|pag. 40|
4 INTERVENTIE EN RESTAURATIE
Eind juni 1787 hield het Goudse vrijcorps prinses Wilhelmina aan bij Goejanverwellesluis. De oranjepartij gebruikte dit als voorwendsel om Wilhelmina’s broer koning Frederik Willem II van Pruisen tot gewapende interventie over te halen. Op 13 september overschreden zijn troepen de Nederlandse grens. De Zwolse magistraat concludeerde dat verzet zinloos was. Toen op 21 september de Pruisische commandant Van Goltz met ruim vijfhonderd huzaren in Wijhe was en kennelijk het plan koesterde om naar Zwolle te trekken, vaardigde het Zwolse stadsbestuur P.Lindenhof en P.H. Qeysen af om met hem te overleggen.1 ). Van Goltz zei hen, dat hij met vreedzame bedoelingen kwam en dat daarom het vrijcorps en de brigade ontwapend en opgeheven moesten zijn voor de huzaren kwamen. Formeel voldeed de magistraat hieraan, maar meteen werd het aloude burgerregiment hersteld, in een poging om een gewapende burgermacht te behouden. De drieëntwintigste trokken de Pruisen de stad binnen. De commandant liet zich niet om de tuin leiden door de truck met het burgerregiment en gaf opdracht alle geweren in te leveren. Er kwamen veertienhonderdtwaalf snaphanen boven water.
Aanvankelijk wekte Van Goltz de indruk dat hij de patriotse magistraat erkende: op de interventie volgde niet meteen een restauratie.
De contacten tussen de magistraat en de commandant liepen vooral via Lindenhof, die als factoor goed duits sprak. Na enige tijd gingen de Pruisen zich steeds meer gedragen als het bezettingsleger dat ze tenslotte waren. Burgers werden lastig gevallen en de officieren trokken zich weinig meer van het stadsbestuur aan. Het is tekenend voor de grote aanhang van de patriotten en het feitelijk ontbreken van een orangistische bevolkingsgroep, dat het verbod om oranje te dragen de eerste weken nog probleemloos gehandhaafd werd. Er was kennelijk niemand die het, beschermd door de Pruisen, wilde overtreden. Pas toen Van Goltz dreigde dat de huzaren niet zouden vertrekken voor de stad zich wat meer oranjegezind opstelde, stond de magistraat oranje dragen weer toe en hees zelfs een oranje vlag op de stadstoren.
Natuurlijk kon ook Zwolle niet onder een restauratie uit. Begin october werd de Pauli-keur alsnog ter approbatie opgezonden. Op 13 october kwam hij terug en niemand zal verbaasd geweest zijn dat de
|pag. 41|
magistraat in orangistische geest hervormd was. De negen nieuwkomers moesten vertrekken. Merkwaardig was dat van de zeven patriotse burgemeesters die al voor januari 1787 in de magistraat zaten, er drie gehandhaafd bleven door de stadhouder: R. van Sonsbeek, A. Gelderman en J.H. Tobias. De meest aannemelijke verklaring lijkt mij, dat zij mochten blijven omdat er geen andere geschikte kandidaten beschikbaar waren. Ik meen namelijk uit de memorie van Fabius af te kunnen leiden dat er maar weinig animo was. Hij beschrijft hoe één van de door de stadhouder benoemde nieuwe burgemeesters weigerde het ambt te aanvaarden omdat hij zich te oud vond. Er waren toen geen “fatsoenlijke” lieden te vinden die zijn plaats wilden innemen. Kandidaten van mindere stand waren er wel, maar die werden door de orangistische burgemeesters niet geaccepteerd. Tegen deze achtergrond lijkt het minder vreemd dat drie patriotse burgemeesters gehandhaafd bleven. Het laat tevens opnieuw zien in welke overwegende mate Zwolle patriots was.
Op grond hiervan moet ik Van Heuvens conclusie, dat onder de meest welgestelden het aantal patriotten gering was, bestrijden. Haar argument is, dat relatief weinig vertegenwoordigers van deze groep het request van september 1785 tekenden. In mijn visie impliceert dat niet dat ze niet patriots waren, maar hoogstens dat zij zich niet wilden encanailleren door een zo massaal ondertekend request openlijk te steunen. Iets dergelijks was al eerder voorgevallen in 1782 (zie p. 11).
De nieuwe magistraat werd gedomineerd door burgemeester Rouse. Bijna alle leden deden precies wat hij wilde. Als Rouse er niet was, begon men niet met de vergadering, ook al kwam hij een kwartier te laat.2 )
Alleen Gelderman durfde voor zijn mening uit te komen, die nog patriots was ook. Het was dus geen toeval dat de stadhouder hem passeerde bij de keur van januari 1788.
Er is in Zwolle geen sprake geweest van een echte vervolging van patriotten door de nieuwe machthebbers. Waarschijnlijk gebeurde dat voornamelijk in steden met een flinke orangistische bevolkingsgroep en niet in steden waar die ontbrak. Wel stelde men in Zwolle een commissie van onderzoek in, die onder andere moest nagaan door wie en hoe de wetten gedurende het patriotse bewind waren geschonden. De patriotten sierden deze commissie al snel met de historische naam “Bloedraad”3 ), maar dat was zeker niet terecht. Er zijn veel mensen door de commissie
|pag. 42|
verhoord, maar voor veroordelingen heb ik maar een enkele aanwijzing gevonden.4 )
In november werden de huzaren van Van Goltz vervangen door het staatse bataljon Dundas, De Zwollenaren zagen in deze soldaten meer een orangistische groep dan in de Pruisen en ze hadden vermoedelijk ook minder ontzag voor hun militaire kwaliteiten. Eind 1787 liepen de spanningen tussen de soldaten en de burgerij flink op. ’s Nachts zwierven groepjes patriotten door de straten en beschipmten de militairen. Door middel van grote ronde hoeden maakten zij zich onherkenbaar. Op 11 december vroegen de officieren van het garnizoen aan de magistraat of, in het belang van de openbare orde, het dragen van oranje verplicht kon worden gesteld. Hoe de openbare orde daarmee gediend was is ook toen vermoedelijk niemand duidelijk geweest, maar desalniettemin stemde de magistraat toe. De volgende dag publiceerde hij een verordening met de volgende inhoud:
- na zonsondergang zijn samenscholingen van meer dan vier mensen verboden.
- niemand mag een grote ronde hoed dragen.
- het dragen van oranje is buitenshuis verplicht.5 )
Met zoveel soldaten op de been, konden de burgers hier niet onderuit.
Toch lieten ze merken dat het oranje voor hen geen teken van warme en eerbiedige gevoelens ten opzichte van de erfstadhouder was. Velen
droegen de linten op een belachelijke manier, bij voorbeeld halverwege de rug hangend of om de enkels geknoopt, zodat ze door de modder
sleepten.6 ) Ook dit leidde allerminst tot een beter verstandhouding tussen militairen en bevolking.
Eind januari ontlaadden de spanningen zich door een uitbarsting van het garnizoen.7 ) Of dit van tevoren beraamd was, heb ik niet kunnen achterhalen, maar onwaarschijnlijk is het niet. Op 20 januari arresteerden soldaten een jongen. Onderweg naar de hoofdwacht tuigden zij hem danig af. Dit bracht een verontwaardigde menigte op de been, die echter niet tot gewelddadigheden overging. De garnizoenscommandant verdubbelde de wachten en liet ’s middags en ’s nachts extra patrouilles door de stad rijden om de orde te handhaven “…doch welke zelf de grootste excessen pleegden.” De volgende avond werd er op de Dijk (nu
Thorbeckegracht) door een soldaat een schot gelost. De overste beweerde
|pag. 43|
echter dat patriotse sluipschutters het op zijn mannen gemunt hadden.
Hij achtte een pacificerend optreden geboden: met de blote sabel stormden zijn mannen door de stad en sloegen bij meer dan vijftig huizen de ruiten in. De burgers verdedigden zich niet en de magistraat deed niets.
Een kleine week later kwam het bijna wel tot een gewapend treffen van burgers en soldaten. Op 26 januari rond tien uur ’s avonds hoorden de bewoners van de Kamperpoortervoorstad (+) vanuit de stad de alarmtrom roeren en de noodklok luiden. Zij geloofden stellig dat de soldaten een bloedbad aanrichtten en dat de wanhopige burgers zo om hulp vroegen.
Gewapend met geweren en bijlen trokken de Kamperpoorters de stad in, vastbesloten om het orangistisch geteisem te lijf te gaan en hun stadgenoten te ontzetten. In de stad aangekomen ontdekten zij echter dat de noodsignalen in verband stonden met een brandje bij de Diezerpoort.
Uit bovenstaande gebeurtenissen blijkt wel dat de patriotse geest niet van Zwolle geweken was. Ondanks het verbod van de overheid bleven de patriotten in het geheim bij elkaar komen om te spreken over politieke zaken. De magistraat had vooral bezwaar tegen het ondergronds voortbestaan van de Burgersociëteit.8 ) Zoals eerder aangekondigd, kom ik hier terug op deze Burgersociëteit. Voor de onderzoeker is haar legale periode even geheimzinnig als haar illegale. Alleen uit enkele verwijzingen valt op te maken, dat er zoiets als een Burgersociëteit was, maar verder zwijgen de archieven. De reden daarvan is waarschijnlijk dat de papieren van de vereniging, net als die van de Burgercommissie, bij de Pruisische inval zijn verborgen of vernietigd. Zelfs de naam van de Burgersociëteit is niet bekend. Wel heb ik ontdekt dat er een vrij direct verband is tussen de nog steeds bestaande Groote Sociëteit in de Koestraat en de patriotse Burgersociëteit. In 1788 werd in café De Atlas (++), Ossenmarkt 9, de sociëteit ’t Commercie Collegie opgericht. De naam suggereert dat het om een club van bij de handel be-
(+) Een stadsuitleg voor de Kamperpoort.
(++) In 1894 richtte Troelstra daar de S.D.A.P. op.
|pag. 44|
trokken mensen ging, maar naar mijn mening was dit een verkapte voortzetting van de patriotse Burgersociëteit. Eén van de directeuren was namelijk de onverschrokken nieuwstaatsgezinde gemeensman P.H. Queysen.
Op een latere ledenlijst komen we verschillende bekende patriotse namen tegen, zoals H.J. van der Wijk, A. van Sonsbeek en F. Clement.9 ) In 1803 ging het Commercie Collegie op in de Groote Sociëteit.
Noten hoofdstuk 4
Noten van hoofdstuk 4 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
– Lettinga, P.J. (1981). De Zwolse Patriottenbeweging 1780-1787. (Scriptie M.O.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.