de groei van de begroting. Ondanks dat de salarissen wel iets toenemen in de onderzochte periode, is dit niet vergelijkbaar met de stijging van de inkomsten. Er is geen stijgende lijn te ontdekken in de zelfverrijking van het stadsbestuur. Deze stijgende lijn bestaat ook absoluut niet in de mate waarin zij bezoekers en anderen met wijngiften of maaltijden onthalen en belonen. Een echte afname is ook niet te onderscheiden, echter is het percentage doorgaans zeer laag. In de laatste rij heb ik uiteengezet welk percentage de wijngiften, maaltijd en drinkgeld van de totale uitgaven innemen, van alle categorieën ontvangers bij elkaar. Zonder de salarissen van het eigen bestuur mee te rekenen. Ook hier is het percentage zeer veranderlijk en zijn er geen echte conclusies uit te trekken.
     In dit hoofdstuk heb ik kunnen concluderen dat niet bij elke post waarin wijn geschonken lijkt te worden er ook daadwerkelijk sprake is van een wijngift. Dit gaat vooral op met betrekking tot het stadsbestuur zelf. De wijngiften rond kerst en St Martijnsavond zijn wel als een wijngift te zien. Echter bij de andere momenten dat zij zichzelf wijn toebedelen is het steeds dubieus of het nu werkelijk over een wijngift gaat. De claghe is te zien als een extraatje op het salaris, zij krijgen echter wijn voor een taak die in hun functieomschrijving thuis hoort.
Verder zijn de collatio en het vastavont ghelt als een soort borrel en een bonus te zien. Ook hierbij is niet echt sprake van een gift. Echter wanneer de andere ontvangers de wijngift ontvangen van het stadsbestuur kan wel gesproken worden van echte wijngiften. Mario Damen noemt het wijngeschenk de manier waarop een stad eer betoonde aan een bezoeker. De be-

|pag. 39|

_______________↑_______________

zoekers die wijn ontvingen in Deventer waren vooral zeer hooggeplaatste personen zoals de landsheer en de bisschop van Munster. Voor andere gasten kreeg de stad een ander gebruik: die hielden zij gezelschap met een maaltijd. Vanaf 1420 lijkt dit nieuwe maaltijd-gebruik de wijngift voor bezoekers volledig verdrongen te hebben. De schutterij kon nog wel rekenen op een wijngift, al houdt deze traditie vanaf 1430 op met bestaan, althans deze is niet terug te vinden op de stadsrekeningen. De schutterij was tot die tijd echter vast afnemer van een maandelijks wijngift van typische algemene reciprociteit: de stad haalde de banden aan met de schutterij zodat deze haar verdiensten aan de stad leverde. Wanneer de schutterij dit deed werden de schutters beloond met wijn, hier is dan weer sprake van uitgebalanceerde reciprociteit. De tegendienst was doorgaans al geleverd waarna de schutters beloond werden. De gewapende macht kreeg een enkele keer wijn, verder werd deze onthaald met maaltijden. De categorie ‘religie’ komt pas later in mijn onderzoeksperiode naar voren. De stad keert sacramentswijn uit op hoogtijdagen aan haar twee parochies. Gezien de ene parochie vertegenwoordigers van de bisschop van Utrecht, de Deventer’ landsheer, huisde, kan deze wijngift ook gezien worden als het aanhalen van sociale relaties.

|pag. 40|

_______________↑_______________

Conclusie

Ik begon dit scriptieonderzoek met de volgende hoofdvraag: Welk gebruik maakte het Deventer’ stadsbestuur van de wijngift in de eerste helft van de 15e eeuw en zijn daarin ontwikkeling zichtbaar? Ter beantwoording van deze vraag heb ik diverse invalshoeken vanuit het wetenschappelijke debat omtrent gift-exchange onttrokken. Hiernaast heb ik de historische achtergrond waartegen deze wijngiften gedaan werden onderzocht. Een bronanalyse vertelde mij veel over hoe de cameraars hun rekeningen bijhielden, wat ik vervolgens kon inzetten bij het analyseren van de wijngiften.
     Dat giften vaak een ceremonieel karakter hadden blijkt uit de hoeveelheid maaltijden en wijngiften die ten ere van religieuze feesten en belangrijke momenten voor het bestuur, gehouden respectievelijk gegeven werden. Het terugkerend karakter maakt deze momenten tot een ritueel, zoals bijvoorbeeld de collatio na de vespers. De wijngiften en maaltijden hadden ook een belangrijke functie bij zowel het bestendigen van sociale relaties als het legitimeren van de politieke orde; dit komt overeen met de bevindingen van zowel Damen als Groebner.
Bij de wisseling van het bestuur werden grote festiviteiten georganiseerd en bij religieuze feestdagen als Kerst en de jaarwisseling kregen stadsdienaren, -vrienden en schutterij een wijngift ter versteviging van de cohesie. Deze giften zijn te plaatsen onder algemene reciprociteit binnen de theorie van wederkerigheid. Dat de omvang van de gift ook een indicator is voor het belang van de ontvanger ervan, wordt in Deventer bevestigd door de grote wijngiften gedaan aan haar landsheer, de bisschop van Utrecht.
     Uit de bronanalyse kwam naar voren dat de stadsrekeningen voor een onderzoek naar wijngiften niet sluitend zijn, voornamelijk door de wijze waarop de cameraars de rekeningen bijhielden: onder andere werd enkel het eindsaldo van de inkomsten van de wijnheren geregistreerd, waardoor de schenkingen die van de wijnpenningen werden afgetrokken niet te onderzoeken zijn. Ook kwam naar voren dat de schepenen en de raad te Deventer bezoldigd werden, wat een interessant inzicht met zich mee bracht wat betreft de wijngiften. Een aantal van de ritueel terugkerende wijngiften die het stadsbestuur zichzelf schonk, zoals de claghe en de collatio, kunnen als secundaire beloning bestempeld worden. Hierdoor kan ik concluderen dat niet bij elke post waarin wijn geschonken werd, uitgegaan kan worden van een daadwerkelijke wijngift. De wijngiften rond kerst en St Martijnsavond zijn wel te zien als wijngift, waarbij algemene reciprociteit de regel is.
     Bij andere ontvangers kan wel gesproken worden van een ‘echte’ wijngift. Anders dan in Leiden waar bezoekers altijd konden rekenen op twee kannen wijn, kregen deze in Deven-

|pag. 41|

_______________↑_______________

ter slechts aan het begin van de periode sporadisch een wijngift. Deventer houdt er voor haar bezoekers een ander gebruik op na: de raadsleden onthalen hun gasten met maaltijden of houden hen gezelschap in een van de stadswijnhuizen. Slechts voor zeer hooggeplaatste bezoekers reserveert Deventer standaard de wijngift; zoals eerder vermeld was dit dan ook meteen een extreem grote en dure wijngift. De schutterij genoot een maandelijkse wijngift, en wanneer zij diensten verleende aan de stad kon zij rekenen op een bedankje in de vorm van wijn.
Hier kan mijns inziens gesproken worden van uitgebalanceerde reciprociteit gezien het feit dat de tegengift bekend was. De kerk kon op haar hoogtijdagen ook rekenen op een bijdrage van het stadsbestuur, wat weer een typisch voorbeeld is van algemene reciprociteit.
     De algemene tendens over de gehele periode is een afname van het gebruik van wijngiften. Dit geld zowel voor de categorie bezoekers als de schutterij. De enige uitzondering betreft de claghe, waarbij overgegaan wordt van maaltijd naar wijn, dit kan echter beter gezien worden als een secundaire beloning dan een ‘echte’ gift. Hiernaast worden meer en meer giften tijdens de periode een gewone geldgift, zoals het drinkgeld. Ook de kameraarsmaaltijd lijkt door een geldbedrag te zijn vervangen in deze periode. Hetzelfde geldt voor de festiviteiten met de schutterij na het papegaaischieten, eerst gebruikt het stadsbestuur nog de maaltijd met de schutterij, op den duur echter wordt alleen een geldbedrag gegeven.
     De reciprociteitstheorie is toepasbaar op de wijngiften maar de begrippen zijn wel zeer abstract. Pas als het wie en wanneer van een wijngift duidelijk is en ook de achterliggende motivatie voor de gift, krijgt deze een betekenis. Ik begon dit onderzoek met de gedachte dat ik eenvoudigweg een steekproef van het aantal wijngiften in de stadsrekeningen kon nemen.
Algauw ontdekte ik dat ook maaltijden en drinkgeld als giften werden toegepast, en deze niet los waren te zien van wijngiften. Ook kwam bij het stadsbestuur een relatie tussen saliering en schenken naar voren. Deze ontdekkingen had ik niet gedaan als ik enkel de reciprociteitsbegrippen had toegepast, de werkelijkheid is genuanceerder.

|pag. 42|

_______________↑_______________

 

Gebruikte afkortingen in tabellen en noten.
pl. Plakken. Geldeenheid.
gr. Groten. Geldeenheid.
gl. Guldens. Rekeneenheid voor geld, gebruikt van 1395 tot 1430.
Agl. Arnoldus guldens. Rekeneenheid voor geld, gebruikt in 1435 en 1440.
d. Penningen. Geldeenheid.
P.D. Propter Deum
E.B. Eigen bestuur Een categorie ontvangers van giften.
Perc. Percentage
W. Wijn
M. Maaltijd
p.p. Per persoon.
SRD Stadsrekeningen van Deventer
GD Geschiedenis van Deventer

 

|pag. 43|

_______________↑_______________

Literatuurlijst

  • Benders, J.F., Bestuursstructuur en schriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijke verschriftelijking in Deventer tot het eind van de 15e eeuw (Ijsselacademie 2004).
  • Blockmans, W. en P. Hoppenbrouwers, Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa (Amsterdam 2009).
  • Buitenrust Hettema, F. en A. Telting, Een bezoek aan een Nederlandsche stad in de XIVde eeuw (’s Gravenhage 1906).
  • Damen, M., ‘Geven door te schenken. De functie van wijngeschenken in Leiden (14de-16de eeuw)’ Holland, historisch tijdschrift 38 (2006) 271-288.
  • Damen, M., ‘Princely entries and gift exchange in the Burgundian Low Countries: a crucial link in late medieval politic al culture’, Journal of medieval history 33 (2007) 233-249.
  • Dozy, Ch.M., De oudste stadsrekeningen van Dordrecht 1284-1424 (’s Gravenhage 1891).
  • Gouldner, A., ‘The norm of reciprocity’, in: A. Komter, The gift: an interdisciplinary perspective (Amsterdam 1996) 49-66.
  • Groebner, V., Liquid assets, dangerous gifts (Philadelphia 2002).
  • Hoff, B. van ‘t, Kroniek der stad Deventer (‘s-Gravenhage 1939).
  • Instituut voor Nederlandse Lexicologie, De Geïntegreerde Taal Bank, Online woordenboek Middelnederlands. .
  • Komter, A., ‘Gifts and social relations: the mechanisms of reciprocity’, International sociology 22 (2007) 93-107.
  • Mauss, M., The gift. The form and reason for exchange in archaic societies (Londen en New York 1990).
  • Meerkamp van Embden, A., Stadsrekeningen van Leiden (1390-1434) (Amsterdam 1913).
  • Meertensinstituut, P.J., 25-11-2014
  • Niermeyer, J.F., ‘Het sticht Utrecht, Gelre en de Friese landen in de veertiende eeuw’ in: J.A. van Houtte, J.F. Niermeyer, J. Presser, J. Romein en H. van Werveke ed., Algemene geschiedenis der Nederlanden. Deel III: De late middeleeuwen 1305-1477 (Utrecht 1951).
  • Sahlins, M., ‘On the sociology of primitive exchange’, in: A. Komter (red.), The gift, an interdisciplinary perspective (Amsterdam 1996) 34-35.
  • Span, R.D.C., Van ghesceyncten wijn. Een interpretatie en vergelijking van de wijngiften van de burgemeesters van Leiden 1390-1425 (Werkstuk middeleeuwse bronnenkunde, Leiden 2013)


|pag. 44|

_______________↑_______________

  • Stadsrekeningen van Deventer. Deel I: 1394-1400, G.M. de Meyer, Teksten en documenten VI (Groningen 1968).
  • Stadsrekeningen van Deventer. Deel II: 1401-1410, G.M. de Meyer, Teksten en documenten IX (Groningen 1971).
  • Stadsrekeningen van Deventer. Deel III: 1411-1415, G.M. de Meyer, Teksten en documenten XII (Groningen 1973).
  • Stadsrekeningen van Deventer. Deel IV: 1416-1424, G.M. de Meyer, Teksten en documenten XIII (Groningen 1976).
  • Stadsrekeningen van Deventer. Deel V: 1420-1428, G.M. de Meyer, Teksten en documenten XIV (Groningen 1979).
  • Stadsrekeningen van Deventer. Deel VI: 1435-1440, Teksten en documenten XVI (Utrecht 1984).
  • Slechte, H., Geschiedenis van Deventer, Deel I: Oorsprong en middeleeuwen (Zutphen 2010).
  • Slechte, H., Geschiedenis van Deventer, Deel II: Nieuwe en nieuwste tijd (Zutphen 2010).
  • Steensel, A. van, ‘Het personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428-1572’, Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 9 (2006) 191-252.
  • Translate – Latin, Online woordenboek, Latijn-Engels, .
  • Uytven, R. van, De zinnelijke middeleeuwen (Leuven 1999).


|pag. 45|

_______________↑_______________

Bijlage A: Tabellen bevattende de rubrieken onder inkomsten en uitgaven op de stadsrekeningen.
 

Rubrieken onder inkomsten op de Deventer’ stadsrekeningen.68 [68. H. Slechte, Geschiedenis van Deventer, Deel 1: Oorsprong en middeleeuwen (Zutphen 2010) 135; Benders, Bestuursstructuur en schriftcultuur. Een analyse van de bestuurlijke verschriftelijking in Deventer tot het eind van de 15e eeuw (IJsselacademie 2004) 230-255; Stadsrekeningen van Deventer. Deel 1: 1394-1400, G.M. de Meyer, Teksten en documenten VI (Groningen 1968), XI-XXXIV.]
van onser stad wijntappen Inkomsten wijnaceijns en wijnpenningen (minus uitgaven aan schenkwijn 1395-1412) tot 1412, hierna inkomsten uit de verpachte wijnaccijns.
van den hoppenbyer Accijns op hopbier voor 1412.
van den hoppenassiis Accijns op hopbier na 1412.
Hoenburgherbyere Accijns Hamburger bier (al het vreemde bier) voor 1412.
van der kelre hure van den vreemden biere Accijns op ‘vreemd’ bier, verpacht vanaf 1410.
van den koeren Betaalde boeten.
dobbelien Gespecialiseerde boete rubriek: boetes op kansspel zoals dobbelen.
van der burgherschap Registratie van de nieuwe burgers – burgergelden.
van den gruytmeysters Inkomsten uit pacht op gruit.
van der weydegreefschap. Inkomsten uit pacht op de stadsweiden.
van den cotertolle. Inkomsten uit de Kotetol.
van den bisscops tolle. Inkomsten uit de bisschopstol.
van den telampte Pachtinkomsten uit tellen/meten van per stuk aangeboden koopwaar.
van den stapelghelde. Pachtinkomsten uit opslaan waren handelaren.
van onser stad grote tynse. Pachtinkomsten uit grond/huizen in en rondom de stad.
van onser stad grote water/cleyne water Opbrengsten uit visvangst.
Alrehande Overige inkomsten.

 

|pag. 46|

_______________↑_______________

 

Rubrieken onder uitgaven op de Deventer’ stadsrekeningen.69 [69. SRD, Dl. I, Meyer, XXXV-XLI.; Slechte, GD, Dl. I, 102, 103.]
uytgheven voor hincinde / expositum hincinde Allerhande uitgaven, bodenkosten en verteringen op kosten van de stad.
scepenloen Loon voor het stadsbestuur.
Rydinge Uitgaven in verband met reizen door schepenen te paard, ten behoeve van de stad.
van onser stad tymmeringhe Uitgaven voor onderhoud van publieke werken.
hoefscheit Uitgaven in verband met fooien en geschenken.
vor kledinghe onser stad dyenres ende onser stad schutten Kleding voor stadsdienaren en schutterij.
vor wachterloen Loon voor wachters.
vor varre die tot onser stad behoef ghecoft werden Uitgaven voor stieren die voor de stad aangeschaft werden.
vor hemmelike boetschap Uitgaven voor het overbrengen van geheime boodschappen.
vor decstyen ende tyghelstyen. De subsidie op dakpannen en bakstenen.

 

|pag. 47|

_______________↑_______________

Bijlage B: Tabel bevattende de cameraars in de periode 1395-1440.
 

Tabel met de kameraars van de onderzochte periode.
Deel Jaar Kameraar Blz. Kameraar Blz.
1 1394 Marlijn ten Bome 1 Hademan van Heten 30
1 1395 Gelijs van Arnhem 69 Herman Splitof 98
1 1396 Martijn ten Bome 136 Hademan van Heten 164
1 1397 Gelijs van Arnhem 204 Herman Splitof 227
1 1398 ? Gherijt ? 242 Lubbert Johanszoon 258
1 1399 Martijn ten Bome 280 Frederic van Eze 316
1 1400 Evert Leeuwencamp 339 Martijn ten Bome 358
2 1401 Steven Mommen van Keken 1 Frederic van Eze 27
2 1402 Hildebrant ter Brugghen 72 Martijn ten Bome 98
2 1403 Steven Mommen van Keken 138 Gelijs van Arnhem 156
2 1404 Herman Splitof 191 Lubbert Johanszoon 213
2 1405 Steven Mommen van Keken 256 Frederic van Eze 277
2 1406 Herman Huysman 318 Martijn ten Bome 338
2 1407 Gelijs van Arnhem 378 X X
2 1408 Gelmer Meynoltszoon 395 Martijn ten Bome 412
2 1409 Steven Mommen van Keken 450 X X
2 1410 Herman Splitof 463 Martijn ten Bome 477
3 1411 X X Frederic van Eze 1
3 1412 Gelmer Meynoltszoon 37 Martijn ten Bome 61
3 1413 Gelmer van Apeltoren 101 Frederic van Eze 122
3 1414 X X Gelmer Meynoltszoon 161
3 1415 Steven Mommen van Keken 185 Frederic van Eze 202
4 1416 Egbert Boediker 1 X X
4 1417 Johan van Ockenbroecke 24 Johan den Hoyer 44
4 1418 Martijn ten Bome 88 Evert Leeuwencamp 94
4 1419 Johan van Ockenbroecke 136 Steven Mommen van Keken 158
4 1420 Herman Splitof 201 Gelmer Meynoltszoon 224
4 1421 Engelbert van Doetinchem 275 X X
4 1422 Pelgrim ter Bruggen 301 Lubbert Johanszoon 313
4 1423 Andries Arendszoon 354 Steven Mommen van Keken 375
4 1424 Gelmer Meynoltszoon 415 Evert Leeuwencamp 441
5 1425 Jacob van der Eze 1 Johan van Ockenbroecke 30
5 1426 Herman Splitof 91 X X
5 1427 Jacob van der Eze 120 Johan van Ockenbroecke 141
5 1428 Gelmer Meynoltszoon 190 Evert Leeuwencamp 213
5 1429 X X Johan van Ockenbroecke 252
5 1430 Pelgrim ter Bruggen 315 Herman Splitof 339
5 1431 Engelbert van Doetinchem 393 X X
5 1432 Johan van Leiden 409 X X
5 1433 Steven Mommen van Keken 439 Johan van Ockenbroecke 461
5 1434 Johan van Leiden 518 Gelmer Meynoltszoon 536
6 1435 Conrats ten Dune 1 Johan van Ockenbroecke 24
6 1436 X X Gelmer Meynoltszoon 77
6 1437 Steven Mommen van Keken 117 Johan van Ockenbroecke 132
6 1438 Herman Buevings 178 Pelgrim ter Bruggen 199

|pag. 48|
_______________↑_______________
6 1439 Steven Mommen van Keken 247 Johan van Ockenbroecke 263
6 1440 Henric Bruyns 305 Pelgrim ter Bruggen 326

 

Tabel met het aantal jaar dat een kameraar voor zijn rekening nam in de onderzochte periode.
Naam Aantal rekeningen
Steven Mommen van Keken 10
Martijn ten Bome 10
Johan van Ockenbroecke 9
Gelmer Meynoltszoon 8
Herman/Herbert Splitof 7
Frederic van Eze 6
Gelijs van Arnhem 4
Evert Leeuwencamp 4
Pelgrim ter Bruggen 4
Lubbert Johanszoon 3
Jacob van der Eze 2
Johan van Leiden 2
Engelbert van Doetinchem 2
Hademan van Heten 2
Johan den Hoyer 1
Hildebrant ter Brugghen 1
Herman Huysman 1
Gelmer van Apeltoren 1
Egbert Boediker 1
Andries Arendszoon 1
Conrats ten Dune 1
Herman Buevings 1

 
|pag. 49|

_______________↑_______________

 
– Span, Robin Claire (2015). Wijngiften te Deventer. Een onderzoek naar wijngiften zoals teruggevonden op de Deventer stadsrekeningen in de periode 1395-1440. (Bachelorthese). Geschiedenis, Faculteit Geesteswetenschappen, Universiteit Leiden, Leiden.

Category(s): Deventer
Tags: ,

Comments are closed.